Schaduwlandschap
Aute ur(s ):
Salverda, W. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Amsterdams Instituut voor Arb eidsStudies aan de Universiteit van Amsterdam. De bijdragen van Lieve de Lathouwer
en Wiemer Salverda staan ter discussie op het symposium ‘Toekomstige waarde van het Nederlandse loonmatigingsmodel’ op 22 juni in ‘De
Burcht’ in Amsterdam. Voor informatie: 020 – 624 11 66.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4258, pagina 458, 2 juni 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
Lieve de Lathouwer laat zien dat ondanks de snellere banengroei Nederland internationaal niet beter scoort wat betreft armoede.
Inderdaad is de inkomensverdeling van alle huishoudens in Nederland aanzienlijk ongelijker geworden, met name in de onderste helft
van de verdeling (zie figuur 1). Het onderste deciel zag zijn reëel inkomen met zeven procent dalen, het bovenste deciel noteerde een
stijging van dertien procent. Dit werpt de vraag op hoe de enorme groei van de werkgelegenheid in ons land eigenlijk in inkomen
wordt vertaald.
Figuur 1. Inkomensongelijkheid van huishoudens (decielenverhoudingen)
Meer part-time banen …
Tussen 1977 en 1997 steeg het aantal werknemers met 1,6 miljoen, van 4,8 naar 6,4. Het aantal gewerkte uren groeide met een derde van
dit tempo en bleef per hoofd van de bevolking vrijwel onveranderd 1. Derhalve is vooral de verdeling van de werkgelegenheid ingrijpend
gewijzigd. Het aantal part-time banen groeide met 150 procent 2, het aantal baantjes van minder dan twaalf uur per week verviervoudigde
sinds 1981, vooral onder jongeren en volwassen vrouwen. Bijna de gehele groei is te vinden in detailhandel, horeca, uitzendwerk,
schoonmaakwerk en de gezondheidszorg. Ruim de helft van de part-timers 3 werkt op de laagste twee beroepsniveaus, dubbel zoveel als
gemiddeld. De hoeveelheid banen op deze niveaus groeide nauwelijks sinds 1987 maar het aantal part-timers steeg met veertig procent.
Vooral (beter opgeleide) vrouwen vonden een baan, hun aantal steeg met 1,2 miljoen. Onder full-timers bleef de man-vrouw-verdeling
echter stabiel en het is dan ook niet verbazingwekkend dat volwassen mannen hun aandeel in gewerkte uren handhaafden 4. Volwassen
vrouwen namen de plaats in van jongeren, die terugvielen door een snelle demografische daling vanaf 1986 en een voortdurende stijging
van de onderwijsdeelname.
… betekenen grotere ongelijkheid
Hoe korter de wekelijkse werkduur hoe lager de beloning. Het gemiddelde bruto part-time uurloon bedroeg in 1997 78 procent van het
full-time uurloon. Tezamen met de korte arbeidsduur van part-timers leidt dit tot een gemiddeld jaarinkomen van 24,6 mille, slechts 39
procent van het full-time jaarinkomen en aanzienlijk minder dan het bruto minimumloon (ongeveer 29 mille). Bijna tweederde van de parttimers bleef onder dit minimum. Vanwege de snelle groei van de kleine baantjes zal de banengroei van de afgelopen decennia een slechter
beeld vertonen dan deze momentopname.
Het geringe inkomen uit deze banen laat in het geheel geen economische zelfstandigheid toe. Voor een tweede inkomen in een
huishouden zijn ze echter zeer geschikt. De banengroei is dan ook nagenoeg volledig geconcentreerd in tweeverdienershuishoudens.
Het aantal tweeverdieners groeide tussen 1977 en 1998 met meer dan een miljoen. De toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen is
volledig tot deze groep beperkt. Ze verdubbelde bijna van 25 naar 45 procent, uit andersoortige huishoudens bleef ze onveranderd rond
de veertig procent (zie figuur 2). Ook zagen zij hun inkomen meer stijgen, van 25 tot 40 procent meer dan andere huishoudens. Het
hoofdinkomen ontwikkelde zich als dat van eenverdieners maar de partner leverde gemiddeld een steeds grotere bijdrage 5.
Figuur 2. Werkzame vrouwen naar huishouden, percentage van betreffende groep van de beroepsbevolking
… en helpen laag opgeleide werklozen niet
Vormt het hardnekkig hoge aantal werkloosheidsuitkeringen, dat steeds verder boven de werkloosheid uitstijgt, misschien de
schaduwzijde van dit part-time werkgelegenheidssucces? Werklozen zijn vanwege hun opleiding meer aangewezen op de lage
beroepsniveaus, waar de frequentie van part-time werk juist hoog is. De banen groeien als kool maar slechts weinig werklozen zoeken
een echte part-time baan – als je er op aangewezen bent, kun je er immers niet van leven. Het is dan niet verwonderlijk als zij in de
banenvijver achter het net vissen en gevangen blijven in een verslechterende inkomenssituatie. De gecumuleerde jaarlijkse
koopkrachtontwikkeling van uitkeringshuishoudens bleef sinds 1984, dus ná de voorafgaande sterke verlagingen, 29 procent achter bij
die van werknemershuishoudens 6. De ‘armoedeval’ is voor een belangrijk deel een eigen schepping van het beleid.
Conclusie
Met ‘werk, werk, werk’ redt Nederland het niet wanneer we niet beter letten op de kwaliteit van de nieuwe banen. Zij zijn part-time en
laagbetaald, en daardoor voorbehouden aan tweeverdieners. Ze dreigen werklozen, inclusief laag opgeleide vrouwen, in een uitkering
gevangen te houden. Tezamen bevordert dit een toenemende inkomensongelijkheid. Het is van belang te onderzoeken hoe de kwaliteit
van de ‘banenmachine’ verbeterd kan worden. Melkert-banen zijn een (onvolmaakte) poging daartoe. De omvangrijke middelen besteed
aan loonsubsidies voor de ‘onderkant’, zoals SPAK 7, die kritiekloos louter het áántal banen bevorderen, kunnen beter worden
aangewend om de tekortkomingen van de speciale werkgelegenheidscreatie te bestrijden
1 W. Salverda, Polderblijheid, polderblindheid, ESB, 26 Maart 1999, blz. 224-229.
2 Tweederde van de groei ging naar part-time banen, de rest naar flexibele banen die, op jaarbasis, nog korter zijn dan de gemiddelde
part-time baan.
3 EBB data. Informatie over de kleine baantjes is niet beschikbaar maar zij zullen nog sterker op deze beroepsniveaus geconcentreerd zijn.
4 Vanaf 1987, afgeleid uit Enquête Beroepsbevolking met behulp van klassen van gewerkte uren per week.
5 De leeftijdsverschuiving (vroeger overwegend jongeren, nu volwassenen) van vrouwelijke full-timers zal daar mede debet aan zijn.
6 Berekend uit Inkomenspanelonderzoek CBS voor de groep die van jaar op jaar in de uitkeringssituatie bleef.
7 Nog afgezien van het werkelijke effect op de banengroei (P. Mühlau en W. Salverda, Effects of low-wage subsidies: the example of
‘SPAK’ in the Netherlands, in: W. Salverda, B. Nolan en C. Lucifora, red., Policy measures for low-wage employment in Europe, Edward
Elgar, augustus 2000, tonen dat bedrijven het beter doen zonder SPAK dan met).
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)