Ga direct naar de content

Schaarste en allocatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 19 1985

Schaarste en allocatie
PROF. DR. J.H.P. PAELINCK – H.J. SMIT*

In de voorafgaande bijdragen in dit nummer van ESB zijn verschillende vormen van schaarste ontleed.
In dit artikel proberen de auteurs tot een synthese te komen. Zij zetten uiteen dat economische keuzen
gemaakt worden binnen een beleidsruimte die door economische en niet-economische restricties
beperkt is. Binnen die beleidsruimte is sprake van veranderende voorkeuren die, in combinatie met
veranderingen in aanbodfactoren, resulteren in veranderende relatieve prijzen. Daarbij lijkt te gelden
dat hoe moeilijker een doelstelling van economische politick kan worden bereikt, hoe groter de
maatschappelijke waardering voor die doelstelling is.

Inleiding
In de bijdragen die voorafgaan werden op verschillende terreinen schaarsten ontleed. De tijd is nu gekomen om een korte synthese te maken op basis van de voorgelegde ervaringen.
Als men de voorafgaande artikelen synthetisch bekijkt, blijkt
dat de problematiek van de schaarste kan worden herleid tot
strategische keuzen in de aanwending van produktiefactoren,
i.h.b. van kapitaal in de ruimste zin van het woord: haveninstallaties (H. Bosch), grondstoffen (B. van Hoist en J. Koppies),
,,exportkapitaal” (L.B.M. Mennes), energiedragers (W.T.M.
Molle en G.R. Otten), milieukapitaal (J.A. van der Vlist en J.
van der Vlies), ruimtelijke infrastructuur (A.C.P. Verster) en
,,hulpkapitaal” (A. Kuyvenhoven). Leest men die bijdragen
door, dan blijkt dat er duidelijk schaarste is aan het relatief afwegen van het belang van de bijdragen van elk van deze factoren. En duidelijk is ook dat het probleem essentieel tijdgebonden
is, omdat de opbouw – en het onderhoud — van kapitaal nu
eenmaal tijd vergt, iets wat de Oostenrijkse school ons al eens
zeer duidelijk maakte. In dit verband de volgende gedachten.

multi-criteria-analyse ter sprake; met die methode 1) kan de
beslisruimte systematisch worden verkend, en kunnen optimale
rangschikkingen van projecten worden bepaald als een functie
van relatieve voorkeuren. Een voorbeeld van een kijkje in een
vijfdimensionale beslisruimte – een duizelingwekkende ervaring! – geeft het volgende plaatje, waar de letters bepaalde
voorkeursrangschikkingen van een aantal projecten voorstellen;
Figuur. De optimalepermutaties in een deelruimte.

2
2
2

2

,K

3

4

4

4

2

4

4

4

2

2

E,

De beschikbare beleidsruimte
Een eerste punt van overweging is de verkenning van de beschikbare ,,beleidsruimte” die een samenleving heeft. Elke ingreep van individuele actoren of van de overheid sorteert uiteindelijk een aantal effecten op variabelen die als klassieke doelstellingen van economische politick beschouwd worden: prijsniveau, handelsbalans, werkgelegenheid, inkomensverdeling.
Door het systematisch exploreren van de,,beleidsruimte” – op
de techniek hiervan zullen wij niet verder ingaan – kan men
maxima en minima voor elk van deze aspecten berekenen, extremadie het gevolg zijn van, inderdaad, ..extreme” handelingen.
Alle extrema samen kunnen nooit gehaald worden, dat zou te
mooi zijn! Wel weten wij als economen dat wij om het ene doel
wat dichter te naderen, het bereiken van het andere doel moeten
opgeven; jammer, maar dat is nu juist economie.
Oorzaak daarvan is dat beschikbare middelen steeds beperkt
zijn: grondstoffen raken op, wegen lopen vol, kassa’s lopen
leeg, talenten lopen weg, en dan hebben wij het nog maar over
economische restricties; politieke, sociale relaties en religie leggen op hun beurt beperkingen op. Samen bepalen zij de overblijvende beleidsruimte; de beschrijving van die beleidsruimte biedt
gelegenheid aan de politieke beslissers de verschillende doelstellingen tegen elkaar af te wegen – een beetje meer inflatie voor
een beetje minder werkloosheid – om uiteindelijk een actievector te kiezen die kool en geit spaart, althans gedeeltelijk.
Wij pleiten hier voor een regelmatige systematische bepaling
van de beleids- en beslisruimte. In sommige bijdragen kwam
ESB 26-6-1985

natuurlijk moet er gekozen worden, maar de analyse geeft duidelijk aan in weHce zone van de beleidsruimte welke beslissing
uiteindelijk ,,optimaal” is. Elke rangschikking heeft inderdaad
weer een ,,koploper”, de ,,first best choice”.
Relatieve voorkeuren
Beschouwt men een maatschappij in haar geheel, dan zal deze
– expliciet of impliciet – een aantal relatieve voorkeuren hebben voor een bepaalde kapitaalopbouw, in hoogte en samenstelling. ook zal men iets te consumeren wensen. Dit levert een eerste

* Directeur van het Nederlands Economisch Instituut en hoofd van de

afdeling Statistisch Mathematische Onderzoek.
1) Zie J.H.P. Paelinck, Qualitative multiple criteria analysis, Papers of
the Regional Science Association, jg. 36, 1976, biz. 59-79; J.-P. Ancot
en J.H.P. Paelinck, Multicriteria logics and an application (QUALIFLEX), Arthniti Sameeksha, 1983,jg. 1, nr. 2, biz. 30-47; en J.-P. Ancot en W. Verstegen, Het computerprogramma QUALIF, Nederlands
Economisch Instituut, Rotterdam, 1979.
655

belangrijke complicatie van het probleem op: consumptie wordt

resultaat hier te vermelden. Een andere toepassing van diezelfde

mogelijk gemaakt door produktie – resulterend uit, zo wordt

gedachtengang is dat men wel eens hoort zeggen dat de ,,onaantastbaarheid” van bepaalde milieu-elementen aan deze laatste
impliciet een ,,oneindige” waarde toekent; toegepast op de
,,schaduwprojectmethode” van Leo Klaassen, leidt de vermelde
restrictie in feite tot een eindige waardering van de betreffende
milieu-elementen 4). Vandaar het belang van het denken in wiskundige programmeringstermen voor de analyse van beleidsbeslissingen op micro-, meso- en macro-niveau.

algemeen aangenomen, een combinatie van menselijk en technisch kapitaal – maar de consumptie zelf – ook haar ruimtelijkegevolgen – isookrechtstreeksafhankelijk vandehoogte, samenstelling en vestiging van de kapitaalvoorraad als aanbodfactor. Deze relatie heeft een zeer ingewikkeld patroon.
En om het nog iets moeilijker te maken in produktie zelf afhankelijk van de (ruimtelijke) opbouw van de gehele kapitaalvoorraad: want elk kapitaalgoed kan in principe verschillende
functies vervullen; men hoeft geen groot econoom te zijn om in
te zien dat de vervoersinfrastructuur bijdraagt tot produktie,

consumptie (via winkelen), recreatie, landsverdediging, de
,,kwaliteit van het leven” en overlevingskansen. Voor elk type
kapitaalgoed kan een soortgelijk lijstje worden gemaakt (hoe-

veel genot kan een kind niet beleven als het met pa zijn schrijfmachine mag spelen; pa is beroepsschrijver….).

Relatieve prijzen

Conclusies

De in dit bijzondere ESB-nummer gepresenteerde analyses

hebben in feite een centraal maatschappelijk probleem in het
licht gesteld, het probleem waarover Leo Klaassen zich in vele
van zijn geschriften heeft gebogen. Hij zal zich in vele passages
kunnen terugvinden – hoewel misschien niet altijd kunnen
,,vinden” …; zo wordt uiteindelijk het ,,kenniskapitaal” opgebouwd, feitelijk misschien het meest schaarse kapitaalgoed in
onze moderne samenlevingen.

Alle economen is bekend dat relatieve prijs van (schaarse) goederen door ,,vraag” en ,,aanbod” wordt bepaald.
Over aanbod kunnen wij kort zijn: uitbreiding van beschikba-

J.H.P. Paelinck
H.J. Smit

re voorraden van kwantitatieve elementen zal de ,,prijs” doen
dalen; maar hoe wijzigen zich de doelstellingen van de maatschappij in de tijd?
In verschillende bijdragen werd gewezen op de zich verande-

2) Zie J.H.P. Paelinck, Contributions recentes a 1’etude empirique de

rende gewichten die aan schaarse elementen worden toegekend.

fonctions de preference collectives, Revue d’Economic• Politique, 1967,

Impliciet of expliciet wordt in de analyses aangenomen dat relatieve ,,schaarsten” het relatieve belang van economische elementen bei’nvloeden; zulk een hypothese werd ingevoerd in de

no. 4, biz. 505-534; idem, Priifung einer neuen Investitionstheorie,
Karlsruher Beitrage zur Wirtschaftspolitik und Wirtschaftsforschung,

investeringstheorie 2): het investeringsniveau zou uiteindelijk

Economique, 1980, nr. 1, biz. 40-59.

bepaald worden door de meest ,,nijpende” factoren, rendementen, markten, financieringsmogelijkheden, eigen vermogen enz.
lets analoogs lijkt ook hier op te gaan: naarmate een doelstelling
van economische politick relatief minder bereikt kan worden,
schijnt haar invloed op de globale nutsfunctie groter te worden.

Met andere woorden, deze functie is allesbehalve lineair in haar
argumenten. Vandaar de schommelingen – op korte, middellange en lange termijn — diedevoorkeurenondergaanjdehuidige gerichtheid van de economische politick in verscheidene landen — vergeleken met de weging van haar doelstellingen in de jaren zestig – is bijna een schoolvoorbeeld op dit gebied.
Een beetje mathesis

Het voorgaande wordt hier kort in mathematische termen
beschreven.

Zij *(x) een doelstellingsfunctie, te maximeren als functie van
economisch-sociale variabelen opgenomen in de vector x. Een
aantal beperkingen — voorbeelden werden eerder aangehaald —
zijn aan de x- en opgelegd, bij voorbeeld de vector g (x) <0. Uiteindelijk resulteert uit de – nogmaals: explicieteof impliciete -.
berekening een optimale vector x° (voor een moment in de tijd of
voor een aantal tijdstippen), en bij elke beperking hoort een zogenaamde duaalvariabele; deze samen vormen een vector X,
waarvan de interpretatie de volgende is: is een beperking bindend (d.i. gj (x) = 0), dan hoort in het algemeen daarbij een posi-

tieve X;; hij geeft aan met hoeveel de doelstellingsfunctie zou stijgen als de beperking lichtelijk verruimd werd.

Deze gedachtengang is belangrijk: inderdaad is de resulterendeoplossing – x° — een functie van de nagestreefde doelstelling
— de ,,vraag” zo men wil – en van de vigerende beperkingen —

het ,,aanbod”. Een ,,overschot” van bepaalde middelen leidt
tot ,,schaduwprijzen” die laag zijn of nul; een herorientering
van de ,,vraag” kan tot stijgende ,,prijzen” leiden.
Reeds in 1958 wees Chenery crop dat de ,,prijzerr” in kosten-

batenanalyse gelijkgesteld dienen te worden aan de schaduwprijzen van een wiskundig programma om een perfecte overeenkomst te bereiken tussen de ,,first best choice” voor een project

en de x°-vector die uit een programmatische procedure komt te
rollen 3); in de vorige bijdragen werd meermalen kosten-

batenanalyse opgevoerd, zodat het belangrijk is het Chenery656

jg. 6, 1977, biz. 1 – 18; en J.-P. Ancot, R. Iwema en J.H.P. Paelinck,
Test d’une hypothese d’investissements s ecats multiples, L’aclualite

3) H.B. Chenery, Development policies and programmes, Economic
Bulletin for Latin American, jg. Ill, nr. 1, maart 1958, biz. 51-77.
4) L.H. Klaassen en J.H.P. Paelinck, Maatschappelijke kosten- en

batenanalyse: enkele kwalitatieve beschouwingen, in: W. Begeer, L.H.
Klaassen en J.R. Zuidema (red.), Economie dezer dagen, Universitaire
Pers Rotterdam, 1972.

Auteurs