Een kernpunt van het migratiedebat in ons land is de vraag of migranten integreren op de arbeidsmarkt. Een sterke loongroei kan een indicatie van deze integratie zijn. De gemiddelde loongroei moet dan wel gecorrigeerd worden voor retourmigratie en arbeidsmarkttransities.
In het kort
– Negeren van retourmigratie leidt tot een onderschatting van de loongroei bij migranten.
– Negeren van arbeidsmarkttransities, het vinden en verliezen van een baan, leidt tot een overschatting van de loongroei.
– Familiemigranten kennen een sterkere loongroei dan arbeidsmigranten.
In het kort
Dit artikel is gebaseerd op Bijwaard en Wahba (2019)
Het succes van migranten op de arbeidsmarkt wordt meestal gemeten aan de hand van de groei van hun inkomen tijdens het verblijf in het gastland (Borjas, 1999). Snelle loongroei impliceert namelijk een succesvolle arbeidsmarktintegratie. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat arbeidsmigranten die hun baan verliezen met grotere waarschijnlijkheid terugkeren dan arbeidsmigranten met werk (Bijwaard et al., 2014). Met andere woorden: met het verlies van hun baan verdwijnt ook de reden waarvoor ze naar Nederland zijn gekomen. Ook is er aangetoond dat zowel migranten met een laag als migranten met een hoog inkomen snel weer uit ons land vertrekken (Bijwaard en Wahba, 2014). Dus de arbeidsmarktdynamiek, het vinden en verliezen van een baan, alsmede de hoogte van het inkomen hebben invloed op het retourmigratiegedrag. In dit onderzoek analyseren we daarom in welke mate de arbeidsmarktdynamiek en het retourmigratiegedrag van deze migranten van invloed is op de gemiddelde loongroei van recente migranten in Nederland.
Loongroei van migranten
In theorie is de loongroei van migranten sterk afhankelijk van hun verblijfsduur. Op het moment dat migranten voor het eerst in Nederland aankomen, hebben ze vaak te weinig kennis van de Nederlandse arbeidsmarkt en de Nederlandse taal. Door het verblijf in Nederland zal, over het algemeen, dit soort kennis stijgen en daarmee ook hun productiviteit en hun inkomen. De loongroei van de migranten kan daarom niet los gezien worden van de lengte van het verblijf in Nederland. Daarnaast speelt de arbeidsmarktdynamiek van de migrant een cruciale rol in de analyse van de loongroei. Alleen als een migrant werkt, kan zijn loon groeien. Een transitie van werk naar werkloosheid zal de loongroei doen stoppen, en anderzijds zal een transitie van werkloosheid naar werk de loongroei (weer) op gang brengen.
Motivatie voor retourmigratie
Tot voor kort veronderstelde het overgrote deel van de economische literatuur dat migratie een definitieve beslissing was (Borjas, 1999). Toch is de retourmigratie in de Verenigde Staten en Europa al lange tijd hoog. (Jasso en Rosenzweig, 1982; Dustmann et al., 1995; Bijwaard, 2010). Er bestaan een aantal concurrerende theorieën die de retourmigratie van arbeidsmigranten verklaren.
Volgens de theorie van het optimaal geplande verblijf is retourmigratie een gecalculeerde beslissing en maakt deel uit van een optimale strategie om het nut (inkomen) gedurende de levensloop te maximaliseren, terwijl de migrant toch een voorkeur heeft voor consumptie in het land van herkomst (Dustmann en Weiss, 2007). Een specifiek voorbeeld hiervan is de terugkeer van target savers, migranten die zich vooraf ten doel stellen om in het gastland een bepaald geldbedrag bij elkaar te sparen. Deze theorie impliceert dat succesvolle arbeidsmigranten, werkend en met een hoog inkomen, eerder terugkeren dan minder succesvolle migranten. Een tegengesteld mechanisme bij retourmigratie is gebaseerd op het feit dat de migrant verkeerde verwachtingen kan hebben aangaande de arbeidsmarkt in het gastland. Volgens die theorie leidt een ‘mislukking’ (werkloosheid of een laag inkomen) tot een niet vooraf geplande terugkeer (Borjas en Bratsberg, 1996; Bijwaard et al., 2014).
In beide theorieën speelt het herkomstland een belangrijke rol, want zowel de fysieke als de culturele afstand heeft grote invloed op het retourmigratiegedrag. Als het land van herkomst ver weg is, zijn de migratiekosten hoger. De culturele verschillen tussen het land van herkomst en Nederland bepalen hoe gemakkelijk het voor de migrant is om te integreren op de Nederlandse arbeidsmarkt en daarmee hoe groot de kans op succes is. Natuurlijk wordt de toegang van een arbeidsmigrant tot ons land ook bepaald door het herkomstland, bijvoorbeeld wanneer arbeidsmigranten uit de Europese Unie zich hier vrij kunnen vestigen, terwijl dat voor arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden een stuk moeilijker is. Daarnaast speelt het netwerk van al aanwezige migranten uit het land van herkomst een rol bij het succes van de arbeidsmigrant.
Data migratie
Voor het onderzoek maken we gebruik van een uniek bestand, door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samengesteld op basis van administratieve gegevens. Het bestand bevat gegevens over alle niet-Nederlandse migranten van 18–64 jaar die in de periode 1999–2007 naar Nederland zijn gekomen. Hieruit zijn alle officiële migratiebewegingen te volgen van ruim een half miljoen migranten naar en uit Nederland. Van hen is bekend wanneer ze zich in Nederland vestigden en zich eventueel weer uitschreven, wat hun migratiemotief is, waar ze geboren zijn, hun leeftijd, hun geslacht, hun burgerlijke staat en of ze kinderen hebben. Deze informatie is gekoppeld aan sociaal-economische gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS. Hierdoor hebben we een panel-bestand met voor elke migrant, vanaf het moment dat deze in Nederland is geregistreerd tot het moment dat hij of zij vertrekt (of tot het einde van de observatieperiode, 31 december 2007), de arbeidsmarktpositie, het inkomen, de sector waarin de migrant werkt en of deze een uitkering ontvangt (dit alles mogelijk variërend over de tijd).
Het onderzoek is beperkt tot arbeidsmigranten (N = 92.893), oftewel migranten die arbeidsmigratie als motief opgeven en binnen drie maanden na aankomst daadwerkelijk werken, en tot familiemigranten (N = 101.882), oftewel migranten die voor gezinsvorming of gezinshereniging naar ons land komen. Zij worden gevolgd vanaf het moment van aankomst in Nederland (ergens tussen 1 januari 1999 en 31 december 2007) tot het moment van vertrek uit Nederland, of anders tot 31 december 2007 voor de migranten die dan nog steeds in Nederland verblijven.
Wat betreft hun arbeidsmarktsituatie zijn bij deze migranten vier mogelijkheden te onderscheiden, te weten: werkend, uitkeringsontvanger, geen Nederlands inkomen, en vertrokken naar het buitenland. Van de migranten in de steekproef heeft 75 procent werkervaring in Nederland, heeft 71 procent een tijd zonder inkomen gezeten, is 20 procent minstens één keer een uitkeringsontvanger geweest, en is 42 procent binnen de waarnemingsperiode vertrokken.
Zowel het arbeidsmarktgedrag als de retourmigratie verschilt sterk naar migratiemotief en naar geslacht. Familiemigranten en vrouwen hebben minder werkervaring, en blijven vaker in ons land wonen (Bijwaard, 2010; Bijwaard en Van Doeselaar, 2014). Daardoor wijkt de loongroei van familiemigranten sterk af van die van arbeidsmigranten, en de loongroei van vrouwelijke migranten dito van die van mannelijke migranten.
Model
Voor zowel de individuele arbeidsmarktdynamiek als de migratiedynamiek is de tijd tussen transities, bijvoorbeeld van werk naar werkloosheid of van de tijd in Nederland tot het vertrek van cruciaal belang, omdat de kans om een transitie door te maken verandert naarmate men langer in een bepaalde situatie zit. Zo neemt de kans om werk te vinden over het algemeen af met de werkloosheidsduur. Daarom gebruiken we een duurmodel voor de individuele verblijfsperiode bij elke situatie (arbeidsmarkttoestand en verblijf in Nederland). Een duurmodel modelleert de hazard, de snelheid van verandering. Het model neemt, naast demografische kenmerken, zoals leeftijd, geslacht en jaar van aankomst, ook de lengte van het verblijf in een bepaalde situatie mee. Voor de loongroei definiëren we een log-lineaire regressievergelijking, waarmee de hoogte van het inkomen verklaard wordt.
Uiteindelijk willen we weten wat de gemiddelde loongroei van de migranten is als we corrigeren voor zowel de arbeidsmarktdynamiek als de retourmigratie, die beide mogelijk selectief zijn. Deze selectiviteit is aanwezig omdat er waargenomen en niet-waargenomen factoren zijn die meerdere transities en de loongroei gelijktijdig kunnen beïnvloeden. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat een niet-waargenomen eigenschap van de migrant, zoals ondernemerschap, niet alleen leidt tot een eerder verlies van werk, maar ook tot een lage loongroei en een eerder vertrek uit Nederland. Als in de analyses geen rekening gehouden wordt met een dergelijk selectieprobleem zou de gemiddelde loongroei van de migrant niet juist geschat worden. Om de invloed van de verschillende selectieprocessen (selectieve arbeidsmarktdynamiek en selectieve retourmigratie) in kaart te brengen, vergelijken we de resultaten van drie verschillende modellen.
In het eerste model (migratie-model) zijn de snelheid van het vertrek uit Nederland en de individuele loongroei van elkaar afhankelijk (zowel via de waargenomen kenmerken van de migrant – zoals leeftijd, geslacht, huwelijkse staat, jaar van aankomst en arbeidsmarktsector – als via de niet-waargenomen individuele kenmerken). Dit model concentreert zich op de selectieve retourmigratie, maar negeert de arbeidsmarktveranderingen. In het tweede model (arbeidsmodel) wordt juist de retourmigratie genegeerd, en zijn de individuele arbeidsmarkttransities en de individuele loongroei van elkaar afhankelijk. En in het derde model (volledige model) wordt zowel de arbeidsmarktdynamiek als de retourmigratie meegenomen, waarbij de individuele snelheid van het vertrek en de individuele snelheid van de arbeidsmarkttransities niet alleen onderling, maar ook van de individuele loongoei afhankelijk zijn.
Een vergelijking van de resultaten van de verschillende modellen vertelt ons in hoeverre selectief retourmigratiegedrag en selectieve arbeidsmarktverandering de individuele loongroei van migranten in Nederland beïnvloeden. Als de loongroei in het migratiemodel lager is dan het volledige model, betekent dit dat migranten met minder succes op de arbeidsmarkt een lagere loongroei ervaren. Als de loongroei in het arbeidsmodel hoger is dan het volledige model, betekent dit dat migranten die vertrekken een selectieve groep van migranten vormen, met een hogere loongroei. Hier kunnen we dus uit afleiden in hoeverre de loongroei van migranten (die in Nederland blijven) afhangt van hun arbeidsmarktdynamiek en hun retourmigratiegedrag.
Resultaten
Het onderzoek laat zien (figuur 1) dat volgens het volledige model het inkomen van migranten in de eerste paar jaar na aankomst snel groeit (23 procent in vijf jaar). Daarna is er een afvlakking, en na zeven jaar zelfs een daling (maar nog steeds is het inkomen hoger dan het inkomen bij aankomst). Het negeren van selectieve retourmigratie in het arbeidsmodel leidt tot een overschatting van de loongroei, want de migranten met een hoge loongroei vertrekken sneller uit ons land. Het negeren van de selectieve arbeidsmarkttransities in het migratiemodel leidt tot een onderschatting van de loongroei, aangezien migranten die werkloos worden een lagere loongroei hebben.
In de economische migratieliteratuur wordt er meestal geen onderscheid gemaakt naar het migratiemotief van de migranten, zoals arbeid, familievorming of -hereniging. Terwijl de arbeidsmarktintegratie en het retourmigratiegedrag van familie- en arbeidsmigranten zeer verschillend zijn (Bijwaard, 2010; Bijwaard en Van Doeselaar, 2014) en daarmee ook de loongroei. Hoewel 42 procent van de familiemigranten werkt voor het einde van de observatieperiode, heeft slechts een klein deel (vijf procent) van kort na aankomst een baan in Nederland. Negen jaar na aankomst is zo’n 70 procent van de familiemigranten en 25 procent van de arbeidsmigranten nog in ons land. De resultaten van afzonderlijke modellen, geschat voor arbeids- en familiemigranten, laten zien dat de loongroei voor familiemigranten veel groter is dan voor arbeidsmigranten (figuur 2). Het arbeidsmarkt- en migratiegedrag van mannen verschilt ook sterk van dat van vrouwen, maar de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke migranten in de loongroei zijn slechts klein (figuur 2).
Conclusie
Voor een correcte interpretatie van de gemiddelde loongroei van migranten in ons land dient niet vergeten te worden dat de individuele loongroei sterk samenhangt met de arbeidsmarktstatus en met het retourmigratiegedrag van een migrant. Zonder werk kan het loon van de migrant immers weinig groeien en een aanzienlijk, en selectief, deel van deze migranten verlaat ons land binnen afzienbare tijd weer. We laten zien dat het negeren van deze samenhang leidt tot onderschatting (negeren arbeidsmarktdynamiek) of overschatting (negeren retourmigratie) van de gemiddelde loongroei van een migrant.
Deze selectieve loongroei kan zowel positief als negatief uitpakken. Positief voor de Nederlandse economie is dat migranten die werkloos worden eerder vertrekken, zodat de succesvolle migranten, die meer belasting betalen en minder gebruikmaken van de Nederlandse uitkeringen, overblijven. Negatief voor de Nederlandse economie is echter dat ook migranten met een sterke loongroei, die een grotere economische bijdrage (meer belasting betalen) leveren, sneller vertrekken dan migranten met een beperkte loongroei. Dat zowel succesvolle en minder succesvolle migranten vertrekken, is conform de theorieën dat de ene groep mogelijk genoeg geld heeft verdiend, terwijl de andere groep denkt elders meer succes te kunnen hebben.
Met dit laatste feit zal beter rekening moeten worden gehouden in de verdere uitwerking van het kennismigrantenbeleid. Het vanaf 2006 ingezette beleid om de instroom van hoogopgeleide werknemers van niet-Europese herkomst te bevorderen heeft geleid tot meer migratie van dergelijke migranten, al zijn de aantallen nog laag. Het beleid, dat grotendeels in handen ligt van werkgevers, is echter ad hoc zonder een langetermijnvisie. Als men geen rekenschap neemt van de hoge terugkeer van deze migranten zal dit beleid nooit leiden tot een structurele oplossing van de toekomstige schaarste op de arbeidsmarkt. Men moet dus niet alleen de hoogopgeleide migranteninstroom bevorderen maar ook het vertrek uit ons land van deze migranten ontmoedigen. Naast verruiming van arbeidsmarktmogelijkheden zal het verblijf van deze migranten in ons land vereenvoudigd moeten worden. Als men wil bevorderen dat deze migranten in ons land een leven op gaan bouwen om een langdurige bijdrage aan de Nederlandse economie te kunnen leveren, zal men de sociale restricties moeten verlichten en de leefomstandigheden moeten verbeteren.
Literatuur
Bijwaard, G.E. (2010) Immigrant migration dynamics model for the Netherlands. Journal of Population Economics, 23(4), 1213–1247.
Bijwaard, G.E. en S. van Doeselaar (2014) The impact of changes in the marital status on return migration of family migrants. Journal of Population Economics, 27(4), 961–997.
Bijwaard, G.E., C. Schluter en J. Wahba (2014) The impact of labor market dynamics on the return migration of immigrants. The Review of Economics and Statistics, 96(3), 483–494.
Bijwaard, G.E. en J. Wahba (2014) Do high-income or low-income immigrants leave faster? Journal of Development Economics, 108, 54–68.
Bijwaard, G.E. en J. Wahba (2019) Immigrants wage growth and selective out-migration. Oxford Bulletin of Economics and Statistics (te verschijnen)
Borjas, G.J. (1999) The economic analysis of immigration. In: O. Ashenfelter en D. Card (red.), Handbook of labor economics, deel 3A. Amsterdam: North-Holland, 1697–1760.
Borjas, G.J. en B. Bratsberg (1996) Who leaves? The outmigration of the foreign-born. The Review of Economics and Statistics, 78(1), 165–176.
Dustmann, C., S. Bentolila en R. Faini (1995) Return migration: the European experience. Economic Policy, 11(22), 213–250.
Dustmann, C. en Y. Weiss (2007) Return migration: theory and empirical evidence. British Journal of Industrial Relations, 45(2), 236–256.
Jasso, G. en M.R. Rosenzweig (1982) Estimating the emigration rates of legal immigrants using administrative and survey data: the 1971 cohort of immigrants to the US. Demography, 19(3), 279–290.
Auteur
Categorieën