Ga direct naar de content

Reactie op: Van ouderenallocatie naar -participatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 29 2009

H

Harrie Verbon
Hoogleraar aan de
U
­ niversiteit van Tilburg

et Centraal Planbureau heeft recent in
een tweetal publicaties de positie van de
oudere werknemers geanalyseerd (Euwals
et al., 2009a; Euwals et al., 2009b). Het
rapport Rethinking Retirement (RR) telt maar liefst
172 bladzijden. Een doorwrochte studie derhalve.
Toch valt de conclusie van het CPB in een zin samen
te vatten: De arbeidsmarkt voor oudere werknemers
functioneert niet, omdat hun loon te hoog is en
hun ontslag- en werkloosheidsbescherming te goed.
Ouderen bevinden zich in een ‘gouden kooi’ en dit
zorgt ervoor dat zij nauwelijks van baan kunnen
wisselen en dat, als ze eenmaal werkloos worden,
ze vrijwel geen kans hebben op een nieuwe baan
bij een andere werkgever. De beleidsconclusies die
hieruit volgen zijn ook evident. Oudere werknemers
zouden minder moeten verdienen, het ontslagrecht
moet versoepeld worden en de WW-duur voor oudere
werknemers verkort. Deze conclusies spreken de
minister van Sociale Zaken, Piet Hein Donner,
natuurlijk erg aan. De minister wil, zoals bekend, de
AOW-leeftijd verhogen en dat heeft natuurlijk alleen
zin als oudere werknemers langer kunnen blijven
doorwerken. Dat kan, zo stelt het CPB, als lonen en
rechten van oudere werknemers flink beknot worden.
Dat komt dubbel goed uit, want Donner heeft ook
het versoepelen van het ontslagrecht hoog op de
agenda staan.
Maar is de analyse van het CPB wel zo doorwrocht
als de lengte van het RR-rapport doet vermoeden?
Een heel curieus aspect is dat een van de basis­
elementen van de analyse, namelijk het levensloonprofiel van werknemers, niet gebaseerd is op eigen
onderzoek, maar is overgenomen van het OESO
(figuren 2, 3 en 4 in Euwals et al., 2009b). Uit deze
figuren blijkt dat in West-Europese landen het loon
voortdurend stijgt met leeftijd, terwijl het loonprofiel in de Scandinavische landen vlak is en in de
Angelsaksische landen zelfs naar beneden afbuigt.
Op basis van deze vergelijking concludeert het CPB
vervolgens dat Nederland een land dreigt te worden
waarin ouderen wel lang willen doorwerken, maar
dan met een te lage productiviteit.
Er zijn hierbij twee vragen. De eerste vraag is of
het verband tussen lonen en productiviteit afgeleid
kan worden uit loonprofielen. Een groot probleem
is dat productiviteit van werknemers moeilijk rechtstreeks waarneembaar is. Economen plegen aan
te nemen dat de individuele productiviteit afneemt
met de leeftijd, zodat als het loon wel blijft stijgen
er een productiviteitstekort moet ontstaan. Dat dit
een nogal grove conclusie moet zijn, is evident.
Productiviteitsvereisten variëren van functie tot
functie. Bij sommige functies is ervaring belang-

reactie

Reactie op: Van ouderenparticipatie
naar -allocatie
rijk, zodat de productiviteitsdaling met de leeftijd
meevalt, bij andere functies weer niet. Maar zelfs
als meegegaan wordt met de conclusie dat er een
productiviteitstekort ontstaat bij oudere werknemers,
is de vraag of dat ernstig is. Er kunnen goede of
minder goede redenen zijn waarom het loon met de
leeftijd toeneemt. Een goede reden is bijvoorbeeld
dat als het loon stijgt met de leeftijd, werknemers
een prikkel houden om zich in te blijven spannen
om de eigen productiviteit te verbeteren. Tegen het
eind van de loopbaan, als het loon boven de productiviteit uitkomt, ontstaat er een verlies voor de
werkgever. Als de werkgever dit verlies echter zou
willen beperken door het loon van oudere werknemer
te verlagen, heeft dit direct ook consequenties voor
de jongere werknemer die dan zijn perspectieven
ziet verschrompelen en dus minder geneigd zal zijn
in zijn huidige baan te investeren. Het verlagen van
lonen van oudere werknemers werkt dan dus contraproductief. Oudere werknemers zullen echter niet
meer naar een andere baan kunnen uitwijken, omdat
ze van een andere werkgever geen surplus boven hun
productiviteit zullen krijgen.
Een minder goede reden voor het door de OESO
waargenomen loonprofiel is dat vakbonden vooral
oudere werknemers vertegenwoordigen en voor hen
ten koste van jongere werknemers hogere lonen
weten te bedingen. Het CPB lijkt in het RR-rapport
veel voor deze laatste verklaring te voelen.
Dat ouderen in het publieke domein de afgelopen
25 jaar in staat zijn geweest veel van de collectieve uitgaven voor zichzelf te reserveren is onmiskenbaar. De generatie die nu voor een groot deel
met ­ ensioen is, heeft de WAO, de VUT en het
p
eindloon­ telsel in de pensioenrelingen meegekregen.
s
­
Ze hebben de uitbundige loongroei en volledige
werkgelegenheid van de jaren zestig meegemaakt
en betrekkelijk lage premies betaald voor de ouderenvoorzieningen waarvan ze nu zelf beginnen
te profiteren. Daaruit volgt nog allerminst dat de
huidige oudere werknemers aan het ontspannen zijn
in hun door het CPB aldus benoemde gouden kooi
zodat hun inkomens en rechten wel kunnen worden
verminderd. Hoe hoog zijn de lonen eigenlijk van die
werknemers? Kan daar wel wat van af, zoals het CPB
min of meer suggereert? Bij het beantwoorden van
deze vragen doet zich het ontbreken van gegevens in
de CPB-studie wel het ergste gevoelen.
In tabel 1 worden gegevens gereproduceerd van
werknemers in Nederland. Deze zijn direct van het
CBS overgenomen en enigszins willekeurig in een
viertal loonklassen opgedeeld. Het gaat hier om
looninkomen, zodat het mogelijk is dat er nog andere
inkomstenbronnen zijn. Maar wat het looninkomen

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4561) 29 mei 2009

347

Tabel 1

Looninkomen naar leeftijd van medewerkers die het hele jaar gewerkt hebben, full-time of part-time (percentage per loonklasse).

Loonklassen
0-10.000 euro
11.000 – 19.000 euro
20.000 – 28.000 euro
29.000 euro of meer
Totaal aantal (x1000)

25 tot 30 jaar 30 tot 35 jaar 35 tot 40 jaar 40 tot 45 jaar 45 tot 50 jaar 50 tot 55 jaar 55 tot 60 jaar 60 tot 65 jaar
8
8
10
10
9
10
12
23
19
17
18
18
18
17
16
17
46
29
23
22
21
20
19
17
27
45
49
50
52
53
53
43
612
734
831
834
774
668
540
149

Bron: CBS

betreft kan in ieder geval niet geconcludeerd worden dat oudere werknemers
zich in hogere loonklassen bevinden dan hun jongere collega’s. Met name blijken
betrekkelijk veel werknemers van de oudste leeftijdsgroep, 60 tot 65 jaar, zich
in de laagste loonklasse te bevinden, namelijk 23 procent tegen ­ emiddeld
g
ongeveer 10 procent voor de jongere leeftijdsgroepen, terwijl betrekkelijk
weinig oudere werknemers zich in de hoogste loonklasse bevinden, namelijk 43
procent, tegen gemiddeld meer dan 50 procent voor alle andere leeftijdsklassen
ouder dan 35 jaar. Alleen bij de jongste hier onderscheiden groep, 25 tot 30
jaar is het percentage werknemers in de hoogste loonklasse lager. Dat laatste is
natuurlijk niet erg verwonderlijk omdat dit personen zijn die aan het begin van
hun carrière staan.
Dit zijn uiteraard tentatieve gegevens die veel dieper geanalyseerd zouden
moeten worden. Het CPB echter verzuimt helemaal om inkomensgegevens voor
oudere werknemers te tonen, maar doet wel uitspraken over de wenselijkheid van
demotie en vermindering van werkloosheids- en ontslagbescherming op de basis
van tamelijk algemene loonprofielen. Wat dit aangaat is de feitenweergave ongeveer hetzelfde als van degenen die de verhoging van de AOW-leeftijd verdedigen
met een beroep op de toegenomen levensverwachting. Zij verzuimen daarbij te
vermelden dat die levensverwachting sterk verschilt tussen individuen. Dat blijkt
uit tabel 2 waar levensverwachting en gezondheidsbeleving voor individuen met
een lage, respectievelijk hoge sociaal-economische status (SES), grotendeels
samenhangend met inkomen, wordt getoond. Terwijl mensen met een hoge SES
hun gezondheid tot voorbij de nieuw beoogde pensioenleeftijd van 67 jaar als
goed ervaren, beginnen mensen met een lage SES hun gezondheid al op hun
54ste jaar als minder goed te ervaren. Het gevoel zonder fysieke beperkingen te
leven gaat voor mannen en vrouwen met een hoge SES tot ver na het zeventigste
jaar door, maar voor de mannen en vrouwen met een lage SES zit er niets anders
op dan, als Donner zijn zin krijgt, met fysieke beperkingen het werkende leven te
moeten afsluiten.
Verlaging van lonen, ofwel demotie, het verminderen van ontslagrechten en het
verhogen van de AOW-leeftijd zijn allemaal maatregelen die momenteel populair
zijn onder economen en over de wenselijkheid waarvan een grote eensgezindheid blijkt te bestaan. Het CPB wijkt daar niet van af en vindt het niet eens
nodig eigen gegevens te produceren om de conclusies mee te onderbouwen.
Dat oudere werknemers niet zo bevoorrecht zijn als op basis van de goudenkooiaanduiding zou mogen worden verwacht, dat er bovendien een grote ongelijkheid
Tabel 2

Levensverwachting en gezondheidsbeleving naar sociaal-economische
status (in jaren).

Vrouwen:
Levensverwachting
Zonder beperkingen
Goed ervaren gezondheid
Mannen
Levensverwachting
Zonder beperkingen
Goed ervaren gezondheid

Lage status
79,5
64,7
54,2
Lage status
73,1
63,8
52,9

Bron: RIVM, 2002

348

ESB

94(4561) 29 mei 2009

Hoge status
82,1
73,3
68,2
Hoge status
78,0
73,7
68,7

Verschil
2,6
8,6
14,0
Verschil
4,9
9,9
15,8

bestaat tussen ouderen in het algemeen en oudere
werknemers in het bijzonder, gaat daardoor aan het
CPB voorbij. De analyse van het CPB lijkt wel op
introspectie gebaseerd: op de situatie in de academische wereld bijvoorbeeld. Inderdaad geldt voor
de meeste hoogleraren dat zodra zij tot de hoogste
schalen worden bevorderd, zij hun geld al niet meer
waard zijn. Academici op universiteiten hebben
bovendien een ijzersterke arbeidsrechtelijke positie
en bevinden zich ongetwijfeld in een prachtige kooi.
Er is echter geen spoor van bewijs dat alle oudere
werknemers in die gouden kooi passen.

Literatuur
Euwals, R., R. de Mooij en D. van Vuuren (2009a) Rethinking
retirement. CPB speciale publicatie nr 80. Den Haag: Centraal
Planbureau.
Euwals, R., R. de Mooij en D. van Vuuren (2009b) Van ouderenparticipatie naar -allocatie. ESB, 94(4559), 262-265.

De redactie behoudt zich het recht voor inzending
voor de rubriek reactie te wijzigen, in te korten, aan te
passen of te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid
en argumentatie.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteur