Samenwerking is belangrijk voor versterking van het innovatieen concurrentievermogen van productiebedrijven, maar het
effect is niet generiek. Bovendien, in vergelijking met andere
elementen van het concurrentievermogen reageert ontwikkelÂ
tijd zwak op samenwerking. Dat verdient expliciete aandacht.
O
Peter Vaessen,
Paul Ligthart, Ben
Dankbaar en Henri
Cocu
Onderzoeker, universitair
docent en hoogleraar aan
de Radboud Universiteit
Â
Nijmegen en sectorÂ
manager bij Rabobank
Nederland
m te kunnen blijven vernieuwen en
moderniseren is het in een tijd van wijdverspreide kennis belangrijk voor bedrijven
om op alle fronten in open verbinding
te staan met de omgeving. In lijn met deze openinnovatiebenadering (Chesbrough, 2003; OESO,
2008) moedigt de overheid ondernemers aan tot
externe samenwerking. Men rekent erop dat door
samenwerking bedrijven toegang krijgen tot nieuwe
kennis en dat dat leidt tot versterking van hun
innovatievermogen. Vooral toegang tot ongecodificeerde kennis speelt daarbij een grote rol (Powell en
Grodal, 2005). De claim van het samenwerkingsdenken reikt verder dan uitsluitend innovatie, want
ook de verhoging van de productkwaliteit telt mee.
Prijsconcurrentie is in veel gevallen verdrongen door
concurrentie op kwaliteit en maatwerk. Vanwege
de toegenomen productcomplexiteit kan de benodigde verscheidenheid aan kennis en technologieën
veelal niet meer gevonden worden binnen een enkel
bedrijf. Bijgevolg concentreren bedrijven zich op hun
kernactiviteiten en werken voor het overige samen
met gespecialiseerde ondernemingen (Wijers et al.,
1997; Croom, 2001).
Naast innovativiteit en productkwaliteit neemt ook
de handelingssnelheid toe door externe samenwerking. Door gebruik te maken van andermans kennis
hoeft een bedrijf niet steeds alles zelf uit te zoeken,
wat kan leiden tot aanzienlijke tijdsbesparing.
Temeer daar gespecialiseerde ondernemingen vlotter
en efficiënter werken. Dit alles resulteert in kortere
ontwikkel-, doorloop- en levertijden (Handfield et al.,
1999; Croom, 2001; OESO, 2008). De Adviesraad
voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (2006)
benadrukt expliciet het belang van snelheid bij
innovatie. Rycroft (2007) merkt echter op dat “for
a hot topic, innovation speed has been the focus of
surprisingly few scientific studiesâ€.
Onderzoeksvraag en onderzoek
Het samenwerkingsdebat in het kader van open
innovatie vertoont vertekeningen en hiaten; de
discussie leunt in hoge mate op gevalbeschrijvingen
(OESO, 2008; Chesbrough en Kardon Crowther,
2006). De vraag is hoe generiek het effect van
markten
Prestatie-effecten van samenÂ
werking bij productiebedrijven
samenwerking is op het innovatievermogen en daarbovenuit op het concurrentievermogen. Dit artikel
neemt de proef op de som bij de Nederlandse industrie om zo bij te dragen aan grotere nauwkeurigheid
in het debat over samenwerking en open innovatie.
De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op de
Nederlandse data van het internationale, tweejaarlijkse European Manufacturing Survey. In
Nederland is de dataverzameling in handen van
het Centrum voor Innovatiestudies van de Radboud
Universiteit Nijmegen. De internationale coördinatie ligt bij het Fraunhofer-Institut für System- und
Innovationsforschung (ISI) in Karlsruhe.
Aan de ondernemers is gevraagd of ze samenwerken op één of meerdere van de volgende terreinen:
onderzoek en ontwikkeling, productie voor gezamenlijke systeemleveringen of capaciteitsuitbreiding,
inkoop, distributie, service en verkoop; en scholing
en opleiding. Dus niet afzonderlijke samenwerkingsÂ
relaties vormen de analyse-eenheid, maar de
beleidsterreinen waarop samenwerking plaatsvindt.
In feite wordt dus vooral het bereik van samenwerking in een bedrijf gemeten. Samenwerking wordt
per beleidsterrein nader gespecificeerd naar twee
vormen, duale samenwerking versus samenwerking
in netwerken; en lokale, nationale versus internationale samenwerking. Samenwerking is gedefinieerd
als: vrijwillige samenwerking die verder gaat dan
eenmalige transacties tussen bedrijven.
Voorkomen
Zeventig procent van de productiebedrijven geeft
aan op een of meerdere van de genoemde terreinen
samen te werken. Figuur 1 toont het percentage
bedrijven per deelsector dat op minimaal een terrein
met andere samenwerkt. De verdeling komt overeen
met de gangbare opvatting dat in meer technologische sectoren zoals de elektrotechnische, de
machine-industrie en de chemische en kunststofverwerkende industrie vaker wordt samengewerkt dan in
Tabel 1
Deelterreinen van samenwerking.
O&O
Productie
Inkoop
Service, verkoop en distributie
Training en opleiding
Percentage
bedrijven
47,4
33,9
21,1
23,5
29,4
Bron: EMS
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4561) 29 mei 2009
343
Figuur 1
Samenwerking naar deelsector in de industrie.
Electrotechnische industrie
Chemie en kunststofverwerkende industrie
Machine-industrie
Meubelindustrie
Voedings- en
genotmiddelenindustrie
Hout- en bouwnijverheid
Papier- en grafische industrie
Metaalproductenindustrie
Overig
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Percentage bedrijven
Differentiële effecten per beleidsterrein
Bron: EMS
minder technologische sectoren: voedings- en genotmiddelenindustrie, de houten bouwnijverheid, de papier- en grafische industrie, de metaalproductenindustrie en de meubelindustrie. Dat heeft ermee te maken dat een belangrijke reden
voor samenwerking is het verkrijgen van toegang tot externe kennis.
Tabel 1 bevestigt dit. Onderzoek en ontwikkeling (O&O) is het terrein waarop
veruit het vaakst wordt samengewerkt. Op afstand volgt samenwerking bij
productiewerkzaamheden en dat gebeurt weer vaker dan samenwerking op het
gebied van inkoop enerzijds en service, distributie en verkoop anderzijds.
Effecten
Via regressie-analyse is allereerst het verband bepaald tussen de mate van
samenwerking in het algemeen en vier concurrentiefactoren, als afhankelijke
variabelen. Deze zijn: productinnovatie, productuitval als indicator van productkwaliteit, ontwikkeltijd en productie- en levertijd. Productie- en levertijd zijn
samengevoegd en er is een gemiddelde waarde berekend. Dit omdat de meeste
bedrijven, 68 procent, op klantspecificatie produceren. De definities van productie- en levertijd overlappen in dat geval (r = 0,60). Tabel 2 vermeldt de operationalisering van de afhankelijke variabelen.
Zonder dat weer te geven zijn alle regressieresultaten gecontroleerd voor sectoren bedrijfsgrootte-effecten. Wel zijn vermeld de effecten van het aantal O&Omedewerkers als controlevariabele ter correctie voor de onderlinge correlatie
tussen externe samenwerking en interne O&O-capaciteit (r = 0,14; p = 0,02).
Tabel 2
Afhankelijke variabelen.
Variabele
Operationalisering
Productinnovatie
Producten jonger dan drie jaar in
p
 rocenten van de omzet 2005
Percentage van de productie dat na
kwaliteitscontrole nabewerking ondergaat of geheel wordt afgekeurd
Ontwikkeltijd van nieuwe producten in
maanden
Productietijd is het aantal uren vanaf
de  innenkomst van de opdracht bij
b
p
 roductie tot gereed product
Levertijd is aantal dagen tussen binnenkomst van de klantenorder en aflevering
Productuitval of
productkwaliteit
Ontwikkeltijd
Productie- en
levertijd
Bron: EMS
344
ESB
94(4561) 29 mei 2009
De veronderstelling dat inter-organisatorische
samenwerking een gunstige uitwerking heeft op
concurrentievermogen wordt slechts ten dele bevestigd in tabel 3. Samenwerking blijkt inderdaad sterk
gerelateerd aan productinnovatie, nagenoeg even
sterk als de interne onderzoekscapaciteit. Verder
resulteert samenwerking in een significante besparing op productie- en levertijd. Daar staat echter
tegenover dat de samenhang met productuitval en
ontwikkeltijd minimaal en niet significant is. Er kan
dus niet zonder meer worden vastgesteld dat ook
productkwaliteit en ontwikkeltijd erop vooruitgaan
bij samenwerking met derden. Voor nadere analyse
wordt ingegaan op de effecten van samenwerking op
afzonderlijke beleidsterreinen.
Gemiddelde
17
Standaard
deviatie
15
3
5
13
15
396
516
40
53
Tabel 4 maakt de differentiële effecten van de
verschillende terreinen van samenwerking zichtbaar. Productinnovatie is vooral gerelateerd aan
O&O-samenwerking, naast natuurlijk aan de interne
onderzoekscapaciteit. Ook samenwerking bij scholing en opleiding hangt, in bescheidener mate,
samen met innovatie. Ter vermindering van de
productuitval lijkt inkoopsamenwerking effectief. Dit
weerspiegelt mogelijk een verbeterde positionering
van bedrijven daardoor op de inkoopmarkten, dat
wil zeggen toegang tot hoogwaardige onderdelen
en componenten. Samenwerking op het terrein van
distributie, service en verkoop daarentegen hangt
samen met verhoogde productuitval. Wellicht is dat
het gevolg van strenge kwaliteitsnormen en specificatie-eisen die bedrijven in zulke samenwerkingsverbanden overeenkomen. Opmerkelijk is dat externe
samenwerking in productie niet leidt tot significant
minder productuitval. De veronderstelling dat door
verdergaande arbeidsspecialisatie binnen de productiekolom de productkwaliteit wordt verhoogd, wordt
dus niet gestaafd.
Ook ondersteunen de resultaten niet de veronderstelling dat samenwerking de ontwikkeltijd verkort.
Zelfs samenwerking specifiek op het gebied van
O&O toont geen significante effecten in die richting.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in het openinnovatiedenken te lichtvaardig wordt heengestapt
over de problemen die bedrijven ondervinden bij de
integratie van externe kennis en technologie, zoals
conflicterende interfaces, organisatie- en cultuurverschillen, ongelijke doelen en competenties (Van
den Bergh en De Jong, 2006). In dit licht is het
verklaarbaar dat juist samenwerking bij scholing en
opleiding samenhangt met kortere ontwikkeltijden.
In deze relaties ontmoeten bij uitstek overeenkomstige competenties en gelijke leerdoelen van de partners elkaar. Gelijkschakeling van partners op deze
aspecten versoepelt onderlinge kennisuitwisseling en
vermindert samenwerkingsproblemen.
De ongunstige samenhang tussen ontwikkeltijd en
samenwerking op het gebied van distributie, service
en verkoop is een schijnverband. Samenwerking
stroomafwaarts in de productiekolom leidt, zoals
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
eerder vastgesteld, tot een hoger
ning van innovatie- of afzetmogelijkheden. Beide soorten
Inkoopsamenwerking is
afkeuringpercentage. Afkeur hangt
van informatie en dus ook beide soorten van samenwerking
echter ook sterk samen met een
zijn noodzakelijk voor het innovatieproces.
dus niet alleen gunstig
langere ontwikkeltijd. Mogelijk is
Voor vermindering van productuitval lijkt samenwerking in
voor verbetering van de
er meer afkeur van producten met
netwerkverband wel betekenisvol. Netwerksamenwerking
een langere ontwikkeltijd, omdat
biedt bedrijven meer mogelijkheden tot benchmarking van
productkwaliteit, maar
ze complexer zijn. Hoe dan ook,
producten en processen, wat resulteert in productaanpasook voor verkorting van
als er wordt gecorrigeerd voor de
sing en kwaliteitsverbetering. Dit kan de ontwikkeltijd
productuctuitval dan vervaagt de
de productie- en levertijd echter doen toenemen, getuige de positieve samenhang
relatie tussen samenwerking op
daarvan met netwerksamenwerking.
het gebied van distributie, service
Lokale, nationale of internationale samenwerking
en verkoop enerzijds en ontwikkeltijd anderzijds. De
Een basisgedachte achter het beleid van clustering van economische activiteiten
productie- en levertijd hangt, in tegenstelling tot de
is dat nabijheid belangrijke samenwerkingsvoordelen biedt en zo innovatie- en
ontwikkeltijd, wel samen met externe samenwerconcurrentievoordelen oplevert (Hoen, 2002). Om dat te toetsen worden natioking, zowel met samenwerking in productie als met
nale en internationale samenwerking afgezet tegen lokale samenwerking, binnen
inkoopsamenwerking. Inkoopsamenwerking is dus
een straal van vijftig kilometer. Lokale samenwerking vormt de referentievariniet alleen gunstig voor verbetering van de productabele en staat niet afgebeeld in tabel 6. Om te corrigeren voor de correlatie
kwaliteit, maar ook voor verkorting van de productussen de geografie van de samenwerkingspartners en die van de afnemers is als
tie- en levertijd. Verder valt op dat productie- en
controlevariabele het geografisch zwaartepunt van de afzet toegevoegd. Deze kan
levertijd ongunstig samenhangt met samenwerking
regionaal, elders in Nederland of in het buitenland plaatsvinden.
bij scholing en opleiding, mogelijk omdat door traiDe resultaten geven geen steun aan de clustergedachte dat voor innovatie lokale
ning medewerkers aan het productieproces worden
samenwerking meer loont dan samenwerking met langeafstandspartners. In
onttrokken. Hoewel dus niet kan worden ontkend
tegendeel, samenwerking met de verst verwijderde partners, die in het buitendat externe samenwerking bedrijven grote voordelen
oplevert, moet tevens onder ogen worden gezien dat
het effect op de ontwikkeltijd slechts beperkt is.
Tabel 3
Mogelijk is de specifieke vorm van samenwerking
Concurrentiefactoren naar het aantal terreinen waarop samenwerking
plaatsvindt (n=279)1.
daarop van invloed.
Samenwerking, bilateraal of in netwerken
Samenwerking kan geschieden met een enkele
partner of met meerdere partijen tegelijkertijd, in
netwerkverband. De meeste studies over samenwerking gaan over interacties tussen twee organisaties.
Impliciet wordt ervan uitgegaan dat wat voor tweepartijen-relaties geldt, kan worden geëxtrapoleerd
naar meerpartijencoalities en dat in deze laatste de
voordelen van samenwerking voor het innovatie- en
concurrentievermogen nog extra worden versterkt.
In tabel 5 wordt deze aanname getoetst. Daarvoor
wordt de relatieve mate bepaald waarin bedrijven
samenwerken in netwerken op een schaal van nul tot
een. Samenwerking op alle onderscheiden beleidsterreinen in netwerkverband geeft netwerkproportie
één, het maximum. Op alle terreinen samenwerking
in duaal verband geeft netwerkproportie nul, het
minimum. De gemeten effecten van netwerksamenÂ
werking in tabel 5 zijn dus die ten opzichte van
tweezijdige samenwerking, de contrast- of referentievariabele. Wat betreft productinnovatie blijkt samenwerking in netwerken niet significant af te wijken van
de referentievariabele. Er kan dus niet worden vastgesteld dat productinnovatie significant sterker wordt
gestimuleerd door samenwerking in netwerken, vergeleken met duale samenwerking. Powell en Grodal
(2003) suggereren dat beide soorten samenwerking
verschillen in functie. Duale samenwerking is meer
gericht op intensieve kennis- en technologie-uitwisseling en het exploiteren of profiteren van elkaars
competenties; netwerksamenwerking daarentegen is
gericht op exploratie, dat wil zeggen brede verken-
Aantal terreinen van
samenwerking (bereik) 3
Controlevariabele:
Aandeel O&O personeel in
procenten (1+log)
R2
Productinnovatie2
0,23 ***
Productuitval2
–0,03
Ontwikkeltijd2
–0,04
Productieen levertijd2
–0,12 **
0,27 ***
0,08
–0,02
0,08
0,24
0,11
0,09
0,38
* Significant op tienprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau, *** Significant op éénprocent-niveau
1
Ter onderlinge vergelijkbaarheid van de effecten van de onafhankelijke variabelen zijn de scores uitgedrukt in
bèta coëfficiënten.
2
Op de oorspronkelijke waarden is logaritmische transformatie toegepast; productie- en levertijd = [productietijd
(zlog)+levertijd (zlog)]/2
3
Gemiddelde = 1,6, standaard deviatie = 1,4.
Bron: EMS
Tabel 4
Concurrentiefactoren per terrein van samenwerking (n=279)1.
Productinnovatie
Samenwerking op gebied van:
O&O
0,25 ***
Productie
0,02
Inkoop
–0,07
S
ervice, distributie en
0,03
verkoop
Scholing en opleiding
0,09 *
Controlevariabele:
O&O personeel
0,29 ***
0,28
R2
Productuitval
Ontwikkeltijd
Productieen levertijd
0,07
–0,03
–0,14 **
0,17 **
0,01
0,08
–0,10
0,16 *
–0,02
–0,09
–0,14 **
–0,05
–0,05
-0,15 *
0,12 **
–0,06
0,14
-0,06
0,14
0,03
0,39
* Significant op tienprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau, *** Significant op éénprocent-niveau
1
Ter onderlinge vergelijkbaarheid van de effecten van de onafhankelijke variabelen zijn de scores uitgedrukt in
bèta coëfficiënten.
Bron: EMS
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4561) 29 mei 2009
345
land, lijkt in dat opzicht effectiever. Het nadeel van de langere afstand tot partners in het buitenland weegt blijkbaar niet op tegen het voordeel van toegang tot
een groter reservoir van nieuwe ideeën en technologieën. Wel wordt de ontwikkeltijd ongunstig beïnvloed door samenwerking met buitenlandse partners. De
revoluties in telecommunicatie hebben de hobbels in de internationale interactie
tussen organisaties nog lang niet voldoende weggenomen. Voor de productie- en
levertijd heeft samenwerking op afstand geen negatieve gevolgen. Partners leren
zo veel over elkaars interne processen dat men in staat is bijtijds op de onderlinge productiebehoeften te anticiperen (Handfield et al., 1999).
Conclusie
In het kader van het open-innovatiedenken is samenwerking voor Nederlandse
productiebedrijven en in het bijzonder internationale samenwerking onmiskenbaar van groot belang. Samenwerking stimuleert het innovatie- en concurrentievermogen. Er zijn echter drie belangrijke kanttekeningen te maken. De eerste
geldt de eenzijdige aandacht in onderzoek en beleid voor samenwerking in O&O.
O&O-samenwerking is echter niet gerelateerd aan productkwaliteit, ontwikkeltijd
of productie- en levertijd. Voor integrale versterking van het concurrentievermogen is ook samenwerking noodzakelijk op andere terreinen, waaronder productie,
inkoop, verkoop en opleiding.
De tweede kanttekening is dat de effecten van samenwerking niet altijd onverdeeld gunstig zijn, waardoor dilemma’s ontstaan. Zo correleert internationale
samenwerking gunstig met het omzetaandeel van nieuwe producten, maar
tegelijkertijd ongunstig met ontwikkeltijd. Hetzelfde geldt voor verbetering van de
productkwaliteit door netwerksamenwerking. Samenwerking op het gebied van
scholing en opleiding draagt bij aan productinnovatie, maar vertraagt de productie- en levertijd.
Tabel 5
De derde kanttekening betreft de ontwikkeltijd
die, tegengesteld aan de algemene verwachting
bij open innovatie, nauwelijks gunstig samenhangt
met externe samenwerking. De Adviesraad voor het
Wetenschaps- en Technologiebeleid (2006) stelt
dat de belangrijkste drijfveer voor bedrijven tot open
innoveren verhoging van het tempo van productvernieuwing is. Dat moge zo zijn gesteld, uit het
empirisch materiaal blijkt niet dat het ook werkt.
Voorvechters van open innovatie gaan vaak voorbij
aan de problematiek van samenwerking tussen
organisaties. Die lijkt tot uitdrukking te komen in het
ontbreken van een gunstig effect van samenwerking
op de ontwikkeltijd van nieuwe producten. Het is
dan ook belangrijk dat in het open-innovatie-onderzoek en -beleid expliciete aandacht uitgaat naar
de determinanten van het functioneren van samenwerkingsrelaties inclusief het management daarvan
(AWT, 2006; Van den Bergh en De Jong, 2006).
Gezien het kritische belang van ontwikkeltijd voor
innovatie- en concurrentievermogen is meer inzicht
in deze factoren zeker gewenst.
Samenwerking in netwerken ten opzichte van bilaterale samenwerking
(n=197).
Onafhankelijke variabelen
Samenwerking in netwerken
versus bilaterale samenwerking (referentie)
Controlevariabelen:
O&O personeel in % (1+log)
Aantal terreinen van samenwerking (absoluut)
R2
Productinnovatie
0,04
Productuitval
-0,23***
Ontwikkeltijd
0,22**
Productieen levertijd
–0,03
Literatuur
Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (2006)
Opening van zaken: beleid voor open innovatie. Advies nr 68. Den
Haag: AWT.
Bergh, B. van den en J. de Jong (2006) Open innovatie: knelpun-
0,22***
0,11
0,03
0,03
0,03
–0,05
-0,01
–0,09
ten en beleidsimplicaties. ESB, 91 (4496), 523–525.
Chesbrough, H. (2003) Open innovation: the new imperative for
creating and profiting from technology. Boston, Mass.: Harvard
Business School Publishing.
0,21
0,23
0,17
0,38
* Significant op tienprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau, *** Significant op éénprocent-niveau
Bron: EMS
Chesbrough, H. en A. Kardon Crowther (2006) Beyond high
tech: early adopters of open innovation in other industries.
R&D Management, 36 (3), 229–236.
Croom, S. (2001) The dyadic capabilities concept: examining
the process of key supplier involvement in collaborative
Tabel 6
product development. European journal of purchasing & supply
Nationale en internationale samenwerking ten opzichte lokale samenÂ
werking (n=197).
Onafhankelijke variabelen
Partners in Ned. > 50 km
Buitenlandse partners
Controlevariabelen:
Aandeel O&O personeel in
procenten (1+log)
Aantal terreinen van samenwerking
Ruimtelijke schaal afzetmarkt
R2
Productinnovatie
0,09
0,14**
Productuitval
0,04
0,04
Ontwikkeltijd
0,02
0,18 *
Productieen levertijd
0,05
–0,02
0,24***
0,15 *
-0,03
0,06
0,17**
0,00
–0,00
–0,11
management, 7, 29–37.
Handfield, R., G. Ragatz, K. Petersen en R. Monczka (1999)
Involving suppliers in new product development. California
management review, 42 (1), 59–82.
Hoen, A.R. (2002) De effectiviteit van clusterbeleid.
Maandschrift Economie, 66, 191–207.
Ligthart, P., P. Vaessen en B. Dankbaar (2008) Innovatie van
productie. Nijmegen: RUN.
OESO (2008) Open innovation in global networks. Parijs: OESO.
Powell, W. en S. Grodal (2005) Networks of innovators. In:
Fagerberg, J., D. Mowery en R. Nelson (red.): The Oxford handbook
of innovation. London: Oxford University Press.
Rycroft, R. (2007) Does cooperation absorb complexity?
0,16***
0,27
0,01
0,14
0,24
0,19
0,16**
0,43
Innovation networks and the speed and spread of complex
technological innovation. Technological forecasting & social
change, 74 (5), 565–578.
* Significant op tienprocent-niveau, ** Significant op vijfprocent-niveau, *** Significant op éénprocent-niveau
Wijers, G., T. Roelandt en Y. Volman (2007). Clusters en
Bron: EMS
innovatiebeleid. ESB, 91(4132), 942-946.
346
ESB
94(4561) 29 mei 2009
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.