Ga direct naar de content

Reactie op: Levensloopregeling heeft potentie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 21 2007

reactie
Reactie op: Levensloopregeling
heeft potentie
In het artikel van Delsen en Smits in ESB van 16 november 2007
wordt veel behartigenswaardigs gezegd over de Levensloopregeling
(LLR). Er staat echter ook een implausibele analyse in over de
potentie van de LLR die bij nader inzien nogal wat consequen­
ties heeft voor de inrichting van het levenslooparrangement. In
het Coalitieakkoord is immers aangekondigd om de regeling te
verruimen.
Op basis van een analyse van de deelname aan de LLR in 2006
komen Delsen en Smits tot een aantal bevindingen die zij zelf
nogal verrassend vinden. Zij concluderen op basis van hun multi­
variate analyses, waarin voor de samenhang tussen verschillende
kenmerken van gebruikers wordt gecontroleerd, dat vrouwen meer
deelnemen aan de LLR dan mannen, jongeren meer dan ouderen
en parttimers meer dan fulltimers (p. 678). Zijn deze bevindingen
inderdaad verrassend en in contrast met de uitkomsten van ander
onderzoek op dit terrein? In elk geval stroken de bevindingen niet
met het door de auteurs zelf gepresenteerde CBS-cijfermateriaal
over de deelname aan de LLR in 2006. Volgens ruwe CBS-cijfers
nemen mannen juist vaker deel dan vrouwen, voltijders meer dan
deeltijders, en stijgt de deelname tot 55 jaar en neemt daarna af.
Delsen en Smits noemen het inkomenseffect als verklaring voor
deze afwijkende bevindingen: vrouwen, parttimers en jongeren
nemen minder deel, omdat ze minder verdienen. Wordt gecor­
rigeerd voor inkomen, dan blijken vrouwen meer deel te nemen
dan mannen, parttimers meer dan fulltimers en jongeren meer dan
ouderen.
De conclusie van het artikel zou wel eens heel anders kunnen
uitvallen als de gehanteerde onderzoeksmethode wordt verbeterd.
Want is het inkomenseffect nu de verklaring voor de gevonden
verschillen? Wij denken dat de gehanteerde analyse tekortschiet.
Feit is dat de in beschouwing genomen data slechts betrekking
hebben op ambtenaren en daarmee niet representatief zijn voor
de gehele bevolking. Dat wringt in dit geval, omdat werknemers in
de publieke sector op het terrein van verlofregelingen en dergelijke
veelal ruimere voorzieningen hebben dan hun collega’s in de pri­
vate sector. Een in dit kader relevante voorziening betreft het recht
op gedeeltelijk doorbetaald ouderschapsverlof voor ambtenaren.
Deze financiële voorziening lijkt het gebruik van ouderschapsverlof
te stimuleren, zoals onderzoek van Beckers en Siermann (2006)
laat zien. Ambtenaren maken duidelijk meer gebruik van het recht
op ouderschapsverlof dan werknemers in andere sectoren. Beckers
en Siermann laten verder zien dat met name vrouwen gebruikma­
ken van het recht op ouderschapsverlof.
Naast het feit dat vrouwen relatief vaak gebruikmaken van het
recht op ouderschapsverlof, is er nog een aspect dat de aandacht
had verdiend. De LLR biedt werknemers die gebruik willen maken
van onbetaald ouderschapsverlof een ouderschapsverlofkorting
die bij voltijdverlof neerkomt op ongeveer 650 euro per maand.
Aangezien voor ambtenaren het loon tijdens ouderschapsverlof
veelal gedeeltelijk wordt doorbetaald, hebben ook zij recht op deze
ouderschapsverlofkorting voor de onbetaalde verlofuren wanneer
zij deelnemen aan de LLR. Daarbij geldt dat het niet uitmaakt
hoeveel de deelnemer spaart of gespaard heeft in de LLR. Prettige

796

ESB

21 december 2007

implicatie is dus dat het voor ambtenaren die van plan zijn gebruik
te maken van betaald ouderschapsverlof financieel erg interes­
sant is tevens gebruik te maken van de LLR. Zou aanpassing in de
doorbetaling van ouderschapsverlof bij de overheid sinds januari
2006 wellicht mede gebaseerd zijn op het idee dat ambtenaren
ook gebruik kunnen maken van de ouderschapsverlofkorting in de
LLR (vgl. Kooiman en Van Vuuren, 2007)?
En wie zijn dan die ambtenaren die met name gebruikmaken van
het recht op ouderschapsverlof? Dat zijn nu precies de werknemers
die in de analyse van Delsen en Smit naar voren worden gebracht
als verrassende gebruikers: vrouwelijke parttimers van rond de 35
jaar en jonger.
Het is niet de bedoeling om met deze kritiek een technische dis­
cussie over de uitgevoerde multivariate analyses te beginnen, daar
is de LLR te belangrijk voor. Belangrijker is dat de verklaring van
Delsen en Smits voor de positieve effecten voor vrouwen, jongeren
en parttimers voorbijgaat aan de interactie tussen de LLR en rege­
lingen omtrent ouderschapsverlof. Aangezien het kabinet-Balkende
IV heeft aangekondigd om de LLR te verruimen, is dit kritiekpunt
geformuleerd als uitnodiging aan de auteurs om hun analyse aan
te vullen. Zolang de analyse van Delsen en Smits zich richt op een
groep waarvoor de regeling in een bepaald opzicht toch al aantrek­
kelijk is en zij geen duidelijk beeld schetsen waarom deelnemers al
dan niet gebruik maken van de LLR, is de basis onder de geformu­
leerde beleidsadviezen wankel.

Literatuur
Beckers, I. en C. Siermann (2006) Ouderschapsverlof, Sociaal-economische trends,
2006(1), 15–19.
Delsen, L. en J. Smits (2007) Levensloopregeling heeft potentie, ESB, 92(4522),
676–679.
Kooiman, P. en D. van Vuuren (2007) Ouderschapsverlof voor gevorderden, ESB,
92(4522), 698–700.

Maroesjka Versantvoort en Koen Caminada
Onderzoeker en hoogleraar bij het onderzoeksteam Hervorming Sociale
Zekerheid, Universiteit Leiden

Auteurs