Protestanten en katholieken verschillen onderling niet in inkomen en vermogen, maar in beide groepen ligt het vermogen duidelijker hoger dan van andere en niet-gelovigen. Ook zijn vermogens gemiddeld groter in de bijbelgordel dan erbuiten.
ESB Geschiedenis & Denken
Geschiedenis
& Denken
Protestantse ethiek en
financiële positie
Protestanten verschillen niet in inkomen van katholieken en nietgelovigen. Ook is er geen verschil tussen protestanten en katholieken in vermogen. Wel is hun beider vermogen duidelijk groter dan
dat van niet-gelovigen. Ook zijn in de bijbelgordel de vermogens
in doorsnee groter dan in de rest van Nederland. Daarmee lijken
de aloude leefregels van protestanten gericht op soberheid en hard
werken nog steeds door te klinken in hun vermogenspositie.
Ferdy Otten
Senior statistisch
onderzoeker bij het
Centraal Bureau
voor de Statistiek
Koos Arts
Statistisch onderzoeker bij het Centraal
Bureau voor de
Statistiek
Reinder Lok
Statistisch onderzoeker bij het Centraal
Bureau voor de
Statistiek
704
D
e opkomst van kapitalistische bedrijfs- en
organisatiestructuren in Europa vindt zijn
oorsprong in de zestiende eeuw. In landen
en gebieden met een overwegend protestantse bevolking kregen deze nieuwe
structuren als eerste vaste grond onder de voeten. De landen
en streken waarin de katholieken de grootste bevolkingsgroep
vormden, bleven in dit opzicht duidelijk achter (Collins en
Makowski, 1972). In het standaardwerk Die protestantische
Ethik und der Geist des Kapitalismus (Weber, 1920) maakt de
Duitse socioloog Max Weber inzichtelijk dat het ontstaan van
het kapitalistische bestel met bijbehorende economische waarden mede verband hield met specifieke calvinistische geloofsdoctrines. Weber maakt gewag van een Wahlverwandschaft
ofwel lotsverbondenheid tussen de puriteinse levensopvatting
van traditionele protestanten en de nieuw ontstane kapitalistische geest. Deze kapitalistische geest wordt in de meest optimale vorm gekenmerkt door volledige toewijding aan het vergaren van rijkdom door legitieme economische activiteiten en
onthouding van deze rijkdom voor persoonlijk gewin en genot.
Deze nieuwe levensinstelling vormde de grondslag voor het
moderne ondernemerschap gericht op voortdurende rationalisatie van de productie.
Matigheid en veel werken worden veelal gerelateerd aan
de reformator Calvijn en de protestantse traditie die sterk
door hem is beïnvloed (Collins en Makowski, 1972). Ook
Weber legde nadrukkelijk het verband tussen een sobere levensstijl en calvinistische geloofsopvattingen. Een van de
belangrijkste calvinistische motieven is dat de mens geschapen is tot eer van God. In de praktijk werd dit ingevuld met
hard werken, uiterst sober leven en weinig geld uitgeven.
Deze geloofsinvulling ging samen met de ‘geest’ van steeds
verdergaande economische rationalisatie en het vergaren van
rijkdom volgens kapitalistisch ondernemerschap. Kortom,
er bestaat een verband tussen het eertijds sobere gedrag van
protestanten en de opkomst van economische activiteiten
volgens een nieuwe kapitalistische orde.
Door koppeling van enquête- en registergegevens van
het CBS is het mogelijk de vraag te beantwoorden of en in
hoeverre bij protestanten in Nederland, vijfhonderd jaar na
de geboorte van Calvijn, de kapitalistische geest nog steeds
tot uiting komt in hun financiële positie. Een eventueel hogere positie van protestanten wordt zichtbaar gemaakt door
hun huishoudensinkomen en -vermogen te vergelijken met
dat van mensen die niet gelovig zijn en met dat van mensen
die deel uitmaken van andere geloofsrichtingen. Daarbij
wordt rekening gehouden met relevante demografische verschillen. Ook wordt op basis van integrale gegevens de verdeling van de financiële positie op het hogere aggregatieniveau
van Nederlandse gemeenten gepresenteerd. Dit om zichtbaar
te maken of gemeenten binnen de zogeheten bijbelgordel in
inkomen en vermogen verschillen van gemeenten elders in
het land.
Methode en gegevens
Aan de enquêtegegevens van 160.000 steekproefpersonen van
achttien jaar en ouder over hun geloofsachtergrond zijn als
indicatoren van de financiële positie het bijbehorend meerjarig huishoudensinkomen en -vermogen toegevoegd. Een
meerjarig inkomen verdient de voorkeur boven het gebruik
van een enkel jaarinkomen, want een meerjarig inkomen is
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4673) 22 november 2013
Geschiedenis & Denken ESB
minder gevoelig voor incidentele schommelingen en geeft
daarmee een consistenter beeld van de inkomenspositie. Bij
vermogen speelt de consistentiekwestie veel minder en kan
worden volstaan met een enkelvoudige meting. Het vermogen geeft het saldo weer van alle bezittingen (liquide en nietliquide) en schulden (hypotheek en overige schulden) van
het huishouden van de desbetreffende steekproefpersoon op
de peildatum 1 januari 2011. Het inkomen heeft betrekking
op het gemiddelde van de gestandaardiseerde besteedbare
huishoudens(jaar)inkomens over 2008–2011 (in prijzen van
2011). De standaardisatie houdt in dat de inkomens van de
meerpersoonshuishoudens met een equivalentiefactor (CBS,
2004) zijn aangepast voor omvang en samenstelling van het
huishouden en aldus vergelijkbaar gemaakt met die van een
eenpersoonshuishouden. Omdat inkomen en vermogen sterk
scheef zijn verdeeld en daarom lastig met een lineaire techniek geanalyseerd kunnen worden, zijn beide kenmerken gedichotomiseerd en vervolgens aan de hand van (non-lineaire)
proportional hazard-analyse van Cox op de categorieën van
kerkelijke gezindte geregresseerd. Om uitdrukking te kunnen geven aan het verschil tussen een hogere en een minder
hoge financiële positie zijn in de dichotomie telkens de veertig hoogste percentielgroepen afgezet tegen de zestig laagste.
Overeenkomstig de methode van Cox is in een tweede stap
gecorrigeerd voor verschillen in leeftijd en geslacht. Bij het
vermogen is in de tweede stap ook voor het aantal volwassenen in het huishouden gecorrigeerd om een zuivere vergelijking in vermogensopbouw zichtbaar te kunnen maken. Voor
het inkomen was dit niet nodig omdat dit al door standaardisatie vergelijkbaar is gemaakt voor verschillen tussen een- en
meerpersoonshuishoudens. De correcties in de tweede stap
zijn noodzakelijk om de verschillen in financiële positie tussen de denominaties zuiver te kunnen bepalen. In een derde
stap is aanvullend gecorrigeerd voor opleidingsniveau. Deze
vervolgstap is nodig om na te gaan in welke mate de factor
opleiding bijdraagt aan de verschillen in financiële positie
tussen de onderscheiden groepen van kerkelijke gezindte.
Omdat de Cox-analyses gebaseerd zijn op cross-sectionele
gegevens, is het noodzakelijk een fictieve, gelijke duurspecificatie voor iedere analyse-eenheid in het regressiemodel op te
nemen (Barros en Hirakata, 2003). Het voordeel van de Coxprocedure is dat deze ook voor niet extreem scheef verdeelde
afhankelijke variabelen zuivere en makkelijk interpreteerbare
relatieve rate-ratio’s als output oplevert (Barros en Hirakata,
2003). Een rate-ratio geeft dan aan in hoeverre de kans op een
hogere financiële positie voor een bepaalde geloofsrichting
groter (of kleiner) is dan de kans op hogere financiële positie
voor de referentie geloofsrichting, in dit geval de groep die
niet-gelovig is.
De inkomens en vermogens zijn afgeleid uit integrale,
fiscale bronbestanden. De gegevens over kerkelijke gezindte
en de andere kenmerken zijn afkomstig uit de basisvragenlijst
van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2011–2012. Op de
vraag tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke
groepering men zichzelf rekent, geeft in de jaren 2011–2012
bijna 48 procent van de volwassen bevolking aan niet gelovig te zijn. Dit is verreweg de grootste groep, daarna volgen
rooms-katholieken met een aandeel van 26 procent. Protestanten komen uit op zeventien procent: zeven procent is Nederlands-hervormd, vier procent is gereformeerd en zes proJaargang 98 (4673) 22 november 2013
cent rekent zich tot de koepel Protestantse Kerk Nederland
(PKN). De categorie andere geloofsrichting (vijf procent) is
sterk heterogeen en omvat naast de overige christelijke denominaties ook hindoes, boeddhisten en joden. Islamieten vormen wel een aparte categorie en komen in deze periode uit op
een aandeel van vijf procent.
Het hoogste gestandaardiseerde inkomen is voorbehouden aan mensen zonder geloof (mediane waarde 24.200 euro),
daarna volgen protestanten en rooms-katholieken met een
mediaan inkomen van ruim 23.000 euro. Islamieten bezetten
de laatste plaats met een mediaan inkomen van slechts 16.800
Het verschil in vermogen tussen
niet-gelovigen enerzijds en protestanten en
katholieken anderzijds is mede terug te voeren
op de hogere eigenwoningwaarden en
lagere hypotheekschulden
euro. Op het vlak van vermogen staan protestanten wel duidelijk aan kop met een mediaan vermogen van 116.000 euro.
Daarna volgen rooms-katholieken met een vermogen van
krap 110.000 euro. Niet-gelovigen hebben een aanmerkelijk
lagere vermogensbuffer (36.900 euro) en islamieten komen
maar net boven de duizend euro uit. Het verschil in vermogen
tussen niet-gelovigen enerzijds en protestanten en katholieken anderzijds is mede terug te voeren op de hogere eigenwoningwaarden en lagere hypotheekschulden bij protestanten
en katholieken.
Controlevariabelen
Geslacht kan een rol spelen in de financiële positie omdat
vrouwen vaker dan mannen deel uitmaken van een eenpersoonshuishouden of een eenoudergezin en daarom veelal een
lager inkomen hebben en ook minder vermogen kunnen opbouwen. Ook is leeftijd van belang omdat de hoogte van het
huishoudensinkomen en het vermogen gebonden zijn aan de
levensfase van de huishoudensleden. Zo stijgt het arbeidsinkomen naarmate men ouder wordt en bouwt men gaandeweg
ook meer vermogen op. Op latere leeftijd, tussen 55 en 65 jaar,
lopen mensen wel weer meer risico afhankelijk te worden van
een uitkering, onder meer door voortijdige uittreding uit het
arbeidsproces, wat dan dempend werkt op de financiële positie. Na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd komt
voor verreweg de meesten het inkomen een aanmerkelijk stuk
lager te liggen en verminderen ook de mogelijkheden om het
vermogen verder uit te bouwen. Verder is de hoogte van het
behaalde opleidingsniveau bepalend voor de verdiencapaciteit en daarmee van invloed op de financiële positie.
Grote vermogensverschillen
De ongecorrigeerde rate-ratio’s uit de Cox-analyse in tabel 1
t
 onen dat gelovigen minder kans hebben op een hoog inkomen dan de groep zonder geloof. Protestanten hebben zes
procent minder kans op een hoog inkomen dan niet-gelovi-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
705
ESB Geschiedenis & Denken
gen en katholieken acht procent minder kans (bij een rateratio kleiner dan één is dit percentage te berekenen door de
inverse van de rate-ratio te vermenigvuldigen met honderd
procent en daar vervolgens weer honderd procent van af te
trekken). Wanneer rekening wordt gehouden met verschillen
in geslacht en leeftijd, dan komen protestanten op een vergelijkbaar inkomensniveau uit als de groep zonder geloof en
rooms-katholieken. De aanvullende correctie voor opleiding
maakt duidelijk dat de geobserveerde, bevoorrechte inko-
Als rekening gehouden wordt met de
verschillen in demografische kenmerken, is
de vermogenspositie van protestanten duidelijk
beter dan die van de groep niet-gelovigen,
maar is de inkomenspositie vergelijkbaar
menspositie van niet-gelovigen ten opzichte van alle andere
denominaties gedeeltelijk aan hun hogere opleidingsniveau is
toe te schrijven. Op het vlak van vermogen springen de protestanten er wel uit. De ongecorrigeerde rate-ratio’s laten zien
dat protestanten 35 procent meer kans hebben op een hoog
vermogen dan niet-gelovigen; bij een rate-ratio groter dan
één is dit percentage als volgt te berekenen: (RR × 100%) –
100%. Protestanten worden op de voet gevolgd door roomskatholieken met dertig procent meer kans. De correctie voor
Rate-ratio’s inkomen en vermogen naar
kerkelijke gezindte, 2011–2012
Kerkelijke
gezindte
gecorrigeerd
voor leeftijd en
geslacht
gecorrigeerd voor
leeftijd, geslacht
en opleiding
ongecorrigeerd
gecorrigeerd voor
leeftijd, geslacht
en huishoudkern
gecorrigeerd voor
leeftijd, geslacht,
huishoudkern en
opleiding
hoogste
40% vermogen
ongecorrigeerd
hoogste 40%
gestandaardiseerd inkomen
Tabel 1
Geen geloof
(referentiegroep)
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
Rooms-katholiek
0,93**
0,95**
1,00
1,30**
1,18**
1,21**
Protestant
0,94**
0,97
1,01
1,35**
1,20**
1,23**
Islam
0,40**
0,41**
0,48**
0,31**
0,35**
0,38**
Ander geloof
0,74**
0,75**
0,77**
0,83**
0,84**
0,85**
**
Significant op vijfprocentsniveau
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking en inkomens- en vermogensstatistieken
706
geslacht, leeftijd en aantal volwassenen in het huishouden
drukt deze kansverhoudingen weliswaar, maar resulteert in
wezen in een zelfde beeld. Protestanten en katholieken blijven aan kop met respectievelijk twintig en achttien procent
meer kans op een hoog vermogen dan niet-gelovigen. De aanvullende correctie voor opleiding wijzigt deze kansverhoudingen maar beperkt.
Als rekening gehouden wordt met de verschillen in demografische kenmerken, is de vermogenspositie van protestanten duidelijk beter dan die van de groep niet-gelovigen,
maar is de inkomenspositie vergelijkbaar tussen beide groepen. Tussen protestanten en katholieken is er geen verschil in
inkomen en vermogen. De afgeleide hypothese, op basis van
de inzichten van Weber, dat protestanten in de huidige tijd
vanwege (vermeend) sober en zuinig gedrag een betere financiële positie hebben dan andere religies, waaronder roomskatholieken, moet dus worden verworpen.
Alle analyses zijn ook uitgevoerd met gereformeerden,
Nederlands-hervormden en PKN’ers als aparte verbijzonderingen binnen de categorie protestanten van kerkelijke
gezindte. Uit deze analyses kwam naar voren dat PKN’ers
een iets grotere kans op een hoger inkomen hebben dan
niet-gelovigen, katholieken, gereformeerden en Nederlandshervormden, en ook op het vermogensvlak de meest gunstige
positie innemen.
Van alle onderscheiden groepen van kerkelijke gezindte
zijn islamieten het meest achtergesteld in inkomen en vermogen. Zeker ten aanzien van vermogen suggereren de uitkomsten van de aanvullende correctie voor opleiding dat een
algehele opwaardering van hun opleidingsniveau deze weinig
rooskleurige positie alleen beperkt zou verbeteren. Dat is opmerkelijk want een hogere opleiding betekent in het algemeen
een hogere verdiencapaciteit en daarmee ook betere mogelijkheden tot vermogensopbouw. Wel moet hierbij worden aangetekend dat het vermogen van islamieten waarschijnlijk is
onderschat vanwege allerhande niet waargenomen financiële
transacties naar het oorspronkelijke moederland. Op grond
van een CBS-enquête onder minderheden uit 2006 (Nieuweboer, 2006) en een onderzoek van De Nederlandsche Bank
(DNB, 2010) naar overmakingen via geldtransactiekantoren
kwam naar voren dat er substantiële transacties naar familieleden in Turkije en Marokko plaatsvinden. Helaas ontbreekt
een totaalbeeld van de bedragen. Als alle transactiebedragen
naar familie en andere bestemmingen in het vermogen meegeteld hadden kunnen worden, zou de vermogenspositie van
islamieten ongetwijfeld hoger uitkomen en is het denkbaar
dat de correctie voor opleiding mogelijk een sterker opwaarts
effect op financiële positie had laten zien.
Geen protestants vermogenslint
De uitkomsten op microniveau worden aanvullend geïllustreerd aan de hand van een regionale vergelijking tussen gemeenten in de bijbelgordel en de gemeenten in de rest van
Nederland. Gemeenten met ten minste vijftien procent wekelijks of vaker naar de kerk gaande protestanten zijn daarbij
gerekend tot de bijbelgordel. Deze gordel loopt in een brede,
onderbroken, strook vanaf de Zeeuwse eilanden in noordoostelijke richting naar Overijssel, met nog een punt in Friesland
en Groningen. De bijbehorende gemeenten zijn in een apart
kleurspectrum weergegeven in figuur 1. In de bijbelgordel als
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4673) 22 november 2013
Geschiedenis & Denken ESB
geheel ligt het aandeel personen met een hoog inkomen (niet
in een figuur opgenomen) op hetzelfde niveau als in de rest
van Nederland, maar is het aandeel met een hoog vermogen
beduidend groter. Het mediane vermogen komt hier uit op
112.000 euro terwijl dat in de rest van Nederland 47.000 euro
bedraagt. Net als bij de uitkomsten op microniveau is dit vermogensverschil deels terug te voeren op het verschil in waarde
van de eigen woning. De (mediane) hypotheekschuld ligt in
de bijbelgordel lager dan in de rest van Nederland waardoor
de overwaarde, ofwel de woningwaarde minus uitstaande hypotheekschuld, hoger uitkomt. Eigenwoningbezitters in de
bijbelgordel hebben waarschijnlijk een groter deel van hun
hypotheken afgelost of zijn bij aankoop van een eigen woning
lagere hypotheken aangegaan. De figuur, met informatie over
de regionale verdeling van hoge vermogens op huishoudensniveau, laat de bijbelgordel er evenwel niet duidelijk uitspringen.
In veel gemeenten in de bijbelgordel komen weliswaar bovengemiddeld veel hoge vermogens voor, maar er zijn ook meerdere gemeenten aan te wijzen waar dit niet het geval is. Binnen
de bijbelgordel hebben de gemeenten Staphorst, Veere, Dalfsen, Giessenlanden en Lopik relatief de meeste hoge vermogens. Buiten de bijbelgordel bevinden zich uiteraard eveneens
meerdere gemeenten met relatief veel hoge vermogens zoals
Rozendaal, Hilvarenbeek, Bloemendaal en Haaren en concentraties in zuidelijk Noord-Brabant, met onder meer AlphenChaam en Eersel, en het zuidelijke deel van Noord-Holland.
Aandeel huishoudens met een hoog vermogen
per gemeente, 1 januari 2011
Figuur 1
Bijbelgordelgemeenten
tot 40%
40 tot 50%
50 tot 60%
60% of hoger
Overige gemeenten
tot 40%
40 tot 50%
50 tot 60%
60% of hoger
Conclusie
Als rekening gehouden wordt met verschillen in geslacht en
leeftijd, beschikken zowel protestanten als rooms-katholieken
beduidend vaker over een hoog vermogen dan niet-gelovigen.
Nog groter is het vermogensverschil met mensen van een
andere geloofsrichting en dan vooral met islamieten. Op het
inkomensvlak bestaat er evenwel geen verschil tussen protestanten, rooms-katholieken en niet-gelovigen. De hypothese
dat protestanten ook vijfhonderd jaar na Calvijn nog een, uit
puriteinse waarden en normen voortkomende, gunstigere financiële positie hebben dan katholieken, wordt dus niet door
de uitkomsten ondersteund. Aan de andere kant blijft het
opmerkelijk dat de individuele vermogenspositie van protestanten hoog is en dat in de bijbelgordel als geheel de vermogens hoger uitkomen dan in de rest van Nederland. Voor een
belangrijk deel komen deze hogere vermogens voort uit lagere
hypotheekschulden van protestantse eigenwoningbezitters.
Dat kan wijzen op terughoudendheid in het aangaan van
hypotheekschulden en op een op aflossing gerichte omgang
met schulden. Deugden, kortom, die passen in een sobere en
zuinige levensstijl van traditionele protestanten. Dat de financiële positie van katholieken vergelijkbaar is en hun vermogen
net als bij protestanten in belangrijke mate voortkomt uit de
overwaarde van de eigen woning, kan wijzen op eenzelfde
patroon van solide en risicomijdend financieel gedrag. Wellicht wordt dit gedrag ingegeven door vergelijkbare normatieve, christelijke kaders. De uitkomsten ondersteunen verder
de gedachte dat het economische gedrag van individuen en
huishoudens mede wordt bepaald door de geldende leefregels
van de desbetreffende ‘peer group’ en lijken daarmee het idee
van de homo economicus die louter rationeel zijn belangen
afweegt, te logenstraffen.
Jaargang 98 (4673) 22 november 2013
Bron: CBS, vermogensstatistiek
Literatuur
Barros A.J.D. en V.N. Hirakata (2003) Alternatives for logistic regression in cross-sectional
studies: an empirical comparison of models that directly estimate the prevalence ratio. BMC
Medical Research Methodology, 3(21).
CBS (2004) Equivalentiefactoren 1995–2000. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Collins R. en M. Makowski (1972) The discovery of society. New York: Random House Inc.
DNB (2010) Overmakingen door allochtone huishoudens naar buitenlandse familieleden
gedaald. DNB Statistisch Bulletin, juni.
Nieuweboer, J. (2009) Bijna een kwart van de allochtonen maakt geld over naar het buitenland. CBS Webmagazine, 20 mei.
Weber, M. (1920) Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus. In: Gesammelte
Aufsätze zur Religionssoziologie, Tübingen: J.C.B. Mohr, 1–206.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
707