Problemen met het Franse
kernenergieprogramma
Inleiding
Indejarenzeventigwerdin Frankrijk
besloten voor de elektriciteitsvoorziening op grote schaal kernenergie in te
zetten. De achtergrond voor dit besluit
was de sterke afhankelijkheid van
ge’importeerde energiedragers en de
prijsstijging van vooral aardolie. Het
Franse kernenergieprogramma wordt
als een groot succes beschouwd, niet
alleen vanwege de relatief korte bouwtijd van de centrales, maar vooral vanwege de lage produktiekosten van
stroom uit kerncentrales. De opbouw
van het kernenergievermogen verloopt
echter zo snel dat het Franse elektriciteitsbedrijf Electricite de France (EOF)
in de problemen dreigt te komen.
Het kernenergieprogramma
Na een beperkt nucleair programma
in de jaren vijftig en zestig besloot EOF
in het begin van de jaren zeventig tot
een ambitieus kernenergieprogramma
van lichtwaterreactoren van 900 en
1300 MW. Eind 1985 zijn 32 eenheden
van 900 MW en 5 eenheden van 1.300
MW in bedrijf. In de periode 1986 tot en
met 1992 zullen nog 2 eenheden van
900 MW en 16 eenheden van 1300 MW
en meer in bedrijf komen. Figuur 1
geeft een beeld van de opbouw van het
Franse kernenergievermogen. Hierbij
is rekening gehouden met de buitenbedrijfstelling van enkele oudere kerncentrales. Het kernenergievermogen
blijkt toe te nemen van ca. 33.000 MW
eind 1985 tot ca. 60.500 MW eind
1992. Ter vergelijking: Nederland beschikt over twee kerncentrales met een
vermogen van in totaal 500 MW; het regeringsbeleid impliceert een uitbreiding van dit kernenergievermogen met
circa 2.500 MW.
De elektriciteitsvraag
Het wel en wee van het Franse kernenergieprogramma lijkt in toenemende mate afhankelijk te worden van de
groei van het elektriciteitsverbruik. In
de jaren zestig lag het jaarlijkse groeipercentage op gemiddeld 7%, in de jaren zeventig op 6% en in de afgelopen
vier jaar was het gemiddeld 3%, met
variaties van 1 en 5% 1). De toekomstige groei zal worden bepaald door de
economische groei en door de mogelijkheden om olie en gas te substitueren door elektriciteit, vooral in de
ruimteverwarmingsmarkt.
Over de economische merites van
elektrische verwarming ten opzichte
van verwarming met olie en gas kan
1) Resultats techniques d’exploitation 1984,
Electricite de France, januari 1985.
49
verschillend worden gedacht. In antwoord op Kamervragen heeft de Nederlandse minister van Economische Figuur 1. Kernenergievermogen in
Zaken becijferingen gepubliceerd, Frankrijk 1984- 1993
waaruit blijkt dat in Frankrijk de verhouding tussen de ene/g/ekosten van
, Tolale elektriciteitsproduktie
1
(TWh)
gas- respectievelijk elektrische verwarming ca 0,55 is 2). EOF en de Franse
overheid gaan echter uit van een verhouding van 0,8 – 0,9 3). Gevoegd bij
de kosten van de installatie en het onderhoud ervan (die voor elektrische
verwarming relatief laag zijn) zou in de
Nederlandse visie gasverwarming duidelijk de voorkeur hebben; volgens de
berekeningen van de Franse overheid,
~L
die nogal geflatteerd lijken voor elektrische verwarming, zou elektriciteit juist
een gering economisch voordeel hebben. Hetzelfde geldt in mindere mate
1964 1985 1986 1987 1968 1989 1990 1991 1992 1993
ook voor de concurrentieverhouding
tussen elektriciteit en olie. Het is dus
twijfelachtig of de door EOF beoogde
substitute micro-economische voordelen biedt. Een feit is wel dat elektristudie wordt gerekend met een
sche verwarming, vooral in gebieden
groei van 2,1 – 3,5% per jaar voor
waar geen gas-infrastructuur is, duidede periode 1982 – 2000 7);
lijk in opmars is. Ook is de ontwikkeling
– de export van elektriciteit groeit met
van het elektriciteitsverbruik in 1984
6% per jaar ten opzichte van 1984.
en de eerste helft van 1985 niet achterDeze aanname is conform de vergebleven bij de prognose van EOF 4).
wachting van EDF dat in 1990 35
EOF hoopt vooral door een sterke
TWh zal worden geexporteerd. Een
groei van het huishoudelijk elektricinog grotere export van stroom is
teitsverbruik de binnenlandse afzet te
mogelijk, maar wellicht tegen een
kunnen opstuwen tot 350 – 370 TWh in
voor EDF niet aanvaardbare prijs.
1990 3)4). Dit correspondeert met een
Bij het importeren van stroom zulgroei van ca. 4,5% per jaar vanaf 1984.
len elektriciteitsbedrijven minder
Gezien de marginale of zelfs negatieve
willen betalen dan de vermeden vamicro-economische effecten van verriabele kosten. In Nederland, waar
vanging van olie en gas in de verwartot 1995 ca. 50% van de opgewekte
mingsmarkt door elektriciteit en de
stroom afkomstig is van gasgesinds kort (in nationale valuta) dalende
stookte centrales, zijn de vermeden
olie- en gasprijzen is het echter niet zeker of EOF in zijn opzet zal slagen. Ook
brandstofkosten dermate hoog dat
zal bij een tegenvallende economische
stroomimport uit Frankrijk voor de
groei de afzet aan de Industrie beneSEP en EDF voordelig is 8). Dit
den de verwachtingen kunnen blijven.
geldt niet in dezelfde mate voor andere landen, waar de inzet van olie
Daarom is de prognose van EOF eeren gas al veel geringer is;
der te beschouwen als een doelstelling
– de elektriciteitsproduktie op basis
dan als een gemiddelde verwachtingsvan kolen, olie en gas neemt af van
waarde.
60 TWh in 1984 tot 40 TWh in 1985
en vervolgens tot 35 TWh in 1987
en 30 TWh in 1989 en volgende jaren. Gegeven de beschikbaarheid
Benutting van het nucleaire
van een groot nucleair vermogen,
vermogen
zijn de marginale kosten van elektriciteit uit kerncentrales beduidend
Om een indruk te krijgen van de belager dan die van fossiel gestookte
nutting van het kernenergievermogen,
centrales. Een volledige verdringing van kolen is evenwel niet mozijn de volgende scenario’s opgesteld
voor de periode 1985 -1993:
gelijk: EDF heeft zich gecommit- het elektriciteitsverbruik groeit met
teerd om in 1988 van Charbonnage
3, 4 of 5% per jaar. Deze groeiperde France 9,7 TWh uit de kolencencentages geven de bandbreedte
trales van CdF af te nemen en 2,8
weer tussen de groei van de jaren
mln. ton kolen voorde eigen centra1980-1984 en de prognose van
les 9). Daarmee is, rekening houEDF. Internationaal gezien is de
dend met enige inheemse koleninEDF-prognose van 4,5% tamelijk
zet elders in het land, een onderhoog: Amerikaanse elektriciteitsbegrens bereikt voor de inzet van fosdrijven rekenen op een groei van
siele energiedragers.
1,8 – 4,2% per jaar 5); de Nederlandse SEP rekent bij een economiFiguur 2 geeft een beeld van de versche groei van 1,5-2% op een schillende groeiscenario’s en de wijzigroei van 1,1% per jaar voor de gingen in de totale elektriciteitsprodukopenbare sector en op ca. 1,3% per tie op basis van de genoemde veronjaar in totaal 6); in een recente IEA- derstellingen. Het aandeel van kern50
energie in de totale elektriciteitsproduktie neemt toe van 59% in 1984
tot 76-80% in 1993. Deze toename
houdt evenwel geen gelijke tred met de
opbouw van het nucleaire vermogen.
Dit kan worden geTllustreerd door de
elektriciteitsproduktie per jaar te delen
door het opgestelde vermogen, beide
voor het nucleair vermogen. Daaruit
resulteert de zogenaamde bedrijfstijd
van het maximum, een goede maat
voorde benutting van dit vermogen (label 1).
De bedrijfstijd van het Franse kerncentralepark zal volgens deze groeiprognoses afnemen van 6800 uur per
jaar in 1984 tot 4900-5500 uur per
jaar in de meest kritieke jaren.
Figuur 2. Totale Franse elektriciteitsproduktie bij een groei van 3 – 5% van
het verbruik per jaar
2) Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,
18830 nr. 8 en 9, anlwoord op vraag 189.
3) European Conference ,,Gas and electricity
markets in Europe”, Luxemburg, 23-25 September 1985, bijdrage D. Fouquet, EDF, The
development of competitive uses of electricity
in France, annex 3.
4) European energy report, 18 oktober 1985,
biz. 1.
5) Nuclear plant cancellations: causes, costs
and consequences, Energy Information Administration, US Department of Energy, april
1983, biz. 16.
6) Elektriciteitsplan 1988/89/90, SEP, juni
1985.
7) Electricity in IEA countries, IEA, 1985, biz.
56.
8) Voor elektriciteitsbedrijven bedragen de
vermeden brandstofkosten bij stroomimport
ca. 11 ct/kWh voor gas- en oliegestookte centrales en ca. 7 ct/kWh voor kolencentrales.
Voor particuliere bedrijven zijn de vermeden
kosten veel hoger, omdat deze bedrijven niet
de marginale maar de totale kosten als vergelijkingsbasis zullen gebruiken. Om deze reden
lijkt het uit macro-economische overwegingen
niet aantrekkelijk import van stroom in Nederland buiten de SEP om te laten plaatsvinden.
9) European energy report, 9 augustus 1985,
biz. 4.
Tabel 1. Elektriciteitsproduktie, opgesteld vermogen en bedrijfstijd vanhet Franse kernenergievermogen
1984
Elektriciteits- laag a)
produktie
181.8
(TWh)
hoog b)
Opgesteld
vermogen (MW)
26.860
Bedrijfstijd
laag a)
van het maximum
(uurperjaar) hoog b)
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
210
220
235
246
263
275
287
299
312
216
232
254
272
296
316
337
358
382
32.950
38.940
44.950
49.640
53.450
56.020
56.960
59.660
60.530
6370
5650
5230
4960
4920
4900
5030
5010
5150
6540
5960
5640
5480
5530
5640
5910
6010
6300
6770
a) laag, d.w.z. groei elektriciteitsverbruik 3% per jaar.
b) hoog, d.w.z. groei elektriciteitsverbruik 5% per jaar.
gas ontstaat. Anderzijds zou de lage
benuttingsgraad van het nucleaire verEconomische gevolgen
mogen tot tijdelijke prijsverhogingen
moeten leiden, zolang de overcapaciDe geschetste ontwikkeling wijst op teit aanhoudt. Hierbij dient men tevens
een overcapaciteit in het Franse elek- rekening te houden met de financiele
triciteitsproduktiesysteem als gevolg positie van EDF (label 2). De zware invan een te ambitieus kernenergiepro- vesteringslasten van het nucleaire programma. De marges om de bedrijfstijd gramma hebben in de afgelopen jaren
van de kerncentrales te vergroten lij- de verhouding vreemd/eigen vermoken niet groot. In de tweede helft van gen van EDF sterk doen toenemen.
de jaren tachtig is de bedrijfstijd voor
Om aan deze ontwikkeling een halt
het kerncentralepark dermate laag dat toe te roepen en tevens de financiele
de produktiekosten per kWh duidelijk lasten van een tijdelijke overcapaciteit
kunnen toenemen. Tegenover deze te kunnen dragen, lijkt het nu niet de
kostenstijging van de met kernenergie aangewezen weg de elektriciteitsprijgeproduceerde elektriciteit staat een zen in reele termen te laten dalen.
kostendaling als gevolg van een ge- Wanneer EDF wel op de ingeslagen
ringere inzet van olie en kolen. Naar weg voortgaat, kunnen de schulden
het zich laat aanzien zal het resultaat nog een aantal jaren sterk blijven oplogedurende een aantal jaren per saldo pen. Verhoging van de elektriciteitstanegatief zijn. Een complicerende fac- rieven zou echter de concurrentietor is dat bij een toenemend gebruik kracht van elektriciteit ten opzichte van
van elektriciteit voor verwarming het olie en gas aantasten en daarmee de
winterverbruik steeds harder groeit ten beoogde groei bedreigen.
opzichte van het verbruik in de rest van
het jaar. Daardoor is naar verhouding
een steeds groter opgesteld vermogen
nodig om jaarlijks een bepaalde hoe- Conclusies
veelheid elektriciteit op te wekken
4)10).
Voor de komende jaren moet er dus
In Frankrijk is een ambitieus prorekening mee worden gehouden dat gramma voor de bouw van kerncentrahet nucleaire vermogen groter is dan les in uitvoering. Nu dit programma onnodig is om te voldoen aan de groeien- geveer voor de helft is voltooid, lijkt de
de vraag zelfs wanneer het gebruik van opbouw van het vermogen geen gelijke tred te houden met de ontwikkeling
olie, gas en kolen tot nul zou worden teruggebracht en het nucleaire vermo- van het verbruik. Bij een groei van het
Franse
elektriciteitsverbruik
van
gen maximaal zou worden benut 11).
EOF komt daardoor in een moeilijke 3 – 5% per jaar zal de bedrijfstijd van
positie. Enerzijds mikt EDF op elektri- de kerncentrales in de tweede helft van
citeitsprijzen die in reele termen dalen, de jaren tachtig flink dalen. Na deze
waarmee een gunstige concurrentie- kritieke jaren zijn de vooruitzichten
verhouding ten opzichte van olie en voor EDF beter.
Tabel 2. Financiele positie Electricite de France 1978- 1984
1978
Eigen vermogen in miljard FF
in procenten
Schuld middellange en lange termijn
in miljard FF
in procenten
Bron: Jaarverslagen EDF, 1978-1984
ESB 1-8-1986
1979
1980
1981
1982
1983
1984
40,0
37,7
70,5
46,3
89.0
49,0
95,7
44,1
94,4
38,6
90,2
31,3
95,5
29,2
66,1
62,3
81,8
53,7
93,0
51,0
121,1
55,9
150,2
61,4
197,9
68,7
231,5
70,8
Een expansie van de export van
elektriciteit is een van de onderdelen
van de afzetstrategie van EOF. Landen
met een duur elektriciteitsopwekkingssysteem kunnen hiervan gebruik maken. Dit geldt zeker voor Nederland,
mits de onderhandelingspositie van
Nederlandse kant voldoende sterk is.
De afzetstrategie van EOF zal evenwel
niet kunnen verhinderen dat de produktiekosten per kWh door de lage benuttingsgraad van het kerncentralepark gedurende enige jaren oplopen.
Dezeontwikkelinglijktthansmoeilijkte
verenigen met de door EOF beoogde
reele prijsdaling van elektriciteit.
P. Lake
10) Energy Economist, September 1985, biz.
5-8.
11) In 1984 bedroeg de maximale vraag 47,4
GW, terwijl het opgestelde vermogen van waterkracht en kernenergie aan het eind van dat
jaar 21,4 resp. 32,9 GW bedroeg. In 1985 zou
het gebruik van olie, gas en kolen al vrijwel tot
nul kunnen zijn teruggebracht ten gunste van
kernenergie.