Ga direct naar de content

Planetaire grenzen vergen nieuw ontwikkelingsbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 18 2025

Overheden wereldwijd draaien de kraan voor ontwikkelingshulp dicht. Dat heeft directe invloed op de levens van miljoenen mensen en zal ook het klimaatprobleem verergeren als ontwikkelings­landen hun deel van de fossiele brandstoffen gaan gebruiken. Er is een nieuw ontwikkelingsbeleid nodig dat zich richt op het voorkomen van een mondiale ecologische en sociale destabilisatie.

In het kort

  • Ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking is lang gericht geweest op economische groei; dit ging ten koste van de aarde.
  • De aardsysteemgrenzen zijn al ruim overschreden, terwijl de basisbehoeften van een grote groep mensen nog onvervuld zijn.
  • Er is een nieuwe ontwikkelingssamenwerking nodig, gebaseerd op gedeelde belangen in plaats van op groei.

Dit project heeft financiering ontvangen van de European Research Council in het kader van het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 van de Europese Unie (subsidieovereenkomst nr. 101020082)

Landen zijn economisch verbonden door middel van handel, investeringen en ontwikkelings­samenwerking. Ontwikkelingssamenwerking, of de samenwerking tussen rijke en arme staten, vindt zijn oorsprong in het Marshallplan van de Verenigde Staten, dat gericht was op de wederopbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog.

De trends in ontwikkelingssamenwerking zijn sterk verweven met de economische en politieke ontwikkelingen in donorlanden en hebben zich door de jaren heen samen met die ontwikkelingen ontwikkeld (Schraeder et al., 1998).

Recentelijk hebben kiezers in landen als Nederland en de Verenigde Staten gestemd op regeringen die tegen ontwikkelingssamenwerking zijn. De argumenten van deze regeringen lijken op de ideeën van bioloog Garrett Hardin (1974) die in zijn reddingsbootethiek stelt dat wanneer hulpbronnen beperkt zijn, degenen in de ‘reddingsboot’ anderen niet moeten helpen, omdat dit zou leiden tot overbelasting en het zinken van de boot. Hij pleit daarom voor het stoppen van migratiestromen en bevolkingsgroei, evenals het weigeren van ontwikkelingshulp. Het stopzetten van hulp houdt het Westen veilig en vermindert de druk op wereldwijde hulpbronnen, waardoor de rijkere landen kunnen monopoliseren. Dit kan het begin van het einde van ontwikkelingssamenwerking betekenen.

In dit artikel laat ik echter zien dat het juist zaak is om ervoor te zorgen dat iedereen blijft drijven. Als we dat niet doen, zullen degenen die zich buiten de boot bevinden, de boot tot zinken kunnen brengen. Oftewel, ontwikkelingssamenwerking is in ons eigenbelang.

Evolutie van ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking is in de afgelopen decennia gestimuleerd door verschillende motieven, waaronder altruïsme (solidariteit), verlicht eigenbelang (het bevorderen van wereldwijde stabiliteit), politieke en strategische belangen (het versterken van ‘soft power’), veiligheid (communisme indammen, terrorisme beperken), economische belangen (nieuwe markten creëren) en milieudoelstellingen (Schraeder et al., 1998).

Direct na de Tweede Wereldoorlog was ontwikkelingssamenwerking gericht op het vergroten van het
nationaal inkomen van de door de oorlog getroffen landen in West-Europa. Het doel was wederopbouw, zelfvoorziening en technische bijstand.

In de jaren hierna ging ontwikkelingshulp meer en meer naar nieuwe onafhankelijke landen in Afrika en Zuid-Azië, en verschoof de focus naar het verbeteren van werkgelegenheid en het bevorderen van het evenwicht op de betalingsbalans. Dit gebeurde via evenwichtige groei, prijsbeleid, exportbevordering, buitenlandse hulp en sectorale plannen, waarbij hulp werd ingezet om de tekorten op het gebied van handel en investeringen op te vullen (Meier, 2000).

In de jaren zeventig kwam er meer nadruk te liggen op het verhogen van het inkomen per hoofd van de bevolking, onder andere door te investeren in informele en landelijke gemeenschappen, het stimuleren van migratie naar steden en het bevorderen van ondernemerschap. Theorieën over onderontwikkeling en afhankelijkheid werden steeds belangrijker geacht, met een bijzondere focus op het voorzien in menselijke basisbehoeften en het overbruggen van de spaarinvesteringskloof (Meier, 2000; Thorbecke, 2006).

De jaren tachtig zagen de opkomst van macro-­economische stabiliteit en begrotingsdiscipline als prioriteiten om landen in staat te stellen hun ontwikkelingsschulden af te betalen. Ook werd de nadruk gelegd op het versterken van endogene groeimotoren. Kenmerkend voor deze periode waren voorwaardelijke steun (hulp in ruil voor privatisering), structurele aanpassingsplannen en de focus op empowerment van mannen en vrouwen, alsook plattelandsontwikkeling (Edwards, 1997).

In het volgende decennium verschoof de aandacht naar menselijke ontwikkeling, capaciteitsopbouw en mensenrechten, evenals de rol van instituties (goed bestuur, bestrijding van corruptie) bij het bevorderen van ontwikkeling. Ontwikkelingssamenwerking richtte zich toen ook op humanitaire hulp en milieubescherming (Meier, 2000; Thorbecke, 2006).

In het eerste decennium van de 21e eeuw lag de nadruk sterk op neoliberalisme en deregulering, met als doel het vergroten van de ruimte voor de markt. Het concept van duurzame ontwikkeling werd populair. Terwijl sommigen dit zagen als een tegenwicht tegen het neoliberalisme, beschouwden anderen het als een verlengstuk ervan (Lohmann, 2012). Ontwikkelingssamenwerking in deze periode bevorderde nationale verantwoordelijkheid, armoedebestrijding en milieukwesties (Gupta en Van der Grijp, 2010).

In het tweede decennium van de 21e eeuw zorgden de financiële crisis, de coronapandemie en de oorlog in Syrië voor een hernieuwde nadruk op de noodzaak van sterke instellingen voor ontwikkeling. De Agenda 2030 en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) gaven een duidelijke richting aan ontwikkelingssamenwerking. De rijke landen gebruikten de SDG’s echter nauwelijks als leidraad voor hun eigen beleid, en ontwikkelingssamenwerking bleef sterk gericht op het verbeteren van hun eigen handelsvooruitzichten (Gabor, 2021).

Planetaire grenzen dwingen verandering af

Terwijl de insteek en motieven van ontwikkelingssamenwerking dus steeds weer veranderen, was er al die tijd een constante: het basisuitgangspunt was om de samenleving te ontwikkelen door gebruik te maken van de overvloed van de aarde. Inmiddels zijn de planetaire grenzen echter ruimschoots overschreden. Deze grenzen zijn de limieten voor ons gebruik van hulpbronnen en de vervuiling die we veroorzaken, zoals klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, en de uitstoot van voedingsstoffen en aerosolen (Rockström et al., 2009). Als we deze grenzen overschrijden, treden er onomkeerbare veranderingen op in het aardse systeem (Gupta et al., 2024a). Maar ook voordat deze onomkeerbare veranderingen plaatsvinden, ondervinden zowel mensen als andere soorten al aanzienlijke schade.

Het inzicht in de limieten van de aarde heeft geleid tot de ontwikkeling van veilige en rechtvaardige
aardsysteemgrenzen (Rockström et al., 2023). Deze grenzen zijn bedoeld om extreme schade aan mens en natuur te beperken. Voor klimaatverandering wordt bijvoorbeeld 1,5 °C beschouwd als de veilige grens, terwijl 1 °C de rechtvaardige grens is, omdat bij hogere temperaturen zeventig miljoen mensen het risico lopen dat hun manier van leven ernstig bedreigt wordt (Gupta et al., 2024a).

We hebben inmiddels zeven van de acht aardsysteemgrenzen overschreden. Hoewel de grens voor aerosolen wereldwijd nog niet is overschreden, is luchtvervuiling wel al een van de belangrijkste doodsoorzaken – jaarlijks sterven zeven miljoen mensen aan de gevolgen van luchtverontreiniging (UNEP, 2019). Om een duurzame economie, samenleving en functionerende democratie te waarborgen moeten we terugkeren naar niveaus onder de veilige en rechtvaardige grenzen.

Ontwikkeling binnen de limieten

Terwijl de aardsysteemgrenzen grenzen al worden overschreden, lukt het nog steeds niet om te voldoen aan de minimale behoeften van mensen wereldwijd, zoals vastgelegd in mensenrechten en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

Als we proberen aan de basisbehoeften van alle mensen te voldoen via verdere groei, worden de aardsysteemgrenzen verder overschreden. Dit zou in 2018 bijvoorbeeld, met constante technologie, hebben geleid tot een toename van 26 procent in de uitstoot van broeikasgassen (­Rammelt et al., 2022).

De ontwikkelingssamenwerking zal zich daarom niet meer moeten richten op groei, maar op mondiale herverdeling om te zorgen dat aan de basisbehoeften van alle mensen wordt voldaan. Eerst moet iedereen toegang krijgen tot minimale middelen, waarna de resterende middelen eerlijk over de rest van de wereldbevolking moeten worden verdeeld (Gupta et al., 2024a). Dat is goed mogelijk. De 26 procent extra uitstoot van broeikasgassen die nodig is om de resterende groep mensen aan hun basisbehoeften te helpen, staat gelijk aan de uitstoot die wordt veroorzaakt door de rijkste één tot vier procent van de wereldbevolking (Rammelt et al., 2022).

Om een duurzame economie en rechtvaardige samenleving te realiseren, moeten we in de basisbehoeften voorzien en schaarse middelen eerlijk verdelen. Als deze toegang op basis van kostendekking wordt verleend, kan dit mislukken, aangezien meer dan de helft van de wereldbevolking van een zeer laag en onzeker inkomen leeft. En als de resterende schaarse middelen via de markt worden verdeeld, kunnen de rijken deze opkopen, wat leidt tot maatschappelijke spanningen.

We zullen de opbrengsten van de hulpbronnen van de aarde eerlijk moeten delen. Zonder een dergelijke Earth System Justice is het onmogelijk om binnen de planetaire grenzen te leven (Gupta et al., 2023): degenen die momenteel worden buitengesloten zullen dan alsnog hun eigen deel gebruiken. Dat kunnen ze omdat veel van deze hulpbronnen zich op hun grondgebied bevinden. Zo bevindt 78 procent van de overgebleven fossiele brandstoffen zich in ontwikkelingslanden (Gupta et al., 2024b).

Wanneer ontwikkelde landen zouden stoppen met ontwikkelingssamenwerking, laat dit ontwikkelingslanden weinig keus, anders dan het gebruiken van deze overgebleven fossiele brandstoffen. Dit zal het mondiale klimaatprobleem verergeren. Het deze landen klakkeloos ontzeggen om hun hulpbronnen te gebruiken zou een van de zoveelste onrechtvaardigheden van het mondiale klimaatbeleid zijn (kader 1).

Kader 1: Onrechtvaardig klimaatbeleid

De onjuiste veronderstelling dat klimaatverandering kon worden aangepakt met stapsgewijze aanpassingen in ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking, is niet alleen ontoereikend maar heeft ook geleid tot zes cumulatieve onrechtvaardigheden die hun weerslag vinden in de ontwikkeling van het mondiale Zuiden.

 

Ten eerste, ondanks dat landen al sinds de jaren zeventig kennis hebben van de gevolgen van klimaatverandering en mogelijke klimaatgrenzen (Nordhaus, 1975; Rijsberman en Swart, 1990), en het internationaal-rechtelijke principe dat landen geen schade aan anderen mogen berokkenen, hebben landen de goedkeuring van een klimaatgrens met 25 jaar uitgesteld. Dit omdat het werd gezien als te duur (Franta, 2022). Hierdoor konden rijke landen zo veel mogelijk van hun fossiele brandstoffen gebruiken om de groei te optimaliseren, met als gevolg dat maximaal 1 °C opwarming onmogelijk te halen is, en zelfs niet 1,5 °C (Lamboll et al., 2023).

 

Ten tweede heeft deze vertraging, ondanks kennis over een billijke verdeling van het resterende koolstofbudget (Holz et al., 2018), ertoe geleid dat de beslissing over de verdeling van dit budget te lang is uitgesteld, waardoor het nu nagenoeg onmogelijk is deze eerlijk te verdelen. Het klimaatakkoord van Parijs (2015) liet de verdeling bijvoorbeeld over aan een vrijwillig proces, wat de kans op een effectieve aanpak verder verkleinde.

 

Ten derde werd in het proces van klimaatonderhandelingen geen rekening gehouden met de resterende fossiele brandstoffen. Om binnen de 1,5 en 2 °C opwarming te blijven, moeten we de meeste fossiele brandstoffen in de grond laten zitten (Trout et al., 2022). Aangezien meer dan 78 procent van de resterende fossiele brandstoffen zich in de ontwikkelingslanden bevindt, komt de last van het niet gebruiken van deze middelen bij hen terecht. Aan de andere kant, als de ontwikkelingslanden besluiten om hun ‘eerlijke aandeel’ te gebruiken zal het probleem van de klimaatverandering verder worden verergerd.

 

Ten vierde heeft de noodzaak om de emissies efficiënt te verminderen ertoe geleid dat landen marktmechanismen hebben ingevoerd om hun emissies te verminderen. Dit diende het doel van efficiëntie, maar het was noch rechtvaardig noch effectief, aangezien thuislanden zich niet hebben aangepast om de beperking van broeikasgassen aan te pakken. Zo nam Nederland deel aan het emissiehandelssysteem van de EU, maar bleef het investeren in fossiele brandstoffen en gaf het jaarlijks voor 39,7 tot 46,4 miljard euro aan subsidies daarvoor (NOS, 2023).

 

Ten vijfde zijn de aanzienlijke kosten van klimaatverandering, evenals het potentiële risico van schadevergoedingen aan getroffen landen, vaak genegeerd. Hoewel de kosten van verlies en schade tegen 2050 kunnen oplopen tot 1 à 1,8 biljoen dollar (Markandya en González-Eguino, 2019), is de financiering voor aanpassing en compensatie minimaal gebleven.

 

Ten zesde, en misschien wel het grootste onrecht, is het opzettelijk verdoezelen of vermijden van de noodzaak om de oorzaak van klimaatverandering aan te pakken – dat wil zeggen de noodzaak van economische groei en winst ten koste van alles (­Lohmann, 2012; Gabor, 2021). Hierdoor hebben beleidsmakers zich vooral gericht op symptoombestrijding, in plaats van de onderliggende oorzaken aan te pakken (Gupta, 2014). Erger nog, in de jaren negentig werden ontwikkelingslanden door de Wereldbank en andere internationale instellingen aangemoedigd om te liberaliseren, hun overheden te verkleinen en de particuliere sector te laten groeien (Edwards, 1997), wat de impact van klimaatverandering verder verergerde.

 

Zonder klimaatrechtvaardigheid is het onmogelijk om klimaatverandering aan te pakken.

Conclusie

We hebben genoten van een onbezorgd en zorgeloos leven ten koste van anderen en in het bijzonder van onze kinderen. Nu is het tijd om onze schulden in te lossen voor ons eigen bestwil. Veel mensen in het Westen lijken zich vast te klampen aan de veiligheid van de vertrouwde maar verouderde economische systemen en stemmen op regeringen die hen in staat stellen door te gaan met vervuilen.

De enige manier om onze collectieve veiligheid te waarborgen, is door een radicale verandering in ons economische systeem en een fundamentele herdefiniëring van wat we verstaan onder ‘ontwikkeling’. In plaats van te focussen op traditionele indicatoren zoals het nationaal inkomen, winsten en hoge rendementen op investeringen, moeten we onze aandacht verleggen naar de transformatie van energie, voedsel en hulpbronnen binnen de grenzen van het aardsysteem, terwijl de minimale toegang tot water, voedsel, energie, huisvesting, transport, onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen gewaarborgd moet zijn. Ook moet het koolstofbudget eerlijker verdeeld worden en moet er rekening worden gehouden met schade die aan andere wordt toegebracht. Dit is in ons verlicht eigenbelang om ervoor te zorgen dat onze kinderen een toekomst hebben.

Een dergelijke ontwikkelingssamenwerking is niet altruïstisch, maar een noodzaak om onze eigen en strategische belangen te waarborgen.

Zo’n focus op collectieve veiligheid – het beperken van ecologische en sociale destabilisatie – zal ook leiden tot gedeelde economische belangen. Door bijvoorbeeld nieuwe markten te creëren voor herbruikbare en recyclebare goederen, kunnen we zowel economisch welzijn als duurzaamheid bevorderen.

Getty Images

Literatuur

Edwards, S. (1997) Trade liberalization reforms and the World Bank. The American Economic Review, 87(2), 43–48.

Franta, B. (2022) Weaponizing economics: Big Oil, economic consultants, and climate policy delay. Environmental Politics, 31(4), 555–575.

Gabor, D. (2021) The Wall Street Consensus. Development and Change, 52(3), 429–459.

Gupta, J. (2014) The history of global climate governance. Cambridge: Cambridge University Press.

Gupta, J. en N. van der Grijp (red.) (2010) Mainstreaming climate change in development cooperation: Theory, practice and implications for the European Union. Cambridge: Cambridge University Press.

Gupta, J., Y. Chen en C. Rammelt (2024b) Transport within earth system boundaries. NPJ Sustainable Mobility and Transport, 1, artikel 5.

Gupta, J., X. Bai. D.M. Liverman et al. (2024a) A just world on a safe planet: Earth system boundaries, transformations and translation. The Lancet Planetary Health, 8(10), e813–e873.

Gupta, J., D. Liverman, K. Prodani et al. (2023) Earth system justice needed to identify and live within Earth system boundaries. Nature Sustainability, 6(6), 630–638.

Hardin, G. (1974) Commentary: Living on a life boat. BioScience,24(10), 561–568.

Holz, C., S. Kartha en T. Athanasiou (2018) Fairly sharing 1.5: National fair shares of a 1.5 °C-compliant global mitigation effort. International Environmental Agreements: Politics, Law and Economics, 18(1), 117–134.

Lamboll, R.D., Z.R.J. Nicholls, C.J. Smith et al. (2023) Assessing the size and uncertainty of remaining carbon budgets. Nature Climate Change, 13(12), 1360–1367.

Lohmann, L. (2012) Financialization, commodification and carbon: The contradictions of neoliberal climate policy. Socialist Register, 48, 85–107.

Markandya, A. en M. González-Eguino (2019) Integrated assessment for identifying climate finance needs for loss and damage: A critical review. In: R. Mechler, L.M. Bouwer, T. Schinko et al. (red.), Loss and damage from climate change: Concepts, methods and policy options. Cham: Springer International Publishing, p. 343–362.

Meier, G.M. (2000) Ideas for development. In: G.M. Meier en J.E. Stiglitz (red.), Frontiers of development economics: The future in perspective. New York: World Bank en Oxford University Press, p. 1–12.

Nordhaus, W.D. (1975) Can we control carbon dioxide? International Institute for Applied Systems Analysis, WP-75-63.

NOS (2023) Fossiele sector krijgt tussen 39,7 en 46,4 miljard euro subsidie, nog meer dan gedacht. NOS Nieuws, 15 september.

Rammelt, C.F., J. Gupta, D. Liverman et al. (2022) Impacts of meeting minimum access on critical earth systems amidst the Great Inequality. Nature Sustainability, 6, 212–221.

Rijsberman, F.R. en R.J. Swart (red.) (1990) Targets and indicators of climatic change: Report of Working Group II of the Advisory Group on Greenhouse Gases. Stockholm Environment Institute, 1 december.

Rockström, J., J. Gupta, D. Qin et al. (2023) Safe and just Earth system boundaries. Nature, 619(7968), 102–111.

Rockström, J., W. Steffen, K. Noone et al. (2009) A safe operating space for humanity. Nature, 461(7263), 472–475.

Schraeder, P.J., B. Taylor en S. Hook (1998) Clarifying the foreign aid puzzle: A comparison of American, Japanese, French, and Swedish aid flows. World Politics, 50(2), 294–323.

Thorbecke, E. (2006) The evolution of the development doctrine, 1950–2005. UNU-WIDER Working Paper, 2006/155.

Trout, K., G. Muttitt, D. Lafleur et al. (2022) Existing fossil fuel extraction would warm the world beyond 1.5 °C. Environmental Research Letters, 17(6), 064010.

UNEP (2019) Global Environmental Outlook – GEO-6: Healthy Planet, Healthy People. UNEP Environment, 4 maart.

Auteur

Plaats een reactie