Ga direct naar de content

Plaatjes vullen geen gaatjes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 8 1982

Plaatjes vullen geen gaatjes
De recente Kamerdebatten hebben als belangrijkste resultaat opgeleverd dat het ,,inkomensplaatje” voor 1983 over
het bekende traject van minimum tot 4 x modaal gewijzigd
is van -4,5 tot 0% in -3,5 tot -1,5% en dat het koopkrachtverlies van de ..echte minima” door een eenmalige tegemoetkoming van 3% wordt beperkt. Daarmee is, althans voor een
deel, tegemoetgekomen aan de Kamerbrede verontwaardiging over de scheve lastenverdeling die uit het kabinetsbeleid
resulteerde. De parlementariers hebben voor het volk, voor
elkaar en voor zich zelf kunnen bewijzen hoezeer zij begaan
zijn met het lot van de laagstbetaalden.
In tegenstelling tot de uitvoerige aandacht die aan de inkomensontwikkeling in 1983 is besteed, heeft de vraag hoe
de economische groei weer op gang zou kunnen worden gebracht, hoe de enorme stijging van de werkloosheid zou kunnen worden tegengegaan en vooral hoe iets aan het grote gevaar van de om zich heen grijpende jeugdwerkloosheid zou
kunnen worden gedaan, in de Kamer maar betrekkelijk weinig belangstelling kunnen wekken. Het debat van de afgelopen weken was in overeenstemming met wat de laatste tien
jaar gebruikelijk is geworden: weinig of geen interesse voor
de effectiviteit van het beleid maar des te meer voor de inkomenseffecten ervan.
Als resultaat van de Kamerdebatten zal het minimuminkomensniveau volgend jaar met 1% worden opgetrokken
en zullen de belastingtarieven in de hogere belastingschijven
worden verhoogd. De collectieve uitgaven en de belastingdruk nemen daardoor toe. Hoewel de negatieve gevolgen
hiervan voor werkgelegenheid en economische groei onderhand voldoende bekend zijn, worden deze blijkbaar voor lief
genomen om het maatschappelijke kwaad van de ongelijke
lastenverdeling te verminderen.
Natuurlijk is er veel voor te zeggen dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en dat de laagste-inkomenscategorieen worden ontzien, maar dat is iets anders dan dat de
economische politiek ondergeschikt wordt gemaakt aan een
vrijwel nietszeggende statistische functie als het ,,inkomensplaatje”. In het NCW-blad De Werkgever van vorige week
wordt nog eens duidelijk uiteengezet hoezeer het
,,inkomensplaatje” waarop het inkomensbeleid wordt gebaseerd een ontoelaatbare versimpeling is van de werkelijkheid 1). In de eerste plaats zijn de inkomensklassen ,,minimum” en ,,4 x modaal” waaraan het hele beleid wordt opgehangen statistisch gezien vrijwel leeg. Minder dan 1% van
de werknemers verdient een loon dat gelijk is aan 4 x het modale inkomen (ca. f. 140.000) en ook de klasse ,,minimum”
bevat slechts enkele procenten van het totale aantal werknemers. In de tweede plaats is de gehuwde werknemer, alleenverdiener, met twee kinderen beneden de zestien jaar, die in
de statistiek model staat voor het kleuren van het
,,inkomensplaatje” een allesbehalve representatieve figuur:
in werkelijkheid passen slechts 14% van de huishoudens in
dit beeld; meestal is er meer dan een inkomenstrekker per gezin (het gemiddelde ligt op 1,7). In de derde plaats is het begrip ,,modaal” dat in de inkomenspolitiek zo’n centrale
plaats inneemt steeds verder verwijderd geraakt van wat volgens statistische maatstaven de werkelijke modale
inkomenstrekker zou zijn (d.w.z. de inkomenstrekker in de
klasse waarin zich de meeste waarnemingen bevinden); het
inkomen van de modale werknemer ligt thans f. 4.000 a
f. 5.000 beneden ,,modaal”. In de vierde plaats gaat door de
jaar-op-jaar-benadering van de ,,inkomensplaatjes” het
zicht op de lange-termijnontwikkeling geheel verloren. In de
afgelopen tien jaar is de reele-inkomensontwikkeling van de
minima +13% geweest, die van modaal +1%, die van 2 x modaal -10% en die van 4 x modaal -14%. Daardoor is

ESB 15-12-1982

komensverdeling sterk ineengedrukt. Ten vijfde wordt in het
..inkomensplaatje” onvoldoende rekening gehouden met zaken als huursubsidies, studiebeurzen, fiscale aftrekposten
e.d. enerzijds en verhogingen van indirecte belastingen.
stookkosten en gemeentelijke heffingen anderzijds, die van
wezenlijke invloed zijn op het besteedbare inkomen. Ten
slotte zegt het ,,inkomensplaatje” bijzonder weinig over de
subjectieve waardering die mensen hechten aan inkomensverschillen; beter zou het zijn uit te gaan van ,,welvaartsplaatjes” zoals in het artikel van Van Praag en Van Weeren
in dit nummer van ESB wordt uiteengezet.
Ten behoeve van dit schimmige inkomensbeleid is, zoals
gezegd, het minimuminkomen opgetrokken en zijn de belastingen verhoogd. Het VNO noemde de verhoging van het minimumloon een ,,anti-banenplan”. Bedrijven die nog net het
hoofd boven water konden houden zakken verder in de problemen en bij andere gaat de uitstoot van werkgelegenheid
door. De verhoging van het minimumloon trekt volgens het
VNO het hele loongebouw omhoog. Niet alleen het VNO is
deze mening toegedaan, opmerkelijk is dat ook drs. P. J. Vos
van de Industriebond FNV in zijn preadvies voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde tot soortgelijke conclusies
kwam. Vos beschrijft de werking van de arbeidsmarkt als een
ultracentrifuge waarin de meest produktieve van de minder
produktieve arbeidskrachten worden gescheiden en vervolgens uit het arbeidsproces gestoten. Verhoging van het minimumloon verhoogt het toerental van de centrifuge. Daarom
is het, volgens Vos, verstandig ervan uit te gaan ,,dat een verhoging van het minimumloon uiterst plezierig is voor werknemers met een geringe kans op werkloosheid en uiterst onplezierig voor de minimumloners zelf die erdoor naar de inactiviteit worden gedreven” 2).
Ook het verhogen van belastingen lijkt een weinig succesvolle strategic als het gaat om het bestrijden van de werkloosheid. In de reeds genoemde preadviezen van de Vereniging
voor de Staathuishoudkunde is door verschillende preadviseurs gewezen op de gevaren van belastingverhogingen voor
de kansen op economisch herstel: het leveren van extra inspanning wordt ontmoedigd en de vlucht naar het zwarte circuit bevorderd (Van Duijn), het investeringsherstel wordt
belemmerd (Wellink) en het aanbod van bekwame managers
afgeremd (Andriessen en Geldens). Hoezeer over de kwantitatieve invloed van deze effecten ook onzekerheid bestaat, de
algemene conclusie is duidelijk genoeg: belastingverhoging
doet de economic op dit moment in elk geval geen goed.
Men kan dus wel enkele vraagtekens plaatsen bij de hoge
prioriteit die aan het inkomensbeleid wordt toegekend. Maar
als niettemin dat beleid belangrijker wordt geacht dan werkloosheidsbestrijding en investeringsherstel, dan zou het op
betere gegevens moeten worden gebaseerd dan de nu gebruikte ,,inkomensplaatjes”. Of is het niveau van de economische politiek afgezakt tot dat van ,,een plaatje met een
praatje”?
L. van der Geest

1) Inkomenspolitiek tegen beter weten in, De Werkgever, 9 decem-

ber 1982.ZieookJ. J. van Duijn in zijn column over inkomens, NRC
Handelsblad, 1 december 1982. Van Duijn betoogde bovendien dat
de Kamer debatteerde over de verkeerde cijfers omdat geen rekening

werd gehouden met de effecten van de onvolledige inflatiecorrectie op
de inkomensverdeling.
2) P. J. Vos, Arbeidsbeleid en aanbodeconomie, in: De economic’
van het aanbod, Preadviezen van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Stenfert Kroese B.V., Leiden/Antwerpen, 1982.

1321

Auteur