Ouderschap en
betaalde arbeid
Gegeven de huidige rolverdeling
tussen de sexen en het ontbreken van
geëigende institutionele regelingen en
voorzieningen .zoals ouderschapsverlof en voldoende kinderopvangvoorzieningen worden vrouwen in onze samenleving in feite veelal gedwongen
een keuze te maken tussen een loopbaan in de sfeer van de betaalde arbeid en het krijgen van kinderen 1). De
problemen met betrekking tot de combineerbaarheid van oiJderschapstaken en betaalde arbeid worden dan
ook algemeen beschouwd als een belangrijke belemmering op de weg naar
de ook door dit kabinet bepleite economische zelfstandigheid van vrouwen
en mede daarmee naar de gelijkheid
van mannen en vrouwen binnen de
maatschappelijke arbeidsverdeling 2).
Hierbij komt dat naarmate bij vrouwen
de wens tot (een begin van) economische zelfstandigheid groeit, de genoemde gedwongen keuze minder
vaak 3) uitpakt ten gunste van kinderen. Het huidige geboortenniveau ligt
ongeveer 25% lager dan het. vervangingsniveau, dat wil zeggen dan hetgeen nodig is om oudergeneraties
door hun kinderen te doen vervangen
4). Het gevolg hiervan is dat op den
duur de bevolkingsomvang daalt 5) in
plaats van stationair te worden, zoals
de overheid wenst 6).
In het licht van deze feiten moet het
belang worden gezien van maatregelen die kunnen bijdragen aan het vergroten van de mogelijkheden om het
verrichten van betaalde arbeid en van
de onbetaalde taken die samenhangen met het verzorgen van jonge kinderen te combineren. In de op 24 december jl. door de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Kappeijne van deCoppello, mede namens de ministers De Koning en Rietkerk, aan de Tweede Kamer gezonden
nota Combinatie ouderschap – betaalde arbeid wordt een aantal van deze maatregelen.besproken en worden
enkele concrete voorstellen gedaan.
Daarbij wordt in ruime mate expliciet
gebruik gemaakt van de gevraagde en
ongevraagde adviezen van o.a. de Sociaal Economische Raad, de Emancipatieraad en de Raad voor het Jeugdbeleid 7).
De recente beleidsnota:
inhoud
In de nota Combinatie ouderschap
– betaalde arbeid wordt een onderscheid gemaakt tussen aspecten van
de ouderrol die samenhangen met de
biologische kenmerken en aspecten
die samenhangen met de sociale ou-
derrol. Laatstgenoemde aspecten betreffen de verzorging en opvoeding
van kinderen.
Met betrekking tot de biologische
kenmerken die samenhangen met de
ouderrol wordt in de nota een drietal
aspecten besproken:
– wat betreft de arbeidsbescherming
bij zwangerschap en bescherming
tegen schadelijke invloeden in de
arbeidsomstandigheden voor de
voortplantingscapaciteit van mannen en vrouwen worden geen nieuwe beleidsvoornemens gepresenteerd;
– voorgesteld wordt de mogelijkheid
te openen om de bestaande twaalf
weken zwangerschaps- en bevallingsverlof flexibel op te nemen.
Hiermee wordt bedoeld dat de
vrouw desgewenst het zwangerschapsverlof voor minder. dan de
toegestane duur opneemt en de
resterende tijd toevoegt aan het bevallingsverlof. Met betrekking tot de
lengte van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof wordt verwezen
naar lopend en te starten onderzoek, op basis waarvan te zijner tijd
nieuwe beleidsvoornemens overwogen kunnen worden;
– de huidige wettelijke regeling volgens welke de vrouw in de gelegenheid moet worden gesteld haar kind
borstvoeding te geven, wordt onvoldoende geacht. Een probleem is
.onder meer hoe de vrouw die wat
verder van haar werk af woont haar
kind naar en van de werkplek krijgt
om het te kunnen zogen. Ook hier
wordt met het doen van gerichte beleidsvoorstellen gewacht tot de resultaten van nader onderzoek zijn
verkregen.
Met betrekking tot de sociale ouderrol komen in de nota twee aspecten
aan de orde:
– een regeling van een calamiteiten-
1) Zie o.a. J.J. Siegers, Equality of the sexes
in the distribution of labour, Labour and Society, april/juni 1984.
2) Verg. b.V. SER, Advies over de verbetering
van de arbeidsmarktpositie van vrouwen, Den
Haag, 1979, blz. 30-31 en 32-33.
3) Maar nog wel: meestal; zie R. Klunder en
J.J. Siegers, De ontwikkeling van de participatiegraad van vrouwen. Een internationale vergelijking, Sociaal Maandblad Arbeid, juli/augustus 1985.
4) Interdepartementale
Commissie
Bevolkingsbeleid, Over bevolking en welzijn, Den
Haag, 1982, blz. 108.
5) Zie ook H.J. Heeren, Vraagstukken van bevolkingsbeleid in Nederland, Bevolking en Gezin, juli 1985, inz. blz. 45 en H.a. Moors, Stationaire bevolking voor Nederland een fictie?,
Demos, oktober 1985.
6) Regeringsstandpunt ten aanzien van het
“VoortgangsriJpport
met betrekking tot de
aanbevelingen van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk”,
Tweede Kamer, zitting
1978-1979,15552, nr. 2, blz. 2.
7) Zie voor een overzicht van de opvattingen
van de diverse adviesorganen L.A. van Rossum du Chattel, Adviezen over ouderschapsverlof vergeleken, Sociaal Maandblad Arbeid,
juli/augustus 1984.
verlof, dat wil zeggen van een verlof
voor de verzorging van zieke kinderen, ten behoeve van ouders ‘of vergelijkbare verzorgers voor wie geen
ouderschapsverlofrechten
(zie
hierna) meer gelden, wordt beschouwd als een kwestie die in
eerste instantie ligt op het terrein
van de sociale partners. Anders
dan bij ouderschap betreft dit type
verzorgingsplicht niet alleen werkne(e)m(st)ers met kinderen. Elke
werkne(e)m(st)er kan in principe te
maken krijgen met acute zorg voor
partners, huisgenoten, kinderen,
ouders e.d. In verschillende cao’s
zijn, voor zeer ernstige gevallen,
reeds voorzieningen opgenomen;
– bijna de helft van de nota is gewijd
aan een voorstel tot invoering van
ouderschapsverlof.
De voorgestelde ouderschapsverlofregeling houdt in dat iedere werkne(e)m(st)er een individueel, niet overdraagbaar wettelijk recht heeft op onbetaald deeltijdverlof gedurende een
periode van zes aangesloten maanden
in de eerste twee jaar na de komst van
een kind. Het deeltijdverlof houdt in dat
de betaalde arbeidstijd wordt teruggebracht tot minimaal twintig uur per
week. Van de ouderschapsverlofregeling kunnen zowel de biologische ouders gebruik maken als adoptie- en
pleegouders.
De regeling is bedoeld als wettelijke
minimumregeling, die in onderling
overleg tussen sociale partners kan
worden aangevuld. Zo wordt een verlofperiode van vier jaar, waarvoor in diverse adviezen wordt gepleit, niet passend geacht in het kader van een dergelijke minimumvoorziening, mur
wordt het zeer goed denkbaar gevonden dat in onderling overleg tussen sociale partners de wettelijke periode van
zes maanden aanzienlijk wordt verlengd. In dat overleg kunnen dan eveneens op de bedrijfstak of op het bedrijf
toegesneden oplossingen worden gevonden voor de arbeidsorganisatorische problemen die met name bij een
langere periode van deeltijdverlof kunnen optreden. De periode van zes
maanden kan tevens worden benut
door zowel werkgever/werkgeefster
als werkne(e)m(st)er om te beoordelen
of een vorm van deeltijdarbeid mogelijk zou zijn na afloop van het verlof. Het
verlof is onbetaald. Voor alleenstaande ouders die in verband met het opnemen van ouderschapsverlof niet meer
in de noodzakelijke kosten van bestaan kunnen voorzien, is bijstandverlening krachtens de ABW mogelijk. De
mogelijkheid dat ook een ander dan de
alleenstaande ouder een deel van de
feitelijke verzorging op zich neemt en
daarmee een recht op ouderschapsverlof verwerft, staat open voor zover
de betreffende persoon voldoet aan
nog nader vast te stellen criteria.
De voorgestelde ouderschapsverlofregeling beoogt te voldoen aan vier
randvoorwaarden, te weten:
– nauwelijks of geen financiële
lESB 5-3-1986
lastenverzwaring voor respectievelijk de werkgever ~ de collectieve
sector;
,
– zo gering mogelijke bedrijfsorganisatorische problemen;
– zo groot mogelijke eenvoud van de
regeling;
– zo veel mogelijk aansluiting bij
reeds op andere terreinen geldende bepalingen, in het bijzonder op
het gebied van de sociale zekerheid.
In de nota zijn nadere bepalingen
gesteld over het gebruik maken van
het recht op ouder~hapsverlof. Zo
wordt aan de toekenning de voorwaarde verbonden dat sprake is van een zekere binding met de arbeidsorganisatie, waarbij wordt gedacht aan een
dienstverband voorafgaande aan het
verlof van minimaal een jaar. Ook worden regels voorgesteld aangaande
o.a. de meldingstermijn om van het
recht gebruik te maken (twee maanden), het bij herhaling gebruik maken
van het recht op ouderschapsverlof in
verband met. volgende kinderen (toegestaan), de mogelijl(heid van tussentijdse beëindiging (geen recht) en bepalingen met betrekking tot ontslagbescherming (ontslag in verband met het
gebruik maken van het recht is niet acceptabel) en ziekte (geeft geen opschorting van het verlof).
Evaluatie
Met betrekking tot de aspecten die
samenhangen met de biologische ouderrol is de nota karig te noemen. Behalve het beleidsvoorstel tot het flexibel maken van de zwangerschaps- en
bevallingsperiode worden hier geen
maatregelen
in het vooruitzicht
gesteld, maar wQrdt grotendeels
volstaan met het vermelden van onderzoeken op basis waarvan te zijner tijd
nieuwe beleidsvoornemens overwogen kunnen worden. Wat betreft de sociale ouderrol wordt ook ten aanzien
van een calamiteitenverlof een afwachtende houding .aangenomen. De
regeling van een dergelijk verlof wordt
in eerste instantie aan de sociale partners overgelaten. De hoofdmoot wordt
weliswaar gevormd door slechts één
punt, het ouderschapsverlof, maar
daar kan dan ook van een belangrijke
doorbraak worden gesproken.
Wie kennis heeft genomen van het
voorstel voor een wettelijke ouderschapsverlofregeling dat wij in 1982 in
ESa lanceerden, zal niet verbaasd zijn
dat wij kunnen instemmen met een
aantal essentiële elementen van de nu
door de staatssecretaris voorgestelde
regeling 8). Er is terecht sprake van
een deeltijdverlof. Een ‘fulltime’ verlof
valt in de eerste plaats af te wijzen omdat het in strijd is met het uitgangspunt
van de combineerbaarheid van taken
om de aan een van de taken te besteden tijd gedurende langere periode ge-
lijk aan nul te stellen. In de tweede
plaats verdient een deeltijdverlof de
voorkeur vanuit het oogpunt dat de p0sitie van de betrokkene in de sfeer van
de betaalde arbeid zo min mogelijk
dient te worden geschaad. In de derde
plaats wordt de kans dat het ouderschapsverlof vooral een moederschapsverlof wordt erdoor verkleind.
Ook de keuze voor een wettelijke regeling onderschrijven wij. Het overlaten van een regeling aan het overleg
tussen de sociale partners ligt niet in
de rede; de stem van de vrouwen met
kinderen’in de leeftijd van 0 Um 3 jaar
klinkt daarin nauwelijks door omdat ongeveer 850/0 van hen thuis voor de kinderen zorgt en geen betaalde arbeid
verricht. Het laat zich aanzien dat ouderschapsverlof daardoor bij de contractpartijen niet die prioriteit geniet
die het uit maatschappelijk oogpunt
verdient. Daarnaast stelt zich het bezwaar dat van ondernemingsgewijze
ofbedrijfstaksgewijze afspraken kan
worden verwacht dat regelingen met
betrekking tot ouderschapsverlof eerder tot stand komen en relatief gunstig
zijn in bedrijfstakken waar veel vrouwen werkzaam zijn. Gegeven de huidige rolverdeling betekent dit dat deze
bedrijfstakken relatief aantrekkelijk
voor vrouwen worden, waardoor de
reeds bestaande bedrijfstak- en beroepssegregatie tussen mannen en
vrouwen wordt versterkt.
Wanneer wordt afgezien van een
aantal kleinere kanttekeningen (waarom wordt bij voorbeeld een dienstverband voorafgaande aan het verlof
geëist van een jaar en wordt niet het
beargumenteerde voorstel van een
deel van de SER gevolgd deze periode
te stellen op 32 weken 9), geldt als grote tekortkoming van de voorgestelde
regeling dat ze voor ouders geen fundamentele oplossing biedt. De zorgbehoefte waarin de regeling tracht te
voorzien, bestaat immers niet gedurende een of twee maal een half jaar,
maar gedurende (ten minste) vier jaar,
dat wil zeggen (ten minste) totdat het
kind naar de basisschool gaat. Vandaar dat in de adviezen die voor invoering van een ouderschapsverlofregeling pleiten, een periode van vier jaar
wordt voorgesteld. Het besluit op te
houden met het verrichten van betaalde arbeid, dat vrouwen thans in de
meeste gevallen praktisch gedwongen
zijn te nemen, wordt nu mogelijk een
half jaar of een heel jaar uitgesteld.
Maar aan het einde van de verlofperiode doen zich toch gedurende in ieder
geval3V2 of 3 jaar weer de oorspronkelijke problemen voor met betrekking tot
8) C.K.F. Nieuwenburg en J.J. Siegers, Ou-‘
derschapsverlof. Voorstel voor een wettelijke
regeling, ESa, 18 augustus 1982.
9) Bij de zes maanden waarover de uitkeringsgerechtigde moet zijn verzekerd ingevolge de Ziektewet om voor een zwangerschapsen bevallingsuitkering in aanmerking te kunnen komen, zijn de zes weken opgeteld die
normaliter voor het zwangerschapsverlof van
toepassing zijn.
259
de combineerbaarheid van taken. Dit
klemt te meer omdat in de nota niet het
voorstel is overgenomen dat vanuit de
SER naar voren is gebracht, te weten
het verlenen van een recht op deeltijd”betrekking na afloop van de verlofperiode. Waar in de nota voor een langere
verlofperiode wordt verwezen naar het
overleg tussen de sociale partners, is,
gegeven de in dezelfde nota gegeven
argumentatie voor een wettelijke regeling, sprake van een innerlijke inconsistentie.
Combinatie van ouderschap
en betaalde arbeid
In de meeste adviezen wordt riadrukkelijk gewezen op de noodzaak
van de inbedding van een ouderschapsverlofregeling in een samenhangend pakket van maatregelen. Met
name worden relaties gelegd met algemene arbeidsduurverkorting en kinderopvangvoorzieningen.
Het creëren van een speciale verlofregeling voor ouders bergt het gevaar
in zich dat (potentiële) ouders in de
sfeer van de betaalde arbeid – ondanks eventuele formeel-juridische
voorzorgsmaatregelen – anders worden behandeld dan de overige werkne(e)m(st)ers. Dit kan zowel schadelijk
zijn voor de arbeidsmarktpositie van
de (potentiële) ouders (geringere kans
om voor een betaalde baan te worden
aangenomen, geringere kans op promotie e.d.) als voor de overige werkne(e)m(st)ers (als ouders bij voorbeeld
relatief gunstige werktijden mogen
eisen, resteren voor de overige werkne(e)m(st)erswerktijden die relatief ongunstig zijn e.d.). De beste oplossing
van het vraagstuk van de combineerbaarheid van de met ouderschap samenhangende taken en betaalde beroepstaken is een (ook op grond van
andere overwegingen gewenste) substantiële algemene verkorting van de
betaalde arbeidstijd per dag of per
week. Zolang echter een speciale regeling nodig is, dient deze te worden
afgestemd op het gestelde lange-termijndoel.
In tweeërlei opzicht is het huidige beleid ten aanzien van arbeidsduurverkorting niet met het voorgaande in
overeenstemming. In de eerste plaats
is het niet gericht op een substantiële
vermindering van de arbeidstijd per
dag of per week. Ondanks dat volgens
de nota alleen deze vorm een structurele verandering van de traditionele
rolverdeling tussen mannen en vrouwen mogelijk lijkt te maken, worden
andere vormen niet uitgesloten, hetgeen gezien de huidige praktijk als understatement kan worden beschouwd.
In de tweede plaats wordt arbeidsduurverkorting veelvuldig ook toegepast op
deeltijdwerk(st)ers, die, juist omdat zij
in deeltijd werken, reeds hun bijdrage
hebben geleverd aan de beoogde herverdeling van arbeid 10). Deeltijdar260
beid wordt daardoor extra 11) onaantrekkelijk gemaafét. Een en ander leidt
ertoe dat het oUderschapsverlof niet
een voorschot vormt op de voor de beoogde herverdeling benodigde verkorte arbeidsdag of~week, maar een op
zich zelf staande maatregel die leidt tot
tijdelijke deeltijdarbeid.
De invoering van ouderschapsverlof
brengt in de huidige situatie het gevaar
met zich mee dM daardoor kinderopvangvoorzieningen minder nodig worden geacht. Dit is een misverstand. In
de eerste plaats zullen ook bij een goede ouderschapsverlofregeling, en dus
zeker bij de voorgestelde regeling voor
een kort verlof, knelpunten blijven
bestaan die deze voorzieningen voor
leefeenheden met een. ouder alsook
voor leefeenheden met twee ouders
noodzakelijk mà ken. In de tweede
plaats zijn kinderopvangvoorzieningen
vereist om te kunnen voldoen aan het
beginsel dat ouders in staat moeten
zijn de voor hen optimale combinatie te
kiezen van de mate waarin zij zelf hun
kinderen verzorgen en de mate waarin
zij gebruik maken van kinderopvangvoorzieningen .. Volgens een onderzoek van de. Interdepartementale
.Werkgroep Kinderopvang bestaat er
een tekort aan. kinderopvangvoorzieningen voor met ‘name hele- en halvedagopvang voor circa 24.000 kinderen
12). Het voor uitbreiding van deze
voorzieningen bènodigde bedrag, ca.
f. 150 mln., heeft het kabinet evenwel
besteed aan een fiscale tegemoetkoming in verband met kinderopvang.
Gezien het feit dat de hoogte van deze
tegemoetkoming marginaal is ten opzichte van de bedragen die gemoeid
zijn met via het informele circuit te regelen kinderopvang 13), zelfs wanneer
het zwart betaald wordt, is deze maatregel in het licht van de geconstateerde behoefte onzinnig.
Ten slotte moet in het kader van deze bespreking met betrekking tot andere terreinen van overheidsbeleid zoals
belastingen, sociale zekerheid e.d.
worden volstaan met de constatering
dat hier veelal sprake is van een antiemancipatoir beleid dat haaks staat op
de in diverse beleidsnota’s 14), waaronder de nota Combinatie ouderschap
– betaalde arbfi1id, bepleite combineerbaarheid van taken en economische zelfstandigheid van vrouwen 15).
Conclusie
De titel van de recent door de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid uitgebrachte nota
Combinatie ouderschap – betaalde
arbeid is te weids. De nota heeft
slechts betrekking op een deel van het
bele.id dat, expliciet dan wel impliciet,
van invloed is op het kunnen combineren van ouderschapstaken en betaalde beroepstaken. Juist het in de nota
buiten beschouwing gelaten beleid
doet vaak afbreuk aan deze combi-
neerbaarheid. De nota zelf bevat
slechts op één punt een belangrijk
voorstel en wel voor de invoering van
een wettelijke ouderschapsverlofregeling. Een aantal essentiële elementen van dit voorstel verdient instemming. Er valt echter met name op af te
dingen dat het verlof te kort is en daardoor geen fundamentele oplossing
biedt voor het probleem dat vrouwen
veelal worden gedwongen een keuze
te maken tussen een loopbaan in de
sfeer van de betaalde arbeid en het
krijgen van kinderen. Deze tekortkoming klemt te meer in het licht van het
.gebrek aan gemeenschapsvoorzieningen voor kinderopvang.
Kees NieuweDburg*
Jac:qaes Siegen**
* Economisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
* * Economisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht en Nederlands Interuniversitair
Demografisch Instituut te Voorburg.
10) Dit is, ondenks circulaires van de minister
van Binnenlandse zaken, ook het geval bij de
overheid.
11) Zie bij voorbeeld bij de overheid de maatregelen op het gebied van de inhoudingen, de
pensioen-franchise
en de Interimregeling
ziektekosten.
12) Interdepartementale Werkgroep Kinderopvang, Meer kinderopvang. Het belang van
ouders en kinderen, Rijswijk, 1984, blz. 23.
13) Dit geldt overigens ook ten opzichte van
de ouderbijdragen die gelden voor de voor kinderopvang bestaande gemeenschapsvoorzieningen.
14) Zie o.a. Beleidsplan Emancipatie. Tweede Kamer, zitting 1984-1985.19052;
nrs.
1-2.
15) Zie bij voorbeeld HA Pott-Buter en J.J.
Siegers, Herziening van het stelsel van sociale
zekerheid en de emancipatie van vrouwen,
Beleid en Maatschappij, september 1984.