Ga direct naar de content

Op zoek naar de ideale econoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 21 2015

‘De ideale econoom staat onder druk’ schreven Harry van Dalen, Arjo Klamer en Kees Koedijk vorige week op Me Judice en Peter de Waard deed er verslag van in de Volkskrant

Een ideale econoom, aan welke kenmerken voldoet die?

Voor het antwoord op die vraag enquêteerden Van Dalen et al. economen die werkzaam zijn in de praktijk, buiten de academische wereld. Wat in de beroepspraktijk wordt gewaardeerd is ideaal, zo is blijkbaar de gedachte. Een armoedige gedachte wat mij betreft. Academisch onderwijs en onderzoek moet niet gestuurd worden door de beroepspraktijk, maar door de ontwikkelingen in de wetenschap. En die staan soms op gespannen voet met elkaar.

Want wat vindt de econoom in de praktijk belangrijk? ‘Visie op toekomstige ontwikkelingen’ scoort het hoogst: 75% van de respondenten vindt dat ‘erg belangrijk’. Van Dalen et al. stellen dat die hoge score in schril contrast staat met de abominabele reputatie van ‘voorspellen’ onder academische economen. In de meeste deelgebieden van de economische wetenschap is het doen van voorspellingen gemarginaliseerd. Terecht wat mij betreft. De maatschappelijke vraag naar voorspellingen mag groot zijn, maar als je geen betrouwbare voorspellingen kunt doen, moet je ‘nee’ verkopen.

Dat geldt evenzo voor de wens van 70% van de respondenten om ‘economie simpel/begrijpelijk te maken.’ Het is een mooi streven, maar veel economische problemen zijn gecompliceerd. Dat is precies de reden waarom economen wiskundige modellen gebruiken. Niet om de zaken nodeloos te compliceren, zoals Van Dalen et al. suggereren, maar juist om grip te krijgen op die complexiteit. Ook worden sommige belangrijke economische verschijnselen nog slechts mondjesmaat begrepen. Simpel en begrijpelijk maken is dan te veel gevraagd en zou van zelfoverschatting getuigen.

Een goed voorbeeld is de financiële crisis. Van Dalen et al. verlangen naar een inspirerende uitleg van de financiële crisis in de collegezaal. De vraag is of de economische wetenschap die op dit moment te bieden heeft. In plaats van één inspirerende uitleg zijn er concurrerende theorieën en heeft empirisch onderzoek nog geen duidelijk oordeel geveld over de relevantie van die theorieën. Om studenten die complexiteit en veelzijdigheid van het probleem te onthouden ten gunste van een inspirerend verhaal zou onverantwoord zijn.

Economen die werken aan Nederlandse universiteiten zijn ook geënquêteerd door Van Dalen et al. Uit de antwoorden doemt volgens hen het beeld op van een publish-or-perish cultuur waarin “praktisch iedereen … bezig [is] met geld”. Een minder eenzijdige blik op de data leert echter dat ook ‘praktisch iedereen’ bezig is met “goed zijn in empirisch onderzoek”, “erg veel weten over een onderwerp”, en het “slim zijn in oplossen [van] wiskundig-economische problemen”. Ook ervaart slechts iets meer dan 50% hoge druk om onderzoeksgeld te verwerven.

Hoge druk om internationaal te publiceren wordt wel breed gevoeld, door zo’n 80% van de ondervraagden. Het lijkt mij een gezond teken. Van Dalen et al. denken daarentegen dat “het systeem dol aan het draaien is”. Ze wijzen er op dat 60% van de ondervraagden “denkt dat het systeem aanzet tot onethische praktijken.” Dat is niet verontrustend, zou ik zeggen, maar realistisch. Elke econoom weet dat prestatieprikkels niet alleen tot betere prestaties kunnen leiden, maar ook tot schadelijke neveneffecten, waaronder het aanzetten tot onethische praktijken. Het zou verontrustend zijn als economen en masse zouden zeggen dat dat inzicht niet voor henzelf opgaat.

De relevante vraag is of prestatieprikkels per saldo meer kwaad dan goed doen. Het is mijn stellige indruk dat dat niet het geval is, zeker nu aan de meeste economische faculteiten nog maar een beperkt aantal publicaties per jaar meetellen, waardoor kwaliteit voorop staat.

Zorgelijker zijn de klachten over de verdeling van de onderzoeksgelden door NWO: 67% vindt dat onderzoeksgelden niet naar de meest originele onderzoekers gaan. Het zou de bestuurders bij NWO te denken moeten geven.

Van Dalen et al. eindigen hun stuk met grote claims dat het academisch onderzoek verstikt dreigt te raken, dat er geen ruimte zou zijn voor vernieuwende denkers, en dat er eerherstel nodig is voor de “intellectueel in de economie”. Allemaal grote woorden die niet of nauwelijks ondersteund worden door hun enquêteresultaten. Het zijn persoonlijke observaties van Van Dalen et al. waarvan ik denk dat ze ver af staan van de praktijk in vele zo niet alle economische faculteiten in Nederland.

Auteur

Categorieën