Discussie
Ontgoochelende
elasticiteiten
Hartog en Theeuwes hebben een
prachtig overzicht gegeven van de ‘ontwikkelingen in de arbeidseconomie’ in
een artikel met die trtel in ESB van 25 januari jl. Mijn commentaar betreft slechts
een klein gedeelte van het artikel, namelijk de passage over de grote variatie van
geschatte elasticiteiten in diverse studies, van onder andere het arbeidsaanbod. Op pagina 85 schrijven Hartog en
Theeuwes dat “…een indrukwekkend
aantal empirische studies en massa’s
mens- en computeruren niet heeft geleid
tot meer zekerheid omtrent ‘de’ waarde
van de substitutie- en inkomens- respectievelijk produktie-elasticiteiten”. Zij vinden dit niet alleen onbevredigend, maar
zelfs ontgoochelend. De verschillen zijn
volgens hen te wijten aan verschillen in
datamateriaal, definities en specificaties
van variabelen en schattingstechnieken.
Ongetwijfeld zijn dat factoren die mede
voor de verschillen verantwoordelijk zijn.
Voordat er naar verklaringen gezocht
wordt moeten we ons echter eerst afvragen, welke manier geschikt is om de resultaten van empirisch onderzoek te vergelijken. Vergelijking op basis van puntschattingen van elasticiteiten, zoals
Hartog en Theeuwes doen, is een in het
licht van de traditie begrijpelijke, maar
weinig gelukkige keuze.
Economen werken graag met elasticiteiten. Een veelheid van informatie in het
onderliggende datamateriaal wordt
daarmee gecomprimeerd tot een eenvoudig interpreteerbaar getal. Dat is
enerzijds aantrekkelijk, maar tegelijkertijd geeft een elasticiteit daardoor meestal een onvolledig en vaak zelfs misleidend beeld van de resultaten.
Laten we als voorbeeld kijken naar de
elasticiteit van het arbeidsaanbod met
betrekking tot de loonvoet. Zelfs in het
eenvoudigste neo-klassieke arbeidsaanbodmodel uit de leerboeken is het
mogelijk dat de elasticiteit positief is voor
lage waarden van de loonvoet en negatief voor hogere waarden; ‘de’ elasticiteit
bestaat dus zelfs daar niet. Geen wonder
dat het zoeken emaar een frusterende
en ontgoochelende bezigheid is.
In het algemeen hangt een elasticiteit
dus af van het punt waarin deze wordt
uitgerekend. Gepresenteerde elasticiteiten geven informatie over slechts een
punt van de curve. Beter is het de gedaantes en lokaties van de geschatte
curven in hun geheel te vergelijken (liefst
met de bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen), bij voorbeeld met behulp van
een figuur.
Wil men toch met elasticiteiten werken, dan is het zinvoller de gemiddelde
elasticiteit in de steekproef (een macroelasticiteit) te nemen, in plaats van de
elasticiteit in het steekproefgemiddelde
zoals is gedaan in het door Hartog en
Theeuwes geciteerde Handbook of Labor Economics.
P. Kooreman
De auteur is werkzaam bij de Katholieke Universiteit Brabant, vakgroep Econometrie.
Naschrift
Wij zijn het er helemaal mee eens dat
de elasticiteit niet bestaat. Men heeft niet
genoeg aan een elasticiteit om alle bochten van een vraag- of aanbodcurve te
pakken. Op dezelfde wijze is een gemiddelde onvoldoende om een willekeurige
verdeling te beschrijven. Maar de behoefte aan compacte, gecondenseerde
informatie is sterk. Puntschattingen, verdelingsparameters en elasticiteiten proberen aan die behoefte te voldoen.
De elasticiteiten die wij in ons artikel
van 25 januari jl. hebben vermeld, zijn
waarden die de auteurs zelf in hun studies hebben genoemd en die ze dus, impliciet of expliciet, als de ‘besfe’ samenvatting van hun empirische resultaten
zagen. In sommige gevallen waren dat
puntelasticiteiten in het steekproefgemiddelde, in andere gevallen de gemiddelde elasticitiet in de steekproef. Deze
laatste elasticiteit is inderdaad zinvoller
om te gebruiken, bij voorbeeld als basis
voor beleidsaanbevelingen. Het is een
samenvatting van de uitkomsten van het
soort simulatieberekeningen dat men
zou uitvoeren om de effecten te meten
van maatregelen die loonvoeten of inkomens beTnvloeden. Echter, indien de individuele gedragsreacties op die veranderingen niet lineair verlopen dan hangt
de waarde van de gemiddelde elasticiteit
in de steekproef ook af van de omvang
van de verandering. De bandbreedte van
elasticiteiten wordt er dan ook niet kleiner door.
J. Hartog
J.J.M. Theeuwes
223