Ondernemingslust en innovatiebeleid
in Nederland
DR. W. J. DE RIDDER*
Ondernemen en innoveren mogen zich in Nederland in een toenemende
belangstelling verheugen. Over het ontstaan van nieuwe ondernemingen, over de
mate waarin aan research en ontwikkeling wordt gedaan, over het investeringsgedrag van jonge
ondernemingen, over problemen bij de financiering, kortom over tal van
factoren die voor het innovatiebeleid van wezenlijke betekenis zijn, is evenwel bijna niets bekend.
De auteur doet verslag van een onderzoek dat naar deze factoren is verricht.
Hij komt tot de conclusie dat het innovatiebeleid onvoldoende bij de problematiek
van de ondernemer aansluit. Naar zijn mening staan veel ondernemers klaar
om hun rol in de economische ontwikkeling te spelen.
Inleiding
Met enige goede wil kunnen wij constateren dat de ondernemer in ons land aan populariteit wint. De politick krijgt
meer belangstelling voor wat wel het ondernemerschap wordt
genoemd en het woord winst mag weer in de mond worden
genomen. Niet dat het van harte gaat, maar de omstandigheden dwingen ertoe. Nederland is immers een ervaring rijker geworden. De jaren zeventig hebben geleerd dat een
expansieve budgettaire politick niet automatisch een verbetering van onze economische infrastructuur met zich
brengt. Misschien zelfs het tegendeel 1).
Het ligt niet in ons voornemen op deze plaats een macroeconomische beschouwing ten beste te geven. In vele ESBartikelen is dat reeds gedaan. Echter, nu men serieuze pogingen doet om in ons land tot de formulering van een innovatiebeleid te komen en men de eerste schreden zet op het pad om
de ondernemer in ons land meer enthousiast te maken, is de
tijd gekomen om deze ondernemer eens nader voor het voetlicht te halen. Er is alle aanleiding voor, niet alleen vanwege
de overtuiging dat een innovatiebeleid buiten het bedrijfsleven om reeds bij voorbaat geen kans van slagen heeft,
maar vooral omdat er erg veel activiteiten zijn die de pers
niet halen en onbekend blijven. Zo is weinig bekend van de
inspanning van het Nederlandse bedrijfsleven op het vlak
van de research en de ontwikkeling, vooral waar het de niettechnische elementen van het innovatieproces betreft. Er is
ook weinig bekend van het investeringsgedrag van ondernemingen. De grote misrekening die de overheid heeft gemaakt, onder meer met betrekking tot de mate waarin een
beroep wordt gedaan op de kleinschaligheidstoeslag van de
Wet investeringsrekening (WIR), stemt tot nadenken. Er
worden — onzeker tastend — wegen gezocht naar nieuwe
mogelijkheden om de solvabiliteitsproblematiek van het bedrijfsleven te verlichten, onder meer met behulp van de
recente garantieregeling particuliere participatiemaatschappij. Bovendien is er in Nederland een proces van start en afbouw van ondernemingen aan de gang, waarvan tot voor
kort nog zeer weinig bekend was. Voor een belangstellende
waarnemer komt het onbegrijpelijk voor, dat de kennis van
het economisch handelen van ondernemers in ons land nog
steeds zeer matig is en de interesse ervoor van recente
datum.
576
Innovatie
Het begrip innovatie is zonder nadere specificatie niet te
hanteren. Immers, velen beperken zich tot technologische
vernieuwing, anderen wenden voor uitsluitend zeer geavanceerde produkten en produktieprocessen onder deze term te
willen begrijpen, terwijl weer anderen het gewoon hebben
over voor ondernemingen nieuwe activiteiten. Daarom ontkomen wij in dit artikel oojc niet aan een nadere begripsomschrijving, waarbij wij het woord innovatie zullen gebruiken in zijn sociaal-economische context. Dit impliceert dat
innovatie wordt gebruikt tegen de achtergrond van de problematiek waarmee ons land op het gebied van de werkgelegenheid, de inkomensvorming en de externe positie worstelt. Daarmede is innovatie een begrip geworden in het kader van het richting geven aan de ontwikkelingen in het
bedrijfsleven en wordt de ondernemer centraal gesteld als
degene die gestalte moet geven aan de uiteindelijke innovatie.
Vaak wordt het begrip basis-innovatie genoemd. Hieronder vallen de vernieuwingen op technologisch gebied die
een belangrijke impuls kunnen geven aan de economische
ontwikkeling. De discussie over innovatie gaat vaak over
deze basis-innovaties. De kernenergie bij voorbeeld had zo’n
impuls moeten geven, maar toepassing op grote schaal bleek
niet mogelijk, hoewel velen de verwachting hadden dat het
energievraagstuk als gevolg van voortgaande technologische
ontwikkeling van de kernenergie zou worden opgelost.
Kortom, wij zijn bij basis-innovaties op zoek naar de stoomlocomotief van de Liverpool and Manchester Railways, naar
de telefoon van Bell, de kunstzijde van de Chardonnet, de
televisie van de BBC en de computer van Univac. We hebben
thans reeds enige fundamentele vindingen die onze toekomst
mede kunnen bepalen. In dit kader passen de glasfibers, de
vacuumbuis, de microprocessors en het nog niet gee’xploiteerde deel van de lasertechnologie.
*De auteur is hoofd van de afdeling Planning en Economisch
Bureau van de Nederlandsche Middenstandsbank te Amsterdam.
1) Het is bij voorbeeld niet onwaarschijnlijk dat de explpsie van de
prijzen van het onroerend goed in de periode 1975-1977 hieraan voor
een belangrijk deel mag worden tpegeschreven. En in het verlengde
daarvan liggen de vermogensverliezen en de verlaging van het be-
steedbare inkomen die veel huishoudingen thans doormaken.
In ieder geval is de onroerend-goedmarkt mede schuldig aan de
ontwrichting van de economie die wij thans waarnemen.
Wie dit allemaal te weinig vindt, heeft misschien meer oog
voor de uitvinder en tracht deze mensen zoveel mogelijk begeleiding te geven, zodat van hun creativiteit optimaal gebruik kan worden gemaakt. Ook ons land kent uitvinders.
Er zijn enige zeer waardevolle initiatieven om eens de hel-
pende hand naar deze mensen uit te steken. Deze handelwijze
is illustratief voor vele problemen rond het innovatieproces.
Immers, een uitvinder zelf komt zelden tot in economisch
opzicht waardevolle prestaties. Hij is doorgaans een nonconformist, die door een enorme drang is bezeten en vaak
dusdanig is gebiologeerd door zijn eigen schepping dat commercialisering van de ideee’n dikwijls achterwege blijft.
Slechts een partner, een compagnon of een vertrouwensman
die net als hij in de uitvinding gelooft, kanhelpen bij het richting geven aan de ontwikkeling van zijn uitvinding. Eerst met
de hulp van hem is het mogelijk ondernemers te interesseren
voor het produkt en ligt de weg van de innovatie open. Er is
dan ook een groot verschil tussen de uitvinder en de nieuwe
Tabel 1. Gemiddeld aantal personen per onderneming dat
zich geheel of voor een belangrijk deel van zijn taak bezighoudt met onderzoek naar nieuwe mogelijkheden voor het
bedrijf in de industrie, de handel en de zakelijke dienstverlening
1-9
………………..
Industrie
Handel
Zakelijke
dienstverlening
5,1
Aantal werkzame
personen
4.2
1.1
0,2
5,4
2,3
0,4
0,3
Tabel 2. Gemiddeld aantal werkzame personen in ondernemingen in de eerste acht jaar van hun bestaan
Aantal werkzame
perconen
Industrie
Handel
Zakelijke
dienstverlening
3,2
3,8
4,2
4,3
4,5
5,2
innovatieve ondernemer. Deze laatste heeft commerciele
doelstellingen en tracht de marktbewerking, de organisatie
van het produktieproces en de financiering ervan dusdanig
vorm te geven dat een levensvatbare eenheid ontstaat. Hij
8,9
staat dan ook in mentaal opzicht ver af van de uitvinder.
De kleine innovatieve ondernemer is echter van niet min-
der belang. Bekend is dat kleine bedrijven een doorslag-
het er 6.300, terwijl in de zakelijke dienstverlening per jaar
gevende rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de halfgeleidertechnologie in de Verenigde Staten. Het is ook bekend dat een groot aantal nieuwe ontwikkelingen slechts bij
kleine bedrijven tot ontwikkeling kon komen en pas in een
gemiddeld 1.700 ondernemingen starten. Met deze getallen
scoort ons land niet slecht. Echter, er moet aan worden toegevoegd dat Nederland traditioneel een kleinschalige handelsen dienstverleningssector kent die relatief groot is, terwijl zijn
vergaand stadium van ontwikkeling doorgrotere bedrijven is
industrie van recente datum is. Met betrekking tot de industrie moet hierbij worden opgemerkt dat het aantal bedrij-
aangekocht. Wij willen echter afstand nemen van de beper-
kingen die het accentueren van de hoogwaardige technologic impliciet met zich brengt. Ook op andere terreinen heeft
ons land behoefte aan nieuwe en innovatieve activiteiten.
Ten einde daarin meer inzicht te krijgen hebben wij een
ven dat jaarlijks uit deze sector verdwijnt op 1.800 a 1.900
meting verricht naar de researchinspanning van het bedrijfs-
welke nu de bedrijven zijn, die jaarlijks verdwijnen (ons
onderzoek heeft zich beperkt tot de nieuwe ondernemingen
in ons land).
leven. Omdat op dit gebied geen betrouwbaar statistisch
wordt geraamd, waarmee is aangegeven dat het de-industrialisatieproces dat zich in Nederland aftekent, ook in het aantal
bedrijven tot uitdrukking komt. Er is weinig over bekend
materiaal voorhanden is, heeft de Nederlandsche Middenstandsbank een jaar geleden besloten er onderzoek naar te
verrichten 2). Tot het onderzoek behoren de industrie, de
handel en de zakelijke dienstverlening die te zamen driekwart
arbeidsplaatsen door nieuwe ondernemingen voor het voetlicht wordt gehaald. Tabel 2 laat zien dat de belangrijkste
van het aantal ondernemingen in ons land omvatten. Tabel 1
creatie plaatsvindt op het moment van de start, terwijl er in
Voor het innovatiebeleid is van belang dat de creatie van
geeft aan dat ook in de kleinere bedrijven het onderzoek tot
de latere fasen slechts een geringe aanwas van arbeidsplaat-
een belangrijke taak wordt gerekend, te meer als in aanmer-
sen is. Uit de label kan worden berekend dat een starlende
king wordt genomen dat het gemiddelden betreft en er relatief
ondernemer gemiddeld 3,85 banen creeert. Als wij in ons
veel bedrijven zijn die zich op het onderhavige terrein in het
geheel geen inspanning getroosten. Berekenen wij uit de
gemiddelden van label 1 de totale omvang van de research
in de door ons onderzochte sectoren, dan houden volgens
onderzoek komen op 53.000 na 1970 opgerichle bedrijven
impliceert dil bij de start een werkgelegenheidscreatie van
opgave van de ondernemers zelf ongeveer 90.000 mensen zich
geheel of voor een belangrijk deel van hun taak met speurwerk bezig. Het is onze overtuiging dat veel in sociaal-ecomisch opzicht relevante innovatie niet als zodanig bekend
wordt, maar niettemin de basis vormt van ontwikkelingen
in zeer uiteenlopende branches en sectoren, die voor de
economic als geheel van groot belang zijn.
Nieuwe ondernemingen in Nederland
Wij richten ons allereerst op het ontstaan van nieuwe
ondernemingen in Nederland. Ook op dit terrein bestaan in
ons land geen goede statistieken, zodat veel moeite moet
worden gedaan om tot een benadering van het aantal nieuwe
ondernemingen te komen. Voor de onderzochte sectoren
hebben wij geschat dat er na 1970 53.000 ondernemingen
zijn opgericht, welke thans nog bestaan. Is er in de nietonderzochte sectoren sprake van een zelfde mate van creatie
van nieuwe bedrijven, dan zijn er in de jaren zeventig 92.000
bedrijven opgericht die in 1980 nog steeds werkzaam zijn.
Verdeeld over de jaren zijn er weinig schommelingen waarneembaar. Wij gaan ervan uit dat in de industrie per jaar
1.400 nieuwe bedrijven worden opgericht. In de handel zijn
ESB 17-6-1981
204.000 arbeidsplaatsen, terwijl anno 1980 deze bedrijven
werk geven aan 265.000 personen. Daarmede bestaat 15%
van de totale werkgelegenheid in de drie genoemde sectoren
uit arbeidsplaatsen die zijn ontslaan bij bedrijven, welke na
1970 zijn opgerichl.
Hel is inleressanl le welen wie nu de nieuwe ondernemer
is en wal zijn drijfveren zijn. Hel inzichl hierin geeft informalie over de wijze waarop hel innovatiebeleid van de over-
heid moet worden gestuurd om in het bedrijfsleven enige
weerklank te kunnen vinden. Het NMB-onderzoek wijst uil
dal voor 29% van de nieuwe ondernemers de wil om zelfstandig te zijn de belangrijkste reden voor vestiging is. Voegen
wij hierbij dreigend ontslag en onvrede in de vorige betrekking dan zijn voor nog eens 27% van het totaal de startredenen aangegeven. Ook de wens tot het leveren van kwaliteitswerk scoort hoog, lerwijl hel winstslreven veel minder belangrijk is en de risico-aversie een belangrijke hinderpaal is.
Hel opleidingsniveau van startende ondernemers ligt niet
bijzonder hoog. In Nederland heeft 45% slechls lagere school
gehad. Nieltemin moet het ondernemerschap worden ge-
leerd. Ons onderwijsstelsel biedt hiertoe weinig mogelijkheden. Wij hebben geconstateerd dat een derde van de slar2) Voor een uitvoerige verslaglegging, alsmede voor een verantwoording van het onderzoek, verwijzen wij naar het jaarverslag
1980 van de NMB dat bij ieder filiaal van de bank verkrijgbaar is.
577
Tabel 4. Aandeel van het aantal investeringsprojecten
waaraan de ondernemer een voor de bedrijfstak uniek
Tabel 3. Verdeling van nieuwe ondernemingen naar beginvermogen
karakter toekent
Beginvermogen
Zakelijke
Handel
Industrie
X f . 1.000
dienstverlening
36%
20 – 39 . . . . . . . . . . . . . . . . . .
40 – 99 . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal
31%
15%
~107
22%
27%
27%
25%
14%
16%
23%
Aantal werkzame
personen
34%
16%
24%
Industrie
Handel
25%
24%
Zakelijke
dienstverlening
3%
……………….
•tm
23%
5%
1(M9
29%
Behalve het karakter is ook de omvang van de investeringen van betekenis. Uitgesplitst naar de omvang van de investeringen per werkzaam persoon gedurende de periode
1978 tot en met 1980 laat label 5 zien, dat ook hier de kleinere
bedrijven zich niet onbetuigd laten. De label heeft belrekking
op alle ondernemingen die onderzochl zijn in de secloren
induslrie, handel en zakelijke dienslverlening.
tende ondernemers voorheen bij een bedrijf werkte dat jon-
ger is dan 10 jaar. Het overgrote deel van de nieuwe ondernemers was werkzaam in het midden- en kleinbedrijf. Overigens zijn hbo-ers en universitair opgeleiden meer risico-
bereid en hechten zij ook minder aan het element van de
zelfstandigheid van het ondernemerschap. Beginnende ondernemers met een onvoltooide academische opleiding
blijken even succesvol te zijn als zij die een universitaire
graad hebben gehaald.
Tabel 5. Verdeling van ondernemingen naar investeringen
Startende ondernemers zijn ook starters wat betreft de
omvang van nun bedrijfsvermogen. Tabel 3 geeft de omvang
van het beginvermogen van nieuwe ondernemingen aan gemeten in duizenden guldens. Hieruit blijkt dat slechts een
per werkzaam persoon in de verschillende grootteklassen
0-9 werkzame
personen
10-49 werkzame
personen
50-499 werkzame
personen
39,8%
15,1%
20,2%
27,0%
28,5%
12,8%
11,5%
34,6%
32,9%
9,8%
8,3%
kwart van de nieuwe ondernemingen bij de start een bedrag
van meer dan f. 100.000 ter beschikking heeft. Ook weten wij
dat slechts de helft van de nieuwe ondernemingen winst
maakt en dat van de in de jaren zeventig opgerichte en nu nog
f. 50.000 – f. 100.000 . . . . . . .
meer dan f. 100.000 . . . . . . .
bestaande bedrijven ruim 70% naar de mening van de ondernemer zelf winstgevend is. De bankier heeft het nog wel eens
10,2%
10,2%
moeilijk bij de financiering van startende ondernemers. In
Een nadere analyse geeft inleressanle resullalen. In de
maar 50% van de gevallen blijkt een ondernemer op het moment van de start een financiele planning te maken. Daarenboven komt het moment van de start voor zeer velen nog on-
eersle plaats blijken investeringen op een onregelmalige
wijze le worden aangepakl. Tabel 6 laat zien dat de bedrijven
verwacht ook al lopen zij reeds langere tijd met het idee van
zelfstandige vestiging rond. De startende ondernemer gaat
male projeclen hebben onlwikkeld als ondernemingen waarvan de investeringssom meer dan f. 100.000 per werknemer
die in de laatste drie jaar niel gei’nvesleerd hebben, in gelijke
veelal vrij impulsief en over het algemeen weinig systema-
heefl bedragen. Mede door deze onregelmatigheid is de rela-
tisch te werk en maakt bovenal deel uit van de kleinschalige
lie invesleringen-winsl-werk moeilijk vast te stellen.
economic. Door de NMB is voor deze categoric bedrijven
Tabel 7 geeft enige informalie, welke wij si op een hogere
een aparte afdeling op het hoofdkantoor opgericht.
aclivileil bij de rendabele bedrijven, doch hel verband mag
niel slerk worden genoemd. Mel belrekking tol de financiering heefl de ondernemer een zeer grole voorkeur deze geheel
uil eigen middelen le verrichlen. Gemiddeld genomen lukl dil
ook in 50% van de gevallen, helgeen erop wijsl dal de ondernemer in zijn invesleringsgedrag via hel financieringsmechanisme wel een relalie mel de winslgevendheid legl. Op dil
Het investeringsgedrag van ondernemingen
De omvang van de innovatie-activiteiten in ons land is
punl zal hierna nog worden ingegaan bij de bespreking van
de invloed van de Wel invesleringsrekening.
moeilijk te meten. Was hiervoor de start van ondernemingen
aan de orde, in deze paragraaf geven wij aandacht aan het
investeringsgedrag van ondernemingen, waarbij de startende
Tabel 7. Relalie investering, winst en personeelsgroei
zijn inbegrepen. Investeringen worden steeds ter hand genomen om een bepaald economisch proces hetzij in stand te
Verwachting t.a.v. het
houden, hetzij op en uit te bouwen. Met name in het laatste
geval gaat dit zeer vaak samen met de ontwikkeling van
Investeringsplannen
Rentabiliteit
personeelsbestand
wel plannen geen plannen
ultimo 1982
uitstekend
goed
redelijk
geheel nieuwe produkten of produktieprocessen. Volgens
onze waarneming is in de industrie en in de zakelijke dienstverlening een kwart van de investeringen gericht op een activiteit, waaraan de ondernemer een voor zijn bedrijfstak uniek
karakter toekent. Tabel 4 laat zien dat deze percentages voor
kleine en grotere bedrijven nauwelijks uiteenlopen.
19,4
5,8
63,7
11,1
Stijgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7,2
8,7
81.8
2,3
13,9
4,9
77,0
4,2
matig
slecht
2.5
15,1
73,0
9,4
Tabel 6. Investeringsbereidheid naar grootteklasse (in procenten van het aantal ondernemingen)
Laatste drie jaar
niet gelnvesteerd
Aantal werkzame personen
0-9
10-49
60,4
39,6
21,4
— kennis en ,,immaterigle goederen”
76,7
23,3
19.4
8,7
1,2
578
32,3
5,7
Laatste drie jaar
f. 10.000 tot f. 50.000 geinvesteerd
50 of meer subtotaal
51,1
48,9
27,2
26,1
5,6
75,7
24,3
19,6
10.0
1.5
0-9
1M9
54,9
45,1
25,5
23,5
33,3
66,7
32,4
46,2
4,7
2,7
50 of meer subtotaal
32,5
67,5
21,5
49,0
17,9
1,6
52,0
48.0
26,1
26,6
1.0
0,3
Laatste drie jaar
f. 100.000 of meer geinvesteerd
0-9
10-49
76,5
23,5
4,7
18,8
14,1
4,7
42,5
57,5
36,5
27,4
5,9
5,1
50 of meer subtotaal
41,5
58,5
32,1
36,7
18,1
72,5
27,5
8,4
20,0
13,3
4,7
Innovatiebeleid in Nederland
hetgeen hoger is dan wij voor de aanvang van het onderzoek
hebben verondersteld.
Ten slotte dient in dit kader een opmerking over het financieringsbeleid te worden gemaakt. De grote invloed van de
Als wij de gegeven cijfers overzien, moeten wij ons de vraag
stellen op welke aspecten het innovatiebeleid van de overheid
inspeelt. Om te beginnen met de startende ondernemers, de
overheid biedt hen heel weinig steun. Bij de begeleiding spelen de accountant, de Kamers van Koophandel en de banken
de belangrijkste rol; overheidsorganen worden over het
algemeen niet geraadpleegd. In de fiscale sfeer bestaat voor
de startende ondernemer geen speciale regeling. Weliswaar
wordt er wel gepleit voor de invoering van een systeem dat
achterwaartse verliescompensatie met het inkomen dat in de
vorige functie is verkregen, mogelijk maakt, maar tot op
heden heeft de fiscus hierop slechts afwijzend gereageerd.
Met betrekking tot de kredietfaciliteiten is er in het kader van
de regeling vermogensversterkend krediet de mogelijkheid
om gedurende de eerste 3 jaar 50% rentesubsidie te krijgen
WIR op de investeringsbeslissing is een signaal dat de financiering een knelpunt is bij het expansiebeleid van veel onder-
nemingen. Voor de financiering van deze ondernemingen zijn
in toenemende mate de banken behulpzaam, omdat particulier vermogen thans niet of nauwelijks in de vorm van
risicodragend vermogen aan het bedrijfsleven ter beschikking
wordt gesteld. Ondernemingen zijn dan ook aangewezen op
bankkrediet, dat de laatste jaren als gevolg van de algemene
verzwakking van de Nederlandse economic en de hoge internationale rentestanden voor ondernemers erg kostbaar is
geworden. Daarnaast is een aantal financieringsfiguren mede
door de overheid gefaciliteerd, waarbij het aloude garantiekrediet wat op de achtergrond is gekomen. In een aantal ge-
op het gegarandeerde krediet. Van deze regeling wordt overigens slechts weinig gebruik gemaakt. Dit is onder meer het
vallen is dit ten onrechte het geval en kunnen ondernemers
die bij voorbeeld door de recente recessie solvabiliteits-
gevolg van het feit, dat het Ministerie van Economische
gewerkt beleid ontbreekt. De Nederlandse overheid stelt geen
problemen hebben, met gunstig resultaat een beroep op deze
regeling doen. Ook de Nationale Investeringsbank wil actiever worden bij het verstrekken van achtergestelde kredieten
en zij ontwikkelt daarvoor zelfs geheel nieuwe vormen.
Daarenboven heeft Nederland een in internationaal opzicht
vrij unieke garantieregeling voor particuliere participatiemaatschappijen gekregen. Deze is van belang voor ondernemingen met minder dan 500 werkzame personen en stelt
prioriteiten, althans niet zo, dat dit voor buitenstaanders
vermogensverschaffers die niet tot een vaste afnemer of een
bekend is en voor ondernemers een uitnodiging tot medewerking impliceert. Wie kennis neemt van de ontwikkelings-
bedrijfstakgenoot van de ondernemer behoren, in staat risicodragend vermogen tot een maximum van f. 4 mln. ter beschikking te stellen, waarbij geen meerderheidsdeelneming
mag worden verkregen. De overheid garandeert 50% van de
verliezen. De Nederlandsche Bank is als uitvoerder van de
regeling aangezocht en beperkt zich daarbij tot de formele
Zaken ook voor geringe bedragen zelf de goedkeuring wil
verlenen. Kortom, de Nederlandse overheid besteedt weinig
aandacht aan de nieuwe ondernemer.
Meer aandacht is er voor bestaande ondernemingen, maar
daar loopt de overheid bij de bevordering van de technologische innovatie regelmatig tegen het feit aan dat een uit-
plannen, die bij voorbeeld het Japanse MITI opstelt, ziet dat
het ook anders kan. Het is dan ook mijn gevoelen dat de
oveheid de technologische innovatie maar zeer marginaal
ondersteunt.
Anders ligt het bij de steun die de overheid geeft in het
naleving van de bepalingen. Zij gaat niet na of de feitelijke be-
kader van de Wet investeringsrekening. De invloed van de
WIR op de investeringsbeslissing is in het genoemde NMBonderzoek bestudeerd. In label 8 geven wij enige cijfers voor
een drietal groepen van investeerders, waaruit de conclusie
slissing op een weloverwogen wijze tot stand is gekomen.
Een belangrijk aspect van deze regeling is dat nu niet weer een
mag worden getrokken dat de beschikbaarheid van de WIR-
mand in ons land de omvang van de werking van deze regeling ook maar bij benadering kan schatten, is niettemih
sprake van een doorbraak in het denken over de financiering
nieuwe vorm van vreemd vermogen is bedacht, maar dat men
bewust de risicodragende sfeer heeft opgezocht. Hoewel nie-
premie voor bijna 20% van de ondervraagde ondernemers
van doorslaggevende betekenis voor de investeringsbeslissing
is geweest. Het opmerkelijke is dat dit percentage oploopt tot
wel tot 35 bij de ondernemingen die veel investeerden. In
kwantitatief opzicht is dit van grote betekenis. Tegen de
achtergrond van onze beschrijving van de startende ondernemer is het niet verwonderlijk dat voor deze groep ondernemers de WIR van minder betekenis is. Slechts 8% van de
van ondernemingen en wordt aan het ondernemerschap het
vertrouwen geschonken om de beschikbaarstelling van risicodragende middelen mogelijk te maken. Hoewel er terecht
enige twijfel kan worden geuit over de hoogte van het percentage waarvoor de overheid garant wil staan tegen de achtergrond van de inspanningen die de participatiemaatschappij
starters kent aan de WIR een doorslaggevende rol toe. Ook
zich moet getroosten om de ondernemer op een verantwoor-
hier moet een uitzondering worden gemaakt. Bij de groep
zeer snel groeiende beginnende ondernemers lag dit percentage op bijna 30. Deze cijfers gaan in tegen de nog onlangs
door het Centraal Planbureau geformuleerde conclusie dat
de wijze met het door hem gei’nvesteerde vermogen te laten
omgaan, moet de komst van deze garantieregeling worden
toegejuicht.
de WIR weliswaar van betekenis is, maar op de investeringsbeslissing zelf nagenoeg geen invloed uitoefent. Ook de pre-
Slot
mie in het kader van de Investeringspremerieregeling(IPR)
blijkt van belang te zijn. De sterk investerende bedrijven
geven een hoog percentage op, dat zich op 20 laat berekenen,
belangstelling gewonnen. In het verlengde daarvan is er nu
De innovatieproblematiek in ons land heeft aan politieke
label 8. De bekendheid met de investeringspremieregelingen en de betekenis van de WIR bij de investeringsbeslissing
(in % van het aantal ondernemingen)
Laatste drie jaar
niet gemvesteerd
50 of meer subtotaal
0-9
10^19
59,7
40,3
22,0
78,0
26,0
74,0
36,6
2,4
1,2
Aantal werkzame personen
Laatste drie jaar
f. 10.000 tot f. 50.000 gelnvesteerd
68,4
9,6
62,6
11,4
0-9
10-49
57,6
42,4
39,2
60,8
82,2
38,4
2,8
1,1
54,9
5,9
50 of meer subtotaal
Laatste drie jaar
f. 100.000 of meer gelnvesteerd
0-9
10-49
50 of meer
subtotaal
9,2
WIR en IPR
— raeent niet voldoende op de hoogte
— meent voldoende op de hoogte te zijn
17,8
3,4
96,6
36,0
64,0
32,9
67,1
17,9
82,1
90,8
31,0
69,0
69,9
56,4
7,3
0,3
42,7
24,4
60,7
21,5
77,3
13,5
45,2
23,9
Rol WIR bij besluitvorming t.a.v. inves-
teringen
ESB 17-6-1981
65,3
14,3
2,6
25,3
1,4
579
ook meer aandacht en met wat goede wil ook wat meer
sympatie voor de ondernemer gekomen. Het innovatiebeleid
zelf sluit onvoldoende bij de problematiek van de ondernemer aan. Dit heeft tot gevolg, dat deze bepaalde onderdelen ervan welwillend accepteert en in andere segmenten niet
of nauwelijks zijn weg kan vinden. Er is sprake van een grote
afstand tussen politiek en ondernemer, waarbij men slecht
op de hoogte is van elkaars doen en laten. Binnen de beperkte
mogelijkheden waarover ons land op dit moment beschikt,
moet hoge prioriteit worden gegeven aan de efficiency van
het innovatiebeleid. De WIR is hierbij een goed voorbeeld.
Daarenboven krijgt het financieringsbeleid veel te weinig
aandacht en wordt er met name in de fiscale sfeer geen compensatie geboden voor de hoge rentestand waar het bedrijfsleven mee te maken heeft. Het ontbreken van een inflatieneutrale belastingheffing en het ontbreken van een vooruitzicht op verlaging van het vennootschapstarief zijn demotiverende aspecten van het sociaal-economisch klimaat in
ons land.
De overheid die met haar campagne ,,Innovatie Nu” veel
in het werk stelt om de innovatiegedachte maatschappelijk
ingang te doen vinden, moet haar geloofwaardigheid ook
De verlaging per 1 januari 1980 van de basispremie voor gebouwen van 23 naar 18% heeft veel vertrouwen in deze in-
voor ondernemers bewijzen. Dit is mogelijk door die maat-
vesteringsstimuleringsregeling ondermijnd. Voegen wij daarbij de voor niet-deskundigen welhaast onbegrijpelijke rege-
proces in de individuele onderneming. Het gepresenteerde
lingen met betrekking tot onder meer de milieu- en de energie-
ting dat het ondernemerschap in ons land springlevend is en
toeslag (mede tot uiting komend in het grote aantal pagina’s
papier dat nodig is om de regelingen te beschrijven) dan is
dat veel ondernemers klaar staan om hun rol in de econo-
regelen te treffen die direct van invloed zijn op het innovatiecijfermateriaal mag daarbij indicatief zijn voor onze opvatmische ontwikkeling van ons land te spelen.
daarmee wel werk voor de belastingconsulenten, doch geen
aantrekkelijk perspectief voor ondernemers geschapen.
W. J. de Ridder