Ga direct naar de content

Matigen:piano an

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 10 1981

H. A. van Stiphout

*»

Matigen:
piano an

Gevraagde en ongevraagde adviezen
over de economische toekomst van ons
land gaan de laatste tijd vlot van de hand.
Vooral in deze periode van kabinetsformatie is de handel courant en groeit zelfs
uit tot een advieseH//ww. Van der Zwan
en zijn modelkompaantje Driehuis hadden ons nog maar net hun beleid voor de
jaren tachtig geschilderd of de commissie-Wagner bracht zwaar geschut in stelling en stelde niet alleen industriele vernieuwing in het vooruitzicht maar ook
i werkgelegenheid in deze sector 1). Een
opvallende stelling, omdat nog niet zo
lang geleden, met name van werkgeverszijde, werd gekozen voor een industriele
ontwikkeling waarin vooral de inkomensgenerering en de export van centrale betekenis werden geacht. Van de werkgelegenheid had men geen netto groei
meer te verwachten en daarmee moest
men de Industrie ook niet lastig vallen.
Dat was in het rapport Welvaart en
werkgelegenheid in november 1979 2).
De industriele euforie dreigt steeds
meer om zich heen te grijpen. Herstel is
weliswaar ook m.i. zeer noodzakelijk
maar in die zucht raken de verwachtingen voor arbeidsplaatsen in de industrie
ver overspannen. De Galan heeft met
zijn recent geuite opvatting over de beperkte mogelijkheden van expansie van
industriele werkgelegenheid het evenwicht tussen de vaderlandse economen
weer enigszins hersteld 3). Ten slotte
— men beseffe dat dit slechts een weekoverzicht is — mengde de Centraal Economische Commissie zich in de zaak met
een rapport waarin de overheid bezuinigingen werden aangezegd van f. 2 tot
f. 21 mrd. 4). Zo’n boodschap lucht op
als het weerbericht uit Ukkel: ,,veel, weinig of geen regen”.
De veelheid aan adviezen (en plannen)
brengt doorgaans met zich mee dat zij in
hun verscheidenheid elkaar neutraliseren, maar er is nu toch ten minste een algemene teneur, namelijk dat ergematigd
dient te worden, hoewel men ook om het
hardst roept dat de verworvenheden van
de verzorgingsstaat zullen worden behouden. Om van de strekking daarvan
een vermoeden te hebben, diene het volgende. Tot voor vijftig jaar leefde de
mens nagenoeg uitsluitend onder twee
regimes: een om geld te verdienen — het
arbeidsbestel — en een om met dat geld
in zijn levensonderhoud te voorzien —
de markt voor consumptieartikelen.
Door de toeneming van particuliere en
collectieve bestedingen zijn niet alleen

i

ESB 17-6-1981

welvaart en welzijn gegroeid, maar is het
aantal regimes waaronder mensen leven
verveelvoudigd. De bestedingen worden
verdaagd door sparen en pensioenvoorzieningen, maar zij kunnen ook als toekomstige bestedingen geactualiseerd
worden in de vorm van consumptief krediet. Sociale zekerheid geeft niet alleen
dekking tegen de wisselvalligheden van
het leven, maar ook neemt de beschikkingsmacht over werken of niet werken
— zij het marginaal — toe voor het individu (ziekteverzuim, werkaanvaarding).
Ook dit zijn verworvenheden, al zijn de
druiven soms zuur. Het aanbod van objectief gesubsidieerde goederen en diensten is enorm toegenomen. Zij worden
zonder aanzien des persoons verstrekt
in een omvang van ruim f. 30 mrd. per
jaar (1977), waarvan het grootste gedeelte naar onderwijs gaat (64%) en verder
naar gezondheidszorg, sociale dienstverlening, openbaar vervoer, en cultuur
en recreatie 5). Hierdoor wordt het handelingsbereik van het individu letterlijk
op ongekende wijze verruimd. Dat men
van de verdelingseffecten van de resulterende tertiaire inkomensverdeling weinig
beseft, werkt in het voordeel van degenen
die zich het meest identificeren met de
economische, educatieve en culturele
normen en waarden van onze maatschappij. Dat zijn overigens ook degenen die
tot de hogere-inkomensgroepen behoren. Voorts is er het regime van de inkomensafhankelijke verstrekkingen zoals
individuele huursubsidie, studietoelagen
en subjectsubsidies voor uiteenlopende
voorzieningen als kinderdagverblijven,
school- en cursusgeld, tegemoetkoming
studiekosten, ziektekostenverzekering
voor bejaarden, onder welk regime zo’n
2 mln. uitkeringsgerechtigden vallen die
met elkaar goed zijn voor f. 2 mrd. 6).
Aldus heeft zich een ruim assortiment
van regimes ontwikkeld, waardoor de
mensen onder nogal uiteenlopende condities hun gedragsrepertoire kunnen verruimen of op peil houden. Wij hebben
eigenlijk nauwelijks inzicht in de wijze
waarop de burgers deze regimes perci-

pie’ren. Zo men dat in de beleidssferen
wel had, zou de politisering van deze verschijnselen niet lang op zich laten wachten. Het behoud van onze cultuur in de
ruimste zin lijkt afhankelijk te zijn geworden van een continuering van de overheidsbemoeienis met niet alleen de economic maar ook onderwijs, kunst, vorming, gezondheidszorg. Daarvan plegen
dan de inkomens tussen modaal en twee
maal modaal het meest te profiteren.
Als het op bezuinigen aankomt zou dit
toch als een dilemma gevoeld moeten
worden.
Het onderscheid naar regimes biedt
center mogelijkheden om te zien wat je
doet. De botte bijl kan voorlopig nog in
het foedraal worden gehouden. Een gedifferentieerd beleid is mogelijk bij inachtneming van regels, die de verscheidenheid van regimes waarborgen; deze
verscheidenheid is immers een verworvenheid op zich zelf.
• Verfijn en verruim de inkomensafhankelijke regelingen; hiermee kan immers
zeer gericht gewerkt worden om de behoeftigen te helpen en verworvenheden
in stand te houden.
• Beperk de invloedsfeer van financie’le prikkels in de sociale zekerheid
tot degenen die in principe alternatieven hebben; een uitkeringsverlaging bij
100% invaliditeit (werkloosheidsinvloed niet meegerekend) is niet te
rechtvaardigen.
• Breng (levens)partners tot solidariteit;
de nihilbedingen bij echtscheidingzouden b.v. verboden moeten worden.
• Schep banen in de kwartaire sector;
dat kan op korte termijn en kost een
fractie van de kosten van industriele
arbeidsplaatsen. Zij kunnen een voorlopig karakter hebben: verdeling van
inkomen via arbeid is vele malen te prefereren boven welke uitkeringen dan
ook.
• Selecteer in de sfeer van de objectsubsidies v66r het (arbeidsintensieve)
onderwijs, dat voorts wellicht de
meeste positieve externe effecten oplevert.

1) W. Driehuis en A. van der Zwan, De
Nederlandse economic in de jaren 19801985, ESB, 13 mei 1981, 20 mei 1981, 27 mei

1981; Rapport commissie-Wagner, Een nieuw

industrieel elan, juni 1981.
2) Algemene Werkgeversvereniging en FME,

Welvaart en werkgelegenheid.

3) C. de Galan, Een programme voorde werkgelegenheid, Socialisme en democratic, mei
1981.
4) Rapport van de centraal economische

commisie, Elementen uit het advies van topambtenaren, de Volkskrant,6juni 1981.
5) Sociaal en Cultureel Planbureau, Profijt

van de overheid, 1977, biz. 303.
6) Rapport Inkomensprijzen,
15833nr. 1, biz. 25, biz. 62.

kamerstuk
575

Auteur