Ga direct naar de content

Om het spel of om de knikkers?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 1982

Om het spel of om de knikkers?
Hoe kan een rationeel handelend individu op hetzelfde
tijdstip zowel een verzekering afsluiten, en dus voor zekerheid kiezen, als een weddenschap aangaan, en dus risico prefereren? Het gedrag van zo’n individu lijkt iets irrationeels te
hebben. Hij zondigt tegen het postulaat van de consistente
voorkeursordening en zet zo de hele prijstheorie op zijn kop.
Nog gekker is het voor de ,,homo economicus” deel te nemen
aan een spel als bij voorbeeld roulette dat 37 keuzemogelijkheden kent en op het winnende nummer slechts 36 maal de
inzet uitbetaalt. Dat is vechten tegen de wet van de grote getallen: een bij voorbaat verloren zaak.
Het zondigen tegen de beginselen van de rationaliteit bljjkt
in de praktijk geen beletsel om in ruime mate en op vele manieren aan gok- en kansspelen deel te nemen. Aan roulettetafels en speelautomaten, door het invullen van toto- en lottoformulieren, maar ook, zoals De Kam in zijn column van
deze week opmerkt, door de belasting te ontduiken en door
investeringsbeslissingen te nemen wordt gespeeld met onzekerheid en het lot. In dit nummer van ESB wordt een deel
van de ,,gok”-markt behandeld en wel het segment van de legale, gei’nstitutionaliseerde kansspel- en gokmarkt. Vertegenwoordigers van de Staatsloterij, de casino’s, de paardentotalisator, de toto en lotto, en de speelautomatenbranche
geven een beschrijving van de ontwikkelingen in hun sector.
Twee elementen lopen als een rode draad door de artikelen
heen: de ontwikkeling van de omzet en het belang dat de
overheid hierbij heeft.
Bijna elke organisatie heeft sinds de oprichting aanzienlijke omzetstijgingen geboekt. Niet zonder trots melden Rozijn
en Weeda dat de Staatsloterij tussen 1964 en 1974 de jaaromzet met 1.300% zag toenemen. Ook de organisaties van
casinospelen en paardentotalisator blijken sinds hun oprichting, hoewel minder spectaculair, te zijn gegroeid. Wel zijn
er onderlinge verschillen tussen de branches met betrekking
tot de ontwikkeling van de omzet en het marktaandeel. Terwijl de Staatsloterij en de casino’s gunstige perspectieven lijken te hebben, is de paardentotalisator, figuurlijk gesproken
althans, in de versukkeling geraakt. Ook de voetbaltoto verliest, zoals Schubert in zijn artikel duidelijk maakt, langzaam terrein. Daar wordt zelfs gesproken over ,,structured
problemen”. Blijkbaar zijn er factoren die verschillend op de
onderscheiden deelmarkten van de kansspel- en gokmarkt
hebben ingewerkt.
Amerikaanse onderzoekingen lijken de verschillen tussen
deelmarkten te bevestigen 1). Een aanknopingspunt wordt
gezocht in de uiteenlopende psychologische kenmerken van
de spelen. Enerzijds zijn er spelen waarvan het spelmotief
,,money making” is. Voorbeelden zijn loterijen, lotto’s en
alle vormen van illegaal gokken. Anderzijds zijn er vormen
van spelen waarbij,,having a good time” het doorslaggevende motief voor deelname is. Bij de eerste soort spelen (de
,,money makers”) zou introductie en popularisatie van het
ene spel ook de belangstelling voor verwante spelsoorten vergroten. De ,,algemene goklust” wordt immers aangewakkerd, waarbij het de gokker om het even is aan welke spelsoort hij deelneemt. Er is dus sprake van complementaire
produkten. Bij de tweede soort spelen (de amusementsspelen) zou daarentegen sprake zijn van onderlinge substitutie.
De relevantie van dit onderscheid voor de Nederlandse situatie lijkt gering. Welk motief overheerst bij voorbeeld bij
spelers in de paarden- of voetbaltoto? Meestal zal een combinatie van goklust en amusement voorkomen. Ook de feitelijke ontwikkelingen ondersteunen deze verdeling in deelmarkten niet. De introductie van de Algemene Loterij Nederland in 1970 trok niet alleen nieuwe spelers aan, maar
zwakte ook de groei van de Staatsloterij af. lets soortgelijks

ESB 22/29-12-1982

gebeurde bij de invoering van de lotto in 1974. Omgekeerd
kenden amusementsspelen als roulette en gokken op paarden beide een positieve ontwikkeling. Wel lijkt het waarschijnlijk dat, afhankelijk van het overheersende speelmotief, de prijselasticiteit van het spel verschilt. Een spel waarbij de goklust overheerst ondervindt, mede door de strakke
overheidsregulering, weinig concurrence. Een amusementsspel zal daarentegen behalve met de directe spelconcurrenten ook met andere vormen van vermaak (bioscoop, theaterbezoek enz.) moeten concurreren.
Misschien is een bruikbaarder onderscheid dat tussen volkomen en onvolkomen markten. Op volkomen markten
hebben de deelnemers gelijke kansen en is er geen sprake van
voorsprong ten gevolge van deskundigheid of voorkennis
(Lotto, Staatsloterij). Op de onvolkomen markten kan de
speler zijn geluk ,,afdwingen”. Verschillen in kennis van zaken en handigheid spelen een rol bij het uiteindelijke resultaat (paarden- en voetbaltoto). Niet-deskundigen zullen
minder aan deze spelvormen deelnemen vanwege de achterstand die zij hebben ten opzichte van de experts. Zij hebben
een grotere kans op positief spelresultaat op de volkomen
markten.
Juist de onvolkomen-marktsegmenten, de paarden- en de
voetbaltoto, kennen een ongunstige ontwikkeling. Oorzaken
zouden, volgens de veronderstelde tweedeling, moeten worden gezocht in de afname van de deskundigheid (of interesse)
in de betrokken sport, waardoor een verschuiving plaatsvindt van deelnemers van onvolkomen naar volkomen
markten. Schubert wijst in zijn artikel over de Toto en Lotto
inderdaad op de verminderde belangstelling voor het voetbal
als oorzaak van het teruglopen van de belangstelling voor de
voetbaltoto. De teneur van Bergs artikel over de paardentotalisator zou zelfs op het bestaan van een vicieuze cirkel kunnen duiden: de daling van de opbrengsten uit weddenschappen brengt de draf- en rensport in gevaar, waardoor de belangstelling voor deze sport afneemt, het aantal weddenschappen verder daalt enz.
Over een aspect zijn de auteurs van de artikelen het roerend eens: de overheid spint garen bij een florerende kansspel- en gokmarkt. Organisaties op dit terrein zijn immers
gehouden met de hun toevloeiende financiele middelen een
,,algemeen belang” te dienen (vergelijk het artikel van Gallast in dit nummer). Zo worden activiteiten op het gebied
van de sport, cultuur en volksgezondheid gefinancierd die
anders wellicht voor rekening van de overheid waren gekomen. Bovendien vloeit een aanzienlijk deel van de opbrengsten van de kansspel- en gokorganisaties direct in de vorm
van afdrachten aan de overheid toe. Grevenstuk en Visser
schatten in hun artikel over de casino’s dat 56% van het totaal van de uitgaven van de casino’s bij de overheid terechtkomt. Ten slotte organiseert de overheid zelf een kansspel
(de Staatsloterij), waarvan de baten aan de algemene middelen worden toegevoegd.
In de Verenigde Staten proberen steeds meer staten hun
begrotingstekorten door middel van loterijen te financieren.
Door mee te doen in de loterij kan men helpen de belasting
te verlagen. In Nederland gokt men nog op belastingverhoging. Beseft men dat ook daarmee hoog spel wordt gespeeld?
H. Kamps

1) M. Kallick-Kaufmann, The Journal of Social Issues, 1979, jaargang 35, nr. 3, biz. 7 e.v.

1349

Auteur