Olivi over ondernemerschap
Aute ur(s ):
Hospers, G.J. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Universiteit Twente.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4329, pagina 787, 12 oktober 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
erflaters
De monnik-econoom Olivi (1248-1298) zou weinig heil zien in de huidige trend om te onderwijzen in ondernemerschap.
“De ondernemer vervult een bijzondere rol in de samenleving: als geen ander is hij een bron van economische dynamiek”. Op het
eerste gezicht gaat het hier om een wervende zin uit een van de vele stukken die beleidsmakers tegenwoordig produceren in een
poging om ondernemerschap te bevorderen. Schijn bedriegt: de passage is afkomstig uit de Tractatus de emptionibus et
venditionibus, de usuris, de restitutionibus, een ‘verhandeling over aankopen, verkopen, rentes en vergoedingen’. De schrijver van dit
Latijnse werk uit de dertiende eeuw was de monnik Olivi (1248-1298) 1. Na zijn studie in Parijs werd Petrus Johannes Olivi
bevorderd tot lector van de Fransiscaanse orde in zijn geboortestreek in de Languedoc (Zuid-Frankrijk). In tegenstelling tot zijn
collega-monniken combineerde Olivi een godvruchtig bestaan met een levendige interesse voor het zakenleven. Hij schreef er niet
alleen over, maar nam er ook nog eens actief aan deel. Zo trad hij in Florence tussen 1288 en 1290 op als financieel adviseur van
hooggeplaatsten en bankiers. Terwijl de geestelijkheid hem spottend ‘doctor speculativus’ (de gokkende leraar) noemde, werd Olivi op
handen gedragen door de ondernemende klasse. Lange tijd hebben de kerkvaders zijn in hun ogen verwerpelijke geschriften
verborgen weten te houden. Pas in 1953 is Olivi’s economische oeuvre door het speurwerk van pastoor Pacetti aan de vergetelheid
onttrokken.
Ondernemerschap
Voor Olivi vormde het alledaagse zakenleven de belangrijkste inspiratiebron voor zijn visie op de economische werkelijkheid. Hij had veel
bewondering voor de ondernemers die hij tegenkwam en betitelde hen als ‘homines novi’, ongewone mensen. Zij waren het die door
handel of ambacht nieuwe producten introduceerden die de gemeenschap als geheel ten goede kwamen. Waarin verschilden deze
ondernemers van de rest van de bevolking?
Om te beginnen hadden ze volgens Olivi een bijzondere opvatting over het verschijnsel tijd. Voor de homines novi had tijd economische
waarde, niet alleen omdat ze al hun activiteiten baseerden op inschattingen van de toekomst, maar ook omdat ondernemen vaak
simpelweg neerkwam op eerder zijn dan de concurrent.
In dit kader moest ook de functie van geld worden bezien, aldus Olivi: tijd had commerciële waarde en was daarom in geld uit te drukken
en te verhandelen – tijd is geld. Om het geld en zijn potentiële toegevoegde waarde (‘valor superadiunctus’) in het zakenleven aan te
duiden, gebruikte Olivi voor het eerst in de geschiedenis van het economisch denken het begrip kapitaal (‘capitale’) in de betekenis van
additionele productiefactor naast arbeid en natuur.
Belangrijker nog dan de dynamische tijdshorizon van onder-nemers achtte Olivi echter hun persoonskenmerken. Zo blonken de meeste
ondernemers niet zozeer uit in expertise (‘peritia’) als wel in geestelijke onrust en risicozin (‘sollicitudo mentalis’) en in
doorzettingsvermogen (‘industria’). Helaas waren volgens Olivi slechts weinig personen met deze zeldzame combinatie van
eigenschappen gezegend. Het enige wat de samenleving dan ook kon doen om ondernemerschap te stimuleren was het co-financieren
van de plannen van hen die het ondernemen wél aandurfden.
De lerende ondernemer?
In feite verschilt de Oliviaanse ondernemersfiguur niet veel van de dynamische entrepreneur die Schumpeter eeuwen later als de bron
van economische ontwikkeling zou bestempelen. In empirisch onderzoek is de visie van Olivi en Schumpeter keer op keer bevestigd.
Tegenwoordig lijken beleidsmakers in bestuur en hoger onderwijs zich echter weinig van deze bevindingen aan te trekken. Steeds meer
gaat men ervan uit dat ondernemerschap een vak is dat je kunt leren 2. Overal in ons land rijzen opleidingen tot ondernemer als
paddestoelen uit de grond. Maar wie Olivi erop naslaat, ziet direct in dat deze pogingen om ondernemerschap te stimuleren waarschijnlijk
niet het beoogde effect hebben. De Middeleeuwse monnik leert ons dat de lerende ondernemer een illusie is. Volgens hem is
ondernemerschap een kwestie van karakter, niet van kennis. Met hem kunnen we dan ook maar beter accepteren dat er slechts weinig
‘homines novi’ voorkomen. En als deze ‘ongewone mensen’ al ergens behoefte aan hebben, dan is het in elk geval geen onderwijs, maar
kapitaal. Wanneer Olivi in deze tijd had geleefd, zou hij vast en zeker een goede ‘venture capitalist’ zijn geweest.
1 L. Baeck, The Mediterranean tradition in economic thought , Routledge, Londen, 1994.
2 Zie bijvoorbeeld de subsidieregeling Leren ondernemen van het ministerie van Economische Zaken en het Dutch Dream-traject van de
Erasmus Universiteit en de Vrije Universiteit.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)