No cure, no pay: een goed idee?
Aute ur(s ):
Wijck, P. van (auteur)
Verb onden aan de Faculteit der Rechts-geleerdheid, Universiteit Leiden. Met dank aan Jan Kees Winters voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4197, pagina 244, 2 april 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
marktw erking, regulering, rechtseconomie
De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft in een voorlopig oordeel bepaald dat het verbod op resultaatafhankelijke beloning
voor advocaten in strijd is met het kartelverbod en zou moeten worden opgeheven. De rechtseconomie biedt geen sterk argument dat
pleit tegen opheffing van een generiek verbod op resultaatafhankelijke beloning.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit(NMa) heeft nogal wat onrust veroorzaakt door in een voorlopig oordeel te bepalen dat het
verbod in regel 25 van de gedragsregels voor advocaten, om op basis van ‘no cure, no pay’ en ‘quota pars litis’ te werken, in strijd is
met het kartelverbod uit artikel 6 van de Mededingingswet. Het voorlopige karakter van het oordeel, maakt dat er ruimte is voor
pogingen om de NMa alsnog op andere gedachten te brengen 1.
Regel 25 lid 2 bevat het no cure, no pay verbod: ‘Het staat de advocaat niet vrij overeen te komen, dat slechts bij het behalen van een
bepaald gevolg salaris in rekening wordt gebracht’. Lid 3 verbiedt quota pars litis: “De advocaat mag niet overeenkomen dat het salaris
een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg, behoudens wanneer dit geschiedt in
overeenstemming met een landelijk of plaatselijk voor bepaalde categorieën zaken door de Orde geadviseerde tarief”. De NMa stelt dat
deze verboden direct en indirect beperkingen stellen aan de prijsvoorwaarden waaronder advocaten hun diensten (kunnen) aanbieden en
dat Regel 25 ertoe strekt de mededinging te beperken, te verminderen of te vervalsen. Omdat de Nederlandse Orde van Advocaten wordt
aangemerkt als een ondernemersvereniging, luidt de conclusie dat het verbod op ‘no cure, no pay’ en ‘quota pars litis’ in strijd is met
artikel 6 uit de Mededingingswet. Dit artikel verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen
en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de
Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
Los van de vraag of een verbod op ‘no cure, no pay’ en ‘quota pars litis’ in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet, kan de vraag
worden gesteld of een dergelijk verbod maatschappelijk gezien toch voordelig zou kunnen zijn. Om die vraag te beantwoorden, ligt het
voor de hand de effecten van verschillende beloningssystemen naast elkaar te zetten.
Loon naar uren versus loon naar resultaat
Onderscheid kan worden gemaakt tussen urenafhankelijke beloning, waarbij de advocaat een declaratie op basis van aan de zaak bestede
uren indient, en resultaatafhankelijke beloning, waarbij de advocaat een declaratie op grond van behaald resultaat, bijvoorbeeld een
percentage van een verkregen schikking of via de rechter afgedwongen schadevergoeding, indient. Het verbod op resultaatafhankelijke
beloning uit regel 25 maakt dat in Nederland in beginsel alleen de weg van de urenafhankelijke beloning open staat. Dat is niet overal zo.
Met name in de VS zijn ‘contingent fees’, dat wil zeggen resultaatafhankelijke beloningen, voor bepaalde zaken de standaard praktijk. Dat
geldt met name voor advocaten van slachtoffers bij letselschade. Gemiddeld genomen gaat tweederde van de verkregen
schadevergoeding naar de cliënt toe, terwijl de advocaat eenderde in z’n zak steekt 2.
Om te bezien welke effecten er van de verschillenden beloningssystemen te verwachten zijn, maak ik gebruik van de uitgebreide
rechtseconomische literatuur die op dit gebied is verschenen. De rechtseconomie is een vakgebied dat kan worden omschreven als de
bestudering van het recht met behulp van inzichten uit de economie 3. Daarbij wordt, uitgaande van de veronderstelling dat individuen
zich nutsmaximaliserend gedragen, ingegaan op de vraag welke invloed het recht heeft op het gedrag van individuen en, als gevolg
daarvan, op de maatschappelijke welvaart.
De markt
Een discussie over de afschaffing van een verbod, wordt pas interessant indien de afschaffing van het verbod leidt tot (een toename
van) gedrag dat eerst verboden was. Waarom zouden er rechtzoekenden zijn die een advocaat op basis van een resultaatafhankelijke
beloning willen inhuren en waarom zouden er advocaten zijn die tegen een resultaatafhankelijke beloning willen werken? Er zijn twee
redenen aan te wijzen waarom een dergelijk contract tot een wederzijds voordelige ruil kan leiden: kapitaalmarktimperfecties en een
verschil in risico-houding 4.
De uitkomst van een rechtszaak is naar haar aard onzeker. Bij winst van de zaak kan degene die een zaak aanspant voordeel behalen,
maar wordt de zaak verloren dan resteert een verliespost. Een (niet risico-minnend) individu zal alleen een rechtszaak aanspannen indien
de verwachte netto-opbrengst van de zaak positief is. In een dergelijk geval zal het bij perfect werkende kapitaalmarkten wel lukken om
een lening te krijgen die het mogelijk maakt om de zaak daadwerkelijk aan te spannen. Kapitaalmarktimperfecties kunnen dat echter in de
weg staan. Het inhuren van een advocaat op basis van resultaatafhankelijke beloning kan dan uitkomst bieden. De advocaat zorgt voor
de financiering van de zaak, en hij hoeft alleen te worden betaald indien de zaak wordt gewonnen. In dat geval wordt de advocaat betaald
uit het met de zaak behaalde voordeel.
Ook als kapitaalmarkten perfect werken is het denkbaar dat een individu liever een advocaat inhuurt op basis van resultaatafhankelijke
beloning dan op basis van een uurtarief. Bij resultaatafhankelijke beloning is het verschil tussen de uitkomst van een verloren en een
gewonnen zaak kleiner, hetgeen aantrekkelijk is voor een risico-averse cliënt 5. Het is aannemelijk dat een cliënt, die slechts incidenteel in
een geschil is verwikkeld, risico-averser is dan een advocaat, die beroepshalve met geschillen bezig is en het risico over verschillende
zaken kan spreiden. Precies zoals er op verzekeringsmarkten ruilvoordeel te behalen is indien het risico van een risico-averse verzekerde
door een risico-neutrale verzekeraar wordt overgenomen, zo is er ruilvoordeel te behalen indien het risico van een risico-averse cliënt
naar een risico-neutrale advocaat wordt verschoven.
Deze overwegingen wijzen erop dat er een markt zou kunnen bestaan voor advocaten die op basis van resultaatafhankelijke beloning
zouden willen werken. Het bestaan van letselschadebureaus die op basis van no cure no pay werken, wijst ook in die richting. Er valt dan
ook te verwachten dat de opheffing van het verbod om op basis van resultaatafhankelijke beloning te werken daadwerkelijk effect zal
hebben.
Toegankelijkheid van het recht
Drempels
De afschaffing van het verbod op resultaatafhankelijke beloning kan invloed hebben op de toegankelijkheid van het recht. De
mechanismen die in de vorige paragraaf zijn aangestipt – kapitaalmarktimperfecties en risico-aversie van de cliënt – kunnen ertoe leiden
dat mensen die geen rechtszaak aanspannen indien zij gebruik moeten maken van een tegen uurtarief ingehuurde advocaat, wel een
rechtszaak aanspannen indien zij gebruik kunnen maken van de diensten van een advocaat die tegen een resultaatafhankelijk tarief werkt.
Zo bezien leidt de introductie van resultaatafhankelijke beloning van advocaten tot een lagere drempel op de weg naar het recht.
Indien echter resultaatafhankelijke beloning kredietrestricties elimineert, en daarmee die drempel slecht, zal dat in de politieke
besluitvorming al snel leiden tot de conclusie dat andere maatregelen, zoals de gefinancierde rechtshulp, wel op een wat lager pitje
kunnen. En daarmee zou dan weer afbreuk worden gedaan aan de toegankelijkheid van het recht. De ironie van het verhaal wil dat de
toenmalige Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten enkele jaren geleden de introductie van no cure no pay voorzichtig heeft
gesuggereerd als manier om de drempelverhogende effecten van de verhoging van de eigen bijdragen in de gefinancierde rechtshulp
enigszins te compenseren 6.
Ook een andere factor zou tot verhoging van de drempel kunnen leiden. Het is namelijk niet ondenkbaar dat advocaten bij een systeem
van resultaatafhankelijke beloning hoofdzakelijk zaken met een groot belang of een hoge winstkans willen aanvaarden. Daarmee is
immers betrekkelijk gemakkelijk winst te behalen. Voor zaken met een gering belang of slechte perspectieven, wordt het dan moeilijker om
een advocaat te vinden zodat de drempel voor deze categorie hoger komt te liggen 7.
Aantal rechtszaken
Voorzover de introductie van resultaatafhankelijke beloning een per saldo drempelverlagend effect heeft, lijkt het voor de hand te liggen
dat als gevolg daarvan een groei van het aantal rechtszaken zal optreden. Dat hoeft echter niet het geval te zijn, omdat een grotere
toegankelijkheid van het recht ertoe kan leiden dat het recht zijn preventieve functie beter vervult (zie kader). Als dit effect domineert,
valt het aantal rechtszaken lager uit 8.
Recht en de internalisatie van externe effecten
Binnen de rechtseconomie wordt het recht gezien als institutie waarmee het gedrag van marktpartijen kan worden beïnvloed.
Wanneer het recht mensen dwingt rekening te houden met de schade die ze aan anderen toebrengen, kunnen de eventuele
externe effecten van hun gedrag worden geïnternaliseerd. Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, bijvoorbeeld,
kan daar toe leiden. Daarmee kan in beginsel worden voorkomen dat iemand een activiteit onderneemt die meer schade dan
voordeel oplevert (een zogenaamde inefficiënte activiteit). Hierin komt de preventieve functie van het recht tot uitdrukking.
Tussen dader en slachtoffer kan er een geschil ontstaan over de betaling van een schadevergoeding. De beslissingsboom
schetst hoe de beslissing van een potentiële dader om zijn activiteit te ondernemen afhangt van zijn verwachting over de
uitkomst van een eventueel geschil (zie figuur 1).
Figuur 1. Beslissingsboom
De potentiële dader staat allereerst voor de keuze om zijn activiteit al dan niet te ondernemen. Als hij het doet, is de vraag of
het slachtoffer geloofwaardig met een rechtszaak kan dreigen. Zoniet, dan is er voor de dader geen reden om met de schade
van het slachtoffer rekening te houden. Het recht kan zijn preventieve functie dan niet vervullen. Kan het slachtoffer wel
geloofwaardig dreigen, dan is vervolgens de vraag of het tot een schikking of een rechtszaak komt. De kosten die er voor de
dader naar verwachting zijn verbonden aan een rechtszaak of een schikking zijn vervolgens bepalend voor de vraag of de dader
zijn activiteit zal ondernemen.
Bovenstaand model kan worden uitgebreid naar de mate van preventieve inspanning die de dader betracht 9. Uit oogpunt van
efficiëntie zou die mate van inspanning moeten worden gekozen waarbij de som van de inspanningskosten en de verwachte
schade minimaal is. Alternatieve aansprakelijkheidssytemen kunnen vanuit dit perspectief worden vergeleken. Ook hier kan
het ontstaan van een geschil over schadevergoeding tot complicaties leiden. De prikkel om preventieve inspanning te
betrachten kan worden beperkt, waardoor de preventieve functie van het recht wordt ondergraven.
Uit oogpunt van efficiëntie is niet alleen de preventieve functie van het recht van belang, maar ook dat schikkingen de voorkeur
verdienen boven rechtszaken, omdat dan de met rechtszaken gepaard gaande kosten worden vermeden.
Introductie van resultaatafhankelijke beloning kan ertoe leiden dat een slachtoffer dat eerst niet kon dreigen, bijvoorbeeld
vanwege kredietrestricties, nu wel de mogelijkheid heeft met een rechtszaak te dreigen. Dit bevordert de preventieve werking
van het recht. Anderzijds kan dit ertoe leiden dat er meer rechtszaken komen.
Aan de preventieve functie van het recht kan anderzijds weer afbreuk worden gedaan indien uitsluitend op basis van
resultaatafhankelijke beloning kan worden geprocedeerd. Weliswaar kunnen risico-averse cliënten of cliënten die gebukt gaan onder een
kredietrestrictie aan dit type beloning de voorkeur geven, maar dat geldt niet voor risico-neutrale cliënten die geen last hebben van een
kredietrestrictie. Deze laatste categorie is doorgaans slechter af indien ze alleen op basis van resultaatafhankelijke beloning kan
procederen. De reden is dat de advocaat onder resultaat-afhankelijke beloning slechts een deel van de opbrengst in zijn zak steekt.
Daardoor is de verwachte netto-opbrengst voor de advocaat lager dan die welke de cliënt in geval van urenbeloning zou behalen. Het
dreigement om een rechtszaak aan te spannen, dat via de advocaat verloopt, zal daarom minder vaak geloofwaardig zijn dan in een
systeem van urenbeloning zodat slachtoffers ook vaker naar een schadevergoeding kunnen fluiten. Bovendien zal de advocaat in geval
van resultaatafhankelijke beloning sneller op een schikking aansturen; het schikkingsbedrag dat de dader moet betalen kan daardoor
lager uitvallen, waardoor er ook minder inefficiënte activiteiten daadwerkelijk worden afgeschrikt. Het slachtoffer zal dus vaker schade
ondervinden terwijl de schadevergoeding die hij eventueel ontvangt, zijn schade slechts gedeeltelijk dekt. Doordat minder activiteiten
worden afgeschrikt, wordt de preventieve functie van het recht ondergraven 10.
Totaal effect
Hoewel de introductie van resultaatafhankelijke beloning in eerste instantie tot een grotere toegankelijkheid van het recht leidt en
daarmee meer schadeveroorzakende activiteiten kan afschrikken, zijn er indirecte mechanismen die dat effect, via het gedrag van politici
en advocaten, weer teniet kunnen doen. Voor deze preventieve functie van het recht is van belang dat rechtzoekenden de mogelijkheid
behouden om desgewenst een advocaat tegen urenbeloning in te schakelen. Het uiteindelijke welvaartseffect van introductie van
resultaatafhankelijke beloning, is a priori onbepaald. Voorzover de introductie de drempel op de weg naar het recht verlaagt, waardoor
het recht zijn preventieve functie beter kan vervullen, wordt de maatschappelijke welvaart bevorderd. Wanneer daarmee echter ook het
aantal rechtszaken stijgt, resulteert een kostenstijging, hetgeen weer afbreuk doet aan de maatschappelijke welvaart.
Principaal en agent
De afschaffing van het verbod op resultaatafhankelijke beloning kan niet alleen van invloed zijn op de hoogte van de drempel tot het
recht, maar ook op de wijze waarop de belangen worden behartigd van cliënten die eenmaal die drempel genomen hebben.
Er is een uitgebreide literatuur over de invloed van beloningssystemen op het gedrag van advocaten, waarin de relatie tussen een cliënt
en zijn advocaat wordt gezien als een principaal-agent-relatie. Een cliënt (principaal) schakelt een advocaat (agent) in, teneinde zijn
belangen zo goed mogelijk te behartigen. Het probleem daarbij is dat er sprake is van asymmetrische informatie. De advocaat heeft
specifieke kennis die het voor de cliënt moeilijk of onmogelijk maakt om te controleren of de advocaat zijn belangen zo goed mogelijk
behartigt. Vanuit dit perspectief kunnen de alternatieve beloningssystemen worden vergeleken.
Teveel of te weinig uren
Indien de verdiensten van een advocaat afhangen van het aantal uren dat hij aan een zaak besteedt, leidt dat op zich tot een prikkel voor
de advocaat om meer uren in een zaak te steken dan de cliënt, als hij volledig geïnformeerd was, zou willen. Urenafhankelijke beloning
heeft dan tot gevolg dat de financiële belangen van de advocaat en de cliënt niet parallel lopen. De advocaat wordt er immers niet door
financiële prikkels toe aangezet om zich af te vragen of een extra uur werk in een zaak de moeite waard is.
Indien de verdiensten van een advocaat afhangen van het behaalde resultaat, komen de financiële prikkels anders te liggen. Stel dat in de
overeenkomst tussen de advocaat en de cliënt is vastgelegd dat de beloning van de advocaat bestaat uit een fractie van het behaalde
resultaat en dat de marginale bijdrage van een uur werk aan het verwachte resultaat afnemend is. Een rationele advocaat zal dan afwegen
wat een extra uur werk hem kost tegen de verwachte bijdrage van dat uur aan de fractie van het behaalde resultaat. Omdat hij alle, aan het
procederen verbonden, kosten draagt en de beloning slechts een fractie vormt van het te behalen voordeel (het resterende deel gaat naar
de cliënt) van zijn inspanningen, zal hij voor een lager aantal uren kiezen dan wanneer de keuze zou zijn gebaseerd op alle voor-en
nadelen die er uit voortvloeien.
Schikking of rechtszaak
Indien de verdiensten van een advocaat afhangen van het aantal uren dat hij aan een zaak besteedt, heeft hij geen direct financieel
belang bij het vermijden van een rechtszaak en de daaraan verbonden proceskosten. Dat zou ertoe kunnen leiden dat er minder vaak
geschikt wordt dan de cliënt zou willen.
Resultaatafhankelijke beloning zal juist de totstandbrenging van schikkingen stimuleren, omdat de advocaat de kosten van de rechtszaak
draagt en hij belang heeft bij het vermijden daarvan. Dat kan ertoe leiden dat er vaker geschikt wordt dan de cliënt zou willen. De prikkel
om te snel te schikken kan worden voorkomen, door contracten waarin is vastgelegd dat de advocaat een hoger percentage van de
opbrengst kan claimen indien de opbrengst niet via een schikking maar via een gerechtelijke uitspraak tot stand komt. In de VS worden
dergelijke contracten wel gesloten. Vermoedelijk komt dat echter betrekkelijk weinig voor. Uit cijfers over letselschade-zaken in de VS
blijkt dat slechts in twintig procent van de gevallen meer dan één tarief wordt afgesproken. In een onbekend deel van daarvan hangt het
tarief af van de vraag of het geschil door middel van een schikking of een rechtszaak wordt beslecht 11.
Empirie
Er is enig empirisch onderzoek verricht naar de relatie tussen beloningssystemen en het gedrag van advocaten. Kritzer e.a. vonden dat
advocaten die op basis van resultaatafhankelijke beloning worden betaald significant minder uren in zaken met een betrekkelijk gering
belang staken (minder dan 6.000 dollar) dan advocaten die tegen een uurtarief werken, terwijl er voor zaken met een groot belang geen
significant verschil werd gevonden 12. Thomason deed onderzoek naar geschillen over ‘workers compensation’ en vond empirische
ondersteuning voor de hypothese dat cliënten die werden vertegenwoordigd door een op basis van contingent fees ingehuurde
advocaten vaker schikken en een lager schikkingsbedrag ontvangen dan degenen die geen advocaat in de arm namen 13.
Beroepsethiek en onafhankelijkheid
Het vaak gehoorde argument dat beroepsethiek en reputatie-effecten ervoor zouden zorgen dat advocaten onder een regime van
urenafhankelijke beloning zich zo goed mogelijk voor hun cliënten zullen inzetten, lijkt, bezien vanuit een principaal-agent-perspectief,
een zwaktebod: waarom zouden deze mechanismen een grotere invloed hebben dan de aanwezige, negatief uitwerkende financiële
prikkels van urenbeloning en waarom zou dat argument niet meer gelden onder een ander beloningsregime?
Ook de stelling van juristen dat resultaatafhankelijke beloning de onafhankelijkheid van de advocaat aantast, waardoor hij niet meer in
staat is de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te vertegenwoordigen 14, lijkt onhoudbaar. Resultaatafhankelijke beloning geeft
immers juist een prikkel om die belangen te behartigen. Wel is hierboven verduidelijkt dat de belangen van cliënt en advocaat niet geheel
parallel lopen indien de advocaat slechts een deel van het behaalde resultaat in z’n zak mag steken. Kooreman heeft er op gewezen dat
een ‘no cure, be paid’ systeem vanuit dit perspectief beter zou scoren 15. Dit alternatief is te zien als een ‘milde variant’ van een dertig jaar
geleden door Schwartz en Mitchell gesuggereerd systeem, waarbij een cliënt de rechten van zijn zaak kan verkopen aan de meest
biedende ondernemer in geschillen. De risico-averse cliënt is van zijn risico af en de ondernemer bundelt risico’s en laat de zaken
afhandelen door tegen een uurtarief werkende juristen. Zij tekenen daarbij aan dat de wettelijke en praktische bezwaren van een dergelijk
systeem vermoedelijk onoverkomelijk zijn 16.
Amerikaanse toestanden?
De vrees dat resultaatafhankelijke beloning leidt tot ‘Amerikaanse toestanden’, met name ‘ambulance chasing’ en ‘frivolous suits’, lijkt
ongegrond. Het eerste verschijnsel, waarbij halve zolen op scooters achter ambulances aanrijden teneinde lucratieve zaken voor louche
advocaten binnen te halen, is niet zozeer een gevolg van ‘contingent fees’ als wel van ‘punitive damages’, waarbij schadevergoedingen
worden toegekend die de daadwerkelijk geleden schade overtreffen. Van ‘frivolous suits’ is bijvoorbeeld sprake indien iemand die
betrokken is geweest bij een ongeval een schadeclaim indient terwijl hij in werkelijkheid geen schade heeft geleden. In de Verenigde
Staten kan op deze wijze een schikking worden losgepeuterd, omdat een beklaagde, ook al wint hij een tegen hem aangespannen
rechtszaak, zijn eigen proceskosten moet dragen en hij met het betalen van een schikking die proceskosten kan vermijden. De oorzaak
van ‘frivolous suits’ ligt niet in de resultaatafhankelijke beloning, maar in het Amerikaanse systeem van proceskostentoerekening 17.
Besluit
Welk inzicht levert de rechtseconomische literatuur in de vraag of resultaatafhankelijke beloning voor advocaten verboden zou moeten
blijven? Er zijn duidelijk problemen verbonden aan resultaatafhankelijke beloning. Die hebben er mee te maken dat de cliënt-advocaatverhouding het karakter heeft van een principaal-agent-relatie. Omdat de belangen van de cliënt en de advocaat niet volledig
samenvallen, is niet gegarandeerd dat de advocaat de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk behartigt. Toch zou het getuigen van
onzindelijk denken om op basis van dit gegeven alleen te pleiten voor een verbod op resultaatafhankelijke beloning. Ook bij
urenbeloning lopen de belangen van beide partijen immers niet gelijk op. Zo bezien lijkt er aan de rechtseconomische literatuur geen sterk
argument te ontlenen voor het handhaven van een generiek verbod.
De introductie van resultaatafhankelijke beloning kan ertoe leiden dat de drempel op de weg naar het recht wordt verlaagd en het aantal
rechtszaken stijgt. Het eerste effect impliceert dat het recht zijn preventieve functie beter vervult, hetgeen bevorderlijk is voor de
maatschappelijke welvaart. Het tweede effect impliceert echter een kostenstijging, hetgeen weer afbreuk doet aan de maatschappelijke
welvaart.
Als de NMa bij haar oordeel blijft en het generieke verbod op resultaatafhankelijke beloning wordt opgeheven, schept dat naast
mogelijkheden ook problemen die te maken hebben met de asymmetrische informatie van advocaten en cliënten. Dat roept de vraag op of
er behoefte bestaat aan meer specifieke regelgeving. Het feit dat in vele staten in de VS, toch het walhalla van de vrije markt, bepaalde
zaken niet op basis van resultaatafhankelijke beloning mogen worden aangenomen en dat de tariefstelling voor overige zaken aan
regelgeving is onderworpen, lijkt in die richting te wijzen 18. Een punt van zorg is dat advocaten in de VS bepaalde zaken slechts op
basis van resultaatafhankelijke betaling aanvaarden 19. Voor de preventieve functie van het recht is het van belang dat cliënten de
mogelijkheid behouden om desgewenst een advocaat tegen een uurtarief te kunnen inschakelen.
1 Het voorlopige oordeel van de NMa en reacties erop staan in het NJB (Nederlands Juristenblad) van 5 resp. 19 februari 1999.
2 D. L. Rubinfeld en S. Scotchmer, Contingent fees, in Paul Newman (ed.), The new Palgrave dictionary of economics and the law, deel
I, Londen, Macmillan, 1998, blz. 416.
3 Zie B.C.J. van Velthoven en P.W. van Wijck (red.), Recht en efficiëntie, Kluwer 1997.
4 Beide punten worden genoemd door M. L. Schwartz en D. J.B. Mitchell, An economic analysis of the contingent fee in personal-injury
litigation, Stanford Law Review, 1970, blz. 1125-1162.
5 Bij urenbeloning betaalt de cliënt in geval van verlies van een rechtszaak in beginsel alle aan het procederen verbonden kosten (dat wil
zeggen, het loon voor de eigen advocaat en die van de wederpartij, en kosten voor griffie en dergelijke) K. In geval van winst ontvangt
hij een schadevergoeding S. Het verschil tussen de uitkomsten winst en verlies is dus S+K. Onder resultaatafhankelijke beloning betaalt
de advocaat bij verlies de aan het procederen verbonden kosten. Stel dat de beloning van de advocaat onder resultaatafhankelijke
beloning een fractie ß < 1 van het behaalde resultaat is. Bij winst is het voordeel voor de cliënt (1- ß)S en het nadeel bij verlies is nihil.
Het verschil tussen de uitkomsten winst en verlies is dan (1-ß)S en dat is kleiner dan S+K.
6 NRC Handelsblad, 4 november1995.
7 De suggestie dat het goed zou zijn indien rechtzoekenden zaken met een gering belang laten rusten, is in het algemeen niet juist.
Iemand die activiteiten onderneemt die enige schade aan derden toebrengen, heeft dan geen prikkel meer om die schade te vermijden, S.
Shavell, The fundamental divergence between the private and the social incentive to use the legal system, Journal of Legal Studies,
1997, blz. 575-612.
8 T. J. Miceli en K. Segerson, Contingent fees for lawyers: the impact on litigation and accident prevention, Journal of Legal Studies,
1991, blz. 380-399.
9 Zie P. van Wijck, Externe effecten, aansprakelijkheid en efficiëntie, Maandschrift economie, 1998, blz. 450-464.
10 Zie verder B. van Velthoven en P. van Wijck, De economie van civiele geschillen, Recht der Werkelijkheid, 1997, blz. 18-52.
11 B. L. Hay, Optimal contingent fees in a world of settlement, Journal of Legal Studies, 1997, blz. 259-278.
12 H. M. Kritzer e.a., The impact of fee arrangements on lawyer effort, Law and Society Review, 1985, blz. 251-278.
13 T. Thomason, Are attorneys paid what they’re worth? Contingency fees and the settlement process, Journal of Legal Studies, 1991,
blz. 187-223.
14 NJB van 19 februari 1999.
15 P. Kooreman, No cure, be paid, ESB, 12 februari 1999, blz. 103.
16 M. L. Schwartz en Daniel J.B. Mitchell, An economic analysis of the contingent fee in personal-injury litigation, Stanford Law Review,
1970, blz. 1154.
17 D. Rosenberg en S. Shavell, A model in which suits are brought for their nuisance value, International Review of Law and
Economics, 1985, blz. 3-13.
18 Resultaatafhankelijke beloning is in vele staten in de VS niet toegestaan voor straf- en familiezaken. L.H.A.J.M. Quant en M.V. Ulrici,
Loon naar werken?, Ars Aequi, 1998, blz. 474-480.
19 Letselschade-zaken worden door 97% van de advocaten slechts op contingency basis aanvaard, aldus B.L. Smith, Three attorney feeshifting rules and contingency fees: their impact on settlement incentives, Michigan Law Review, 1992, blz. 2162.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)