Ga direct naar de content

Nederland in de kenniseconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 8 1995

Nederland in de kenniseconomie
D. Jacobs*

I

n de discussie over de kennismaatschappij dreigt de aandacht te eenzijdig op
technologic gericht te blijven. Daardoor verdwijnen andere vormen van kennis die
noodzakelijk zijn voor succesvolle ondernemingsstrategieen uit het beeld oferger
nog: men ziet ze als vormen van volksverlakkerij, gebakken lucht. In deze bijdrage
wordt een breder scala van kennisvormen in beeld gebracht. Op dit bredere
kennisscala blijkt Nederland niet slecht te scoren.

In beleidsteksten lezen we steeds weer dat het in
West-Europa crop aan komt sterk te zijn in produkten en diensten met hoge toegevoegde waarde. De
perspectieven om vooral op basis van lagere kosten
te concurreren zijn immers niet gunstig, gezien de opkomst van nieuwe kostenconcurrenten in Oost-Azie
en in Centraal-Europa. Wat betekent dat center: het
produceren van produkten en diensten met hoge toegevoegde waarde? Meestal blijft dit vaag, of wordt
daar een eng-technologische betekenis aan gegeven .
In deze bijdrage wil ik (bijna) het gehele kennisscala bespreken, door op een rij te zetten wat op innovatie gerichte waardetoevoeging en kennisintensivering in een kennismaatschappij reeel inhoudt en
wat daarbij de knelpunten zijn. Ik bouw daarbij voort
op figuur 1 waar in grote lijnen de vormen van kennis die noodzakelijkerwijs gecombineerd moeten
worden bij succesvolle ondernemingsstrategieen zijn
weergegeven .
Links ziet men de kennis over nieuwe technologische mogelijkheden die moet worden afgestemd op
(mogelijk toekomstige) vragen op de markt rechts.
Dit gebeurt via strategische positionering van de onderneming en het produktengamma en de uitvoering
daarvan (midden in de figuur). Succesvol ondernemerschap heeft alles te maken met het weten te organiseren van de toegang tot deze vormen van kennis
en daarbij efficient de nodige (keuzes over) combinaties daartussen tot stand te brengen.
Figuur 1. Kennisniveaus in de kennismaatschappij

ESB 29-11-1995

Elf kennislagen
Omdat zoals gezegd steeds weer de neiging bestaat
de begrippen kennis en kennismaatschappij eenzijdig te associeren met ‘harde’ technologic, is het noodzakelijk om de combinatiekennis (het middenniveau
in figuur 1) verder uit te splitsen in elf kennisniveaus3. Het uitgangspunt is daarbij de onderneming.
Kennis over economic en maatscbappij
In de discussie over innovatie staat al geruime tijd de
dichotomic ‘technology push’ versus ‘demand pull’
centraal. Idealiter gaat het om de goede balans c.q.
afstemming tussen de kennis over nieuwe technologische mogelijkheden en de mogelijke behoeften van
consumenten (zie ook links en rechts in figuur 1).
Toch valt het op dat de betere boeken over innovatie
met de rechterkant beginnen: het verkennen van de
(onder meer toekomstige) vraag.
Zo zien Hamel en Prahalad als eerste stap in het
formuleren van een strategic de competition for foresight . Daarmee bedoelen ze dat een bedrijf zich zo
goed mogelijk toekomstige behoeften van consumenten moet trachten voor te stellen en dus wat de komende vijf tot vijftien jaar in de maatschappij en de
economic gaat gebeuren.

* De auteur is werkzaam bij TNO-STB te Apeldoorn.
1. In de recente beleidsnota Kennis in beweging wordt het
belang erkend van andere kennisvormen zoals marktkennis
en integrerende concepten (zie McDonalds, Swatch, CNN).
Maar ook hier en in de Toets op het concurrentievermogen
van het Ministerie van Economische Zaken wordt geen poging gedaan de sterkte van de Nederland economic op die
andere kenniselementen te beoordelen.
2. De figuur wordt uitvoeriger toegelicht in D. Jacobs, De
contouren van de kennismaatschappij, ESB, 23 maart 1994,
biz. 269-273.
3. In het kader van dit artikel is het niet mogelijk uitgebreid
op de verschillende lagen in te gaan. In een andere publikatie hoop ik binnenkort het geheel met meer nuance — en
voorbeelden — toe te kunnen lichten.
4. G. Hamel en C.K. Prahalad, Competing for the future,
Harvard Business School Press, Boston, 1994.

‘Harde’ technologische kennis
Het belang van dit niveau hoeft nauwelijks beargumenteerd te worden. Het staat immers centraal in
alle discussies over innovatie- en technologiebeleid.
Bedrijven moeten op de hoogte zijn van voor hen
relevante technologische ontwikkelingen.
Het gevaar is hier dat technologie-gedreven bedrijven te veel nieuwe technologic in hun produkten
willen verwerken, wat die produkten relatief duur of
zelfs moeilijk hanteerbaar kan maken. Dit is het een-

zijdige technology push-syndroom. Technologic
moet tot concrete meerwaarde leiden bij produkt- en
procesinnovatie. Daar ligt ook de relatie met de tien
andere kennisniveaus die hier worden besproken.

Strategische keuzes t.a.v. kerncompetenties
De grote Strategische keuzes binnen een onderneming zijn het terrain van het strategisch management.
Na de standaardwerken van Ansoff en Porter, die

uitgingen van een sterke rationele top-down-benadering is steeds meer het inzicht ontstaan dat binnen organisaties van onderop ’emergent strategies’ gestalte
krijgen die wanneer ze succesvol zijn achteraf door
het management worden gerationaliseerd .

Strategische positionering van produkten; concepten
Het strategisch positioneren van produkten vloeit

voor een groot stuk voort uit de algemene Strategische optics, maar is meer operationeel van karakter.
Ze heeft weliswaar te maken met het eindtraject van
het brengen van de produkten naar de markt, maar
er moet wel in een relatief vroeg stadium over worden nagedacht. De keuzes daarover bepalen immers
in niet geringe mate het ontwerp van het produkt en
de mate van investeringen die men verder bereid is
voor het produkt te doen (de kwaliteit van de onderdelen, het bedenken van goede merk- en produktnamen, het soort reclamecampagne).
In dit verband moet ook het belang van ge’integreerde produktconcepten en -formules benadrukt
worden. Dat is wat bedrijven als McDonald’s, CenterPares, Benneton of Ikea zo sterk maakt in ‘rijpe’ sectoren, waarover soms de indruk gewekt wordt dat er
geen droog brood meer te verdienen valt. Concepten

hebben alles te maken met de marketing- en distribu-

ten te appelleren komt het er steeds meer op aan dat
ze – in De Bono’s woorden – waarden integreren die
consumenten belangrijk vinden. Waardetoevoeging
moet hier dus heel letterlijk worden begrepen. De
vier belangrijkste bronnen van ‘ge’integreerde waarden’ zijn dan :
• gemak: denk aan diepvriesmaaltijden, maar ook
aan gebruiksgemak van elektronische apparaten;
• kwaliteit van het leven: alles wat met gezondheid
(voeding, fitness) en vrije tijd te maken heeft, maar
ook fantasieen over de ongereptheid van het bestaan (Marlboro Country, het houten kistje rond
de wijnfles);
• zelfbevestiging van individuen: alles waarmee
individuen zich willen onderscheiden van elkaar:
kleding, design, specifieke produkten (de BMW,
de Twingo of de OV-jaarkaart), maar ook idealistische motieven: Max Havelaar-koffie;
• ontspanning, fun.

Merknamen, reclame-campagnes, imagologie
Het nu volgende kennisniveau is misschien het
meest omstreden en wordt traditioneel het snelst als
gebakken lucht bestempeld. Het is bekend dat sterke
merknamen heel veel waard zijn. Dat heeft vooral te
maken met een goede reputatie die voor het grootste
deel weer het gevolg is van bewezen kwaliteit. Een
merknaam biedt de klant informatie over het te verwachten kwaliteitsniveau. Franchise-systemen vervullen een soortgelijke rol in de detailhandel.
Het creeren en positioneren van sterke merken
vereist grote investeringen en de inzet van specialistische kennis. Ten eerste gaat er een tijd overheen
vooraleer de markt het nieuwe produkt en de kwaliteit ervan (h)erkent. Naast het pure informatie-element is er de poging om een waarde en een imago
op te roepen. Naam en verpakking spelen daarbij
een rol. Ook deze kennis is essentieel in de kennismaatschappij. Als de levenscyclus van de naam Kadett naar zijn einde loopt of als het blijkt dat daarmee
niet meer het goede segment wordt aangesproken,

dan moet die vervangen worden of grote investeringen in produkt- en procesontwikkeling dreigen niet
te renderen.

tie-kant van de waardeketen.

Kunnen combineren
Produktdesign, gebruiksgemak, software
Design gaat steeds minder over alleen het esthetisch
ontwerp. Dit moet worden geintegreerd met gebruiksgemak en ook gemak bij de produktie (zie verder ook ‘concurrent engineering’ en kwaliteitszorg).
Anders vervalt het ontwerp al snel tot kunst omwille
van de kunst. Omgekeerd blijkt ook steeds weer dat
het niet voldoende is dat apparaten alle mogelijke
technische snufjes bevatten, het komt er op aan ze
zo te ontwerpen dat ze gemakkelijk te hanteren zijn.

Geintegreerde waarden
Om produkten goed te positioneren, om ze goed en
gebruiksvriendelijk te ontwerpen, om goede concepten te ontwikkelen is het belangrijk goed te begrijpen
wat in de markt gaande is, hoe consumenten zich ge-

dragen, wat ze belangrijk vinden. Om aan consumen-

In het voorgaande zijn analytisch verschillende kennisniveaus onderscheiden die sterk te maken hadden
met aparte specialismen: strategisch management,
produktie- en materialentechnologie, design, marketing. Terzelfder tijd komt het er steeds meer op aan
kennisvelden en specialisaties op efficiente wijze bij
elkaar te brengen, te combineren en dat blijft een in
eerste instantie menselijke vaardigheid. Sterke technische produkten zonder commerciele uitstraling werken niet; een sterke merknaam zonder technische
5. Voor overzichten zie P.J. Idenburg, Bossa nova in
strategie-ontwikkeling, ESB, 22 april 1992, biz. 398-402
en H. Mintzberg, Strategievorming, Tien scholen, Scriptum,
Schiedam, 1994 (oorspr. 1990).
6. E. De Bono, Sur/Petition. Going beyond competition,
Harper Collins, Londen, 1992, biz. 134-139.

kwaliteit keldert snel (Omo Power!). Steeds meer
poogt men de marketing-eisen op het produktontwerp af te stemmen, de eisen ten aanzien van gebruiksgemak vanaf het begin te vertalen in technische eisen. Ook heeft men gaandeweg geleerd dat
om produkten met een sterke technische kwaliteit te
leveren, het belangrijk is vanaf het beginstadium met
de componententoeleveranciers te praten en met de
ontwerpers van het produktieproces. Dat leidde in
veel gevallen ook tot meer eenvoudige ontwerpen
met minder componenten en tot het ontwerp van

componenten die in een bredere range produkten
kunnen worden ingezet. Het is ook bekend dat Japanse autobedrijven meestal minder geautomatiseerd
zijn dan de Amerikaanse, maar wel produktiever zijn.
Vooral bij de toepassing van informatietechnologie
binnen bedrijven heeft men lange tijd de organisatiekant verwaarloosd, met als gevolg dat de verwachte
verhoging van de efficientie niet gerealiseerd werd.
De nieuwe technologic werd zomaar in de oude,
sterk hierarchisch gestructureerde organisatie gebracht, waardoor mogelijke efficiency-winsten niet
konden worden gerealiseerd. In reactie daarop zijn

sche netwerken. In veel gevallen komt het er overi-

gens op neer dat de lasten van het voorraadbeheer
op de schakels stroomopwaarts in de keten worden
afgewenteld. In elk geval vereist deze scherpe externe logistiek ook een sterke kennis en beheersing van
de interne logistiek.

After-sales service en terugkoppeling naar klanten
Aan het einde van de keten consumeren de eindgebruikers de produkten en diensten van de ondernemingen. Voor de klanten is het belangrijkste dat als
ze een probleem hebben, ze daarvoor snel en efficient ergens terecht kunnen. Dit is het ABC van marketing en dienstverlening, maar men staat er versteld
van hoe veel hiertegen gezondigd wordt.

Is Nederland toegerust voor de
kennismaatschappij?
Er zijn nog niet veel pogingen gedaan om de positie

van landen te beoordelen en te vergelijken, rekening
houdend met een breder kennisscala8. Naarmate dit
scale breder wordt, is het ook moeilijker om de gege-

de management-benaderingen gekomen (sociotech-

vens te vinden. Wat volgt is dan ook niet meer dan

niek, business process reengineering) die beogen
door het her-denken van het proces vormen van
‘waardevermindering’ binnen de keten door slechte
organisatie te elimineren. Meer in het algemeen kan
men zeggen dat een merkwaardige paradox van de
kennismaatschappij is dat hoe technischer de maatschappij wordt, hoe meer menselijke factoren in de
concurrentiestrijd de doorslag geven .

een eerste aanzet.

A rbeidsproduktiviteit
Arbeidsproduktiviteit is natuurlijk een sterke indicator van efficiency en procesinnovatie. Ze heeft zowel
technische als organisatorische componenten. Het is
niet de bedoeling de hele discussie over de arbeidsproduktiviteit hier samen te vatten of over te doen.
Helder is in elk geval dat de arbeidsproduktiviteit in

Reputatie in netwerken

Nederland erg hoog is. Volgens de recente concurren-

Zoals merknamen en produkten een reputatie en imago hebben, zo hebben ook ondernemingen een reputatie en imago. Ook die omvat harde elementen zoals
technische competentie, niveau van kwaliteitszorg.
Deze zijn in zekere mate ook echt ‘hard’ te maken
via certificering (ISO 9000). Daarnaast zijn er meer
zachte elementen als de huisstijl (bijvoorbeeld ook
kledij van de werknemers) en de indenting van gebouwen. Verder zijn er elementen die met de organisatie te maken hebben als hoe klantvriendelijk de
dienstverlening van de onderneming is of hoe gemakkelijk men er telefonisch bij de juiste contactpersoon
terechtkomt.
Omdat netwerken in de economic steeds belangrijker worden en vertrouwen daarvan een belangrijke
bouwsteen vormt, neemt ook het belang van de reputatie van managers en ondernemingen in die netwerken toe. Proberen ondernemingen constructief samen met anderen tot nieuwe oplossingen te komen
.of eerder opportunistisch andere ondernemingen
zoveel mogelijk uit te knijpen of er zoveel mogelijk
kennis weg te halen?

tietoets van het Ministerie van Economische Zaken

Externe logistiek
Een bijzonder aspect van de relaties binnen netwerken betreft de logistieke organisatie ervan. Afnemers
stroomafwaarts in de keten proberen uit kostenoverwegingen hun voorraden te beperken en willen daarom steeds meer ‘net op tijd’ bevoorraad worden.
Ook dit wordt eenvoudiger gemaakt door elektroni-

ESB 29-11-1995

staat Nederland op dit punt zelfs op de eerste plaats .

Succes van produktinnovatie
Hoe presteert Nederland op produktenmarkten? Het

is zeker waar dat een groot deel van de Nederlandse
export uit bulkgoederen bestaat met lage toegevoegde waarde. Toch zou er sprake kunnen zijn van een
kentering. In de clusterkaarten op basis van de
Porter-methodiek, die we bij TNO-STB geregeld updaten, hebben we de voorbije jaren telkens een
toename van produktgroepen in de eindconsumptiecategorieen kunnen vaststellen .
Daarnaast is het opvallend dat in Nederland vrij
veel aan reclame wordt uitgegeven. Zowel het geheel van de immateriele investeringen (R&D, soft7. Ik heb dat meer uitvoerig toegelicht in: De contouren
van de kennismaatschappij, op.cit.
8. Een uitzondering hierop is OESO, Technology and the
economy, the key relationships, Parijs, 1992. Ook hier bleek
het moeilijk om gegevens te vinden.
9. Ministerie van EZ, Toets op het concurrentievermogen,
Achtergrondrapport, biz. 106.
10. Met de Porter-clustermethodiek wordt gepoogd om de
sectorale sterkte en zwakte van een land in kaart te brengen. Zie D. Jacobs e.a., De economische kracht van Nederland, SMO, Den Haag, 1990; D. Jacobs en A. de Vos, Nederlands meest concurrerende sectoren, ESB, 12 feburari 1992,
biz. 148-151; D. Jacobs, H. Vethman en A. de Vos, Michael
Porter en Nederlands economische kracht, Holland Management Review, nr. 33, 1992, biz. 7-16.

Tabel 1. Schatting ecanomiscb belong van innovatieve kennis-

diensten, 1991
Sector

Bedrijfs-

Zakelijke diensten
Research- en wet. inst.
Audiovisuele diensten
Uitgeverijen

,Werk-

vestjgingen

Toeg. waarde

gelegenheid

75.100
,900
‘”220 ‘
” 1.326 (

414.000
21.000
7.000
21.000
-.• •,”–. : —

36.774

Kennisintensiteit3
128,2
136,7

1.100
2,600

a. Op basis van de oplefdingsmatrix, ontwfkkdd door P. louteret al., Arbetdsmarktparadox en concurrentteparadox irt
1994. De index is gebaseerd op de Arbeidskrachtentelling van 1985 (CBS) en
kan een waarde aannemen tussen 0 en 300.

ware en reclame) als enkel de reclame-uitgaven zijn
in Nederland hoog in vergelijking met Duitsland, het
VK, Frankrijk, Italic en Japan. Alleen in de Verenigde
Staten zijn deze investeringen nog hoger .

Dit alles lijkt te sporen met de sterkte van Nederland in de commerciele TV en de produktie van audiovisuele programma’s. Alleen al in de produktie
van televisieprogramma’s werken 3.000 tot 4.000
mensen. Nederlandse ideeen voor showprogramma’s
blijken in het buitenland goed aan te slaan. Een derde van de audiovisuele dienstensector bestaat uit de
produktie van opdracht- en reclamefilms. Daarnaast
zijn er heel wat kleine bedrijven die video- en
geluidsprodukties maken. Ook wordt serieus ge’investeerd in mogelijkheden voor interactieve televisie .

ganisaties met een hoger leerniveau lijkt aan te sluiten bij de minder hierarchische, meer meritocratische
managementstijl die al langer bestaat in Nederland .
Nederlandse managers lijken er ook minder moeite
mee te hebben om toe te geven dat ze iets niet weten. De adviesmarkt in het algemeen en de markt
voor interim-managers in het bijzonder zijn in Nederland dan ook bovenmatig ontwikkeld. Naar verluidt

heeft Nederland – mogelijk na de Verenigde Staten de hoogste adviesdichtheid ter wereld. Het is ook
bekend dat Nederland internationaal vooroploopt op
het punt van de verspreiding en de kwaliteit van het
uitzendwerk.
Op het punt van de kwaliteitszorg kan men een
gemengd beeld presenteren. De grote meerderheid
van de bedrijven is zich bewust van de problematiek,
maar de meeste zijn op dit punt nog niet ver. In 1992
bleek dat 78% er net mee was begonnen, terwijl 16%
nog helemaal geen actie had ondernomen. Slechts
5% had het stadium bereikt van de interne beheersing (registratie van klachten en van kwaliteitskosten,
het opzetten van interne audits en logistieke informa-

tiesystemen), terwijl bij 1% kwaliteitszorg een structured en ge’integreerd onderdeel van de bedrijfsvoering was geworden . Tezelfder tijd bleek evenwel
dat van de ruim 10.000 bedrijven in Nederland met
meer dan vijftig werknemers er 1.100 reeds een ISO9000 certificaat hadden en 2.000 bezig waren met
een poging er een te verwerven. Internationaal liep
Nederland daarmee in de voorste gelederen 15

Er is hier ook een relatie met de uitgeverijwereld,

waarin internationaal opererende concerns als Reed
Elsevier, Wolters Kluwer en VNU een belangrijke positie hebben weten te verwerven. In feite gaat het
dus om de verbinding tussen de creatieve clusters in
Groot Amsterdam (uitgeverijen, reclame, kunst) en
het Gooi (audiovisuele produktie met relaties in techniek, telecommunicatie) die Nederland geen slechte
uitgangspositie verleent in het
Tabel 2. Export van kennismultimedia-cluster in wording.
diensten (reclame, zakelijke
Daarnaast bestaat de indruk
diensten, ftlm/tv, inkomsten
uit patenten), 1992

dat Nederlandse ondernemingen

niet echt slecht zijn in het ontwikLand
Tot. export aanded kelen van concepten voor winkel(mln ECU) • in exp. ketens en/of andere vormen van
Etf-120%) franchising. Denk aan Nederlandse of vanuit Nederland ontstane
internationale ketens zoals C&A,
Belgie-Lux.
3.269
‘8,73
CenterParcs.tKruidvat, Blokker.
Denemarken”
370
1,01
Ook in andere internationaal ope16,54
Duitsland
6.077
rerende bedrijven als Ahold en
Frankrijk
7310
19,89
SHV (onder meer Makro) leeft
Italic
5,11
1.879
een oude handelaarstraditie voort
Nederlaad
7.223
19,6$
met sterke feeling voor de markt
Spanje
1.224
•333
en een enkel debacle daargelaten
VK
7.374
20,07
is dit toch ook een van de sterkTotaal”
34.666
94,35
tes van Unilever?
EU-12
36.743 100,00
a. Gegevens over Denemarken zijn

niet volledig. Over GrfekeriUBd, lerland en Portugal zijngefetgedeMteerde gegevens vdoihanaeii.
Bron: Eurostat, Internattonat trade in
services, EUR 12from 1983 to 1992.

l
l

Elementen van
ma nagementkwaliteit
Nauw verbonden met produktieefficiency en innovatievermogen
is de management-kwaliteit. Het
introduceren van meer platte or-

Professionele diensten
Hoe zit het nu met de verschillende kennisdiensten
die ondernemingen bij hun innovatie ondersteunen?
In Nederlandse ingenieursbureaus werken alles bijelkaar 47.200 mensen (1992). De gemiddelde bureauomvang is klein en afnemend. Dat neemt niet weg
dat een aantal Nederlandse ingenieursbureaus internationaal een zeer goede naam heeft en ook snel
groeit, onder meer door overnames van en fusies
met ondernemingen in het buitenland: Heidemij,
Grontmij, DHV, Tebodin, Haskoning. De grote bureaus werken heel internationaal (tot een derde van
hun omzet) met een grote nadruk op ontwikkelingslanden. Met $ 300 miljoen export per jaar (1990) nemen de Nederlandse bureaus met de Duitse een gedeelde tweede plaats in Europa in, na de Britse die
$ 400 miljoen halen. Belangrijke segmenten waarin
men actief is, zijn de bouw, chemische procestechniek, installatie en telematica en in toenemende mate
ook milieutechniek en -advies .
11. Zie CPB, Nederland in drievoud, 1992, biz. 59.
12. D. Jacobs e.a.., Clusters in de metaalelektro, TNO-STB
en TNO-Metaalinstituut, Apeldoorn, 1994, biz. 151-154. Zie
ook P. Boekholt, Clusters in de metaalelektro, in: D. Jacobs
en A. de Man (red.), Clusters en concurrentiekracht, Samsom, Alphen a/d Rijn, 1995, biz. 71-75.
13. C. Hampden-Turner en A. Trompenaars, The seven cultures of capitalism, Currency Doubleday, New York, 1993,
biz. 261-291.
14. J. Biesheuvel en J. de Vries, Kwaliteitszorg in Nederland,

ESB, 5 augustus 1992, biz. 760-762.
15. NRC Handelsblad, 23-12-1995.
16. R. Bilderbeek, Ingenieursbureaus als schakel in het innovatieproces, TNO-STB, Apeldoorn, 1994, biz. 6-27.

De kwaliteit van de publieke kennisinfrastructuur
blijkt in Nederland hoog, maar aan de aansluiting
ervan op de behoeften van het bedrijfsleven — het
totstandbrengen van de nodige ‘combinatiekennis’

Tabel 3- Aandeel van kennisdiensten in de totale export van landen,
in procenten van de totale export, 1992
VS

VK

Did

Fr

Reclame

0,04

0,08

0,16

0,|3 0,28

Patehten

2,91

0,88

Totaal

4,25

2,60

1,37

It

BLEU

Nl

EU12

ML/
EU 12

0,63 0,67 0,25

21,21

6^01

0,16 0,ol 6,oB *” 0,36 0^2

24,25

0,34

0,40 0,06

0,32

0,46 0,39

9,50

2,35 0,90

1,68

4,76 1,95

19,65

– lijkt nog het nodige te schorten.

Al met al zijn innovatieve kennisdiensten in
Nederland redelijk goed ontwikkeld, zoals blijkt uit
tabel 1 . Onder ‘zakelijke diensten’ worden de soort
ondersteunende innovatieve kennisdiensten begrepen waarover we het zonet gehad hebben. Banken
en verzekeringen en handel en exploitatie van onroe-

rend goed zijn uitgesloten. Wel inbegrepen zijn diensten als accountancy en rechtskundig advies en ook
uitzendorganisaties (exclusief uitzendkrachten). Bij
de research- en wetenschappelijke instellingen zijn
bijvoorbeeld wel de proefstations uit het landbouwcircuit begrepen, maar niet de universiteiten.
Helemaal sensationeel lijken de cijfers te worden
als we de exportprestaties bekijken van Nederland in
de kennisdiensten. Het probleem is hier alleen dat

l*%,29

Bron: eigen berekeningen op basis van Eurostat, International Trade in
Services, 1994.

de verwevenheid tussen industrie en diensten erg
groot. Een belangrijk deel van de diensten wordt
afgezet in de industrie. Ten tweede blijkt dat veel
innovaties in de diensten hun oorsprong vinden in

niet alle cijfers even geloofwaardig zijn – wat iets

industriele sectoren. “Tenslotte lokt de geografische

zegt over de stand van de statistische informatieverzameling over een niet onbelangrijk deel van de economic zoals de dienstverlening. Zo blijkt uit de hier
gehanteerde Eurostat-gegevens dat Nederland bijna
acht keer zoveel zou verdienen aan de export van
film en TV als de Verenigde Staten18!
In de tabellen 2 en 3 staan cijfers over de export
van kennisdiensten van de landen van de Europese
Unie. Nederland blijkt goed te zijn voor bijna 20%
van de totale export van kennisdiensten van EU-landen (tabel 2). Het aandeel van kennisdiensten in de
totale export blijkt voor Nederland dan ook het hoogste te zijn van de EU-landen, en zelfs hoger dan in de
VS (tabel 3). Het aandeel van de Nederlandse kennisdiensten in de totale Westeuropese export op dit
punt is ook twee keer zo hoog als dat van Nederland

nabijheid van hoogwaardige industrie daarop toegesneden kennisintensieve diensten uit.”
Dit alles is natuurlijk waar, maar terwijl men het

heeft over interactie, zijn de formuleringen merkwaardig eenzijdig. Zonder innovaties in de dienstensector
(ontwerp, marketing, nieuwe organisatievormen, reclame en imagologie, ‘attention economy’, concepten, ‘ge’integreerde waarden’) zou het triest gesteld
zijn met de industrie. Even anachronistisch is de
wijze waarop EZ en anderen voortdurend het belang
van beta-kennis ten koste van andere kennisvormen
propageren . Zoals professor Verkuyl van de
Utrechtse letterenfaculteit onlangs nog zei: “Wie
alfa wegdenkt uit dit gebied, kan rekenen op miljarden aan onnutte uitgaven als gevolg van de soms
nai’eve manier waarop techneuten denken proble-

in de totale Westeuropese export (19,65% tegenover

men (…) op te kiinnen lessen”20.

8,05%). Uit deze cijfers zou blijken dat Nederland

wel erg goed is toegerust voor de kennismaatschappij!
Binnen de EU-12 scoort Nederland relatief het

Als de positie van Nederland basis van het bredere kennisscala beoordeeld wordt, scoort Nederland
op veel kennisdiensten goed en met de creatieve
clusters in Amsterdam en het Gooi lijkt het niet slecht

hoogst voor alle categorieen behalve de inkomsten

toegerust voor de sprong naar de multimedia. Afgaan-

uit patenten. Opvallend is ook weer de sterkte van
de reclame – met Belgie-Luxemburg als goede tweede – en ook van de zakelijke dienstverlening (waaronder hier technische diensten, computerdiensten en
ook juridische dienstverlening, accountancy en allerhande consultancies worden begrepen). Bij film en
TV heeft enkel het VK een positie die in de buurt
komt van de Nederlandse.

de op de gegevens over de export van kennisdiensten staat Nederland er zelfs erg goed voor.
Innovatie gaat steeds meer over combinatiekennis – denk aan Schumpeters Neue Kombinationen.
Bemoedigend is daarom de nadruk die in de nieuwe
nota Kennis in beweging wordt gelegd op het element samenwerking. Dit moet echter geplaatst worden in een ruimer perspectief dan pure technische
samenwerking. Het gaat juist om de constructieve

Tot slot

integratie van kennisgebieden.

In de recente nota Kennis in beweging van het Ministerie van Economische Zaken wordt op zeker ogen-

blik (biz. 13) de vraag gesteld: “We leven in een zogenaamd post-industriele samenleving, zo is vaak te
lezen. Toch zijn, als Het om technologische vernieuwing gaat, de ogen voornamelijk gericht op de industrie. Hebben we hier te maken met een anachronisme in het denken over de economic?” Niet geheel
verrassend wordt deze vraag met ‘nee’ beantwoord.
Drie redenen moeten dit onderbouwen. Ten eerste is

ESB 29-11-1995

DanyJacobs
17. Op basis van R. Bilderbeek e.a., Op weg naar een OCVdienstenverkenning, TNO-STB, Apeldoorn, 1995, biz. 1824. Deze gegevens zijn geupdated met de hulp van Hans
Vethman, TNO-INRO.

18. Eurostat, International Trade in Services, 1994.
19. Nederland is niet zwak in beta, het besteedt alleen in
vergelijking met andere landen meer aan alfa en gamma
(zie bijvoorbeeld Wetenschapsbudget 1990, biz. 62).
20. H. Verkuyl e.a., Wetenschap en maatschappij, SMO,
Den Haag, 1995, biz. 14.

Auteur