ontwikkeling
I LLUS TR ATIE:
LOE K WEI JT S
Naar echte economie in 2008
De beoefening en toepassing van de economische wetenschap in Nederland staat sinds de jaren tachtig in het
teken van meten en monetariseren. Zonder uitzondering
kan de aanduiding economische analyse worden vervangen
door financiële analyse.
M
Arnold Heertje
Emeritius hoogleraar
aan de Universiteit van
Amsterdam
772
ESB
aatschappelijke kosten-batenanalyses
beogen het monetariseren van voor- en
nadelen van grootscheepse infrastrucÂ
turele projecten. De rijke en veelomvatÂ
tende dynamiek van het maatschappelijk leven wordt
herleid tot cijferreeksen over de economische groei.
In het onderwijs en de zorg sturen managers aan
de hand van perverse financiële prikkels, waarbij de
kwaliteit van de dienstverlening aan studenten en
patiënten en de arbeidsvreugde van de dienstverleÂ
ners op de werkvloer niet meer ter zake doet.
De achtergrond van deze insnoering van de econoÂ
mische beschouwingswijze tot het bereik van de
meetbaarheid is de nadruk die economen leggen
op monetaire markttransacties. Sommigen menen
zelfs dat de kern van de moderne economie wordt
gevormd door de werking van de markt. Allocatie van
overheidswege, buiten de markt om onder invloed
van actie- en pressiegroepen of vanwege volgende
generaties, wordt in die visie over het hoofd gezien
21 december 2007
dan wel weerspiegeld door de willingness to pay en
hedonische prijzen.
De verschraling van de beoefening van de econoÂ
mie blijft niet onopgemerkt. De samenleving komt
in verzet tegen het verwaarlozen van immateriële
effecten van de aanleg van harde infrastructuur, de
kwaliteit van de economische ontwikkeling en van
de schaduwzijden van de afrekencultuur in de zorg
en het onderwijs. Nederland staat aan het begin
van 2008 op een kruispunt van wegen. Vervolgen
wij de weg van de jaren tachtig of wordt perspectief
geopend op een bredere visie, die ruimte maakt voor
kwalitatieve, niet-meetbare gezichtspunten die voor
het wel en wee van de burgers evenzeer van belang
zijn als de onderdelen van het economisch leven die
zich lenen voor een cijfermatige expressie?
De Paretiaanse welvaartstheorie is geschikt om
de reikwijdte van deze vraagstelling uit te werken.
Eerst wordt aangetoond dat aan de huidige, schrale
economiebeoefening een beperkt welvaartsbegrip
ten grondslag ligt.
Objectivistisch welvaartsbegrip
Nederlandse economen laten zich nauwelijks expliÂ
ciet uit over het welvaartsbegrip dat zij hanteren.
Hun geschriften spreken echter boekdelen. Zij
hanteren een op geld waardeerbare, objectivistische
categorie, zoals het nationaal inkomen of de som van
producentenwinsten en het consumentensurplus als
het om de maatschappelijke welvaart gaat, en het
individuele inkomen en het gemonetariseerde conÂ
sumentensurplus als het de individuele welvaart beÂ
treft. Zo worden nog meer materiële maatstaven voor
de welvaart onderkend zoals de totale of individuele,
consumptieve bestedingen. Volgens de betrokken
economen is met de meetbaarheid van de welvaart
in deze zin ook het objectieve karakter van het
begrip gegeven. Het begrip is voorts materieel omdat
de concrete inhoud afhankelijk is van de specificatie.
De groei van de welvaart verschilt al naar gelang het
inkomen, de consumptie of het consumentensurplus
als maatstaf wordt gekozen. Karakteristiek voor deze
opvatting is het aanknopen bij de werking en de
uitkomsten van het markt- en prijsmechanisme. Er
springen drie bezwaren in het oog, die hier onder de
loep genomen worden.
In de eerste plaats doet het objectieve en mateÂ
riële welvaartsbegrip geen recht aan het voorzien
in behoeften van burgers die niet via de markt
blijken. Het nationaal inkomen benadert enigszins
het dienstbetoon van de overheid aan de burgers
door de salarissen van de ambtenaren als stand-in
te hanteren, maar het voorzien in de behoefte aan
natuur, open ruimte, milieu en cultuur valt buiten
het gezichtsveld. Deze behoeften worden buiten
de economische calculatie van het objectivistische
welvaartsbegrip en zodoende buiten de economie
geplaatst. Deze werkwijze wordt versterkt door het
ontbreken van een kwantitatieve maatstaf voor
de betekenis van het behoud van de natuur voor
huidige en toekomstige generaties. Als voorbereiÂ
ding van de economische besluitvorming schiet het
objectivistische welvaartsbegrip te kort, omdat er
geen plaats is voor componenten die van invloed
zijn op de kwaliteit van het bestaan en een beslag
op de beperkte middelen vergen.
Het tweede bezwaar betreft de verhouding van de
uitkomst van MKB-berekeningen en de politieke beÂ
sluitvorming. De objectivistische benadering verheft
de slotsom van de financiële calculatie tot norm
voor de politieke beslissing. Dit is een methodoloÂ
gische fout omdat een puur monetaire opstelling
berust op veronderstellingen waarvan de implicaties
in de politiek gewogen moeten worden.
Een derde bezwaar van het objectivistische welÂ
vaartsbegrip schuilt in het uit het oog verliezen
van de ultieme bedoeling van alle economische
activiteit: het voorzien in behoeften van consumenÂ
ten van nu en straks. Economische bedrijvigheid,
werkgelegenheid en het optreden van de overÂ
heid zijn daaraan naar het oordeel van de burgers
ondergeschikt.
Economen die gevangen zijn in de greep van het
objectivistische en materiële welvaartsbegrip
menen dat de economische theorie berust op het
mensbeeld van de homo economicus, op rationeel
en zelfs egoïstisch gedrag (Bovenberg en Van de
Klundert, 1999; Folmer, 2007).
Illustraties
Een voorbeeld van een objectivistische en materiële welvaartsmaatstaf is de
economische groei. In 2008 harder groeien dan in 2007 wordt als vooruitgang
gezien. Als Nederland een hogere groei heeft dan België doen wij het beter dan
de Belgen. Kwantitatieve groei stuit echter op wensen omtrent leefbaarheid,
arbeidsvreugde en vrije tijd. Het verabsoluteren van groei als welvaartsmaatstaf
legt bloot dat het objectivistische begrip geen integrale welvaartsmaatstaf is.
Het voorzien in behoeften zoals een gezond leefmilieu en natuur legt beslag
op schaarse middelen en is niet ondergeschikt aan de vraag naar goederen op
markten.
De discussie over de verbreding van de A4 naar aanleiding van het opschorten
van het besluit door de Raad van State vanwege de luchtkwaliteit illustreert het
misverstand dat de uitkomst van de som, de beslissing behelst. Bestuurders in
de publieke sfeer alsmede de top van VNO-NCW reageerden met verbijstering
op een juridische uitspraak die past in onze rechtsorde. Schone lucht voorziet
evenzeer in behoeften van consumenten als boter, kaas en eieren. Onverschillig
of deze behoefte buiten de markt om via de formele of informele democratie
tot uitdrukking komt, de politieke besluitvorming kan er niet omheen. Wil men
de route via de Raad van State voortaan vermijden, dan moet de MKB-analyse
niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve componenten omvatten en moet
transparantie hierover worden bevorderd. De beslissing is niet voorgeschreven
door de uitkomst van de analyse.
Als in de zorg de keuze van medicijnen wordt bepaald door de financiële
managers van ziekenhuizen en zorgverzekeraars en behandelingen door verÂ
pleegkundigen worden belemmerd door financiële protocollen, is de patiënt
als finale consument uit het oog verloren. Het hanteren van de objectivistische
welvaartsmaatstaf brengt dit met zich, omdat niet de vraag aan de orde is:
“Voor wie is de behandeling bestemd?â€, maar “Hoeveel levert de behandeling
de organisatie op?â€.
Subjectivistisch welvaartsbegrip
Dogmenhistorisch beschouwd grijpt het objectivistische welvaartsbegrip terug
op de klassieke economie waarin de nadruk ligt op prijsvorming van stoffelijke
goederen onder invloed van productiekosten. Met deze eenzijdige kijk op het
economisch proces rekent de economische wetenschap af door de komst van het
subjectivisme in de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Sindsdien nemen
subjectieve waarderingen van consumenten voor finale goederen, beschreven
door nutsfuncties, een zelfstandige plaats in bij het verklaren van marktprijzen.
Aan deze subjectivistische stroming ontspruit het subjectivistische welvaartsÂ
begrip. Het economische aspect van menselijk gedrag heeft betrekking op het
omgaan met schaarse, alternatief aanwendbare middelen met het oog op de
subjectieve behoeftebevrediging. Zowel het maatschappelijke als het individuele
welvaartsbegrip is derhalve subjectief. In de Paretiaanse uitwerking heeft het
betrekking op huidige en toekomstige generaties consumenten. Dit welvaartsbeÂ
grip is én subjectief én formeel. Met formeel wordt bedoeld dat het geen conÂ
crete inhoud heeft. Van de formele welvaart maken alle allocatieve handelingen
deel uit die naar het oordeel van de individuen bijdragen tot hun subjectieve
behoeftebevrediging.
Elke concrete inhoud van het welvaartsbegrip, zoals productie, inkomen, duurÂ
zame consumptiegoederen of groei, concurreert met andere concrete criteria,
zonder dat het in ogenschouw nemen van andere gezichtspunten tot een buiÂ
teneconomische beschouwingswijze leidt. Als de aanhangers van een objectiÂ
vistisch welvaartsbegrip zich beperken tot kwantitatieve groei, moeten zij hun
standpunt wijzigen zodra in de samenleving de wens manifest wordt evenzeer op
kwalitatieve aspecten, natuur, open ruimte, milieu en cultuur te letten. Er kan
nimmer absolute betekenis worden gehecht aan welke concrete maatstaf van
welvaart dan ook. Deze beschouwingswijze is niet aan tijd gebonden en noopt
tot de flexibiliteit die voor een onbevangen en wetenschappelijke bestudering
van de economische kant van maatschappelijke ontwikkelingen geboden is.
Het hanteren van het subjectivistische en formele welvaartsbegrip brengt met
zich dat alle individuele en collectieve wensen binnen het gezichtsveld van de
ESB
21 december 2007
773
economie vallen voor zover hun verwezenlijking noopt tot het
omgaan met schaarse middelen, ongeacht de institutionele
inkleding, waarin de expressie van voorkeuren is gegoten. De
enge opvatting van welvaart beperkt van nature de economie
tot markttransacties.
De bezwaren die aan het objectivistische welvaartsbegrip
kleven worden door het subjectivistische begrip alle ondervanÂ
gen. Er is geen beperking tot een willekeurige maatstaf, het
finale oogmerk van alle economische activiteit (de behoefteÂ
bevrediging van subjecten van nu en straks) staat centraal en
er kunnen geen normen voor praktisch handelen aan worden
ontleend, noch in de private noch in de publieke sfeer.
Voorbeelden
Een voorbeeld van het insnoeren van welvaart tot een monetaire calculatie biedt
een artikel over het splitsen van energiebedrijven van de hand van Baarsma en
De Nooij (2006). In opdracht van een van de energiebedrijven wordt een finanÂ
ciële becijfering gemaakt waarin de kosten hoger zijn dan de baten. Vervolgens
is de conclusie dat de welvaart daalt door het splitsingsvoorstel. Met welvaart in
de zin van de behoeftebevrediging van consumenten van nu en straks heeft dit
niets te maken. In de beschouwing komt het nut voor de consument als afnemer
van energie niet voor. Van een integrale welvaartstheoretische analyse die leidt
tot een opsomming van monetaire en niet-monetaire welvaartseffecten van het
splitsen van energiebedrijven is geen sprake. Deze opsomming laat geen normaÂ
tieve conclusies toe. Die zijn voorbehouden aan de politiek.
Een aardig voorbeeld van het verschralen van de discussie over het onderwijs
is een studie van Jacobs en Webbink (2006) over het rendement van het onÂ
derwijs. Met rendement wordt bedoeld de procentuele stijging van het loon als
één jaar extra onderwijs wordt gevolgd. Binnen dit beperkte kader is deze studie
waardevol omdat men nuttige kwantitatieve inzichten krijgt over het financiële
rendement voor hoger versus lager opgeleiden en voor mannen en vrouwen.
Belangrijke kwalitatieve aspecten van het onderwijs, die begrepen zijn onder het
subjectivistische welvaartsbegrip, blijven echter buiten beschouwing waardoor
conclusies met meer reserves moeten worden omkleed dan de auteurs doen.
Sommigen menen ook de betekenis van de natuur voor de huidige en toekomÂ
stige generaties in euro’s te kunnen vangen zoals blijkt uit een kosten-batenanaÂ
lyse van de ecologische hoofdstructuur (Jongeneel, Polman en Slangen, 2006).
Het opsommen van uitgaven voor het aankopen van grond, de inrichtingskosten
van particulier natuurbeheer, de waterschapslasten en de netto toegevoegde
waarde van natuur is zinvol. De subjectieve betekenis van de ecologische hoofdÂ
structuur voor de consumenten van nu en straks is echter uit het beeld verdweÂ
nen. Het verwaarlozen van essentiële kwalitatieve baten holt de kosten-batenÂ
analyse uit. Het verabsoluteren van de uitsluitend monetaire calculatie brengt
het gevaar met zich dat de natuur als welvaartscomponent voor de kwaliteit van
het bestaan van de burgers buiten beschouwing blijft. Het bedreigde Groene
Hart illustreert dat dit gevaar niet denkbeeldig is.
Als mensen vinden dat hun welvaart nadelig wordt beïnvloed door de geluidsÂ
hinder op Schiphol, moet onder hun welvaart ook dat aspect worden begrepen.
Een welvaartseconomische benadering van de geluidsnormen voor Schiphol,
waarin uitsluitend financiële aspecten worden opgenomen, zoals de prijzen van
huizen, verdient die naam niet. De betrokken studie van het Centraal Planbureau
is een financiële benadering van de geluidsnormen van Schiphol. Een dergelijke
deelstudie van de totale welvaart is nuttig. De auteurs, allen economen, zijn
zich echter niet bewust van het beperkte karakter van hun studie (CPB, 2006).
Uit een recente verhandeling over geluk en economie blijkt dat het CPB gemakÂ
kelijk van het ene in het andere uiterste vervalt (CPB, 2007). Verwarrend is ook
Van den Bergh, die welvaart en geluk als synoniemen hanteert (Van den Bergh,
2005). Hij wijst het bruto nationaal product af als indicator voor vooruitgang,
zonder over een heldere voorstelling van het welvaartsbegrip en het karakter van
de economische wetenschap te beschikken. Het bnp is hoogstens een gebrekÂ
kige benadering van de ontwikkeling van de maatschappelijke welvaart, in de zin
774
ESB
21 december 2007
van de behoeftebevrediging van
de burgers. Maar hieruit vloeit
niet voort dat aan het bnp heleÂ
maal geen betekenis toekomt.
Een laatste voorbeeld biedt de
oratie van Prast (2005) over
emotie-economie. Zij leeft met
het denkbeeld dat de grote
economen van Adam Smith tot
Paul Samuelson van emotieloze
mensen zijn uitgegaan, die zich
uitsluitend laten leiden door
financiële overwegingen en
egoïstische motieven. Niets is
minder waar. Sinds de opkomst van de Oostenrijkse
School is het subjectivistische inzicht verdiept. De
preferentieschema’s in de theorie van het consumenÂ
tengedrag berusten op allerlei psychische impulsen,
drijfveren, motieven en emoties, sinds de dagen van
Walras, Edgeworth en Pareto. De opzienbarende
uitspraak van Prast dat “wetenschappelijk is aangeÂ
toond dat financieel-economisch gedrag van indiviÂ
duen onder invloed staat van emotionele factoren†is
een onderkend inzicht en al lang in de economische
wetenschap verwerkt. Het wangedrocht van de homo
economicus heeft ook Prast in verzoeking gebracht.
De bezwaren
die aan het
objectivistische
welvaartsbegrip
kleven worden door
het subjectivistische
begrip alle
ondervangen
Onderwijs
Het verbaast niet dat de economische faculteiten
in ons land economie bedrijven op basis van een
beperkt, objectivistisch welvaartsbegrip. Generaties
studenten worden hierdoor op het verkeerde been
gezet omdat zij met twee linkerhanden staan teÂ
genover de samenleving die steeds vaker de vinger
legt op het verwaarlozen van de kwaliteit van het
bestaan, zowel in de private als in de publieke sfeer.
Managers voeren de dogma’s, financiële schema’s en
monetaire kosten-batenanalyses uit, die de econoÂ
men aanreiken. Het jaar 2008 kan in dit opzicht een
trendbreuk inluiden.
Dat geldt ook voor het economieonderwijs op de
middelbare scholen. De commissie-Teulings heeft
een advies geschreven voor de herziening van het
programma economie, getiteld The wealth of education. In dit adviesrapport wordt uitgegaan van een
objectivistische welvaartsmaatstaf, in dit geval de
som van het consumenten- en producentensurplus.
De beperkte strekking hiervan is in het voorafgaande
uiteengezet. Het CPB gebruikt deze beperkte,
financiële welvaartsmaatstaf voor de adviezen aan
het kabinet, waartegen Wouter Bos (2007) onlangs
in het geweer kwam. Het verwaarlozen van andere
surplussen, zoals die van de werknemers alsmede
van niet-calculeerbare welvaartseffecten, springt in
het oog. Het kabinet moet derhalve het CPB aanspoÂ
ren tot een breder georiënteerde werkwijze alvorens
zelf politieke besluiten te nemen.
Ernstiger is dat deze eenzijdige visie dreigt te worÂ
den opgelegd aan het voortgezet onderwijs, waardoor
het economieonderwijs welvaartstheoretisch in de
achteruit wordt gezet. Om leerlingen te laten verklaÂ
ren dat “de som van het consumentensurplus en het
producentensurplus de maatstaf is om maatschapÂ
pelijke welvaart te metenâ€, is theoretisch een onmoÂ
gelijke opgave vanwege de onjuistheid ervan en is
praktisch onhaalbaar omdat leerlingen in een samenÂ
leving leven waarin bijvoorbeeld de kwaliteit van het
onderwijs de leerlingen in beweging brengt.
Een van de leden van de commissie, Van Damme,
pleit voor een andere maatstaf, namelijk het consuÂ
mentensurplus (Van Damme, 2007a). Ten onrechte
meent Van Damme dat Neelie Kroes haar medeÂ
dingingsbeleid baseert op het consumentensurplus
(Van Damme, 2007b). Hij verwart de (Paretiaanse)
welvaart van de consumenten met een monetaire
grootheid, ontleend aan een specifieke marktsituaÂ
tie. Als een van de mogelijke welvaartsmaatstaven is
het consumentensurplus altijd aan kritiek onderhevig
geweest vanwege het uitsluiten van consumenten
die koopkracht ontberen, vanwege uiteenlopende
inkomenseffecten, vanwege de heterogeniteit van
de individuele nutsfuncties en bovenal vanwege alle
welvaartseffecten die buiten de sfeer van marktÂ
transacties optreden en toch de positie van de conÂ
sument in het economisch leven raken. De koppeling
van het consumentensurplus aan het marktevenwicht
bij volkomen concurrentie levert illustratieve plaatjes
op. Deze zijn didactisch alleen verantwoord indien ze
worden voorzien van een uitvoerige toelichting over
de vele beperkingen waarop de voorstelling berust.
Deze overwegingen zijn voldoende grond om het
begrip consumentensurplus als de maatstaf voor de
maatschappelijke welvaart met grote reserve tegeÂ
moet te treden. Om er de hoeksteen van te maken in
een economieprogramma met de implicatie dat deze
monetarisering het richtsnoer is voor de publieke
besluitvorming omtrent infrastructuur, behoud van
natuur en milieu is een misvatting over het onderÂ
scheid tussen analyse en politiek. Ernstiger nog is
het verwaarlozen van alle niet-cijfermatige aspecten
die voor de welvaart van huidige en toekomstige
generaties van belang zijn. Deze conclusie wordt
versterkt indien consumentensurplus en producenÂ
tensurplus worden opgeteld.
Kabinet en Tweede Kamer doen er verstandig aan de
evaluatie van het conceptprogramma in 2010 aan
te grijpen om het objectivistische begrip ter zijde
te schuiven ten behoeve van de subjectivistische
opvatting van welvaart. Deze laatste stelt immers in
staat om, afhankelijk van praktische, economische
vraagstukken, een concrete invulling te hanteren,
zonder dwingende normatieve implicaties. De negaÂ
tieve ervaringen die thans met het pilotprogramma
bij enkele scholen worden opgedaan onderstrepen
dit slechts.
Het jaar 2008
Leerlingen staken ten behoeve van de kwaliteit van
het onderwijs dat zij genieten. Bedrijfsterreinen,
golfterreinen en kantoren worden op grote schaal
ontwikkeld, hoewel er zichtbare overcapaciteit
bestaat. In de zorg en het onderwijs is door het
management een afrekencultuur ontstaan waardoor de kwaliteit van het dienstÂ
betoon aan patiënten en leerlingen uit het zicht is verdwenen. Een economische
analyse van de ruimtelijke ordening is beperkt tot een financiële calculatie
(Rouwendal et al., 2007). De onvrede over het verslechteren van het milieu en
het verrommelen van het landschap neemt hand over hand toe.
De samenleving schreeuwt in 2008 om kwaliteit en de burgers willen daarÂ
toe ook een bijdrage leveren. Kwaliteit van de woonomgeving, kwaliteit van de
energievoorziening, kwaliteit van onderwijzers en leraren, kwaliteit van de patiënÂ
tenzorg, kwaliteit van de jeugdzorg, kwaliteit van de werkgelegenheid, kortom
kwaliteit van het bestaan. Als consumenten zijn de burgers door de informaÂ
tietechnologie in staat hun voorkeur voor kwaliteit tot uitdrukking te brengen.
De organisatie van de besluitvorming in het bedrijfsleven, bij de overheid en in
de semi-publieke sector verlegt het aangrijpingspunt van meetbaarheid naar
kwaliteit. Jonge ondernemers springen in de bres voor duurzaamheid. Niet de
kwantiteit voorop en de kwaliteit in de verdediging, doch omgekeerd de meetbare
kanten van het economisch proces ingebed in een integraal kwaliteitsbeleid.
Winst niet als doelstelling maar als uitkomst. Uitkomst van risicodragend gedrag
dat het consumentenbelang vooropstelt en de arbeid opvat als een consumptieÂ
goed. Een economisch leven dat het objectivistische welvaartsbegrip verlaat ten
behoeve van het weidse subjectivistische (Heertje, 2007).
Literatuur
Baarsma, B. en M. de Nooij (2006) Splitsen energiebedrijven
vermindert welvaart, ESB, 90(4468), 338–346.
Bergh, J.C.J.M. van den (2005) BNP, weg ermee! ESB, 90(4475),
502–505.
Bos, W. (2007) Niet alles is in modellen te vatten, Forum / de
Volkskrant, 2 oktober.
Bovenberg, A.L. en Th.C.M.J. van de Klundert (1999)
Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek.
ESB, 84(4230), 848-Â 53.
8
CPB (2006) Geluidsnormen voor Schiphol. Een welvaartseconomische
benadering. CPB document nr. 116.
CPB (2007) Macro-economische Verkenning, speciaal onderwerp,
Geluk en Economie, 123-Â 36. Den Haag: Sdu Uitgevers.
1
Damme, E. van (2007a) Concurrerende examenbeoordeling
door wetenschappers. Tijdschrift voor economisch onderwijs,
180–183.
Damme, E. van (2007b) Met discussie beter begrip welvaartsÂ
begrip. ESB, 92(4519), 605.
Folmer, H. (2007) Waarom economen vaak miskleunen. Oratie
Rijksuniversiteit Groningen.
Heertje, A. (2007) Echte economie: Een verhandeling over schaarste
en welvaart en over het geloof in leermeesters en lernen. Nijmegen:
Valkhof Pers, 6e druk.
Jacobs, B. en D. Webbink (2006) Rendement onderwijs blijft
stijgen. ESB, 91(4492), 405–407.
Jongeneel, R., N. Polman en L. Slangen (2006) Natuur
in Nederland: kosten-batenanalyse van de Ecologische
Hoofdstructuur. ESB, 91(4481), 106–109.
Prast, H.M. (2005) Emotie-economie: de mythe van de persoonlijke
financiële planning. Oratie Universiteit van Tilburg.
Rouwendal, J., W. van der Straaten en W. Vermeulen (2007)
Economische analyse van Ruimtelijk Ordeningsbeleid.
Kwartaalschrift Economie, 4(1), 57–77.
ESB
21 december 2007
775