Moderne institutionele
economic
G.M. Hodgson, Economics and institutions, a manifesto for a modern
institutional economics, Polity press, Cambridge UK, 1988, 365 biz.
De institutionele economic mag zich
verheugen in een groeiende belangstelling, hetgeen onder andere blijkt
uit het bloeiende bestaan van de European Association for Evolutionary
Political Economics (EAEPE) en het
recent verschijnen van dissertaties
zoals die van A. Nagelkerke1. EAEPE
is enige jaren geleden opgericht op
initiatief van leden van de vereniging van Amerikaanse institutionalisten (Association for Evolutionary
Economics: AFEE) en een aantal
Europeanen, waaronder Geoff
Hodgson. Zijn boek Economics and
institutions wordt niet alleen in de
kring van institutionele economen
gewaardeerd. Anno 1992 blijkt
Hodgson een zo helder en gedegen
overzicht van het probleemgebied
van ‘economic en instituties’ te hebben geschreven, dat zowel neoklassieke als institutionele economen er
aan refereren. Het is niet overdreven
te stellen dat het boek werkt als een
katalysator voor de discussie tussen
diverse scholen in de economic.
Institutionalisme
Over het begrip ‘institutie’ bestaat
verwarring. Sociologen plegen instituties op te vatten als ingesleten gedragspatronen, maar ook wel als de
daar achterliggende normen en waarden van de samenleving. Economen
vatten instituties veelal beperkter
op, en wel als concrete organisaties,
zoals ondernemingen of vakbonden.
Zo spreken de zogeheten nieuwinstitutionalisten (Williamson e.a.)
over de onderneming als een institutie. Hodgson prefereert een ruime
definitie van het begrip. In onze eigen woorden en Nagelkerke volgend kan institutie het best worden
opgevat als die bewust en onbewust
tot stand gekomen normen, regels
en structuren die het (economisch)
handelen controleren, voorschrijven
en mogelijk maken. Men denke aan
normen betreffende contracten, aan
regels betreffende mededinging, aan
marktstructuren alsmede aan sociaalpolitieke structuren, waaronder vakbonden en overheden. Achter de instituties liggen als centrale maatstaven de waarden van de samenleving, die (nagenoeg) niet ter discussie staan.
De institutionele omgeving van normen, regels en structuren geeft richting aan het gedrag en bepaalt mede
de afloop van het economisch proces. Voor het adequaat beschrijven,
verklaren en voorspellen van economische fenomenen zoals investeringen van ondernemingen, de prijs
van melk of de (in-)effectiviteit van
industriebeleid, is naar de opvatting
van Hodgson inzicht in de institutionele omgeving onontbeerlijk. De instituties verschillen, en daarmee het
gedrag en de uitkomst. Zo zijn investeringen van Japanse ondernemingen op de langere termijn gericht
dan bij voorbeeld die van Amerikaanse ondernemingen; zo kan de
prijs van melk worden bepaald door
minimumprijzen, en zo kan het Franse industriebeleid effectiever zijn
dan het Nederlandse door specifieke
sociaal-politieke structuren.
Het betrekken van de institutionele
omgeving in economisch onderzoek
kan de analyse aanzienlijk compliceren: er is immers niet alleen sprake
van eenrichtingsverkeer, waarin de
instituties het gedrag bepalen, er is
ook sprake van een interactie waarbij actoren instituties creeren, wijzigen en opheffen. Opgemerkt moet
worden dat niet alle instituties even
maakbaar zijn: normen laten zich
niet gemakkelijk veranderen, terwijl
regels (mededingingsregels bij voorbeeld) en structuren (vakbonden,
ondernemingsstructuren, brancheorganisaties, of marktstructuren)
daarvoor eerder in aanmerking komen.
caties voor de methode van onderzoek. Als ook normen, juridische regels en diverse structuren (markt-,
politieke en sociale structuren) in de
analyse moeten worden betrokken,
is de methode van onderzoek per
definitie multidisciplinair. Als uit onderzoek blijkt dat ook niet-economische factoren relevant zijn voor het
adequaat beschrijven of verklaren
van het onderhavige fenomeen, dan
dient er in het theoretische analysekader plaats te zijn voor concepten
uit andere disciplines.
Het is niet voldoende als zo’n analyse een momentopname van de institutionele structuur maakt; essentieel
is juist vat te krijgen op de dynamiek
van het geheel, waarin de te verklaren variabele is ingebed. Zo eist bij
voorbeeld het beschrijven en verklaren van de Japanse industriele groep
een nauwgezette studie van de historic, de cultuur, alsmede van economische factoren zoals produktie- en
transactiekosten. Welke variabelen
in de analyse moeten worden betrokken kan niet op voorhand worden
vastgesteld, maar dient juist te blijken uit een onderzoek, waarin ruimte is voor verklarende variabelen uit
diverse wetenschappen. In de institutionele economic dient volgens
Hodgson dan ook een centrale
plaats te worden ingeruimd voor het
evolutionaire aspect, hetgeen grote
implicaties heeft voor de wijze, waarop de individuele actor in de theorie
wordt beschouwd.
De bespreking van de visie op de individuele actor heeft een centrale
plaats in het boek van Hodgson.
Mainstream economics is gebaseerd
op het zogenaamde methodologisch
individualisme: de individuele maximaliserende agent is de bouwsteen
van de theorie en de analyse gaat
niet verder dan dat microniveau. Dat
kan alleen worden gerechtvaardigd
als de “(…) individual purposefulness was entirely indeterminate or
spontaneous” (biz. 66). Zeker, er is
een element van onbepaaldheid in
het menselijke gedrag, maar als
wordt geaccepteerd dat ten minste
een deel wordt bepaald of be’invloed
door sociale factoren, dan dienen
deze in de analyse een plaats te krijgen. Het extreem van volontaristisch
individualisme (het individu bepaalt
onafhankelijk van de omgeving)
moet worden vermeden, evenals het
extreem van structureel determinis-
Methodologie
Het opvatten van instituties als een
breed complex van normen, regels
en structuren heeft belangrijke impli-
1. A. Nagelkerke, Instituties en economisch handelen, Tilburg.
me (de omgeving bepaalt zonder inbreng van het individu). Er is immers sprake van een wisselwerking.
Het gedrag van individuen wordt
voor een deel bepaald door de omgeving waarin zij verkeren, maar tegelijkertijd is sprake van vrijheidsgraden en van mogelijkheden om door
middel van gedrag de omgeving te
bepalen. Daarom dient het methodologisch individualisme, waarin de
omgeving van het individu gegeven
is, vervangen te worden door een
analyse waarin de wisselwerking tus-
sen gedrag en omgeving een plaats
heeft.
Een ding is zeker: het onderzoek
wordt er niet gemakkelijker op! Die
moeilijker weg moet volgens
Hodgson echter worden begaan als
de beantwoording van de probleemstelling zulks vereist. Als tijdens het
onderzoek blijkt dat er bij het beantwoorden van vragen naar bij voorbeeld het ontstaan van de onderne-
ming, de dynamiek van economische stelsels of de ontwikkeling van
de technologic sprake is van een
‘many sided picture’, waarin diverse
interdependente variabelen een rol
spelen, dan mag de analyse niet op
voorhand worden beperkt tot bij
voorbeeld de traditionele economische factoren.
Nieuw institutionalisme
Hodgson besteedt veel aandacht aan
de zogeheten ‘new institutional economies’ (NIE), waarvan Oliver Williamson de grondlegger is en de
transactiekostentheorie het centrale
leerstuk. Hodgson bekritiseert de
NIE scherp. De essentie van zijn bezwaren betreft dat ook deze school
het methodologisch individualisme
als uitgangspunt neemt: het zijn
maximaliserende, of minimaliseren-
de individuen die onafhankelijk van
hun omgeving instituties maken of
wijzigen vanuit een oogpunt van
economische efficientie. Daarbij
wordt een selectiemechanisme verondersteld, dat de actoren dwingt tot
het kiezen van de economisch meest
doelmatige vormen.
Soortgelijke kritiek heeft Hodgson
op de ‘property rights’-benadering
van de NIE. De ‘property rights’benadering ziet relaties uitsluitend
in termen van eigendomsrechten,
die een prikkel zijn voor efficient gedrag. Hodgson, daarentegen, ziet
eigendomsrechten bovenal als de institutionalisering van relaties tussen
personen, een institutionalisering
die is ingebed in een patroon van
normen en waarden. De samenle-
ESB 21-10-1992
ving moet niet uitsluitend worden
beschouwd als een netwerk van contractuele relaties, die begrepen kunnen worden als het resultaat van het
gedrag van maximaliserende individuen. Om contracten te kunnen begrijpen, is meer nodig dan inzicht in
de belangen van individuen: “For in
a contract not everything is contractual”.
Ook op het gebied van markten en
ondernemingen heeft Hodgson kritiek op de zienswijze van de NIE. De
markt moet niet worden beschouwd
als een magisch mechanisme dat efficiente oplossingen genereert (NIE),
maar als een intern (door de marktpartijen) en extern (door de overheid) geordende organisatievorm.
“Markets are organized and institutionalized exchange”. Evenzo stelt
Hodgson dat de NIE ondernemingen
ten onrechte beschouwt als efficiente hierarchieen, waarin informatie
minder wordt verstoord en goedkoper wordt geproduceerd en verspreid dan in markten. Zo stelt de
NIE dat ondernemingen efficienter
coordineren dan markten, omdat zij
volgtijdige beslissingen kunnen nemen, procedures kunnen invoeren
en verwachtingen kunnen afstemmen. Hodgson stelt daar tegenover
dat ondernemingen ook verstarrende gewoontes en routines kennen
die zeer inefficient kunnen zijn.
Daarnaast kunnen inefficient^ ondernemingen voortbestaan omdat zij
zich door middel van inefficientie organisatievormen, zoals kartels, tegen
concurrentie beschermen.
Het zal nu geen verbazing meer wekken dat Hodgson ook veel kritiek
heeft op het centrale leerstuk van de
NIE: de transactiekostentheorie van
Williamson. Het is juist deze theorie
die de wereld beschouwt als het resultaat van het gedrag van kostenminimaliserende individuen: “What
is, is best”.
Beleidsimplicaties
De wijze waarop in de theorie de wereld wordt gemodelleerd en de impliciete of expliete veronderstellingen
die daarbij worden gehanteerd, hebben implicaties voor de beleidsaanbevelingen die uit de theorie voortkomen. Neoklassiek getinte theorie
stelt een efficiente marktwerking
centraal. Zo is (was?) de Amerikaanse mededingingswetgeving gebaseerd op het traditionele ‘structure,
conduct, performance’-paradigma
en zo komen uit de nieuwe institutionele theorie aanbevelingen voor een
minimale rol van de overheid.
Volgens Hodgson is het echter fundamenteel onjuist het martkmechanisme voor te stellen als een efficient,
waardevrij, a-politiek allocatiemechanisme. Behoeften en technologische
ontwikkelingen zijn niet autonoom
en gegeven, maar worden gevormd
en gestuurd door instituties, die op
zichzelf voor verandering vatbaar
zijn. Het ordenen van markten is een
politick proces, waarin macht een
grote rol speelt. Markten zijn niet
waardevrij, maar worden beheerst
door dominante partijen. Het gebruik van markten impliceert dat de
bevrediging van behoeften van specifieke groepen de overhand heeft.
Daar is op zich niets tegen als dat
maar wordt gedragen door een democratisch proces, waarin de mix
van markt en planning onderwerp
van besluitvorming is. In een ‘echte’
institutionele analyse wordt juist dat
aspect meegenomen. Een institutionele analyse reikt derhalve verder
dan het beschrijven en verklaren:
ook het normatieve beleidsaspect
maakt er onderdeel van uit.
Een kanttekening
Het klinkt allemaal mooi. Maar is het
gevaar niet groot dat een institutionele analyse verzandt in alles-hangtmet-alles-samen- verhalen? Is er nog
wel sprake van een strakke, logisch
consistente wetenschappelijke analyse? Het gevaar om in weliswaar interessante, maar beschrijvende case
studies te blijven steken, wordt door
Hodgson zeker onderkend. Veel
handvaten om daaruit te komen,
biedt hij helaas niet en wellicht is
dat ook wel het grootste probleem
voor de institutionele economic.
Duidelijk is wel na lezing van het indrukwekkende boek van Hodgson,
dat de vrees om de problematiek
niet in zijn complexe interdependenties te kunnen vatten, niet mag leiden tot een a priori uitschakeling
van relevante verklarende variabelen, waardoor het vraagstuk tot een
eenzijdig doelmatigheidsplaatje
wordt teruggebracht. Dan resulteert
niet alleen een inadequaat beeld van
de werkelijkheid, maar is ook het gevaar levensgroot dat beleidsmakers
op grond van de aanbevelingen van
theoretici ongelukken maken.
John Groenewegen
De auteur is verbonden aan de vakgroep
Economische Organisatievormen van de
Erasmus Universiteit Rotterdam.