Ga direct naar de content

Mobiliteitsbereidheid op de arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 14 1980

Mobiliteitsbereidheid or, de
arbeidsmarkt
I

Enkele geografische aspecten van het sollicitatie- en
wervingsgedrag
DRS. J. H. VOS*
Voor het slechte functioneren van de arbeidsmarktwordt vaak een vermeende geringe bereidheidtot
pendelen of verhuizen van de Nederlandseberoepsbevolkingmedeverantwoordelijkgesteld. Tot nu toe
kon geen gefundeerd oordeel over de arbeidsmobiliteit worden gevormd, omdat nauwelijks onderzoek
heeft plaatsgevonden naar de determinanten van geografische-spreidingswerkloosheid. In dit artikel
wordt verslag gedaan van een onderzoek, waarbij een antwoord werd gezocht op de vraag in hoeverre de
bereidheid van werkgevers en sollicitantenom een arbeidsovereenkomst te overwegen wordt beïnvloed
door de afstand die hen van elkaar scheidt. Tevens werd gekeken naar het eventuele gebrek aan
informatie over arbeidsmogelijkheden buiten de eigen streek. Bij werkzoekenden met een relatief laag
opleidingsniveaubleek die kennis vrijwel te ontbreken: in de landelijke dagbladen wordt slechts bij
uitzondering met voor hen relevante vacatures geadverteerden in de regionale dagbladen worden bij
uitzondering banen aangeboden buiten de regio. Aanwijzigingen dat werkzoekenden immobiel zouden
zijn, werden in dit onderzoek niet gevonden
Achtergronden
De maatschappelijke belangstelling voor het vraagstuk van
de geografische mobiliteitsbereidheid van werkzoekenden1
– werklozen is tamelijk groot te noemen, gezien de talrijke
beschouwingen over dit thema in de pers en in wetenschappelijke publikaties. Over de mate van mobiliteitsbereidheid
blijken de meningen nogal uiteen te lopen. Zo lijken de
vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties van oordeel
te zijn dat werkzoekenden in onvoldoende mate bereid zijn tot
pendel over lange afstand of verhuizing in ruil voor een
(nieuwe) baan. Zij wijzen daarbij op het feit, dat er situaties
voorkomen waarin werkgevers grote behoefte hebben aan
personeel, maar niemand kunnen krijgen, terwijl er (weliswaar in andere regio’s) tegelijkertijd sprake is van werkloosheid in dezelfde beroepsgroep. O.a. door het geringe verschil
tussen de sociale uitkering die men ontvangt en het loon dat
wordt geboden, zouden werklozen de prikkel missen om
offers te brengen. Vanuit vakbondskringen wordt hiertegen
ingebracht, dat het met de mobiliteitsbereidheid wel mee valt
(e; wordt in ons land toch veelvuldig over langere afstanden
gependeld met alle nadelige gevolgen van dien), dat men uit
sociale overwegingen van werkzoekenden/werklozen toch
nauwelijks kan verwachten dat men ,,huis en haard” verlaat
voor een vaak instabiele arbeidsplaats in een ander deel van
het land en dat werkgevers zelf vaak erg selectief zijn bij het
aannemen van sollicitanten.
Toch blijven allerlei uitspraken in dit verband tamelijk
speculatief vanwege het ontbreken van (recent) empirisch
materiaal. Dit geldt ook voor de wetenschappelijke publikaties waarin de problematiek van de frictiewerkloosheid wordt
behandeld. We spreken van frictiewerkloosheid als er sprake
is van het gelijktijdig voorkomen van werkloosheid en voor
deze werklozen (in principe) relevante vacatures; dit type
werkloosheid, dat wordt beschouwd als een component van
de structurele werkloosheid in bredere zin, is dus niet het
gevolg van een tekort aan relevante banen, maar wordt met
name veroorzaakt door het feit dat het zoekproces (van zowel
werkzoekenden als werkgevers) tijd kost. Dit zoekproces zal
langer duren (en de frictiewerkloosheid zal groter zijn) naarmate:

ESB 30-4-1980

de informatie van vragers en aanbieders over elkaar
gebrekkiger is;
– werkzoekenden selectiever zijn wat betreft hun verlangens
m.b.t. zaken als loonniveau, secundaire arbeidsvoorwaarden en maximale woon-werkafstand;
– de werkgevers selectiever zijn t.a.v. d e sollicitanten wat
betreft kenmerken als leeftijd, sexe, ras, nationaliteit,
arbeidsverleden, voorkomen, bekwaamheid, ervaring en
woonlokatie;
– sollicitatie- en selectieprocedures inefficiënter zijn.

Werkloosheid veroorzaakt door het tweede en derde aspect
wordt wel selectiewerkloosheid genoemd. Indien wat betreft
hetzelfde beroep in bepaalde regio’s een overschot (werkloosheid) aan arbeidskrachten bestaat naast een tekort (onvervulde vacatures) in andere regio’s, kan men spreken van regionale-spreidingswerkloosheid.
Het nagenoeg geheel ontbreken van kwantitatieve informatie over de omvang, aard en achtergronden van de geografische-spreidingswerkloosheid – volgens Den Broeder een
,,. . . belangrijke, o p langere termijn gezien belangrijkste”
verschijningsvorm van de werkloosheid – is opvallend 1).
opmerkingen in wetenschappelijke publikaties over de geografische aspecten van de frictiewerkloosheid zijn veelal
beschouwend van aard en nauwelijks kwantitatief onderbouwd. De geografische dimensie van de frictiewerkloosheid
kan worden opgevat als een situatie waarin de gepercipieerde
fysieke afstand tussen de woonlokatie van het aanbod en de
werklokatie van de vraag zo groot is dat dit:
– of leidt tot een onvoldoende op de hoogte zijn van elkaars
aanwezigheid (informatiebarrières);

*De auteur is wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Regiologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Geinteresseerden kunnen zich
voor een kopie van het onderzoeksverslag richten tot de vakgroep
Regiologie. Adres: Geografisch Instituut, Hoogbouw WSN, Paddepoel, Postbus 800, 9700 AV Groningen.
I ) A.L. den Broeder, Het werkloosheidsvraagstuk: een poging tot
probleemformulering, in: Werkloosheid: oord, omvang. srrucrurele
oorzaken en beleidsolrernorieven, Preadviezen voor de Vereniging
voor de Staathuiskunde, Den Haag, 1975, blz. 17.

of tot gevolg heeft, dat de vragers geen prijs stellen o p de
aanbieders (b.v. vanwege de verplaatsingskosten);
of tot gevolg heeft, dat het potentiële aanbod niet bereid is
om zich over de betreffende afstand (enlof naar de
betreffende regio) te verplaatsen.

Tabel I . De ruimtelijke spreiding der sollicitanten per opleidingsniveau
Verdeling van de sollicitanten over
deafstandsklassen in procenten
cgemeente
zelf

Onderzoeksdoel, onderzoeksvragen, onderzoeksopzet
Het zijn o.a. de bovengenoemde elementen waaraan aandacht is besteed in ons onderzoek, dat tot doel had meer
inzicht te verschaffen in een aantal geografische aspecten van
het sollicitatiegedrag van werkzoekenden en het wervingsgedrag van werkgevers. Getracht is, een antwoord te geven op de
volgende onderzoeksvragen:
welke mate geven de werkzoekenden d.m.v. hun sollicitatiegedrag blijk van de bereidheid o m zich te verplaatsen
voor het verkrijgen van een (nieuwe) baan?
in welke mate worden werkzoekenden geïnformeerd over
de voor hen relevante werkmogelijkheden buiten hun
eigen regio?
in welke mate geven werkgevers expliciet de voorkeur aan
werkzoekenden woonachtig in de regio waar de organisatie is gevestigd?
wat is het oordeel van werkgevers t.a.v. de verhuisbereidheid van werkzoekenden en welke zijn hun eigen ervaringen in deze?
De informatie die nodig was voor het beantwoorden van
deze onderzoeksvragen i s o p de volgende wijze verkregen:
– uit een analyse van de personeelsadvertenties in 20 regionale dagbladen;
Рuit een enqu̻te onder werkgevers; van de 464 werkgevers
die we een vragenlijst hebben toegestuurd hebben 285
(6 1 %) deze correct ingevuld teruggestuurd; de steekproefresultaten mogen als representatief worden beschouwd
voor onze onderzoekspopulatie, t.w. die werkgevers die
een personeelsadvertentie hebben geplaatst in de zaterdageditie van één van de geselecteerde landelijke dagbladen (Telegraaf, Algemeen Dagblad, de Volkskrant, NRC
Handelsblad). De werkgevers is o.m. verzocht de woonplaats o p te geven van de sollicitanten die reageerden o p de
vacature.
De mobiliteitsbereidheid van werkzoekenden
De mate waarin werkzoekenden 2) in hun sollicitatiegedrag
blijk geven van de bereidheid om zich (hetzij via pendel, hetzij
via migratie) te verplaatsen voor het verkrijgen van een baan,
is hier gemeten door eerst d e afstand tussen de woongemeente
van de sollicitant en de gemeente waar de functie moet worden
vervuld als volgt te classificeren:
I . de sollicitanten uit de gemeente waarin de functie vervuld
moet worden;
2. sollicitanten uit gemeenten binnen een straal van 20 km;
3. sollicitanten uit gemeenten o p 20-60 km afstand;
4. sollicitanten uit gemeenten o p 60-130 km afstand;
5. sollicitanten uit gemeenten o p meer dan 130 km afstand
van de plaats waarvoor de betreffende organisatie een
nieuwe kracht zoekt.
Vervolgens zijn de ruim- 3.000 sollicitanten, die reageerden
o p de 285 geselecteerde personeelsadvertenties verdeeld over
de Safstandsklassen. Het resultaat van deze procedure is
uitgesplitst per beroepsgroep, bedrijfsklasse, inkomensniveau
en het niveau van de opleiding. We beperken ons hier tot een
presentatie van de ruimtelijke spreiding der sollicitanten per
opleidingsniveau (zie tabel 1).
Wat betreft de mobiliteitsbereidheid onder de sollicitanten
die zoeken via landelijke dagbladen, mag worden geconcludeerd dat deze aanzienlijk is. Niet minder dan 70% van hen
blijkt in principe bereid om een afstand van meer dan 20 km
te overbruggen; 40% solliciteert zelfs vanuit gemeenten o p

<20 km

20-M)
km

130
km
>I30 km

M)-

Geen/lo/lbo.. . .
Mavo/mulo . . .
Havolmms.. . . . .
Atheneum! hbs. .
Mb 0 . . . . . . . . .
H b0 ………..
Univ./ hogeschool
Overige . . . . . . . .
Totaal . . . . . . . . .

meer dan 60 km afstapd van de plaats waar het bìdrijf is
gevestigd. Benadrukt moet worden dat hier niet de potentiële mobiliteitsbereidheid wordt gemeten, maar de – uit
het sollicitatiegedrag – gebleken bereidheid. De potentiële bereidheid zal waarschijnlijk hoger liggen, daar een
deel van degenen die solliciteren op een vacature in de eigen
gemeente best bereid kan/zal zijn om zich in ruil voor een
(nieuwe) baan over grotere afstanden te verplaatsen.
Bij de beoordeling van de resultaten moet wel worden
bedacht, dat de onderhavige groep sollicitanten niet representatief is voor de totale groep werkzoekenden in ons land op
een bepaald moment. Het gaat hier nl. om sollicitanten, die
reageren op personeelsadvertenties in landelijke dagbladen.
Zoals verderop zal blijken verschilt de vacaturestructuur in
landelijke dagbladen significant van die in b.v. regionale
bladen. Vanwege de ondervertegenwoordiging van de lagere
opleidingsniveaus in onze steekproef mag o p basis van de
gegevens zoals ze in tabel 2 zijn gepresenteerd, geen statisch
verband worden verondersteld tussen opleidingsniveau en
mate van gebleken mobiliteitsbereidheid. Op het feit dat de
lagere opleidingsniveaus in de steekproef zijn ondervertegenwoordigd zal verderop worden ingegaan.

Werving o p functionele deelmarkten
In hoeverre krijgen werkzoekenden die in principe bereid
zijn om zich voor het verkrijgen van een baan te verplaatsen
naar lokaties buiten hun eigen regio, ook de kans om deze
bereidheid om te zetten in actief gedrag (=solliciteren)?
Anders gezegd: worden potentieel mobiele werkzoekenden
voldoende geinformeerd over werkmogeliikheden buiten hun
eigen regio en hebben ze in die gevallen waarin ze reageren op
vacatures in andere regio’s dezelfde kansen als sollicitanten

uit het gebied waarin de organisatie is gevestigd?
In zijn onderzoek naar de factoren die de (her-)intreding in
het arbeidsproces kunnen verklaren, vond Van Wezel geen
verband tussen mobiliteitsbereidheid (offerbereidheid) en de
kansen op (her)intreding in het arbeidsproces: werklozen die
bereid waren om in ruil voor een baan te verhuizen (of te
pendelen over langere afstanden) bleken nauwelijks meer
kans o p een baan te hebben dan zij die hiertoe niet bereid
waren. Als verklaring voor de afwezigheid van een verband
noemt Van Wezel (o.a.) de mogelijkheid dat een belangrijk
deel van de mobiliteitsbereiden onvoldoende geinformeerd is
over banen in andere regio’s, waardoor vraag en aanbod
w

w

A
.

2) Het begrip werkzoekenden refereert hier niet (alleen)aan werklo-

zen die als zodanig bij het arbeidsbureau staan geregistreerd, maar
aan iedereen die via een sollicitatie duidelijk maakt op zoek te zijn
naar een (nieuwe) baan. Op dit moment zijn wij bezig met de analyse
van de uitkomsten van een onderzoek onder werklozen, waarin de
centrale vraag was: in hoeverre zijn werklozen bereid om in ruil voor
een baan te verhuizen en welke factoren oefenen hierop invloed uit?

elkaar niet vinden. Dit gebrek a a n inzicht in de mogelijkheden elders zou mede kunnen worden veroorzaakt door het feit
dat de vraag naar arbeidskrachten zich richt o p een geografisch zeer nauw omgrensd aanbod in de naaste woonomgeving. Slechts voor bepaalde functies opereert de werkgever o p
geografisch grotere deelmarkten; niet zozeer om o p deze wijze
een beroep te doen o p de mobiliteitsgeneigdheid van werkzoekenden, maar in eerste instantie o m via de betreffende
media (W.O.landelijke dagbladen) voor het bedrijf relevante
functionele deelmarkten te bereiken. Werkgevers kunnen via
verschillende kanalen hun vacatures trachten te vervullen:
werving via het arbeidsbureau, via eigen werknemers, opleidingsinstituten, zittingsavonden, huisbezoek en via personeelsadvertenties. Over het algemeen wordt slechts via personeelsadvertenties ook buiten de lokale en regionale deelmarkt
geworven. Vandaar dat we ons hier hebben beperkt tot dit
kanaal.
Allereerst hebben we getracht een antwoord te vinden o p de
vraag of werkgevers zich via regionale bladen op andere
functionele deelmarkten richten dan via landelijke dagbladen.
Na classificatie van de vacatures in de geselecteerde regionale
en landelijke dagbladen naar opleiding blijken tussen beide
media grote verschillen te bestaan in de opbouw van het
vacaturebestand wat betreft het niveau van de gevraagde
opleiding (zie tabel 2).

voor de lezers van landelijke dagbladen met een relatief
geringe opleiding, hetgeen betekent dat zij voor hun informatie over vacatures met name zijn aangewezen o p regionale
bladen (of het Gewestelijk Arbeidsbureau). De vraag is nu in
hoeverre er voor hen mogelijkheden zijn om via het regionale
dagblad op de hoogte te geraken van werkmogelijkheden in
andere regio’s (buiten het verzorgingsrayon van hun krant).

De werving op regionale deelmarkten
Aan de werkgevers in ons onderzoek is de vraag voorgelegd
of de betreffende personeelsadvertentie in het landelijk dagblad óók in één of meer regionale kranten is geplaatst. Hierop
is als volgt geantwoord (zie tabel 3).
Tabel 3. Spreiding van personeelsadvertenties over regionale
dagbladen
Heeft vacture in één of meer regionale bladen gestaan?

Opleidingsniveau

Landehjke dagbladen

Regionale dagbladen

l

Lboilo/geen . . . . . . . . . . . . .
Mavo/mulo . . . . . . . . . .
Havo! mms. . . . . . . . . . . . . . .
Atheneum/ hbs. . . . . . . . . . . .
Mbo . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hbo . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Universiteit/hogeschool . . . .
Overiee . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal . . . . . . . . . . . . .
Absoluut aantal vacatures

..

Aantal geselecteerde dagbladen

I

1 o0

(

285
4

In de regionale bladen wordt in 42% van de gevallen een
baan aangeboden waarbij geen of hooguit lager beroepsonderwijs wordt verlangd. In de landelijke bladen is dit slechts
het geval in 3% van de vacatures; ruim 74% van de vacatures
in landelijke dagbladen vraagt naar personen met mbo, hbo of
universitair getuigschrift, terwijl in de regionale bladen slechts
14% van de vraag zich op deze categorieën richt (W.O.niet
meer dan 1% universitair).
Op basis van de inhoud van de vacatures mogen we dus
stellen, dat werkgevers zich via de landelijke dagbladen o p
totaal andere functionele deelmarkten richten dan via regionale bladen. Lezers van regionale bladen met een relatief
hoge opleiding zullen via hun dagblad nauwelijks worden
geinformeerd over voor hen relevante banen; hetzelfde geldt

Frequentie

Nee . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ja, in één regionaal dagblad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Ja, in verscheidene regionale dagbladen . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal

Tabel 2. Procentuele verdeling van het gevraagde opleidingsniveau in landelijke en regionale bladen

i

………………………………………

282

100

Het merendeel van de werkgevers (72%) werft dus niet
expliciet o p regionale deelmarkten; 19% plaatst de advertentie weliswaar ook in één regionale krant, maar naar alle
waarschijnlijkheid is dit in de meeste gevallen het dagblad uit
de regio waarin het bedrijf is gevestid. Slechts 9% van de
ondervraagden tracht door het plaatsen van een advertentie in
verscheidene regionale bladen omvangrijkere geografische
deelmarkten te bereiken.
Ook de bestudering van personeelsadvertenties in regionale
bladen levert een dergelijk beeld op. Nagegaan is welk deel
van de vacatures in de geselecteerde regionale dagbladen
afkomstig is van werkgevers die personeel zoeken voor een
bedrijf(sonderdeel), dat is gevestigd buiten de regio welke
behoort tot het verzorgingsrayon van het betreffende dagblad. Het resultaat laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
Van de 1.257 vacatures blijken er niet meer dan 35 (2,5%)
afkomstig van werkgevers die zijn gevestigd buiten het verzorgingsrayon van de betreffende krant. Voor de lezers van deze
dagbladen bestaat er dus nauwelijks kans om via hun dagblad te worden geïnformeerd over arbeidsmogelijkheden in
andere regio2s.
De geografische voorkeur van werkgevers
In het bovenstaande is het vermoeden geuit dat een deel van
de werkgevers niet via landelijke dagbladen werft om o p deze
wijze een beroep te doen o p de mobiliteitsbereidheid van
werkzoekenden, die woonachtig zijn in andere regio’s, maar
om zo specifieke (voor de organisatie relevante) doelgroepen
te bereiken. O m dit vermoeden te toetsen, is de werkgevers
gevraagd of zij de voorkeur geven aan sollicitanten uit de
eigen regio. Bijna de helft (48%) van de respondenten antwoordt hier bevestigend op, hetgeen betekent dat een opmerkelijk groot deel van de werkgevers selecteert o p niet-kwalitatieve gronden.
Gevraagd naar de belangrijkste reden voor hun selectieve
houding t.a.v. sollicitanten uit andere regio’s antwoorden de
werkgevers als weergegeven in tabel 4.
De grote problemen die werkgevers verwachten bij het
vinden van geschikte huisvesting voor sollicitanten die vanwege hun nieuwe baan zouden moeten verhuizen, blijkt voor
3 1% van hen het voornaamste motief om de voorkeur te geven
aan sollicitanten uit de regio waarin de organisatie is gevestigd. Opvallend is dat 17% van degenen die een dergelijke
voorkeur uitspreken de mentaliteit van ,,allochtonen” als

Tabel 4. Motivatie van werkgeversvoorkeur voor sollicitanten uit eigen regio

(

Aantal malen genoemd

l absoluut l in procenten
Huisvestingsproblematiek ……………………….
Pendelkosten …………………………………
Mentaliteit van personen uit andere regio’s ………….
Specifieke eisen verbonden aan de functie …………..
Kosten verbonden aan verhuizen ………………….
Overige redenen/geen redenen ……………………
Totaal

………………………………..

belangrijkste reden aanvoert; negatieve vooroordelen blij ken
dus een rol te spelen in het wervings- en selectiebeleid van
werkgevers.
Het oordeel over en de ervaringen met de verhuisbereidheid
van werkzoekenden
Uit berichten in de persmedia krijgt men de indruk dat
werkgevers over het algemeen een negatief oordeel hebben
over de verhuisbereidheid van werkzoekenden. Uit de resultaten van ons onderzoek blijkt echter dat hierover, voor zover
het gaat om werkgevers die werven via landelijke dagbladen,
toch genuanceerder wordt gedacht. Een meerderheid van de
werkgevers (64%) vindt dat de verhuisbereidheid wel mee valt
of zelfs tamelijk groot is; slechts 26% is van mening dat ze
tamelijk ‘of zeer gering is.
Opmerkelijk is, dat ruim 70% van de werkgevers die
behoren tot de laatste groep zelf de voorkeur geeft aan
sollicitanten uit hun eigen regio en daarmee het tonen van de
verhuisbereidheid door werkzoekenden niet honoreren.
Ook uit de eigen ervaringen van werkgevers blijkt weinig
van een afwezigheid van verhuisbereidheid op grote schaal;
niet meer dan 15% geeft te kennen in dit verband negatieve
ervaringen te hebben, terwijl 41% positieve ervaringen meldt.
De belangrijkste conclusies kunnen als volgt worden samengevat:
in die gevallen waarin werkzoekenden adequaat geinformeerd worden over ,,job-opportunities” buiten hun eigen
regio (nl. via personeelsadvertenties in landelijke dagbladen) blijkt dat de mobiliteitsbereidheid tamelijk groot is.
Hierbij dient er nogmaals op te worden gewezen dat deze
opmerking over de hoge mate van mobiliteitsbereidheid
m.n. betrekking heeft op de hogere opleidingsniveaus
vanwege de ondervertegenwoordiging van de lagere opleidingsniveaus in de steekproef;
het merendeel der werkzoekenden/werklozen in ons land
wordt echter via de personeelsadvertenties in hun dagblad
nauwelijks geïnformeerd over voor hen relevante werkmogelijkheden buiten hun eigen woonregio. Het is nl. gebleken dat:
– lezers van landelijke dagbladen met een relatief laag
opleidingsniveau via hun dagblad vrijwel geen informatie over voor hen relevante banen ontvangen;
– lezers van regionale dagbladen nauwelijks worden geinformeerd over voor hen relevante banen in andere
regio’s; 973% van alle vacatures in deze bladen biedt
banen aan binnen het verzorgingsrayon van de betreffende krant;
– ook de werkgevers in ons onderzoek slechts in zeer geringe mate werven op verscheidene geografische deelmarkten.
Men kan zich dus afvragen op welke wijze werkzoekenden/
werklozen, die niet in het bezit zijn van een relatief hoge(re)
opleiding (de overgrote meerderheid) op de hoogte kunnen
geraken van werkmogelijkheden buiten huneigen woonregio,
daar ook de andere informatiekanalen waarlangs vacatures
worden aangeboden in dit verband een beperkte betekenis
hebkn.
J.H. Vos

Auteur