Ga direct naar de content

Milieudruk in Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 11 1995

Milieu
Milieudruk in
Nederland
De milieunormen van het
Nationaal Milieubeleidsplan
warden lang niet gehaald.
Hoe kan het beter?

energieverbruik en de produktie van
afval zit Nederland boven het OESOgemiddelde, vooral ten opzichte van
de OESO-landen in Europa. Aan bos
en andere natuurgebieden is in
Nederland niet veel meer over. Het
areaal natuur is in vergelijking met
andere OESO-landen niet alleen zeer
beperkt, maar ook zeer versnipperd
en in zorgwekkende staat. Daarvoor
zijn verdroging en de accumulatie
van vermestende, verzurende en
toxische stoffen verantwoordelijk.

Bronnen van vervuiling

Waar komt die milieudruk vandaan?
Met behulp van het NAMEA-model
Er is geen OESO-lidstaat waar de
van het CBS, een input-outputmodel
concentratie van mensen en econovoor Nederland met daaraan gekoppelde milieumodules, kan berekend
mische activiteiten zo hoog is in
Nederland. Dit weerspiegelt zich in
worden wat de verschillende econonegatieve externe effecten voor de
mische sectoren bijdragen aan de
natuur en het milieu. Van alle OESOmilieubelasting1. Tabel 2 geeft een
lidstaten is de milieudruk in Nederoverzicht van de relatieve bijdragen
land het hoogst (zie label 1).
van verschillende economische sectoDat de hoge bevolkingsdichtheid
ren en de consumptie aan vijf milieuin Nederland zich ook weerspiegelt
thema’s die in het Nationaal Milieubein het hoogste bnp per km van alle
leidsplan (NMP) worden genoemd, te
weten: het broeikaseffect, aantasting
OESO-landen is niet verwonderlijk.
van de ozonlaag, verzuring, vermesWel opmerkelijk is dat de milieudruk
door landbouw, transport, energieverting en afval. Daaraan is het recente
bruik en afval internationaal zo hoog
milieuthema ruimte toegevoegd.
scoren. De veedichtheid is in NederUit de label blijkt dat de milieuland tien maal hoger dan in OESOdruk in Nederland voor wat beirefl
Europa, en de Nederlandse boeren
de thema’s afval en ruimte mel name
gebruiken vier maal zoveel stikstofverband houdl mel de consumptie,
terwijl voor de overige milieuthema’s
houdende kunstmest als hun Europese collega’s. Er is ook geen OESOde produktie de belangrijkste bron
land waar zoveel personen- en
vormt. Van de economische secloren
vrachtauto’s per km rondrijden, en
levert het openbaar nut (elektriciteil,
waar (op Belgie na) zoveel wegen
gas en waier) de groolste bijdrage
zijn aangelegd. Ook wat betreft het
aan de emissie van broeikasgassen,
gevolgd door de
Tabel 1. Milieudruk in Nederland, enkele indicatoren
chemische Indusvoor 1990-1992
trie, veehouderij
(methaan (CH4) en
Neder- OESO- OESO
lachgas (N20) zijn
land
Europa
broeikasgassen),
aardolie-industrie,
Bevolkingsdichtheid (inwoners/km2)
98
27
407
de transportsector
Bnp (mln $/km2)
6,7
1,4
0,5
en de tuinbouw.
Runderen en varkens (stuks/km2)
52
15
549
Hel gebruik van
Kunstmest (ton/km2) bouwland
41,5
9,7
5,9
CFK’s komt grotenWagenpark (voertuigen/km2)
182
40
15
deels voor rekeWagenpark (vrachtwagens/km2)
15
4
3
ning van de chemiLengte wegennet (km/km2)
0,8
0,4
3,5
sche industrie en
Energiegebruik (per eenheid bnp)
0,26
0,19
0,24
de metaalsector.
Afval (kg/capita)
504
370
490
Voor de nalionale
Afval (ton/km2)
205
36
13
emissies van verzuBebost gebied (% van landoppervlak)
33,4
33,2
9,9
rende stoffen is
met name de intenBronnen: OECD Environmental Performance Reviews-Netherlands, Parijs, 1995, figuur 1.2 en 4.2; OECD Environmental
sieve veehouderij
Data-Compendium 1993, Parijs, label 5.1A, 10.5 D en 11.2 C.
verantwoordelijk,

I

gevolgd door de transportsector (stikstofoxyden, (NOX)), openbaar nut en
de chemische industrie. De vermesling komt voor rekening van de landbouw, wederom met name de intensieve veehouderij. De belangrijkste
bijdrage aan de industriele afvalproblematiek wordt geleverd door de
bouw, maar ook de chemische industrie en de transportsector produceren
relatief veel afval. Ten slotle wordt de
beperkte ruimle in Nederland voor
ruim 67% opgeslokl door de landbouwsector, voor bijna 9% door de
hout- en meubelindustrie (om technische redenen is al het bosareaal aan
deze sector toegerekend) en voor
ruim 8% door de transportsector (o.a.
wegen, parkeerruimte, garages).

Milieudoelstellingen
In het Nationaal Milieubeleidsplan
zijn milieudoelstellingen geformuleerd die binnen een generatie een
duurzaam Nederland moeten opleveren. Om de afstand tussen de voorziene ontwikkelingen op economisch
en (milieu)technologisch gebied en
de daaraan gekoppelde milieudruk
enerzijds, en de geformuleerde doelstellingen anderzijds zichtbaar te maken, is het NAMEA-model, met de milieumodules, geextrapoleerd naar het
jaar 2030. De basis voor deze extrapolatie is de algemene economische
ontwikkeling van het Global Shiftscenario tot 2015 van het CPB, min of
meer autonome milieutechnologische
ontwikkelingen zoals ingeschat door
onder andere het RIVM en lange termijnnota’s over het ruimtegebruik in
Nederland van de RPD, het Ministerie
van Economische Zaken en het
CPB . Daarbij is geen rekening is
gehouden met onvoorziene intensiveringen van het milieubeleid, noch
met nog onvoorziene milieutechnologische ontwikkelingen.
1. Zie voor een beschrijving van het NAMEA-model SJ. Keuning en M. de Haan,
Nationale rekening en milieu, ESB, 12 januari 1994, biz. 34-38. In het kader van het
DEOS-onderzoekproject, in opdracht van
het Ministerie van VROM is dit model aangepast en gestandaardiseerd voor 1991.
2. CPB, Nederland in drievoud, Een scenariostudie van de Nederlandse economie, 1990-2015, Sdu, Den Haag, 1992;
Ministerie van Economische Zaken, Ruimte voor economische activiteit, Den Haag,
1994; H.J.J. Stolwijk, De Nederlandse
landbouw op de drempel van de 21ste
eeuw. Onderzoeksmemorandum nr. 95,
CPB, Den Haag, 1992.

Dit resulteert in tabel 3, waarin

de milieudruk van de Nederlandse
economic en de milieudoelstellingen
voor 2030 naast elkaar zijn gezet.
Daarbij zij aangetekend dat de milieudoelstellingen die in tabel 3 voor
2030 zijn ingevuld, aan de ruime kant
zijn en volgens het NMP2 reeds in
2010 gerealiseerd moeten zijn.

Tabel 2. Relatieve bijdrage van verscbillende economische sectoren aan zes
milieutbema’s, in procenten, 1991

Aantal Broei- Ozon
in de tot. kas
produktie

Sector

7,8

Voedings- en genotm.
Overige industrie
Chemie
Aardolie- industrie

Delftstoffenwinning

Wat uit tabel 3 duidelijk wordt is dat
er meer moet gebeuren dan nu, anders kan de stijging van de milieu-efficientie nooit de bevolkingsgroei en
economische groei bijhouden. Er zijn
drie mogelijkheden om deze situatie
in gunstige, dat wil zeggen minder
milieubelastende zin te be’invloeden:

Openbaar nut

2,3

• een versnelde milieutechnologische ontwikkeling;
• een structurele verandering van de
samenstelling van de produktie;
• een structurele verandering van de
samenstelling van de consumptie.

Bouwnijverheid

7,8
47,5

Overige diensten
Vervoer
Hout- en Meubelindustrie

Rubber-/ kunststofvw. ind.

5,9
0,7
1,0

Veehouderij
Akkerbouw

2,2
0,3

Tuinbouw

1,3
0,3
0,1
0,3

Agrarische diensten/bosbouw
Visserij
Milieureinigingsdiensten

Consurnenten

Totaal

Technologische versnellingen zijn op
enkele terreinen reeds waarneembaar. Zo wordt gewerkt aan zogenaamde milieutechnologische verbeteringen met synergetische effecten,
dat wil zeggen dat meerdere milieuproblemen tegelijkertijd aangepakt
worden.

De tweede optie van een minder
milieubelastende economische structuur lijkt zich voor wat betreft de
akkerbouw en melkveehouderij
gedeeltelijk vanzelf te voltrekken.
Een vrijere wereldhandel in landbouwprodukten en een afbouw van
de EU-landbouwsubsidies zijn daarvoor verantwoordelijk. Wanneer in
de glastuinbouw en intensieve veehouderij geen technologische versnellingen doorgevoerd kunnen worden,
zijn volumebeperkingen onvermijde-

lijk. De doelstellingen voor vermesting en verzuring komen anders nooit

100

Milieu- NMP-doel-

(106 kilo CO2 equivalent)
(109 zuur equivalent)
9

(10 zuur equivalent)
(106 kilo PCfosfor) equivalent)
(106 kilo)
(km2)

Bron: DEOS-project, zie voetnoot 1.

0,8
7,0
2,0

3,9
0,3
0,1
2,8
19,6
100

binnen bereik. Een door een strenger
milieubeleid afgedwongen internationale verplaatsing van sectoren is niet
aan de orde voor zover Nederland
niet duidelijk voorop gaat lopen in
het klimaatbeleid. Een toenemende
emigratie van boeren lijkt wel mogelijk. Ook is het voorstelbaar dat door
gebrek aan aantrekkelijke vestigingsplaatsen en vervoerscongestie bedrijven zich verplaatsen of besluiten zich
niet in Nederland te vestigen. Het tekort aan ruimte in 2030 doet zich
voornamelijk in de Randstad voor.
De derde optie, veranderende levenstijlen en consumptiepatronen, is
het minst grijpbaar en voorspelbaar.
Op dit terrein zijn vele, vaak tegengestelde tendensen waarneembaar.
Maar gezien de beperkte marktaande-

druk
Broeikas
Ozonlaag
Verzuring
Vermesting
Afval
Ruimte

32,3
24,4

4,3

0,0
0,0
0,0
0,0
1,8
0,2

9,5
14,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0

13,0
100

Vermesting

val

1,2
2,2
5,8
2,4
7,7

0,5

9,4

0,2

3,5
13,1
2,5

0,6
8,5
2,5
6,0
8,5
0,1
0,3
34,8
2,6
2,3
0,2
0,1
0,2
14,0
100

5,4

3,6
0,3
0,1
0,7

0,3
0,6
0,8
0,0
0,0
50,6
16,8
11,4
0,0
0,0
0,1
8,8
100

0,2
5,8
2,7

15,1
12,2
10,0

0,9
0,2
2,0
0,5
1,4
0,2
0,9
-8,8
28,2
100

Ruimte

1,1
0,2
0,0
0,1
0,0
0,2
0,3
0,6
0,2
8,4
8,6
0,0

36,9
26,8
3,5
0,0
0,0
0,0
13,1
100

Bron: DEOS-project, zie voetnoot 1.

Tabel 3- Milieudruk van de Nederlandse economic en milieudoelstellingen per
tbema voor 2030
Milieuthema

0,2

13,2
4,4
6,3
1,5
21,1
1,4
5,8
5,4
0,0

2,0

Metaal

Milieu-optics

2,2
2,3

4,5
4,0
9,5
2,5

Af-

Verzuring

stelling

195.160
0
33.470
240
37.870
4.220

165.000
0
16.000
97
15.000
3.500

Afstand

30.160
0

17.470
143
22.870
720

Afstand
in%

len van milieuvriendelijke en ecologische produkten, die vaak niet boven
de twee a drie procent uitkomen, lijkt
een sturing van de overheid onvermijdelijk. Volledige internalisering van

de milieukosten moet daarbij het uitgangspunt zijn. Rekening houden
met het milieu moet uit de altrui’stische sfeer worden gehaald.
De drie optics vergen een lange termijn strategic, met als algemeen doel

de beheersing van de milieubelasting
door congestie en diffuse bronnen.
Meer specifiek gaat het daarbij om
verhoging van de energie-efficientie
en toepassing van alternatieve bronnen, terugdringen van de verzuring
door de intensieve veehouderij en
het wegtransport, vermindering van
de vermesting door de landbouw en
minder afval van de bouw, de transportsector en de consumenten.

H. Verbruggen
De auteur is is plv. directeur van het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije

Universiteit Amsterdam en bijzonder hoog-

15
0
52
60
60

Een uitgebreidere versie van dit artikel met
verantwoording van berekeningen verschijnt binnenkort in: L. van der Geest en

17

J. van Sinderen (red.), Kracht en zwakte

leraar internationale milieu-economie.

van de Nederlandse economie, Rotterdam,
1995.

ESB 1-11-1995

I

Auteur