De recente publicatie Economische groei en het inkomen van Nederlanders (cbs.nl) van CBS-hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen doet veel stof opwaaien. Ze herhaalt wat hij vorig jaar al schreef (Van Mulligen, 2020, hoofdstuk 3). Nu doet hij dat met het gezag van het CBS en wraakt hij onafhankelijke publicaties omdat ze ten onrechte zouden uitstralen dat inkomens in ons land al langdurig achterblijven bij de economische groei (Rabobank, 2018; Heijne en Noten, 2020; Engelen 2020).
Macro- of microreeksen
De publicatie van Van Mulligen stelt dat het totale beschikbare inkomen van huishoudens over de afgelopen 50 jaar trendmatig de economische groei (bijna) heeft bijgebeend. Voor wie bekend is met de macrodata in de Nationale rekeningen is dit weinig verrassend: het beschikbaar inkomen van de sector huishoudens varieert afhankelijk van de conjunctuur tussen 55 en 65 procent van het beschikbaar inkomen van de hele economie.
De publicatie van het CBS suggereert echter dat de bekritiseerde literatuur dit anders ziet. Die literatuur maakt evenwel eveneens gebruik van CBS-gegevens maar dan van microdata waarop de inkomensverdeling is gebaseerd. Deze data tonen voor de periode 1977-2019 fundamenteel dezelfde ontwikkeling van het totaal beschikbaar huishoudinkomen als de macrodata, maar wel op een lager niveau (45 tot 53 procent). In de macrodata tellen inkomens gemiddeld 20 procent meer mee, omdat daar ook kapitaalinkomen meetelt dat niet direct bij de huishoudens terechtkomt, zoals bijvoorbeeld toekomstige pensioenrechten van 36 miljard euro in 2019. Figuur 1 toont beide reeksen.
Bron: CBS, Nationale Rekeningen (NR), ontleend aan Economische groei en het inkomen van Nederlanders (cbs.nl), en Inkomensverdeling (Iv) (integrale gegevens vanaf 2011 lineair gekoppeld aan het eerdere niveau).
Per hoofd of per huishouden
Wat beide partijen scheidt is dat Van Mulligen meent dat het beter is om te kijken naar het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking dan naar het gemiddelde per huishouden. De andere publicaties kijken, nota bene in navolging van het CBS zelf, naar het gemiddelde per huishouden.
Van Mulligen’s argument is demografisch: het aantal eenpersoonshuishoudens is drastisch groter geworden. Dat argument ziet over het hoofd dat het demografische aspect niet verdelingsneutraal is. Huishoudens met hogere inkomens tellen gemiddeld meer personen: 2,9 in de hoogste 20 procent tegen 1,5 in de laagste 20 procent (2014, netto), en deling door het aantal personen geeft hen een navenant groter gewicht in de bepaling van het gemiddelde vergeleken met het huishoudgemiddelde. Deze scheefheid is sinds 1977 bovendien gegroeid doordat het aantal minder daalde aan de top dan aan de onderkant.
Zodra het inkomen wordt gestandaardiseerd, is het persoonsgemiddelde dat Van Mulligen hanteert, minder informatief dan het huishoudensgemiddelde van de andere publicaties. Standaardisering geeft de betekenis van huishoudinkomen aan gegeven omvang en samenstelling van het huishouden. Het ondervangt het effect van zowel de groei van eenpersoonshuishoudens als de verkleining van meerpersoonshuishoudens, waardoor minder personen afhankelijk zijn van hetzelfde inkomen. Het totale gestandaardiseerde inkomen ontwikkelt zich per saldo gunstiger vergeleken met zowel het ongestandaardiseerde huishoudinkomen als met het persoonsinkomen: zie ‘Micro: gestandaardiseerd’ in de figuur. Merk op dat Rabobank (2018) wijst op het verschil tussen netto inkomen en gestandaardiseerd inkomen en ook laat zien dat het laatste zich gunstiger ontwikkelt.
Gemiddelde en verdeling
Met macrocijfers is het onmogelijk om iets te zeggen over de verdeling, alleen over het gemiddelde geven ze informatie. De inkomensstatistiek maakt meteen duidelijk dat toespitsing op het gemiddelde onverantwoord is wanneer het gaat om ‘het inkomen van Nederlanders’. Het heeft geen betekenis voor hoe de bevolking de inkomensontwikkeling ervaart als de hogere inkomens stelselmatig groeien en de koopkracht van de onderste helft langdurig stagneert (Salverda, 2014).
Daarnaast komt ook in beeld dat het aantal personen met een eigen inkomen veel sterker is gegroeid dan de bevolking in het algemeen – denk aan de gestegen arbeidsparticipatie (Salverda en Thewissen, 2018). Hun gemiddelde inkomen is navenant áchtergebleven bij de economische groei. Het gezamenlijk voeren van een huishouden met samenvoeging van inkomens is dan ook een drijvende factor achter het groeiende verschil tussen hoge en lage inkomens (Salverda en Rook, 2019).
Conclusie
Van Mulligen heeft gelijk dat het inkomen meegroeide maar de andere publicaties delen dat punt. Hij heeft ongelijk door naar het persoonsgemiddelde te kijken en de inkomensverdeling volledig te negeren, internationaal gezien een van de parels van zijn organisatie .
Alleen al vanwege die controversiële opstelling had publicatie op persoonlijke titel moeten plaatsvinden in een blad als ESB en niet als een officieel standpunt op de website van het CBS. Zo’n publicatie van Van Mulligen had dan het startpunt van een debat kunnen zijn.
Nu loopt elke discussie dood op de website van het CBS. Daarbij roept het verhaal zelf het gevoel op dat het CBS het liever niet heeft over ongelijkheid. Beide punten bedreigen de neutrale reputatie van het CBS.
Literatuur
Engelen, E. (2021). Ontwaak! Singel uitgeverijen – Athenaeum.
Heijne, S. en H. Noten (2020). Fantoomgroei. Atlas Contact.
Mulligen, P.H. van (2020). Met ons gaat het goed. Prometeus.
Rabobank (2018). Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil.
Salverda, W. (2014). De tektoniek van de inkomensongelijkheid in Nederland. In: M. Kremer, M. Bovens, E. Schrijvers en R. Went, editors. Hoe ongelijk is Nederland? WRR en AUP.
Salverda, W. en V. Rook (2019). De innige verstrengeling van arbeidsmarkt- en inkomensongelijkheid. In: W. Been, M. Keune en F. Tros, red. Hoe goed werkt Nederland? Uitdagingen rond arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en ongelijkheid. B+B Vakmedianet, Alphen aan den Rijn.
Salverda, W. en S. Thewissen (2018). How has the middle fared in the Netherlands? A tale of stagnation and population shifts. In: B. Nolan, ed., Inequality and Inclusive Growth in Rich Countries: Shared Challenges and Contrasting Fortunes. Oxford University Press.
Auteur
Categorieën