mening
Inflatie is onsterfelijk
E
ind jaren negentig en begin deze eeuw, tijdens de hoogtijdagen van de IT-revolutie, beweerde menige deskundige dat de economische paradigma’s veranderd waren,
en dat economieën voortaan harder konden groeien
zonder dat er nog gevaar was voor inflatie. De latere ontwikkelingen hebben deze voorspellingen hard onderuitgehaald en het
gevaar van inflatie is recentelijk ook weer opgedoken. De meest
recente cijfers uit de Verenigde Staten zijn wat dat betreft niet
hoopgevend. Niet lang geleden heeft de voormalige voorzitter van
de Federal Reserve, Alan Greenspan, al gezegd dat op termijn een
structureel inflatieniveau van vijf procent mogelijk is.
Er zijn goede redenen om Greenspans bewering serieus te nemen.
De wereld heeft een enorme liquiditeitsgroei gekend in de afgelopen jaren. Deze opgehoopte liquiditeit heeft zich tot nu toe nog
niet vertaald in een structureel hogere inflatie, maar vormt nog
steeds een dreiging. Er zijn echter nog meer oorzaken voor inflatiedreiging. De snel opkomende economieën drijven de prijzen
van grondstoffen steeds verder op. Dit effect weegt extra zwaar
omdat deze economieën relatief inefficiënte productieprocessen
hebben en dus relatief veel grondstoffen verbruiken. Voorts zal het
inflatiedrukkende effect van de goedkope importen uit deze landen
steeds verder wegebben naarmate ze zelf duurder worden met hun
toenemende welvaart en beleid van vrijwel vaste wisselkoersen.
Aan de ene kant zal de stijging van hun aandeel in onze importen
op termijn afvlakken. Aan de andere kant, als de toename van dit
importaandeel voldoende ver is afgevlakt, zullen deze importen
onze inflatie positief beïnvloeden, doordat de prijzen van importproducten sneller stijgen dan die van onze eigen producten. Tot
slot heeft de toenemende wereldwijde concurrentie geholpen om
onze inflatie laag te houden. Als het tempo waarin concurrentie
toeneemt omlaaggaat (en op termijn is dit onvermijdelijk) dan gaat
de inflatie omhoog, ceteris paribus.
Wat kan het beleid doen? Een deel van de ontwikkelingen speelt
zich af buiten de invloed het monetaire beleid. We kunnen China,
en andere opkomende economieën, niet verwijten dat ze willen
groeien en dus meer grondstoffen zullen verbruiken – dat willen we
immers zelf ook. Echter, de voortdurend dreigende oververhitting
van China wordt versterkt door het Chinese wisselkoersbeleid. De
astronomische accumulatie van hun reserves als gevolg van het
vasthouden van hun wisselkoersen vertaalt zich in binnenlandse
geldgroei en inflatiedreiging. Deze inflatie importeren wij natuurlijk
ook op termijn.
Tot nu toe heeft de ECB haar best gedaan om de inflatie onder de
twee procent te houden. Dit is grosso modo gelukt. De ECB heeft
dan ook een voorzichtig beleid gevoerd met voorzichtige renteverlagingen tijdens de laatste economische neergang. Nochtans wordt
de ECB nu geconfronteerd met het dilemma tussen het verhogen
van de rente om de inflatie onder de duim te houden en het verruimen van het monetaire beleid om ons door de huidige kredietcrisis
te loodsen. De ECB heeft ervoor gekozen om de banken tijdelijk
een ongekend volume aan goedkope kredieten te lenen.
Niet alleen onze eigen banken, maar ook die van buiten het eurogebied die via hun kantoren op het continent kunnen inschrijven
op deze leningen. (De andere centrale banken zullen de ECB
dankbaar zijn.)
Dan de Fed. Tijdens de laatste groeivertraging in de VS was
deze er snel bij om de rente agressief te verlagen. De economie
reageerde vrijwel meteen met een opleving die zich uitte in een
toename van de consumptie van duurzame goederen en behuizing,
in plaats van via het verwachte investeringskanaal. De centrale
bank weet dus niet zeker hoe snel, en via welke kanalen, het
monetaire beleid de economie beïnvloedt. Verder reageert inflatie
algemeen vertraagd op veranderingen in het monetaire beleid door
de starheid van de prijzen. Zo’n vertraagde reactie is bedrieglijk en
kan de indruk wekken dat een forse verruiming van het monetaire
beleid straffeloos kan worden uitgevoerd. Tot slot, het is moeilijk
om de exacte conjuncturele situatie te meten: de definitieve cijfers
worden vaak pas lang na afloop van de betreffende periode vastgesteld. Al deze onzekerheden vragen om extra voorzichtigheid bij
het voeren van het monetaire beleid. De renteverhogingen in de
aanloop naar de voorbije piek in de Amerikaanse economie zijn
duidelijk niet genoeg geweest, getuige de meest recente inflatiecijfers. Hiermee heeft de Fed zichzelf in de wielen gereden. Het
dilemma waarvoor de ECB nu staat, confronteert de Fed met een
veelvoud aan kracht. Door het laten oplopen van de inflatie kan
Fed de huidige crisis moeilijker bestrijden.
De algemene les is dus dat wanneer een centrale bank niet zeker
is over de juiste beleidslijn, ze beter voorzichtig en dus wat conservatiever kan zijn. Dat geldt ook wanneer ze onzeker is over de
aanwezigheid van zeepbellen in de aandelen- en huizenmarkten:
beter een iets te stringent beleid, dan achteraf veel ellende.
Roel Beetsma
Hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam
ESB
25 januari 2008
61