Ga direct naar de content

Marktwerking in de zorg één jaar later

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 2006

zorgsector

Marktwerking in de
zorg één jaar later
Het nieuwe zorgstelsel heeft geleid tot sterke
prijsconcurrentie op de zorgverzekeringsmarkt maar
nog niet tot effectieve concurrentie tussen zorgaanbieders. Hiervoor zijn meer vrijheidsgraden en meer
transparantie nodig.

I

n 2006 is de curatieve zorgsector drastisch hervormd met het oogmerk om
meer ruimte te creëren voor marktwerking. De beoogde concurrentie dient
zich primair af te spelen op twee markten: de
zorgverzekeringsmarkt en de zorginkoopmarkt.
Op de zorgverzekeringsmarkt moeten verzekeraars concurreren om de gunst van verzekerden, terwijl zorgaanbieders op de zorginkoopmarkt moeten concurreren om contracten met
zorgverzekeraars.
Nu de rook enigszins is opgetrokken kan een
eerste balans worden opgemaakt. Wat is er in
het eerste jaar in de zorg veranderd? Zijn op
de zorgverzekerings- en de zorginkoopmarkt
de onzichtbare handen daadwerkelijk uit de
mouwen gestoken?

Concurrentie op de verzekeringsmarkt

Erik Schut
Hoogleraar gezondheidseconomie, iBMG/ECRI,
Erasmus Universiteit
Rotterdam

20

Een goed functionerende zorgverzekeringsmarkt
is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed
functionerende zorginkoopmarkt. Zonder een
geloofwaardige dreiging dat ontevreden verzekerden weglopen, zullen zorgverzekeraars zich
niet inspannen om de zorg zo goed en doelmatig mogelijk voor hen te regelen.
In de aanloop naar het nieuwe zorgstelsel werd
breed getwijfeld aan de bereidheid van verzekerden om te stemmen met de voeten. De geringe
verzekerdenmobiliteit in de ziekenfondsverzekering gaf weinig reden voor optimisme. Sombere
voorspellingen voorzagen dat de nominale premie ruim boven het door het kabinet geraamde
bedrag van 1106 euro zou uitkomen.

ESB december

2006

Premieoorlog
Zorgverzekeraars waren echter bang dat de
radicale veranderingen verzekerden zouden
aanzetten om zich kritisch te bezinnen op de
ooit gemaakte verzekeraarskeuze. Temeer daar
veel ziekenfondsverzekerden voor het eerst ook
konden kiezen voor een collectief contract. De
angst om verzekerden te verliezen leidde in
het najaar van 2005 tot een ware premieoorlog. De eerste zorgverzekeraar dook meteen
fors onder de door de overheid geraamde
premie en de rest volgde met vergelijkbaar
scherpe premies. Bovendien werd aan collectiviteiten gemiddeld ook nog ruim zes procent
premiekorting geboden, waardoor de gemiddelde premie ruim beneden het kostendekkende niveau uitkwam(NZa, 2006a).
Als gevolg van de premieoorlog lijden de zorgverzekeraars in 2006 op de basisverzekering
naar verwachting een verlies tussen 375 en
950 miljoen euro (Douven en Schut, 2006).
Oktober 2006 maakte een van de grootste
zorgverzekeraars, Achmea, bekend vijftien
miljoen euro per maand te verliezen op de basisverzekering (NRC Handelsblad, 14 oktober
2006). De verliezen op de basisverzekering
kunnen door de grotere concerns ruimschoots
worden betaald uit vrijvallende reserves van
de voormalige particuliere zorgverzekering
(Douven en Schut, 2006).
Aardverschuiving verzekerden
De scherpe premieconcurrentie leidde in
de eerste maanden van 2006 tot een aardverschuiving van verzekerden. Ongeveer 18
procent van alle Nederlanders wisselde van
zorgverzekeraar (NZa 2006a). In vergelijking
met de blijvers zijn overstappers relatief jong,
gezond, hoog opgeleid, woonachtig in een
grote stad en hebben zij een partner en kinderen. Collectiviteiten vormden een belangrijke

katalysator voor de ongekende verzekerdenmobiliteit. Bijna de helft (46 procent) van de
verzekerden heeft zich aangesloten bij een collectieve verzekering, waarvan circa tweederde
via werkgevers en eenderde via een breed
scala aan initiatiefnemers, zoals vakbonden,
gemeenten, sportverenigingen, ouderenbonden
en patiëntenverenigingen.
Uit een inventarisatie van de NZa (2006a)
bleek dat premie de voornaamste reden was
om van verzekeraar te wisselen. De zorgverzekeraars die in 2006 marktaandeel wonnen
hadden, op één uitzondering na, alle een lagere
individuele premie dan de verliezers (Deloitte,
2006). Naast premie speelde bij de overstap
vooral de dekking van de aanvullende verzekering een belangrijke rol. Hoewel reputatie
en dienstverlening een ondergeschikte reden
waren om over te stappen, bleken zij de dominante reden om een zorgverzekeraar trouw te
blijven. Vijf van de zes verzekeraars die naar
het oordeel van verzekerden het beste uit bus
kwamen op het terrein van dienstverlening,
hebben in 2006 verzekerden gewonnen, terwijl
vijf van de zes met het slechtste rapportcijfer
verzekerden verloren (Deloitte, 2006). De kwaliteit van de door zorgverzekeraars ingekochte
zorg speelde noch voor de overstappers noch
voor de blijvers een rol van betekenis. Terwijl
de stelselherziening draait om de rol van de
zorgverzekeraar als kritische inkoper van zorg,
is deze rol voor verzekerden dus vooralsnog
onherkenbaar.
Voortzetting premieconcurrentie
Hoewel het percentage overstappers wegens
de unieke omstandigheden in 2006 waarschijnlijk all-time high is geweest, lijkt de
markt allerminst tot rust gekomen. (Op grond
van een enquête onder 600 respondenten
verwacht TNS NIPO (2006) dat in 2007 circa
vijf tot zeven procent van zorgverzekeraar zal
wisselen.) Zo lijken verzekerden zich inmiddels veel bewuster van hun keuzemogelijkheden en is ook de media-aandacht voor de
premiestelling sterk gestegen. Bovendien
blijkt dat bijna een kwart van de werkgevers
de intentie heeft om in 2007 hun collectief
contract bij een andere zorgverzekeraar onder
te brengen (Aon, 2006).

Begin oktober heeft de regionale zorgverzekeraar DSW wederom als
eerste haar premie voor 2007 bekend gemaakt. Met 1137 euro ligt
deze premie net als in 2006 ruim onder de door het kabinet geraamde
premie (1166 euro). DSW, dat zelf geen collectieve contracten aanbiedt, maakt het voor de concurrentie zo nagenoeg onmogelijk om
substantiële collectiviteitskortingen te bieden zonder opnieuw forse
verliezen te incasseren. Het lijkt er echter op dat in 2007 de resterende
‘oorlogskassen’ wederom zullen worden aangesproken om de premieoorlog voort te zetten. Begin november zetten de meeste zorgverzekeraars – waaronder alle grote – hun premie rond die van DSW, waardoor
de gemiddelde premie in 2007 met circa 1150 euro opnieuw lager
uitkomt dan de raming van het kabinet. Ondanks deze scherpe premie,
worden ook in 2007 weer forse collectiviteitskortingen geboden. Zo kan
bijvoorbeeld iedere Nederlander voor slechts 1025 euro (tien procent
korting) via independer.nl een collectieve basispolis afsluiten.
Mits individueel verzekerden voldoende prijsgevoelig blijven, zullen de
individuele contracten ook in de toekomst weinig marge overlaten om
verliezen op collectieve contracten te dekken. Collectiviteitskortingen
zullen daarom op den duur niet meer dan reële kostenvoordelen
– zoals lagere incassokosten of een gunstig risicoprofiel – kunnen
weerspiegelen.
Mogelijke reacties zorgverzekeraars
Wanneer de hevige concurrentie zich ook de komende jaren voortzet, zullen zorgverzekeraars scherp op zowel kosten als reputatie moeten letten.
Kostenbeheersing kunnen verzekeraars bereiken via besparingen op de
bedrijfskosten, via beheersing van de zorgkosten en via risicoselectie.
In eerste instantie lijken zorgverzekeraars zich vooral te richten op
reductie van hun bedrijfskosten. Zo kondigde Achmea bij de recente
bekendmaking van de verliezen op de basisverzekering aan te gaan
bezuinigen op kosten en personeel. Het wegvallen van het onderscheid
ziekenfonds-particulier en de eenduidig afgebakende overstapperiode
maakt de verzekerdenadministratie eenvoudiger. Ook de in 2006 aangekondigde fusies worden onder meer gemotiveerd door schaalvoordelen bij administratie, automatisering en inkoop, al moeten deze schaalvoordelen zich nog bewijzen. Bij bezuinigingen op de bedrijfskosten
zullen zorgverzekeraars overigens moeten waken dat dit niet ten koste
gaat van de kwaliteit van de dienstverlening, aangezien dit een belangrijke factor is voor de loyaliteit van verzekerden.
Beheersing van de zorgkosten is een stuk ingewikkelder want dat
betekent dat zorgverzekeraars op de zorginkoopmarkt efficiëntere zorg
voor hun verzekerden moeten kunnen regelen. Dat vereist, zoals verderop zal worden toegelicht, voldoende inkoopmacht bij verzekeraars en
voldoende concurrentie aan de aanbodzijde. De recente fusies tussen
zorgverzekeraars worden mede beargumenteerd vanuit de noodzaak om
overal op regionaal niveau voldoende inkoopmacht te verkrijgen.
De kunst voor zorgverzekeraars zal zijn om kwaliteitsverbetering en
kostenbeheersing hand in hand te laten gaan. Efficiëntere zorg – in

ESB december

2006

21

één keer de juiste diagnose en therapie, geen dubbele diagnostiek, een
goede coördinatie van zorg en optimale patiëntveiligheid – betekent
vaak ook betere zorg. Het is echter niet alleen ingewikkeld om dit te
realiseren, maar ook om de boodschap goed over te brengen aan verzekerden. Tot op heden zien verzekerden hun zorgverzekeraar nog niet
als zorginkoper en hebben zorgverzekeraars zich ook nog nauwelijks als
zodanig gemanifesteerd.
Een derde optie om kosten te beperken is risicoselectie. Zorgverzekeraars
krijgen voor verzekerden met een voorspelbaar hoog ziekterisico een
risicovereveningsbijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds (dat voornamelijk wordt gevuld door inkomensafhankelijke bijdragen van werkgevers,
zelfstandigen en gepensioneerden). Hoewel het vereveningssysteem de
afgelopen tien jaar enorm is verbeterd, zijn er voor zorgverzekeraars nog
steeds betrekkelijk eenvoudig gunstige en ongunstige risicogroepen te
identificeren (Van de Ven et al., 2005). In de voormalige ziekenfondsverzekering was de concurrentiedruk zo gering dat zorgverzekeraars
geen sterke prikkel hadden om de mogelijkheden voor risicoselectie te
benutten. De beperkte groep verzekerden die jaarlijks van ziekenfonds
veranderde bleek per saldo niet winst- of verliesgevend (Van Vliet, 2005).
De sterk toegenomen concurrentie zet echter veel meer druk op de ketel.
Bovendien nemen dankzij de toenemende mobiliteit, de ruimere mogelijkheden voor polisdifferentiatie en de toenemende rol van collectiviteiten de mogelijkheden voor risicoselectie aanzienlijk toe. Een potentieel
krachtig instrument voor risicoselectie vormt de aanvullende verzekering.
Omdat voor de aanvullende verzekering geen acceptatieplicht geldt, kunnen zorgverzekeraars via selectieve acceptatie op de aanvullende verzekering ongewenste klanten buiten de deur houden. Daarnaast bieden
ook collectiviteiten mogelijkheden voor risicoselectie. Collectiviteiten van
bijvoorbeeld sportverenigingen of ouderenbonden kunnen via zelfselectie van gezonde en fitte leden voor verzekeraars winstgevend zijn. Ook
zouden collectiviteiten zelf een selectief acceptatiebeleid kunnen gaan
toepassen. Tenslotte zouden ook tussenpersonen kunnen worden ingezet
om gunstige risico’s aan te trekken en ongunstige te weren.
Risicoselectie brengt voor verzekeraars echter ook het gevaar van
reputatieverlies met zich mee. Naarmate risicoselectie meer in het oog
loopt, zal het voor zorgverzekeraars minder aantrekkelijk worden. Zo
wordt het acceptatiebeleid bij de aanvullende verzekeringen al enkele
jaren nauwlettend gevolgd door consumenten- en patiëntenorganisaties
en de zorgautoriteit (De Bruijn et al., 2005, 2006, NZa, 2006a). Het
feit dat het acceptatiebeleid in de etalage staat, lijkt effect te sorteren.
In 2006 hebben zorgverzekeraars beloofd om – eenmalig – overstappers zonder selectie te accepteren op de aanvullende verzekering.
Evaluaties van het acceptatiebeleid wijzen uit dat deze belofte gestand
is gedaan (NZa, 2006a, De Bruijn en Schut, 2006). Inmiddels lijkt
de ‘eenmalige’ belofte in 2007 te worden geprolongeerd. Na kritische geluiden in een populair consumentenprogramma over mogelijke
overstapperikelen bij de aanvullende verzekering, liet Zorgverzekeraars
Nederland weten dat zorgverzekeraars onderling waren overeengekomen
ook in 2007 “voor het merendeel van de aanvullende verzekeringspro-

22

ESB december

2006

ducten geen selectieprocedures te hanterenâ€
(Wiegel, 2006).
Wegens de sterkere prikkels en toegenomen
mogelijkheden voor risicoselectie, wordt
thans hard gewerkt aan verdere verbetering
van de vereveningssystematiek. Maar omdat
het systeem waarschijnlijk nooit perfect zal
worden, is het verstandig om tegelijkertijd het
reputatiemechanisme zijn werk te laten doen
door maatschappelijk ongewenst gedrag zoveel
mogelijk transparant te maken.

Concurrentie op de zorginkoopmarkt
Concurrentie op de verzekeringsmarkt lijkt
in 2006 dus goed op gang gekomen. Maar
uiteindelijk is het allemaal begonnen om een
goed functionerende zorginkoopmarkt: wordt
de zorg er beter en doelmatiger op? Hebben
zorgverzekeraars voldoende mogelijkheden,
prikkels en inkoopmacht om efficiëntere zorg
af te dwingen?
Mogelijkheden
Zorgverzekeraars hebben op de zorginkoopmarkt thans zeer beperkte speelruimte.
Weliswaar is de contracteervrijheid toegenomen, maar de prijzen zijn nog grotendeels
gereguleerd. Slechts voor 5-10 procent van de
ziekenhuiszorg – de routinematige zorg zoals
staar-, knie- en heupoperaties – zijn de prijzen
vrij onderhandelbaar; de overige ruim negentig procent van de ziekenhuiszorg wordt nog
steeds betaald op grond van collectief onderhandelde budgetten. Ook de tarieven voor
huisartsenzorg liggen nagenoeg volledig vast
(slechts circa twee procent is vrij onderhandelbaar) en de kortingen op prijzen van geneesmiddelen die apothekers aan verzekeraars in
rekening brengen worden via een convenant
afgedwongen door de overheid. De meeste vrijheid is gecreëerd bij de fysiotherapie waar de
prijzen sinds februari 2005 bij wijze van experiment voor een periode van twee jaar volledig
zijn geliberaliseerd. Maar de fysiotherapie valt
grotendeels buiten de basisverzekering.
In het vrije segment van de ziekenhuiszorg,
heeft marktwerking voor de nodige dynamiek
gezorgd (Rosenberg, 2006). De NZa (2006b)
constateert dat contractprijzen voor de vrijgegeven DBC’s in 2006 gemiddeld slechts

0,5 procent zijn gestegen (en in reële termen
zelfs met 0,8 procent gedaald). Daarbij is
er overigens sprake van een grote variatie in
contractprijzen per regio, per zorgaanbieder,
per specialisme en per diagnose.
Aan de andere kant constateert de NZa dat
vanwege de geringe omvang van het vrije
segment de efficiëntieprikkels gering zijn en
er bovendien ongewenste afwentelingseffecten
plaatsvinden tussen het vrije en gereguleerde
segment.
In een recente brief aan de Tweede Kamer
(VWS, 2006) stelt het kabinet een drastische
verruiming van vrije prijsvorming in de ziekenhuiszorg in het vooruitzicht. Met ingang
van 2008 zouden vrije prijsonderhandelingen
moeten kunnen plaatsvinden voor zeventig
procent van de ziekenhuisproductie, waarbij
de totale productie van een ziekenhuis overigens niet duurder mag zijn dan een door de
NZa op basis van normprijzen vastgestelde
limiet. Deze normprijzen worden bepaald op
basis van de landelijk gemiddelde prijs- of
kostenontwikkeling. Voorwaarde is dan wel dat
er in 2008 sprake is van een ‘stabiel’ systeem
van producttypering op basis van Diagnose
Behandeling Combinaties (DBC’s). Bovendien
zouden de kapitaallasten, die nu nog apart
worden vergoed, tegen die tijd volledig in de
DBC-prijzen moeten worden verdisconteerd.
Wegens de ongelijke uitgangsposities in de
kapitaalvoorraad en het weerstandsvermogen van ziekenhuizen, zal de invoering van
integrale prijzen op zo’n korte termijn forse
concurrentieverstorende effecten kunnen hebben. Hoewel de voorgestelde liberalisering van
de ziekenhuisprijzen een enorme impuls voor
marktwerking in de ziekenhuiszorg betekenen,
lijkt een invoering in 2008 echter niet realistisch, temeer daar de feitelijke besluitvorming
moet plaatsvinden in een nieuw kabinet.
Prikkels
Concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt
draait vooralsnog vooral om prijs en service.
Zorgverzekeraars onderscheiden zich nog nauwelijks via de kwaliteit van de ingekochte zorg
en worden daar door verzekerden ook niet op
beoordeeld. Een belangrijk knelpunt is dat er
weinig inzicht bestaat in kwaliteitsverschillen

in de zorg. Zolang de kwaliteit intransparant blijft, bestaat het risico dat
zorgverzekeraars zich voornamelijk richten op het inkopen van zo goedkoop mogelijke zorg. Bovendien zullen verzekerden dan ook wantrouwig
blijven staan tegenover zorgverzekeraars die selectief contracteren: zijn
de geselecteerde zorgverleners niet alleen goedkoop maar ook goed? De
ontwikkeling van adequate prestatie-indicatoren waarmee de afgelopen
jaren is begonnen vormt dan ook een essentiële voorwaarde voor een
goed functionerende zorginkoopmarkt (NZa, 2006b).
Inkoop- en verkoopmacht
Een derde vraag is of zorgverzekeraars voldoende inkoopmacht hebben
om efficiëntere zorg af te dwingen. Gelet op de hoge marktconcentratie
lijkt de inkoopmacht van zorgverzekeraars op het eerste gezicht eerder
te groot dan te klein. Als gevolg van de in oktober 2006 door een NMa
goedgekeurde fusie, zijn straks veertien van de ruim zestien miljoen
Nederlanders verzekerd bij slechts zes grote zorgverzekeringsconcerns.
De overige tien procent van de markt is grotendeels in handen van
zeven veelal sterk regionaal georiënteerde zorgverzekeraars.
Relevanter dan de landelijke marktconcentratie is de concentratie op
regionaal niveau en die is meestal nog aanzienlijk hoger. Maar daartegenover staat vaak ook een hoge marktconcentratie aan de verkoopkant. Vooral op de regionale ziekenhuismarkten is de concentratiegraad
hoog. Bovendien hebben zorgaanbieders nog een forse informatievoorsprong als het gaat om inzicht in kosten en kwaliteit. Zelfs in het
vrije segment waar ziekenhuizen toenemende concurrentie te duchten
hebben van zelfstandige behandelcentra (ZBC), hebben ziekenhuizen
volgens de NZa (2006b) daarom een sterkere onderhandelingpositie
dan de zorgverzekeraars. Wel weten verzekeraars met een groot aandeel
in de ziekenhuisomzet lagere prijzen te bedingen.
De situatie ligt anders in de eerstelijnszorg, waar veel zorgverleners
werkzaam zijn in kleinschalige, zelfstandige praktijken. Vooral zorgverleners die voor hun praktijk sterk afhankelijk zijn van één zorgverzekeraar en weinig of geen uitwijkmogelijkheden hebben, lijken kwetsbaar.
Regionaal dominante zorgverzekeraars kunnen deze zorgverleners
confronteren met een alles-of-niets keuze: acceptatie van de door de
verzekeraar eenzijdig opgestelde contractvoorwaarden of helemaal
geen contract. Een monopsonistische zorgverzekeraar zou hieraan zelfs
meer inkoopmacht kunnen ontlenen dan een ‘tekstboek’ monopsonist
(Herndon, 2002). Klachten van fysiotherapeuten dat zorgverzekeraars
hun inkoopmacht misbruiken door eenzijdig contracten op te leggen met tarieven onder de kostprijs, zijn door de NMa (2005) echter
afgewezen. Ook de NZa (2006c) vond geen aanwijzingen misbruik van
marktmacht door zorgverzekeraars bij de inkoop van fysiotherapie.
Er zijn dan ook verschillende redenen waarom de inkoopmacht van
zorgverzekeraars in de praktijk minder groot is dan de hoge regionale
marktaandelen suggereren. Ten eerste moeten juist grote zorgverzekeraars breed contracteren om aan de wettelijke zorgplicht te kunnen
voldoen. Kleinere zorgverzekeraars zouden zich daarentegen kunnen
beperken tot het contracteren van zorgaanbieders met de meest gunstige prijs/kwaliteitsverhouding. Ten tweede blijkt het marktaandeel van

ESB december

2006

23

de zorgverzekeraar minder bepalend voor inkoopmacht dan de mogelijkheid om verzekerden te bewegen om van gecontracteerde zorgaanbieders gebruik te maken (Sorensen, 2003). Zonder geloofwaardige
dreiging om “marktaandeel te verplaatsen†zal ook een grote zorgverzekeraar geen sterke onderhandelingspositie hebben: de patiënten komen
immers toch wel (Varkevisser et al., 2006). De mogelijkheid om verzekerden te sturen naar preferente aanbieders hangt af van de voordelen
die zorgverzekeraars daar tegenover kunnen stellen en de gevoeligheid
van verzekerden voor dergelijke voordelen. In de apothekersmarkt wordt
door diverse zorgverzekeraars al enige jaren geëxperimenteerd met
uiteenlopende prikkels om van preferente apotheken gebruik te maken.
Hoewel een deel van de verzekerden inderdaad gevoelig blijkt voor de
zeer bescheiden prikkels, is de loyaliteit van verzekerden ten aanzien
van apotheken waarschijnlijk minder sterk dan bij andere eerstelijnszorgverleners (Boonen en Schut, 2006).
Uit onderzoek van de NZa (2006a) blijkt dat bijna de helft van de
verzekerden een polis heeft waarbij de vergoeding bij gebruik van
niet-gecontracteerde zorgverleners tachtig of negentig procent van het
wettelijke maximumtarief bedraagt. Tegelijkertijd constateert de NZa
dat deze kortingen vooralsnog weinig effect sorteren omdat zorgverzekeraars in 2006, mede uit angst voor reputatieverlies, ruim hebben
gecontracteerd. Naarmate verzekeraars beter duidelijk kunnen maken
dat selectief contracteren niet alleen kan leiden tot goedkopere maar
ook tot betere zorg, zullen meer verzekerden bereid zijn om van volledige keuzevrijheid van zorgverlener af te zien. Zo lang de kwaliteit van
zorg echter niet beter inzichtelijk wordt gemaakt, zullen verzekerden
wantrouwend blijven staan tegenover een inperking van hun vrijheid van
artsenkeuze door de zorgverzekeraars.

er geen enkele garantie dat de uitgaven binnen
een bepaald budgettair keurslijf blijven.

Literatuur
Aon (2006) Tussen zorg en zekerheid: de hervorming van
het zorg-, verzuim- en pensioenstelsel door de ogen van de
werkgever. Aon Consulting, Rotterdam.
Boonen, L.H.H.M. en F.T. Schut (2006) Sturen op de
zorgmarkt. ESB, 91, 226-228.
Bruijn, D. de, F.J. Prinsze, F.T. Schut en W.P.M.M. van
de Ven (2005) Monitor Risicoselectie. Onderzoek voor de
NPCF. iBMG, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bruijn, D. de en F.T. Schut (2006) Evaluatie aanvullende
verzekeringen 2006. Onderzoek voor de NPCF. iBMG,
Erasmus Universiteit Rotterdam.
Deloitte (2006) Collectieve af hankelijkheid. Onderzoek
naar de mobiliteit in de zorgverzekeringsmarkt. Deloitte
Consultancy, Amstelveen.
Douven, R.C.M.H. en F.T. Schut (2006)
Premieconcurrentie tussen zorgverzekeraars, ESB, 91,
272-275.
Herndon J.B. (2002) Health insurer monopsony power:
the all-or-none model, Journal of Health Economics, 21,
197-206.
NMa (2005) Besluit in zaak KNGF (nr. 5412). Den Haag.
NZa (2006a) De tussenstand op de zorgverzekeringsmarkt.
Monitor zorgverzekeringsmarkt juni 2006. NZa io.
Diemen/Utrecht.
NZa (2006b) Monitor Ziekenhuiszorg 2006. Analyse van de
marktontwikkelingen in het B-segment in 2006. CTG/ZAio,
Utrecht.
NZa (2006c) Monitor Fysiotherapie 2006, Analyse van de contractaanbiedingen voor het jaar 2006. CTG/ZAio, Utrecht.

Conclusie

Rosenberg, E. (2006) Patiënt in de watten, M/NRC

De hervorming van het nieuwe zorgstelsel heeft geleid tot sterke prijsconcurrentie op de zorgverzekeringsmarkt. De vertaling daarvan naar de
zorginkoopmarkt, waar het allemaal om begonnen is, moet echter nog
grotendeels plaatsvinden. Om deze vertaalslag te realiseren zijn meer
vrijheidsgraden en meer transparantie nodig. Naast de herordening van
de care-sector, zou dit hoog op de agenda moeten staan van het volgende kabinet.
Een nieuw kabinet zou ook een keuze moeten maken tussen macrobudgettering en marktwerking. Een verruiming van de vrijheidsgraden
op de zorginkoopmarkt leidt anders tot een steeds grotere politieke spagaat tussen onverenigbare ordeningsprincipes. Kenmerkend voor deze
spagaat is de passage in de recente kabinetsnota over prijsliberalisatie
in de ziekenhuissector waarin wordt gesteld dat “het verruimen van het
segment van vrije prijsvorming de doelmatigheid in de ziekenhuiszorg
moet vergroten en dus (!) niet mag leiden tot een overschrijding van
het BKZ (Budgettair Kader Zorg)†(VWS, 2006). Een vergroting van de
doelmatigheid impliceert echter alleen een verlaging van de prijs per
eenheid van gegeven kwaliteit. Maar omdat dit een toename van het volume en/of de kwaliteit van de ziekenhuisproductie allerminst uitsluit, is

24

ESB december

2006

Handelsblad, oktober 2006, 16-33.
Sorensen, A.T. (2003) Insurer-hospital bargaining: negotiated discounts in post-deregulation Connecticut.
Journal of Industrial Economics, 51, 469-490.
TNS NIPO (2006) Animo om (opnieuw) te switchen laag.
Onderzoek in opdracht van RTL Nieuws, 29 november.
Ven, W.P.M.M. van de, F.J. Prinsze, D. de Bruijn en F.T.
Schut (2005) Nieuw zorgstelsel vereist betere risicoverevening. ESB, 90, 223-225.
Vliet, R.C.J.A. van (2006) Free choice of health plan
combined with risk-adjusted capitation payments:
are switchers and new enrolees good risks? Health
Economics, 15, 763-774.
Varkevisser, M., N. Polman en S.A. van der Geest (2006)
Zorgverzekeraars moeten patiënten kunnen ‘sturen’.
ESB, 91, 38-40.
VWS, Ministerie van (2006) Invoering Diagnose
Behandeling Combinaties (DBC’s). Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29248 (30).
Wiegel, H. (2006). Wetsvoorstel 30668. Brief aan de leden
van de Vaste commissie voor Volksgezondheid Welzijn en
Sport van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 28 september 2006, ZN, Zeist.

Auteur