Het streven naar marktwerking in de gasmarkt
een onvoltooide herstructurering? Of een illusie?
Of misschien een misvatting?
D
Aad Correljé
Universitair hoofddocent verbonden aan de
faculteit Techniek,
Bestuur en Management
(TBM) van de TU Delft,
e introductie van marktwerking
in de Europese aardgasmarkt
verloopt niet zonder problemen.
Het Directoraat Generaal voor
Mededinging van de EU Commissie identificeerde in de Sector Enquiry (EC 2006)
een aantal belemmeringen, waaronder het
voortbestaan van lange termijn contracten
en een hoge concentratiegraad. In Nederland
signaleert de DTe de lage mate van liquiditeit
en problemen met de toegang tot exportcapaciteit (NMa 2006). Vorige winter werd in
Groot-Brittannië gesteld dat het tekorten aan
gas en de daaruit voorvloeiende hoge prijzen
het gevolg waren van een niet functionerende
Europese gasmarkt. Regelmatig wordt de
vraag gesteld hoe solide de zekerheid van
voorziening is als op langere termijn de ‘eigen’
Europese gasproductie uitgeput zal zijn (AER
2005). Hierbij wordt, enerzijds, gedoeld op de
mogelijkheden om gas van buiten Europa te
importeren. Anderzijds worden de mogelijkheden tot aanleg van een geschikte transport- en
opslaginfrastructuur ter discussie gesteld.
Vaak wordt gesteld dat bovenstaande problemen het gevolg zijn van het nog onvoltooide
proces van herstructurering. Doordat producenten, distributiebedrijven en handelaren
marktmacht blijven houden kan de markt zijn
coördinatiefunctie niet efficiënt vervullen. Er
ontstaat geen concurrentie, prijzen blijven
hoog en er wordt niet efficiënt geïnvesteerd.
De oplossing zou liggen in méér marktwerking, intensivering van de herstructurering,
een strenger toezicht op het gedrag van actoren en het effectiever reguleren van de transport- en opslaginfrastructuur. De gasmarkt
zou dan een zodanige structuur krijgen dat de
producenten en consumenten het gewenste
‘efficiënte’ gedrag gaan vertonen.
Hierbij kunnen twee kanttekeningen gemaakt
worden. Ten eerste is het zinvol om eerst na
te gaan óf de gasmarkt ooit een dergelijke
structuur zou kunnen krijgen. Dat vereist een
analyse van de weerbarstigheid van de factoren die bepalend zijn voor die structuur en
het veronderstelde gedrag van de marktpartijen, anders dan het vaststellen dat bepaalde
lidstaten en ondernemingen nog niet voldaan
hebben aan de eisen die gesteld worden in de
Europese Gasrichtlijn. Een tweede, fundamentelere, kanttekening betreft de economisch
theoretische onderbouwing van het gehanteerde ‘marktwerkingparadigma’ en de daarop
gebaseerde herstructureringsarrangementen
(zie ook Helm 2005; Michot Foss 2005).
Nadat hieronder een aantal karakteristieken
van gasmarkt belicht zullen worden, zal kort
worden aangegeven hoe de herstructurering
vorm gekregen heeft. Vervolgens zal een aantal structurele veranderingen in de Europese
gasmarkt besproken worden. Daarna worden
deze omstandigheden geïnterpreteerd vanuit
een institutioneel economisch perspectief.
Afgesloten wordt met een discussie over de
mogelijkheden die een dergelijke benadering
biedt in de (toekomstige) gasmarkt.
De gasmarkt
De aardgasindustrie kan worden opgedeeld in
een aantal segmenten. Up-stream vinden we de
exploratie en de winning. Down-stream wordt
het gas via pijpleidingen onder hoge druk naar
de grootverbruikers en lokale distributienetten
getransporteerd. De distributienetten brengen
het gas vervolgens naar de kleinverbruikers.
Soms wordt gas opgeslagen in bijvoorbeeld
zoutcavernes of lege gasvelden. Deze activiteiten worden ondernomen door bedrijven, die het
gas binnen de keten aan elkaar doorverkopen
of bepaalde diensten, bijvoorbeeld transport,
verzorgen tegen een bepaalde vergoeding.
Het exploiteren van de winning en de transport- en distributiesystemen zijn complexe en
risicovolle activiteiten. In de eerste plaats zijn er
ESB
december 2006
75
gasmarkt
Marktwerking in de gasmarkt
grote investeringen nodig, waarbij kapitaalslasten het leeuwendeel uitmaken van het kostenpatroon. In de tweede plaats zijn deze investeringen
zeer specifiek; eenmaal gebouwd bestaat er geen alternatieve aanwending
voor de systemen als de vraag of het aanbod van gas zou wegvallen. In
de derde plaats zijn de partijen door hun verbondenheid veroordeeld tot
een wederzijdse afhankelijkheid. Pijpleidingen vormen een onontbeerlijke
essential facility. Voor producenten en consumenten zijn zowel het volume
als het prijsrisico van groot belang. Het kapitaal is vastgelegd in exploratie, productie en transport faciliteiten en vereist een bezettingsgraad met
een opbrengst die op de langere termijn boven de uiterst lage marginale
kosten ligt. Consumenten committeren zich door investeringen in apparaten aan het verbruik van gas en hebben geen onmiddelijk alternatief. Ze
willen natuurlijk hoge prijzen vermijden. (Correljé , 2004).
Vroeger rechtvaardigden de neoklassieke concepten van marktimperfecties,
marktfalen en publieke goederen overheidsinterventie en regulering in de
gasindustrie, teneinde het publieke belang en de stabiliteit van de industrie te garanderen. In de VS werden private bedrijven in de winning, het
transport en de verkoop gereguleerd door de federale overheid en de state.
(MacAvoy, 2000). In Europa was de gaswinning onderworpen aan exploratie- en productieregimes en belastingheffing. De prijs van aardgas werden
ingezet als instrument voor regionale- en sectorontwikkeling. Internationaal
gastransport en groothandel werden verzorgd door joint-ventures tussen de
gasproducenten en (lokale) overheden, terwijl de distributie en verkoop in
handen van gemeentelijke bedrijven was. Commerciële relaties waren georganiseerd door middel van lange-termijn contracten, waarbij de gasprijs
aan die van olie gekoppeld was (Correljé et al., 2003).
Herstructurering in de gasmarkt
Eind jaren ’70 kwamen deze vormen van publieke interventie en
marktordening ter discussie te staan, in eerste instantie in de VS,
Groot-Brittannië, Nieuw Zeeland en Chili. “Rolling back the state†á la
Margaret Thatcher en Ronald Reagan en de introductie van marktwerking zou moeten leiden tot een efficiëntere verschaffing van energie,
water, transport en andere publieke diensten. Het streven naar een
Single European Market in 1985 maakten deze uitgangspunten deel van
de doelstellingen van de Europese Commissie; in eerste instantie om de
intracommunautaire handelsbelemmering te slechten en later als doelstelling van economisch beleid als zodanig. In dit perspectief wordt een
competitieve structuur van een markt beschouwd als de voornaamste stimulans voor een efficiënt productie- en prijsgedrag van ondernemingen
en de daaruit voortvloeiende maximalisering van economische welvaart.
Op deze basis ontvouwde zich een perspectief voor de gasmarkt met
vrije concurrentie tussen de gasproducenten en tussen de leveranciers
in de groot- en retailhandel. Vervolgens werden ontbundeling van de
netwerken, Third Party Access (TPA) en dynamische regulering ingevoerd, waarmee de transport- en distributiesystemen toegang moesten
verlenen aan alle potentiële gebruikers, terwijl een geleidelijke kosten- en tariefdaling werd afgedwongen door middel van price cap en
yardstick regulering. (Beide methoden streven naar kostenvermindering bij gereguleerde bedrijven. Price cap-regulering gaat uit van een
76
ESB
december 2006
opgelegde vermindering van de toegestane
inkomsten na een bepaalde periode. Yardstickregulering neemt het kostenniveau van de
meest efficiënte vergelijkbare bedrijven als
uitgangspunt.)
Vervolgens werden marktconforme, efficiënte,
handels- en veilinginstrumenten voorgesteld om
hoeveelheden gas alsmede opslag- en pijpleiding capaciteiten te verdelen over de marktparticipanten. Nieuwe contractvormen zouden
vraag en aanbod balanceren. Liquide spotmarkten worden geacht te ontstaan op plaatsen waar
pijpleidingen uit verschillende productie- en
consumptieregio’s bij elkaar komen.
Concurrentie tussen producenten en handelaren zou de hoge marges op de productie en
de groothandel doen afnemen en hen dwingen
de voordelen door te geven aan de eindgebruikers. Prijzen zouden vraag/aanbodverhoudingen reflecteren, in plaats van gekoppeld te
zijn aan die van olieproducten. Gedurende de
jaren tachtig werd dit liberale marktconcept
stapsgewijs ingevoerd in onder meer de VS en
Groot-Brittannië. Hier ontstonden gedreven
door een ruim gasaanbod redelijk functionerende gasmarkten die inderdaad de belofte
van lagere prijzen en afzetgroei gestand
deden. De Europese Commissie nam deze
uitgangspunten over in twee opeenvolgende
Gasrichtlijnen. De gebrekkige implementatie
daarvan en de tegenvallende effecten voor
het functioneren van de nationale gasmarkten
vormen een punt van zorg van de Commissie.
Ontwikkelingen in de gasmarkt
Parallel aan de invoering van beide
Gasrichtlijnen doen zich belangrijke veranderingen voor in de Europese gasvoorziening en
de internationale industrie (zie Van der Linde
et al., 2006)
Het verbruik van gas groeit langzaam maar
gestaag in ‘oude’ Europese gaslanden waar
gas al geruime tijd deel uitmaakt van de energievoorziening. In landen zoals Spanje, waar
aardgas pas recentelijk op grootschalige wijze
ingezet wordt, is sprake van een snelle groei,
vanwege voordelige milieuaspecten, comfort en
economische voordelen.
De interne Europese gasreserves, in
Nederland, Groot-Brittannië en Duitsland
raken langzamerhand uitgeput en de mogelijkheden voor extra productiegroei zijn minimaal,
behalve in Noorwegen. Ook in de VS en Azië
neemt de ‘lokale’ beschikbaarheid van gas
af. Tenzij er off-shore nog grote gasvoorraden
aangetroffen worden, zal de productie in de
grote consumptieregio’s teruglopen.
De huidige Europese gasimport via pijpleidingen uit Rusland is afkomstig van velden die
langzamerhand uitgeput raken. Om nieuwe
reserves on-stream te brengen in Rusland,
de voormalige Sovjet republieken en Noord
Afrika zijn grote investeringen in productie- en
transportfaciliteiten noodzakelijk.
Gas wordt in toenemende mate van verafgelegen velden naar de verbruikers getransporteerd. Bovendien is de Sovjet Unie uiteengevallen in een aantal zelfstandige republieken.
Hierbij moeten steeds meer transit-landen
doorsneden worden, zoals de Oekraïne en Wit
Rusland, die daarvoor een acceptabele beloning willen ontvangen.
Liquified Natural Gas (LNG) gaat een steeds grotere rol spelen in het gasaanbod. Dit wordt gestimuleerd door het teruglopende lokale aanbod,
de hoge olie- en gasprijzen en een aanzienlijke
kostendaling in de LNG keten. Dit betekend een
toename van de gasreserves op wereldschaal,
omdat gas beschikbaar komt uit plaatsen van
waaruit het vroeger niet met pijpleidingen naar
de markt getransporteerd kon worden.
Op langere termijn zullen de importerende
landen afhankelijk worden van Rusland en een
beperkt aantal landen in het Midden Oosten
en Afrika, waar zich de voornaamste bewezen
reserves bevinden.
Deze ontwikkelingen vereisen enorme investeringen in exploratie en winning, in nieuwe
LNG faciliteiten en transportpijpleidingen en
in de opslag van gas dichtbij de markten. Duur
langeafstandstransport vereist een constante,
hoge, benutting van de installaties en infrastructuur, zodat de dagelijkse, wekelijkse en
seizoenspatronen in de gasvraag dichtbij de
verbruikers geaccommodeerd moeten worden
(Correljé, 2006). Het marktparadigma gaat er
van uit dat deze investeringen gedaan zullen
worden als vraag en aanbodverhoudingen en
resulterende prijzen daartoe het signaal geven.
Dat vereist natuurlijk wel dat er sprake is van
efficiënte en effectieve marktwerking en van regulering van niet-competitieve segmenten.
De politieke economie van de gasmarkt
Bovenstaande veranderingen in de gasmarkt lijken van grote invloed op
het ideaalbeeld van een competitieve gasmarkt, waar een flink aantal
aanbieders gas op efficiënte economische voorwaarden levert aan
afnemers binnen een min of meer homogene institutionele context. De
aanvoerketens zullen zich echter steeds verder gaan uitstrekken buiten
de grenzen van de voormalige continentale gasmarkten. Daarbij zal
rekening gehouden moet worden met een cumulatie van verschillende
belangen, lokale tradities, reguleringsregimes en andere opvattingen
over economische politiek. Bovendien gedragen staten als gasproducenten zich anders dan private olie- en gasmaatschappijen.
Doordat de regionale afnemersmarkten steeds afhankelijker worden van
importen uit Rusland, het Midden Oosten en Afrika kan er concurrentie
tussen de afnemers optreden; een strijd die met verschillende middelen
gevoerd kan worden. Waar veel OECD overheden er van uit gaan dat ondernemingen via het prijsmechanisme zullen concurreren, zien andere
partijen op het wereldtoneel staatsdeelname in joint-ventures, subsidiering, preferentiële handelscontacten en militaire steun als geëigende
middelen om hun energievoorziening zeker te stellen.
Met betrekking tot exploratie en winning in Rusland, het Midden Oosten
en Afrika rijst de vraag in hoeverre deze landen bereid zijn de noodzakelijke investeringen te doen, of toe te laten door derden, om ‘voldoende’
gas beschikbaar te maken voor de markten in Europa, de VS en Azië.
Hoewel de leveringsrelaties op korte termijn vrij vast liggen in de gasmarkt, zijn er op de langere termijn wel degelijk verschuivingen mogelijk,
zowel in de ontwikkeling van nieuwe velden en infrastructuur en de
locatie daarvan ten opzichte van (potentiële) afzetmarkten, als in het beleid ten opzichte van de participatie van buitenlandse olie- en gasmaatschappijen. Afhankelijk van de verdeling van kosten, inkomsten, risico en
controle zullen producenten preferenties hebben voor markten, afnemers
en joint-venture partners, terwijl ook ideologische en geopolitieke overwegingen een rol spelen. Het feit dat de keerzijde van security of supply
vanuit het producentenperspectief security of demand heet en dat het
hier niet alleen om de volumecomponent gaat, is essentieel!
Transitlanden nemen ook een strategische positie in. Binnen de EU is
het al moeilijk om tot regulering van internationale transportleidingen te
komen. Daarbuiten liggen de verhoudingen nog veel gevoeliger vanwege
(latente) belangenconflicten tussen producenten, met elkaar concurrerende transitlanden en afnemers. Iedere investering in een (nieuwe)
pijpleiding betekent een machtsverschuiving tussen partijen en daardoor een andere economische onderhandelingspositie. Ook hier spelen
bredere geopolitieke belangen en ideologie een rol die puur economische afwegingen vaak overstijgt.
Het gebruik van LNG zal door middel van arbitrage een integratie tot
gevolg hebben van de tot nu los van elkaar functionerende continentale
markten in Europa, de VS en Azië. De vraag, aanbod- en prijsverhoudingen in deze markten zullen elkaar beïnvloeden. Het is dan de vraag
ESB
december 2006
77
in hoeverre er nog sprake kan zijn van betrouwbare signalen die tot
– noodzakelijkerwijs lokale – investeringen in zogenaamde liquification
plants en ontvangstterminals kunnen uitnodigen.
Binnen de EU speelt het vraagstuk van de verschillende stadia van ontwikkeling van de gasmarkten, de verschillende geografische en geologische
omstandigheden, inclusief de mogelijkheden tot eigen gaswinning en het
creëren van gasopslag alsmede de ligging ten opzichte van exportlanden
en pijpleidingen. Ook bestaan er verschillende tradities in de relatie tussen
overheden en het bedrijfsleven (zie Lohmann, 2006) Deze verschillen
vertalen zich in uiteenlopende belangen en mogelijkheden voor de industrie, de consumenten en overheden. Hierdoor zijn bepaalde marktmodellen en vormen van regulering meer of minder gewenst, waarbij het de vraag
is of het EU-model van toepassing kan zijn op al deze deelmarkten.
Duidelijk is dat deze politiek-economische omstandigheden in combinatie met de technisch-economische karakteristieken het moeilijk maken
de gasindustrie als een ideale, efficiënte markt te beschouwen. Deze
problemen lijken onoplosbaar, voor zover ze buiten de jurisdictie van
de Europese Unie vallen en de soevereine rechten van derde staten
aangaan. In de interne EU markt kan gepoogd worden concurrentie
te stimuleren door verdere herstructurering en regulering. Dit vereist
echter ook een complexe organisatie om de transacties rond de handel
in gas en het gebruik van de infrastructuur te coördineren (zie Correljé,
2005; Lohmann, 2006). Daarnaast is strikt toezicht noodzakelijk
om de partijen ervan te weerhouden hun marktmacht te misbruiken.
Immers de transportsystemen blijven natuurlijke monopolies die essentiële diensten verzorgen voor de andere partijen.
De theoretische voordelen van een geliberaliseerde markt zouden moeten worden afgewogen tegen de nadelen, in de vorm van hoge transactiekosten, hoge risico’s, belangenconflicten, volatiliteit in prijzen en
volumes en gebrek aan coördinatie binnen en tussen de verschillende
segmenten van de waardeketen, die onzekerheden in het aanbod van
gas en transportdiensten veroorzaken.
Kanttekeningen
De institutionele economie kent een breder perspectief met betrekking
tot de ordening van markten en coördinatiemechanismen. De essentie
is dat marktinstituties en -structuren een reflectie zijn van de risico’s,
waarmee de transacties op zo’n markt gepaard gaan en de kosten die
daarmee gemoeid zijn. Transactiekosten omvatten de kosten van het
maken van het contracten en het controleren en afdwingen van de naleving ervan. Daarnaast worden de kosten meegenomen die voortvloeien
uit het risico dat ex ante investeringen een ex post resultaat genereren
dat lager is dan verwacht, vanwege onzekerheden en de kosten van het
uitvoeren van de transactie.
De geschiktheid van specifieke arrangementen hangt af van de karakteristieken van de transacties tussen partijen en de omgeving waarin
die plaatsvinden. Belangrijk zijn, enerzijds, de mate waarin de partijen
bij een transactie ‘eraan vast zitten’, de zogenaamde asset specificity.
Anderzijds spelen zaken als onzekerheid, de complexiteit van een product
en informatieasymmetrie een rol. Het kiezen van de meest geschikte
78
ESB
december 2006
marktinstituties geeft partijen de mogelijkheid
deze transactiekosten en risico’s het hoofd te
bieden. De spotmarkt is te prefereren bij een
laag risico en weinig afhankelijkheid; langetermijncontracten bij grotere afhankelijkheid en
verticale integratie bij een zeer sterke afhankelijkheid en grote risico’s.
Met betrekking tot de gasindustrie is al aangegeven dat: a) investeringen sterk plaatsgebonden
zijn; b) ze een afhankelijkheid creëren voor de
afnemer die investeert in toestellen waarin geen
andere brandstoffen gebruikt kunnen worden; c)
er wordt geïnvesteerd in dedicated assets, zoals
gasvelden en pijpleidingen die voor specifieke
partijen wordt aangehouden; d) er een aanzienlijk risico bestaat dat de omzet lager is dan
verwacht, bijvoorbeeld door concurrentie van
andere brandstoffen of cyclische vraagpatronen
(Joskow 2003; Williamson 1971, 1975, 2000).
Indien ex ante vastgesteld wordt dat een transactie niet vergezeld kan gaan van een geschikte
contractvorm en dat de risico’s en kosten niet
te dragen zijn komt de transactie niet tot stand.
De hamvraag met betrekking tot de gasmarkt
luidt dus of de huidige marktinstituties een
goede afspiegeling vormen van de transacties.
De huidige gereedschapskist van de regulators
en het mededingingsbeleid is gebaseerd op het
marktparadigma dat streeft naar volledige ‘unbundling’ en het maximeren van toetreding tot
een competitieve markt. Gegeven de variatie in
rijpheid, aard en risicoprofielen van locale gasmarkten kan bovendien de vraag gesteld worden of het eenvormige opgelegde marktmodel
daaraan recht doet. Veelzeggend aspect hierbij
is dat er in de dagelijkse reguleringspraktijk
regelmatig gezwicht wordt. De zogenaamde
exemptions, bij voorbeeld, geven een vrijstelling
van regulering voor bepaalde installaties of pijpleidingen. Ook worden grootschalige fusies en
vormen van langetermijncontracten met prijsindexatie toegestaan, om investeringen in nieuwe
infrastructuur en zekerheid van gasvoorziening
op de langere termijn te verzekeren.
Conclusies
In deze bijdrage is beargumenteerd dat de
karakteristieken van de gasindustrie mogelijk
tot een heroriëntatie van het reguleringskader
nopen. In de toekomst zullen er aanzienlijke in-
vesteringen moeten plaatsvinden in pijpleidingen
en gasopslag en in exploratie en winning buiten
de EU om Europa van gas te blijven voorzien.
Het is van groot belang dat deze investeringen
gecoördineerd ondernomen worden, vooral
met betrekking tot de winning van het gas en
de tijdige aanwezigheid van de noodzakelijke
infrastructuur. Gasprojecten van deze omvang
kenmerken zich door hoge verzonken kosten,
een hoog risico en lange terugverdienperiodes.
Het risico is groot vanwege de verschillende nationale reguleringsregimes langs de waardeketen,
terwijl geopolitiek en conflicten over de verdeling
van de economische rentes binnen de keten van
grote invloed zijn. Bovendien worden verschillende locale gas markten gekenmerkt door een
grote variatie in rijpheid, aard en risicoprofielen.
Investeringsbeslissingen staan daarom bloot
aan onzekerheid met betrekking tot de toekomstige marktontwikkeling en -regulering, terwijl
fragmentatie van de waardeketen marktruis tot
gevolg heeft in investeringssignalen.
Ook is beargumenteerd dat het Europese single
market design mogelijkerwijs niet het meest
geschikte model is om de gassector te coördineren. Anders dan bijvoorbeeld in de elektriciteitssector, van waar het model afkomstig is,
strekt de internationale waardeketen zich uit tot
ver buiten de EU. Overwogen moet worden in
hoeverre alternatieve coördinatievormen noodzakelijk zijn om deze investeringen mogelijk te
maken, zodanig dat de betrokken private en
publieke up- en down-stream partijen hiermee
kunnen leven. Momenteel wordt de vraag naar
de trade-off tussen marktwerking en alternatieve opties voor marktcoördinatie niet gesteld
en niet beantwoord. Er wordt voornamelijk
gekoerst op marktkarakteristieken, zoals de
concentratiegraad, de mate van toetreding
en het gebruik van bepaalde contractvormen,
zonder dat het verband met het gedrag van ondernemingen en overheden en het resultaat in
termen van welvaart aan de orde gesteld wordt.
Een dergelijke afweging zou moeten aangeven
in hoeverre het mogelijk is om pakketen van
reguleringsinstrumenten samen te stellen die
een balans mogelijk maken tussen enerzijds de
noodzakelijke investeringen, de verwachte winsten, het risico en de coördinatiekosten te zien
geven. Anderzijds, zou er een geloofwaardige
druk op de industrie uitgeoefend moeten worden om efficiënt te blijven
opereren en misbruik van economische machtposities tegen te gaan.
Dit vereist de ontwikkeling van een systematiek om een heldere en
functionele afweging te maken tussen de vrije markt, essential facility regulering en exemptions en vormen van verticale en horizontale
integratie, rekening houdend met producenten- en transitbelangen.
Daarvoor is het noodzakelijk dat de huidige ex ante reguleringsconcepten en het ex post mededingingsbeleid losgeweekt worden van hun
rigide structure-conduct-performance onderbouwing en dat die vervangen worden door een meer dynamisch institutioneel economische kader
voor de keuze van reguleringsconcepten.
Literatuur
AER (Algemene Energie Raad)(2005) Gas voor Morgen (www.
energieraad.nl).
Correljé, A.F. J.G. Van der Linde, J.G., T. Westerwoudt (2003)
Natural Gas in the Netherlands: From cooperation to competition? The Hague: Clingendael International Energy Programme/
Oranje Nassau.
Correljé, A.F. (2004) ‘Markets for Natural Gas’, Encyclopedia
of Energy Volume 3. (ed. Cutler Cleveland), Academic Press
Reference Series, Elsevier Science.
Correljé A.F. (2005) ‘Dilemmas in Network Regulation: The
Dutch Gas Industry’. In: R. Künneke J. Groenewegen, A. Correljé
(eds.) Innovations in liberalized network industries: Between
private initiatives and public interest, Edward Elgar.
Correljé, Aad (2006) Nederlands Aardgas: Van Export naar
Flexport, ESB jrg 91, no. 4489, 30 juni 2006.
EC (2005) Energy sector enquiry – issues paper, Non confidential
version 15 11 2005, EC, Brussels
Helm, D. (2005) ‘The assessment: The new energy paradigm’,
Oxford Review of Economic Policy, Vol. 21; 1.
Joskow, P.L. (2003) Vertical Integration, Mimeo December 2,
2003, forthcoming, Handbook of New Institutional Economics,
Kluwer.
Lohmann, H. (2006) The German path to natural gas liberalization: Is it a special case?, Oxford.
MacAvoy, P.W., (2000), The natural Gas market: Sixty years of regulation and deregulation, New Haven, London, Yale University
Press.
Michot Foss, M. (2005) ‘Global Natural Gas Issues and Challenges:
A Commentary’, The Energy Journal Vol. 26, No. 2.
NMa (2006) jaarlijkse monitor groothandelsmarkt gas, Dienst
Toezicht Energiemarkt, Den Haag.
Van der Linde, Coby, Aad Correljé, Jaques de Jong, Chrictoph
Tönjes, (2006) The paradigm change in international natural gas
markets and the impact on regulation, International Gas Union /
Clingendael International Energy Programme, CIEP 02/2006
Williamson, O. (1971) “The Vertical Integration of Production:
Market Failure Considerations,†American Economic Review, 61.
Williamson, O. (1975). Markets and Hierarchies: Analysis and
Antitrust Implications. New York: FP.
Williamson, O. (2000). “The New Institutional Economics: Taking
Stock, Looking Ahead,†Journal of Economic Literature 38.
ESB
december 2006
79