Ga direct naar de content

Markten in Interfutures

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 28 1980

prof Siddré

Markten in
Interfutures
Het denken over de toekomst fascineert velen l). Interdisciplinaire benaderingen van het toekomstdenken staan
sterk in de belangstelling. Facing the
future is daarvan een recent voorbeeld.
Ten minste drie disciplines komen daarbii om de hoek kiiken: economie, socioligie en politicdogie, maar uiteraard
kunnen de bijdragen uit de demografie
en de systeemanalyse niet verwaarloosd
worden. Zo’n interdisciplinaire benadering heeft haar kinderziektes. Zij kan er
gemakkelijk toe leiden dat volgens economen de economische analyse niet voldoende uit de verf komt; sociologen en
politicologen zullen wel soortgelijke
reacties hebben. Deze ontevredenheid
(die er toch ook is) over Facing rhe
future zou wellicht verklaard kunnen
worden door de wijze waarop de eindrapportering heeft plaatsgevonden. Misschien waren de voorstudies helderder,
omdat daarin meer gerichte vragen werden geformuleerd.
Vooral voor de boeiende analyse van
de dynamica van de geavanceerde industriële samenlevingen, vraag ik op deze
plaats enige aandacht. Dezeanalyse werd
aanvankelijk opgezet rond twee kernvragen die ook in het eindrapport een belangrijke rol spelen. Ten eerstede vraag of
de marktsector van deze samenlevingen
geen ouderdomskwalen gaat vertonen.
En ten tweede, daarmee samenhangend,
de vraag of de verzorgingsstaat niet te ver
is doorgeschoten. Deze vragen leven
waarschijnlijk in vele lidstaten van de
OESO. Het is daarom aantrekkelijk over
een samenvattende analyse van deze
kernvragen te beschikken. Welkeaanpak
werd in Parijs gevolgd bij het formuleren
van antwoorden o p deze vragen? Ruwweg komt het hierop neer: de levenskansen van de marktsector worden besproken door antwoorden te formuleren o p
drie vragen, die elk een uitdaging bevatten voor de wiize waarop de marktsector
e
functioneert. ~ e z vragen betreffen de
aanwending van de vroduktiemiddelen.
de doelmatrgheid en {en slotte het nut van
het geproduceerde. O m de lezer een indruk te geven van de aanpak van de
OESO zal ik o p deze plaats daarop iets
nader ingaan.
wordén de beschikbare produktiemiddelen in de marktsector wel in deiuiste verhoudingen aangewend? Drie produktiemiddelen worden besproken: natuurlijke hulpbronnen, kapitaal en arbeid.
Worden natuurlijke hulpbronnen niet
‘ te veel aangewend en te snel opgebruikt? In Parijs gelooft men niet dat er
.’ een fysieke schaarste aan grondstoffen
zal optreden. Uitputting van grondstoffen kan geen re?le bedreiging voor de
groei zijn. Ook betwijfelt men in Parijs
dat de marktsector aan het verouderen
zou zijn omdat de produktiefunctie van
de marktsector stramme botten zou krijgen. Aanpassingen in de produktiestructuur vonden in het verleden veelvuldig
plaats, en waarom zouden die aanpassinESB 14-5- 1980

gen in de toekomst niet meer kunnen optreden? Wel blijft het een en ander te
wensen over wat betreft de snelheid van
de aanpassingen: substitutiemogelijkheden in reactie OV veranderingen in relatieve prijzen dienen bevordeA te worden.
Men erkent echter dat de marktsector
wellicht niet adequaat anticipeert o p
schaarste aan grondstoffen die wordt
veroorzaakt door politieke factoren.
Vindt er in de marktsector niet te weinig kapitaalvorming plaats? Twee factoren verdienen aandacht: de vraag- en de
aanbodzijde. Er zijn aanwijzingen dat de
kapitaalproduktiviteit daalt of, anders
gesteld, dat voor een eenheid extra produktie meer kapitaal nodig is. Marginale
kapitaalcoëfficiënten stijgen. Dat wil
echter nog niet zeggen dat er een einde
gaat komen aan de marktsector, hoewel
sommige marxisten onsdat graag zouden
doen geloven. Immers, als de reële prijs
van arbeid stijgt ten opzichte van de prijs
van kapitaal, dan zal er voor iedere eenheid extra produktie meer kapitaal gebruikt worden. Grotere behoeften aan
kapitaal worden natuurlijk ook geïnduceerd door de hogere prijzen van energie
en van milieu. Dat wat de vraagzijde betreft. Loopt er iets mis met de kapitaalvorming vanuit de aanbodzijde gezien?
Hoe staat het met d e besparingen? Kunnen bedrijven de investeringen nog wel
financieren? Hier zouden in de toekomst
spanningen binnen de marktsector kunnen optreden. Deze spanningen zullen
waarschijnlijk groter zijn naarmate overheden zich minder beperken tot de passieve rol van het opnemen van residuele besparingen en van het overhevelen van
deze besparingen naar bedrijven. Naarmate de gedachte veld wint dat ook belastingen steeds meer voor produktieve
doeleinden moeten worden aangewend,
bijvoorbeeld omdat er dan sprake kan
zijn van een politieke controle o p d e aanwending van deze middelen, kunnen bedrijven steeds meer in moeilijkheden geraken bij het financieren uit winsten of
externe middelen van hun investeringen.
Is de marktsector nog wel levensvatbaat als deze sector toenemende structurele werkloosheidoplevert? Is dat niet een
teken aan de wand dat er iets mis gaat?
Ruwweg gesproken zijn er ook nu weer
factoren aan de aanbodzijde en aan de
vraagzijde die een rol spelen. Sommige
interpretaties van structurele werkloosheid wijzen o p een gebrek aan aanbod

van arbeidsplaatsen omdat er te weinig
machines zijn, andere o p te veel diepteinvesteringen die worden uitgelokt door
de internationale concurrentie. Weer andere factoren die aan de aanbodzijde genoemd worden zijn: de toenemende rigiditeiten en segmentaties o p de arbeidsmarkt. Dit wordt dan onder meer in verband gebracht met de kosten van arbeid:
het is meer een vaste in plaats van een
variabele kostenfactor. Structurelewerkloosheid wordt wellicht ook veroorzaakt
door vragers naar banen. Jongeren zijn
ontevreden over de banen die beschikbaar zijn. Deze banen stemmen niet overeen met hun aspiraties.
Deze schets van de problemen bij de
aanwending van de produktiemiddelen
in de marktsector gaat vergezeld van
analyses over de doelmatigheid van de
produktieprocessen en over het nut van
de o p markten aangeboden goederen en
diensten. Eerst een opmerking over de
doelmatigheid. Ik geloof dat de OESO terecht veel aandacht heeft besteed aan de
,,zachtev determinanten van de produktiviteitsgroei. De hardere determinanten (investeringen, schaalvoordelen, verbeterde allocatie) krijgen doorgaans voldoende aandacht van economen, maar
over de kwantitatieve invloed van de
zachte determinanten is veel minder
bekend. Deze zachte determinanten zitten besloten in veranderende opvattingen
over inkomens, werk en consumptie.
Veranderen de preferenties zo dat wij
minder ,,money-minded” zijn? Is de invloed van de nieuwe consument, de
2),
,,pocefuW merkbaar? Een positief antwoord op deze vragen zal ongetwijfeld
de doelmatigheid van d e marktprocessen
(sterk of zwak negatief?) beïnvloeden. In
dit verband wordt naast deze veranderende opvattingen ook aandacht besteed
aan veranderende instituties. Lesourne,
de ..director” van het Interfuturesproject, vraagt daarbij speciaal aandacht
voor de maatschappelijke ologopolisering 3).
Het derde criterium waarmede de logica van marktprocessen werd geanalyseerd betreft het nut van de produktie.
De relevantie van de marktsector wordt
in dit kader beoordeeld aan het optreden
van verzadigingsverschi~nselen,aan economische ongelijkheid en ten slotte aan
externe effecten.
Ten slotte moet ik nog een ding kwijt.
Op vragen als ,,heeft de marktsector nog
een toekomst?”en ,,is de verzorgingssector niet te ver doorgeschoten?” kan lang
en uitvoerig gestudeerd worden, maar bij
het uiteindelijke oordeel blijft voor mij
Pascals uitspraak van grote waarde:
,,Ie coeur a ses raisons, que la raison ne
connaît point”.

I) Zie vooral de bijdragen van Sam Cole en
lan Miles in Chr. Freeman en M. Jahoda(ed.),
World Furures. Martin Robertson, Oxford,
1979. Gedurende de periode 1965-1976werden
:r ten minste zeventien studies gepubliceerd
>ver globale ontwikkelingen op de lange termijn.
2) De pocefu is de post-oil-crisis enlightened
ind frugal user.
3) Zie J. Lesourne, Les sysrèmes du desiin,
Dalloz. 1976.

Auteur