Malaise in de detailhandel?
Aute ur(s ):
Lever, M.H.C. (auteur)
Driel, H.J. van (auteur)
Lustgraaf, E.E. van de (auteur)
Thurik, A.R. (auteur)
Lever, Van Driel en Thurik zijn werkzaam op het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinb edrijf te Zoetermeer; Van de Lustgraaf is
verb onden aan het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel te Den Haag. Thurik is tevens hoogleraar economie aan de Economische Faculteit van
de EUR. Het artikel is geb aseerd op het EIM-onderzoek van M.H.C. Lever, H.J. van Driel en A.R. Thurik, Het aandeel van de detailhandel in de
consumptieve b estedingen: ontwikkeling en determinanten, Hoofdb edrijfschap Detailhandel, Den Haag, 1996. De auteurs danken H.J. Gianotten
voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4042, pagina 68, 24 januari 1996 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
diensten
Het lijkt slecht te gaan met de detailhandel. De consumptieve bestedingen blijven achter bij de conjunctuur. Van een algehele malaise
is echter geen sprake; alleen de bestedingen aan kleding en schoeisel en aan woninginrichting lopen terug. Het aandeel van de
detailhandel in de consumptieve bestedingen blijkt structureel wel af te nemen. De detailhandel ondervindt concurrentie van
goederen en vooral diensten buiten het detailhandelsassortiment en wordt geconfronteerd met veranderde voorkeuren van
consumenten.
Afgaande op recente artikelen in kranten en tijdschriften is er sprake van een malaise in de detailhandel: de supermarkten voeren
een grimmig gevecht om de gunst van de consument, de kledingbranche is in de uitverkoop en de matige kooplust speelt de
warenhuizen parten. De eindejaarsaankopen hebben het slechte jaar 1995 niet kunnen goedmaken. Volgens het CPB blijft de groei
van de consumptie van duurzame goederen achter bij het aantrekken van de conjunctuur. Naast conjuncturele zorgen is er sprake van
een structurele daling van het aandeel van de detailhandel in de consumptieve bestedingen 1. Het doel van dit artikel is na te gaan in
hoeverre er conjunctureel en structureel sprake is van een malaise in de detailhandel en wat de detailhandel hieraan kan doen.
Inkomen en besparingen
Beschikbaar inkomen
De belangrijkste determinant van de consumptieve bestedingen is het beschikbare inkomen. Het beschikbare inkomen is tussen 1977 en
1994 gegroeid met zo’n 4,7% per jaar. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door inflatie, bevolkingsgroei, toename van de
arbeidsparticipatie en door incidentele loonstijgingen. De reële inkomensgroei, dat wil zeggen na correctie voor inflatie, bedraagt 1,8%
per jaar. De bevolkingsgroei is in deze periode zo’n 0,6% per jaar, zodat een reële inkomensgroei per hoofd van de bevolking van 1,2%
resteert. De reële inkomensgroei per hoofd is vrij gering doordat de loonontwikkeling gematigd is, de werkgelegenheid onder druk staat
door toenemende internationale concurrentie en de sociale zekerheid de laatste tijd minder toegankelijk en minder genereus wordt.
Verrassend genoeg is de statische koopkracht, dat wil zeggen de koopkracht voor huishoudens waarin de persoonlijke omstandigheden
ongewijzigd zijn, tussen 1977 en 1994 niet of nauwelijks toegenomen. Uit figuur 1 blijkt dat de koopkracht voor actieven in 1994 ongeveer
gelijk is aan die in 1979. Voor niet- actieven en vooral voor de minima onder hen is de situatie veel ongunstiger. De invloed van de
koopkrachtontwikkeling op de bestedingen in het detailhandelsassortiment blijkt duidelijk uit figuur 2.
Figuur 1. Ontwikkeling van de koopkracht
Figuur 2. Koopkracht en bestedingen in het detailhandelsassortiment
Besparingen
Het beschikbare inkomen kan worden aangewend voor consumptieve bestedingen of voor besparingen. De besparingen van
gezinshuishoudingen bedragen tussen 1977 en 1994 gemiddeld 12,5% van het beschikbare inkomen; de overige 87,5% wordt
geconsumeerd. De besparingen fluctueren vrij sterk, maar vertonen geen duidelijke trend.
Door de massale deelname aan bedrijfsspaarregelingen zullen de totale besparingen naar verwachting toenemen. Het aantal werknemers
dat via banken deelneemt aan bedrijfsspaarregelingen bedroeg eind 1994 1,9 mln. Dit betekent dat maar liefst één op de drie werknemers
deelneemt aan een bedrijfsspaarregeling. De besparingen via de bedrijfsspaarregelingen in de periode van 1994 tot en met 1997 kunnen
gemakkelijk oplopen tot Æ’ 10 mrd 2. Doordat er substitutie tussen bedrijfssparen en andere vormen van sparen plaats kan vinden, zal het
totale effect op de besparingen mogelijk wat kleiner zijn. Een gedeelte van de besparingen via de bedrijfsspaarregeling wordt gebruikt
voor individuele aanvullende pensioenregelingen. Een ander gedeelte van de besparingen via de bedrijfsspaarregelingen staat op een
rekening die vier jaar geblokkeerd is. Vanaf 1998 kan het spaargeld dat in 1994 is gestort weer worden opgenomen. De
bedrijfsspaarregelingen hebben dus vooral in de periode 1994 tot en met 1997 een drukkend effect op de consumptieve bestedingen. De
toename van de besparingen gaat waarschijnlijk vooral ten koste van de bestedingen aan duurzame consumptiegoederen.
Consumptieve bestedingen
Goederengroepen
In de periode 1977 tot en met 1994 zijn de binnenlandse particuliere consumptieve bestedingen meer dan verdubbeld van Æ’ 164 mrd tot Æ’
363 mrd. De gemiddelde jaarlijkse groei van de prijs, het volume en de bestedingen van verscheidene goederen- en dienstengroepen over
de periode 1977-1994 is samengevat in tabel 1.
Tabel 1. Gemiddelde jaarlijkse groei van prijs, volume en bestedingen van verschillende goederen en diensten, 1977-1994, %
prijs
voedings- en genotmiddelen
kleding, mode-artikelen, schoeisel
woninginrichting, huish. apparaten
en huish. artikelen
overige duurzame goederen
detailhandelsassortiment (excl.
andere goederen)
vervoermiddelen
energie en water
volume
1,9
1,4
1,2
1,7
1,7
1,7
3,1
3,1
1,1
1,4
1,8
3,1
3,3
bestedingen
2,9
3,1
1,3
-1,0
1,3
3,1
2,0
4,6
woningdiensten
horeca
ontspanning en cultuur
vervoers- en communicatiediensten
medische diensten
financiele en zakelijke diensten
andere goederen en diensten
totaal
4,4
3,2
3,9
3,3
2,4
2,2
2,3
3,0
4,2
2,9
2,8
7,7
5,6
6,2
3,9
1,9
3,1
2,2
1,8
6,2
4,9
7,3
5,1
4,7
Bron: CBS, Nationale rekeningen, tabellen S80.5 en S80.6.
Uit de tabel blijkt dat de bestedingen in het detailhandelsassortiment jaarlijks met zo’n 3,1% groeien, terwijl de totale consumptieve
bestedingen met zo’n 4,7% toenemen. Het detailhandelsassortiment omvat voedings- en genotmiddelen, duurzame consumptiegoederen
(exclusief vervoermiddelen) en andere goederen (inclusief tweewielers, onderdelen auto’s en tweewielers, overige reparatie en
fotografische diensten) 3.
Het verschil in groeitempo wordt voor tweederde veroorzaakt door lagere prijsstijging en voor eenderde door lagere volumegroei. Het
verschil in prijsontwikkeling hangt samen met een verschil in produktiviteitsontwikkeling in de toeleverende sectoren. De produktiviteit
groeit sneller in de landbouw en de industrie, die toeleveren aan de detailhandel, dan in de dienstensector. Dit staat bekend als de wet
van Baumol. Het verschil in volumegroei hangt vooral samen met de groei van de inkomens.
Ontwikkeling in de tijd
De volumegroei van de consumptieve bestedingen en van de bestedingen in het detailhandelsassortiment zijn weergegeven in figuur 3.
Uit de figuur blijkt dat de groei van de consumptieve bestedingen eind jaren zeventig snel afnam en begin jaren tachtig zelfs omsloeg in
krimp. Sinds 1983 nemen de consumptieve bestedingen ieder jaar toe, maar de groei is na 1990 wel afgenomen. De bestedingen in het
detailhandelsassortiment hebben een soortgelijk verloop. De krimp begin jaren tachtig en de groei rond 1990 waren in het
detailhandelsassortiment echter sterker dan die van de totale consumptieve bestedingen. De bestedingen in het
detailhandelsassortiment kenden een forse volumegroei tussen 1989 en 1991. De bestedingen stagneren echter in 1993 en 1994. In 1994
blijven de bestedingen in het detailhandelsassortiment ver achter bij die van de totale consumptieve bestedingen.
Figuur 3. Volumegroei consumptieve bestedingen 1978 – 1994, %
Recente ontwikkeling
Na een stagnatie in 1993 en 1994 heeft de volumegroei in het detailhandelsassortiment zich in 1995 behoorlijk hersteld. De volumegroei in
het detailhandelsassortiment bedraagt over de eerste drie kwartalen 1,7%; zie tabel 2. De volumegroei in het detailhandelsassortiment
blijft hiermee niet meer ver achter bij die van de totale consumptieve bestedingen; deze bedraagt 2,0%. De consumptiegroei blijft nog wel
achter bij de groei van de economie: het bruto binnenlands produkt groeit in de eerste negen maanden van 1995 met 2,7%. De
volumegroei van de totale consumptieve bestedingen neemt nu al voor het vierde kwartaal toe: de groei over het laatste kwartaal van
1994 en de eerste drie kwartalen van 1995 bedraagt 1,6, 1,8, 1,9 respectievelijk 2,1%.
Tabel 2. Groei consumptieve bestedingen in %
1978-94
volumemutaties
voedings- en genotmiddelen
duurzame consumptiegoederen
w.o. kleding en schoeisel
1,2
0,8
1,7
1993
– 0,2
-2,0
-0,3
1994
1,3
0,6
-1,2
1995*
1,9
1,2
0,2
w.o. woninginrichtingsartikelen
w.o. huishoudelijke apparaten
w.o. huishoudelijke artikelen
overige goederen en diensten
bestedingen in detailhandelsass
consumptieve bestedingen
waardemutaties
voedings- en genotmiddelen
duurzame consumptiegoederen
w.o. kleding en schoeisel
w.o. woninginrichtingsartikelen
w.o. huishoudelijke apparaten
w.o. huishoudelijke artikelen
overige goederen en diensten
bestedingen in detailhandelsass.
consumptieve bestedingen
0,0
2,7
0,9
2,4
1,3
1,8
0,4
2,1
-2,2
2,0
0,0
0,9
3,1
2,8
3,1
2,4
3,1
3,8
5,8
3,1
4,7
-2,5
2,8
– 2,6
2,8
0,1
2,1
1,4
-0,9
1,6
1,2
0,3
-0,5
4,9
1,3
3,2
– 1,4
5,1
2,1
2,2
1,7
2,0
3,1
0,2
-2,7
-1,1
– 0,1
– 1,6
6,2
0,6
4,5
2,8
0,0
-2,3
– 1,3
1,2
2,8
4,5
1,2
3,4
*De cijfers voor 1995 hebben betrekking op de periode van januari tot en met
september.
Bron: CBS, Nationale rekeningen, tabel S80.6.
De groei van de bestedingen (waardemutaties) in het detailhandelsassortiment is minder florissant. De bestedingen in het
detailhandelsassortiment nemen met slechts 1,2% toe, die van de totale consumptieve bestedingen met 3,4%. Het verschil hangt samen
met het uiteenlopen van de prijsontwikkeling: het gemiddelde prijsniveau in het detailhandelsassortiment daalt, terwijl dat van de totale
consumptieve bestedingen stijgt. De verschillen tussen de goederengroepen zijn overigens groot. De bestedingen aan voedings- en
genotmiddelen stijgen behoorlijk, mede doordat de prijzen hiervan wel stijgen. De bestedingen aan duurzame goederen blijven gelijk,
mede doordat de prijzen hiervan dalen. De invloed van prijsdalingen is vooral zichtbaar in de bestedingen aan kleding, modeartikelen en
schoeisel. De druk op de prijzen is mede een gevolg van veranderde consumentenvoorkeuren (zie verderop), de warme zomers van 1994
en 1995 en de stijging van het aantal verkooppunten 4. De prijsdaling in 1994 en 1995 in combinatie met normale jaarlijkse
kostenverhogingen (huren, lonen) moet leiden tot onaanvaardbare druk op marges en ondernemersinkomen. Een sanering in deze tak
van de branche lijkt onvermijdelijk.
Concurrentie om de bestedingen
De detailhandel ondervindt concurrentie om de gulden van de consument van andere aanbieders van goederen en diensten. De
concurrentie bestaat uit aanbieders van goederen en vooral diensten buiten het detailhandelsassortiment en uit concurrerende
aanbodvormen binnen het detailhandelsassortiment. Het aandeel van bestedingen aan goederen in het detailhandelsassortiment in de
totale consumptieve bestedingen is tussen 1977 en 1994 jaarlijks met ruim 0,5 procentpunt gedaald. De daling is tussen 1977 en 1985
overigens groter dan tussen 1985 en 1994. Het detailhandelsassortiment (inclusief ‘andere goederen’) omvat in 1994 nog zo’n 38,6% van
de consumptieve bestedingen. De bestedingen aan voedings- en genotmiddelen zijn tussen 1977 en 1994 gedaald van 19,2 naar 14,9%;
die aan kleding, mode-artikelen en schoeisel van 8,2 naar 6,2%; die aan woninginrichtingsartikelen, huishoudelijke apparaten en
huishoudelijke artikelen van 8,0 naar 5,9% van de consumptieve bestedingen; die aan overige duurzame goederen van 4,2 naar 3,2%.
De uitgaven aan goederen en (vooral) diensten buiten het detailhandelsassortiment zijn toegenomen. De uitgaven aan woningdiensten
(huur en huurwaarde) zijn gestegen van 8,9 naar 15,0% van de binnenlandse particuliere consumptieve bestedingen. Ook de uitgaven
aan horeca, ontspanning, vervoers- en communicatiediensten, medische diensten, financiële en zakelijke diensten en andere diensten zijn
toegenomen. Het toegenomen aandeel van woningdiensten is vooral te wijten aan de forse huurverhogingen en de stijging van de
huizenprijzen van de afgelopen jaren. Aangezien het aanbod van goedkopere woningen beperkt is, zijn de toegenomen uitgaven aan
wonen voor de consument min of meer onontkoombaar. Overigens ziet het ernaar uit dat de groei van de woonlasten in de komende jaren
niet meer zo groot zal zijn als in de afgelopen jaren. Het toegenomen aandeel van vervoersdiensten en communicatie hangt onder meer
samen met de toegenomen mobiliteit.
Hoewel de bestedingen in het detailhandelsassortiment qua volume in 1993 en 1994 niet gegroeid zijn, is het aantal vestigingen in de
detailhandel in deze twee jaren met respectievelijk 1,7 en 1,5% gegroeid 5. De groei van het aantal vestigingen vindt alleen in de non-food
sector plaats. In de afgelopen jaren is het volume per vestiging in de non-food sector dus afgenomen.
Binnen het detailhandelsassortiment ondervindt de institutionele detailhandel concurrentie van andere aanbieders 6. Bij concurrerende
aanbieders valt te denken aan groothandel, fabrikant, horeca (afhaal-Chinees, pizza-service, sigaretten en drank) en agrarische sector.
Het aandeel van de institutionele detailhandel in de bestedingen aan voedings- en genotmiddelen en aan kleding en schoeisel ligt rond
de 95%. Voor huishoudelijke artikelen en woninginrichting ligt het aandeel net onder de 90%; voor de overige duurzame goederen en de
andere goederen ligt het aandeel rond de 70%. Voor het detailhandelsassortiment als geheel vindt zo’n 87% van de bestedingen bij de
detailhandel plaats 7. Voor de periode 1988 tot 1992 lijkt het erop dat de institutionele detailhandel in staat is geweest om zijn aandeel in
de functionele detailhandelsbestedingen vast te houden.
Veranderde voorkeuren consument
Veranderingen in de omvang en de samenstelling van de consumptieve bestedingen worden mede veroorzaakt door veranderingen in de
karakteristieken van consumenten. Zoals gebruikelijk is in de theorie van het consumentengedrag, onderscheiden we de
bestedingsmogelijkheden per consument, de omvang en samenstelling van de consumentenpopulatie en de voorkeuren van
consumenten.
Bestedingsmogelijkheden
De bestedingsmogelijkheden per huishouden lopen sterk uiteen. Enerzijds is er een groep uitkeringsgerechtigden met een tamelijk smalle
beurs. Anderzijds is er een groep van werkenden, waaronder steeds meer tweeverdieners, met ruimere bestedingsmogelijkheden. Om een
juist beeld te krijgen van de verschillen in bestedingsmogelijkheden moeten de inkomens gecorrigeerd worden voor grootte en
samenstelling van het huishouden; dit zijn de gestandaardiseerde besteedbare inkomens. Het deciel met de laagste gestandaardiseerde
besteedbare inkomens had in 1992 Æ’ 15.200 of minder te besteden, het deciel met de hoogste gestandaardiseerde besteedbare inkomens
had Æ’ 47.600 of meer te besteden 8. Bij een toename van het inkomen daalt het aandeel van voedingsmiddelen en woningdiensten in de
consumptieve bestedingen; het aandeel van genotmiddelen, kleding en schoeisel, overige duurzame goederen, ontwikkeling en
ontspanning en buitenlandse vakanties neemt toe 9.
Consumentenpopulatie
De bevolking in Nederland is gegroeid van 13,9 mln in 1977 tot 15,4 mln mensen in 1994. De bevolking groeit nog steeds, maar het tempo
van de groei neemt af. De verwachting is dat Nederland in 1999 16 mln inwoners heeft. Het aantal huishoudens is toegenomen van 4,7
mln in 1977 tot 6,4 mln in 1994. Het CBS verwacht een verdere stijging tot 7,4 mln in 2010. Het aantal huishoudens groeit met 15%, terwijl
het aantal inwoners in dezelfde tijd met slechts 10% toeneemt. De belangrijkste oorzaak van de groei van het aantal huishoudens is de
toename van het aantal mensen dat alleen woont. Gezien de groei van het aantal huishoudens is de stagnatie in de bestedingen aan
woninginrichtingsartikelen verrassend.
Naast de omvang verandert ook de samenstelling van de bevolking. Het percentage jongeren (0- tot 19-jarigen) is fors gedaald: van 35%
in 1970 naar 25% nu; de komende jaren zal dit percentage weinig meer veranderen. Op dit moment is 13% van de bevolking 65 jaar of
ouder. In 2010 zal het aantal ouderen zijn gestegen tot 15% en in 2040 tot 23%. De ontgroening leidt ceteris paribus tot een vermindering
van de uitgaven aan bijvoorbeeld babyvoeding, luiers, kinderkleding, kinderboeken, speelgoed, schoolartikelen en populaire muziek; de
vergrijzing tot een vermeerdering van de uitgaven aan restaurant- en theaterbezoek, klassieke muziek en medische diensten. De
samenstelling van de bevolking is ook veranderd door de toename van het aantal allochtonen. In 1993 woonden er in Nederland 1,3 mln
personen die in het buitenland zijn geboren. Er is weinig bekend over verschillen in bestedingsgedrag tussen allochtonen en
autochtonen.
Voorkeuren van consumenten
Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking stijgt nog steeds. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ontwikkeling van het percentage
hoger-opgeleiden. In 1981 beschikte tien procent van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar over een diploma op hbo- of universitair
niveau; in 1994 was dit achttien procent 10. Toename van het opleidingsniveau leidt, via een toename van het besteedbare inkomen, tot
meer consumptieve bestedingen. Bovendien zijn consumenten zelfbewuster en minder modegevoelig geworden (‘fashion is out of
fashion’). Ten slotte is de behoefte van consumenten aan betekenisvolle ervaringen, zoals reizen, opleiding, gezondheid en relaties
toegenomen. Het belang van bezit is navenant verminderd (less is more). Doordat consumenten minder waarde hechten aan materiële
zaken zijn zij ook minder dan voorheen bereid om daarvoor veel te betalen. Consumenten willen dus meer voor minder geld (more for less,
value for money) 11.
Kansen voor de detailhandel
Het aandeel van de detailhandel in de consumptieve bestedingen zal in de toekomst verder afnemen. Enkele mogelijkheden voor de
detailhandel om via het marktbeleid de afname te beperken zijn assortimentsverbreding, verbetering van de service, maatwerk,
verbetering van het tijdsbeheer en exploitatie van moderne technieken.
Door assortimentsverbreding kan de detailhandel profiteren van de toename van de bestedingen buiten het traditionele
detailhandelsassortiment. Veel detaillisten hebben hun assortiment reeds verbreed zodat consumenten meer aankopen in dezelfde winkel
kunnen doen (one-stop shopping). Deze assortimentsverbreding heeft geleid tot branchevervaging. Bij verdere verbreding van het
assortiment ontstaat sectorvervaging. Een voorwaarde voor het slagen van deze strategie is dat de uitbreiding min of meer aansluit bij de
kernactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn het verlenen van huishoudelijke diensten door supermarkten en de verkoop van verzekeringen
en vakantiereizen door warenhuizen.
Het moet voor klanten niet alleen noodzakelijk, maar ook plezierig zijn om te winkelen; dit wordt aangeduid als fun-shopping. Het
winkelen kan aantrekkelijk gemaakt worden door goede kwaliteit en service. Hierbij speelt ook de inrichting van de winkel en het bieden
van speelmogelijkheden voor kinderen een rol. Door het verhogen van de aantrekkelijkheid kan de detailhandel beter concurreren met de
horeca en met pretparken.
Consumenten zijn steeds moeilijker in te delen in homogene doelgroepen. Om voldoende aan te sluiten bij de gevarieerde en
veranderlijke consumentenbehoeften moet er meer maatwerk komen. Dit wordt ook wel aangeduid als massa-individualisering. Maatwerk
is mogelijk bij kleding, woninginrichting en andere duurzame consumptiegoederen. De kosten van maatwerk zijn dankzij nieuwe
informatietechnologie aanmerkelijk verlaagd.
Tijdsbeheer wordt een steeds belangrijker marketinginstrument. De detailhandel moet de openingstijden aanpassen aan de wensen van
de klantengroepen. Door een wijziging van de winkelsluitingswet worden de openingstijden in 1996 verder verruimd. Bij de detailhandel
voor voedings- en genotmiddelen leidt dit waarschijnlijk tot extra avondopenstelling, bij de detailhandel voor duurzame goederen tot
extra openstelling in het weekend. Consumenten besteden bij voorkeur weinig tijd aan de regelmatig terugkerende inkopen. De
detailhandel kan hierop inspelen door aanpassing van het assortiment, door een vlotte bediening en door thuisbezorging. Bovendien zijn
consumenten ongeduldig om hun behoeften te bevredigen. Levertijden van bijvoorbeeld drie maanden voor artikelen om de woning in te
richten kunnen en moeten omlaag.
Ten slotte kan door de ontwikkeling van de informatietechnologie het belang van electronic retailing toenemen. Vooralsnog zal het
aandeel hiervan beperkt blijven tot tien à twintig procent. De overige winkelformules zullen hierop reageren met andere vormen van
dienstverlening. Voorwaarden voor het slagen van electronic retailing zijn dat het gebruiksgemak van de TV
-PC-telefoon combinatie
verhoogd wordt, dat de prijs van de interactieve technologie en de bijbehorende dienstverlening (thuisbezorging) daalt en dat er veilige
betalingssystemen worden ontwikkeld.
Conclusies
Er is door het aantrekken van de conjunctuur geen sprake van een algehele malaise in de detailhandel. De bestedingen aan voedings- en
genotmiddelen zijn in 1995 behoorlijk gegroeid. Het volume van de duurzame goederen groeit na de ‘recessie’ van 1993 ook weer redelijk;
de prijzen hiervan staan evenwel onder druk. De bestedingen aan kleding en schoeisel en aan woninginrichtingsartikelen zijn in 1995
voor het tweede achtereenvolgende jaar teruggelopen. In 1993 en 1994 is het aantal vestigingen in de non-food detailhandel gegroeid,
terwijl het volume van de bestedingen in het detailhandelsassortiment stagneerde. Door deze ontwikkeling staan met name in de
modedetailhandel de marges sterk onder druk. De verwachting is dat een aantal kledingzaken de komende tijd de deuren moet sluiten. In
1996 zullen de bestedingen in de detailhandel wellicht toenemen doordat de cao-lonen sterker zullen stijgen dan in de twee voorafgaande
jaren.
Het aandeel van de detailhandel in de consumptieve bestedingen vertoont structureel een dalende tendens. De detailhandel kan hierop
inspelen door assortimentsverbreding, verbetering van de service, maatwerk, verbetering van het tijdsbeheer en exploitatie van nieuwe
technieken. De detailhandel heeft in het verleden een enorme dynamiek laten zien met de introductie van de ene nieuwe formule na de
andere. Deze dynamiek zal ook in toekomst borg staan voor een gezonde bedrijfstak
1 Zie bij voorbeeld J.T. Nienhuis en H.J. Gianotten, De toegevoegde waarde van de detailhandel EIM Research Report 9511/A, EIM,
Zoetermeer; K. Jaarsma, Nieuwe en bijzondere verkoopmethoden in Nederland: een globale inventarisatie, HBD, Den Haag, 1995;
Change at the check-out: a survey of retailing, The Economist, 4 maart 1995.
2 R.P.J. Storm en A. de Kruijk, Een op de drie werknemers maakt gebruik van nieuwe bedrijfsspaarregelingen, Financiële
Maandstatistiek, jg. 1995, nr. 5, CBS, Voorburg, blz. 6-8; J.A. Bikker, Spaarloon: een kunstgreep met grote effecten, ESB, 16 november
1994, blz. 1037-1040.
3 Bij de berekening van de groei van het detailhandelsassortiment is de groep ‘andere goederen’ buiten beschouwing gelaten omdat geen
uitsplitsing van de volumegroei van ‘andere goederen’ en ‘andere diensten’ beschikbaar is. De groep ‘andere goederen’ is vrij gering, dus
deze weglating heeft weinig invloed op de resultaten.
4 H.J. van Driel, De crisis in de modedetailhandel: een literatuurstudie, EIM, Zoetermeer, 1995. 5 MS Sans Serif;}{ï“ï¹ïï¢ï¯ï¬ï€»ï½ï»Times
New Roman;}{Courier New;}{Arial;}} {.
1
6 K. Jaarsma, 1995, op.cit.
7 Het aandeel van de institutionele detailhandel in de bestedingen aan goederen binnen het detailhandelsassortiment is berekend met
behulp van het Doorlopend Budgetonderzoek van het CBS; zie EIM, Bestedingen en marktaandelen, Versie A, EIM/CRR, Zoetermeer,
1994.
8 CBS, Sociaal-economische maandstatistiek, jg. 1995, nr. 6, CBS, Voorburg, blz. 68-74.
9 M.H.C. Lever, Het toetsen van restricties in een flexibel dynamisch vraagstelsel; een toepassing op consumentenuitgaven in
Nederland, doctoraalscriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1986; CBS, Sociaal-economisch maandstatistiek, jg. 1995, nr. 2. CBS,
Voorburg, 1994.
10 J. van der Valk en J.W.M. Dorenbos, Onderwijsniveau Nederlandse bevolking blijft stijgen, Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken,
jg. 1995, nr. II, CBS, Voorburg, blz. 36-37.
11 C. Farmer, The less decade: dream or nightmare?, International trends in retailing, Andersen Consulting, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)