Maatwerk
In het onlangs verschenen Sociaalen Cultureel Rapport 7990schetst het Sociaal en Cultureel Planbureau
(SCP) een positief beeld van het leven in Nederland1.
De Nederlandse bevolking vindt de mate van welvaart
bevredigend (hoewel die met objectieve maatstaven
gerekend lager is dan in veel andere Westeuropese
landen). De Nederlandse bevolking is gezond, woont in
goedehuizen, is redelijk goed opgeleid en besteedtveel
geld en tijd aan ontwikkeling en ontspanning.
Voor een aantal groepen in de bevolking geldt deze
gunstige situatie echter niet. Door een reeks hardnekkige problemen is hun welzijn aanzienlijk geringer dan
gemiddeld. De arbeidsmarktparticipatie van ouderen
tussen de 55 en 65 jaar, migranten en vrouwen is zeer
laag. Het aantal arbeidsongeschikten is internationaal
vergeleken groot. De kans dat kinderen van kansarme
groepen (laag-opgeleiden, werklozen) een hogere opleiding voltooien is lager dan van kinderen van werkende hoog-opgeleiden, waardoor ook zij weer met een
minder gunstige uitgangspositie de arbeidsmarkt betreden. Tien procent van het totale aantal Nederlandse
huishoudens, met name arbeidsongeschikten en jongeren, ouderen en een-oudergezinnen die van een uitkering rondkomen, verkeert in een situatie van bestaansonzekerheid. Zij hebben te kampen met een inkomen
beneden het wettelijke minimum, langdurige werkloosheid en maatschappelijk isolement. Daarnaast blijven
criminaliteit en emancipatie van ouderen zorgen baren.
Ondanks jarenlange grote beleidsinspanningen komen
deze problemen nauwelijks dichter bij een oplossing, of
zijn zelfs verergerd.
Het SCP wijt het onvermogen deze hardnekkige problemen op te lossen aan een gebrek aan visie op de
mogelijkheden en beperkingen van het overheidsingrijpen. Ook als het niet effectief is, blijft de overheid nieuw
beleid produceren. De politieke en maatschappelijke
druk om problemen tot een oplossing te brengen, leidt
tot steeds nieuwe beleidsmaatregelen. Het effect van de
regelgeving en de snelheid waarmee complexe organisaties zich aan nieuwe regels kunnen aanpassen wordt
echter vaak overschat. Geringe aandacht voor de uitvoeringsfase van het beleid is hiervan een belangrijke
oorzaak. Ook kan de continue stroom van nieuw beleid
juist tot averechtse effecten leiden. “Overproduktie van
beleid” leidt dan bij voorbeeld tot “oververzorging” van
ouderen die eigenlijk nog zelfstandig kunnen functioneren, of tot “overscholing” waardoor ongewenste verdringingseffecten op de arbeidsmarkt ontstaan.
Een mogelijke oplossing is te vinden in decentralisatie door middel van overheveling van middelen en bevoegdheden naar lokaal niveau, zoals die in het kader
van de sociale vernieuwing langzaam op gang komt.
Zonder herbezinning op de grenzen aan de mogelijkheden van het overheidsingrijpen acht het SCP decentralisatie niet voldoende voor een succesvollere aanpak
van de genoemde hardnekkige problemen. Toch is in
het rapport instemming te bespeuren met de manier
waarop sommige problemen nu al op lokaal niveau
worden aangepakt. Onder andere op het terrein van de
werkloosheidsbestrijding en het minimabeleid zijn de
laatste jaren door gemeenten een aantal initiatieven
ontwikkeld voor een meer klantgericht beleid, terwijl ook
de tripartisering van de arbeidsvoorziening bedoeld is
om de beleidsuitvoering te versterken en een groter
beroep te doen op het “zelfregulerend vermogen van de
samenleving”.
ESB 12-9-1990
Het arbeidsmarktbeleid is een eerste terrein waar al
enige ervaring is opgedaan met decentraal klantgericht
beleid. Op dit moment is het arbeidsmarktbeleid sterk
verbrokkeld. Werklozen zijn opgesplitst naar een zeer
groot aantal doelgroepen die elkaar gedeeltelijk weer
overlappen. Arbeidsmarktmaatregelen zijn afkomstig
van zes verschillende ministeries, en binnen de ministeries ook nog van verschillende (elkaar beconcurrerende) afdelingen. Daarnaast hebben de gemeenten ook
talrijke (899 in 1988) eigen initiatieven tot werkloosheidsbestrijding genomen. Dit kan problemen veroorzaken bij het vinden van het juiste loket en bij het op elkaar
afstemmen van de maatregelen tot een voor de betreffende werkloze effectief pakket. Om de problemen die
zo’n produktgeorienteerd beleid met zich brengt te verminderen, richten de gemeentelijke instellingen zich
meer en meer op de wensen en mogelijkheden van de
werkloze zelf. Via een individuele benadering is het
beter mogelijk werklozen te activeren en een op maat
gesneden traject van scholing en werkervaring aan te
bieden. Dit kan er tevens toe leiden dat arbeidsmarktmaatregelen zelf op den duur beter op elkaar worden
afgestemd. Daarnaast krijgen gemeenten samen met
de nieuwe arbeidsvoorzieningenorganisatie meer mogelijkheden ook werk te zoeken of te creeren voor
langdurig werklozen in de vorm van banenpools. De
samenwerking tussen lokale overheid en sociale partners in de nieuwe arbeidsvoorzieningenstructuur kan
bijdragen aan een betere afstemming van wensen van
vragers en aanbieders op de arbeidsmarkt.
Een tweede voorbeeld van decentralisatie die wellicht
kan leiden tot een succesvollere aanpak van een hardnekkig probleem is het voorontwerp van de nieuwe
bijstandswet dat vorige week aan de Tweede Kamer is
aangeboden. Ook hier is sprake van meer op de individuele klant gericht maatwerk, met als doel de bestaansonzekerheid te verminderen. Elke bijstandsgerechtigde kan voortaan worden verplicht tot het aanvaarden
van passend werk, maar daar staat tegenover dat de
gemeente verplicht is dat werk (te helpen) vinden en/of
zo goed mogelijke voorwaarden te scheppen door scholing en kinderopvang aan te bieden. Tevens krijgen
gemeenten meer beleidsvrijheid om zelf te beslissen
over de inzet van financiele middelen en om een eigen
minimabeleid te ontwikkelen.
Decentralisatie alleen is niet zaligmakend. Maar gezien de bovengeschetste ervaringen is het te verwachten dat op het niveau van gemeenten de uitvoering van
beleid meer aandacht krijgt en een individuelere aanpak
mogelijk is, hoewel de ombouw naar een klantgerichte
organisatie niet eenvoudig zal zijn. Samenwerking met
andere maatschappelijke groepen die aan hetoplossen
van de problemen een bijdrage dienen te leveren, kan
wellicht eenvoudiger en doeltreffender verlopen. Tevens
kan een individuele aanpak afgestemd op het probleem
en niet langer op de beschikbare beleidsprodukten,
integratie van deze produkten bevorderen. Overproduktie van beleid wordt dan tegengegaan. Om deze redenen is het de moeite waard om met sociale en bestuurlijke vernieuwing nog een keer te proberen de hardnekkige problemen in Nederland aan te pakken.
D.E. Ernste
1. Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaalen Cultureel Rapport 1990, Den Haag, 1990.
829