Ga direct naar de content

Lonen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 9 1989

Lonen
Als er later op de jaren tachtig teruggekeken zal worden, dan zullen economisch-historici dit decennium ongetwijfeld zien als een tijdperk van transitie. In
de jaren tachtig vond de overgang
plaats van hoge inflatie naar lage inflatie, van hoge nominale rentestanden
naar lage(re) rentestanden, van lage
winstvoeten naar weer normale winstvoeten, en uiteindelijk ook van stijgende structurele werkloosheid naar dalende structurele werkloosheid.
Toen de wereldeconomie in 1980 in
de ernstigste recessie sinds de jaren
dertig belandde, was de inflatie in het
OESO-gebied opgelopen van 3% in het
midden van de jaren zestig tot 13%. De
lange rente, die in de jaren zeventig
voortdurend achter de oplopende inflatie moest aanhollen, steeg bij ons tot boven de 12% (de bekende 12 3/4%
staatslening is van 1981) en in de Verenigde Staten tot ruim 15%.
Als de jaren zeventig ergens doorwerken is het wel in de afkeer van inflatie, die monetaire autoriteiten, investeerders en beleggers ervan hebben
overgehouden. Die afkeer is een van de
redenen waarom de huidige expansiefase al ruim zes jaar duurt en daarmee
een van de langste in de conjunctuurgeschiedenis is. Wat is er nu al een aantal
malen gebeurd? ledere keer als de inflatie toeneemt en de inflatieverwachtingen oplopen, zien we dat obligatiebeleggers een hogere inflatiepremie
op hun beleggingen gaan eisen (in gewoon Nederlands: dat de koersen van
obligaties omlaag en de rendementen
omhoog gaan), en zien we dat monetaire autoriteiten de teugels aanhalen.
Tot dusver lijkt dat corrigerende optreden van beleggers en centrale banken effectief te zijn geweest. De hogere
rente remt de groei wat af en misschien
belangrijker nog: de signalen die de monetaire autoriteiten afgeven zijn zo duidelijk dat de financiele markten nooit
echt bang hoeven te worden dat het met
de inflatie uit de hand zal lopen. De rente stijgt wel maar de stijging kan beperkt
blijven. Overigens is het wel zo dat de
reele rente nog steeds uitzonderlijk
hoog is: de nominale rente oogt normaal vergeleken met wat zij de laatste
twintig jaar was, maar het inflatiepeil is
zo laag dat de reele rente abnormaal
hoog is en mijns inziens een wezenlijke
belemmering voor de wereldeconomie
is op de weg naar structureel hogere
groei.
Voor wat het succes van het monetair beleid lijkt te zijn – gematigde, doch
gestage groei bij lage tot zeer lage inflatie – zou ik toch niet alleen naar de mo-

ESB 8-2-1989

J.J. van Duijn

netaire variabelen willen kijken. Er is
een ander fenomeen geweest, zo bijzonder ook, dat het een van de essentie’le kenmerken van deze transitieperiode is geworden: deopmerkelijkgeringe loonstijgingen. Niet alleen bij ons,
maar ook in andere landen van de gei’ndustrialiseerde wereld. Zo namen in de
Verenigde Staten de gemiddelde uurlonen vorig jaar toe met 3,6%, bij een inflatie die 4,4% bedroeg. Let wel, dit gebeurt in het zesde jaar van onafgebroken groei, bij een werkloosheidspercentage dat lager is dan het in vijftien jaar
is geweest en een bezettingsgraad die
de hoogste is van de laatste negen jaar.
De loonstijging houdt de inflatie niet bij.
Nu moeten we het niet dramatischer
voorstellen dan het is: achter deze macrocijfers gaat een geleidelijke verschuiving in gewicht schuil van sectoren
met hoge lonen naar die met lage lonen.
Anders gezegd: de werkgelegenheidsgroei vindt vooral plaats in de dienstensector, waar het uurloon veel lager is
dan in de industrie. Maar veel belangrijker dan dit wegingseffect is natuurlijk
wat er werkelijk gebeurd is: werknemers zijn na de massale uitstoot van arbeid aan het begin van de jaren tachtig,
behoud van werk gaan prefereren boven hogere lonen. Het bedrijfsleven, en
zeker het Amerikaanse, is tot grotere
efficiency gedwongen onder druk van
de verscherpte concurrentie. Bedrijven
zijn ‘leaner and meaner’ geworden. Zodoende kon het gebeuren dat in de zes
jaren sinds 1982 de gemiddelde stijging
van de uurlonen 3,8% per jaar bedroeg
bij een inflatie van gemiddeld 3,5%.
Omdat de loonstijgingen zo bescheiden
bleven kon ‘the great American job machine’ op voile toeren draaien en wer-

den miljoenen banen gecreeerd. En zo
kon het totaal reeel beschikbaar inkomen in die zes jaren toch met gemiddeld
3,5% per jaar toenemen.
En in Nederland? De lange-termijnfiguur, die de ontwikkeling per maand
van de uurlonen sinds 1945 weergeeft,
spreekt boekdelen. Na de tweede wereldoorlog zijn de uurlonen nooit met zo
weinig gestegen als na 1982 het geval
is geweest. Het CBS-indexcijfer van de
regelingslonen (basisjaar 1980 = 100)
stond eind 1982 op 114,4 (lonen per uur,
particuliere bedrijven). Eind 1988 stond
het op 126,3. In zes jaar steeg het gemiddelde uurloon dus met amper 10%.
Het stijgingspercentagewordt nog lager
als we naar alle lonen, inclusief die bij
de overheid kijken.
Volgens de laatste Economic outlook
van de OESO stegen de ‘unit labour
costs’ overde periode 1976-1985 in Nederland met 2,9%. Alleen in Japan
(2,0%) en Duitsland (2,8%) was dat nog
minder. Met de jaren na 1985 erbij zakt
dat percentage nog verder. De beheersing van de loonkosten heeft onze economie en onze werkgelegenheid veel
goed gedaan. Zoals het jaarverslag van
De Nederlandsche Bank over 1987 al
opmerkte (biz. 45): “In vrijwel geen enkel ander gei’ndustrialiseerd land – met
uitzondering van de Verenigde Staten heeft de werkgelegenheid dan ook een
sterkere groei te zien gegeven dan in
ons land.” Behoud van werk en de creatie van nieuwwerk werd belangrijker gevonden dan hogere lonen. Gezien de
uitzonderlijk hoge werkloosheid in ons
land was die keuze ook noodzakelijk.
Door de loonmatiging konden inflatoire
spanningen achterwege blijven en kon
de opgaande conjunctuur langer aanhouden. Toen vorig jaar in de Verenigde Staten de werkloosheid tot 5,4%
zakte, leek een acceleratie van de loonstijgingen en uiteindelijk een oplopen
van de inflatie richting 6% onvermijdelijk. Er was wel enige acceleratie, maar
zoals al eerder gememoreerd bleef
zelfs bij die lage werkloosheid de gemiddelde stijging van de uurlonen achter bij de inflatie.
Voor het verdere verloop van deze
expansiefase is de loonontwikkeling
cruciaal geworden: bij een beheersing
van de loonkosten kan de inflatie laag
blijven, bij laagblijvende inflatie kan de
opgaande conjunctuur nog langer aanhouden. Andersom geldt: een scherp
oplopen van de loonkosten zou een
spoedig eind aan deze lange herstelfase kunnen maken.
J.J. van Duijn

127

Auteur