Ga direct naar de content

Legoland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 8 1997

Legoland
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4127, pagina 833, 4 november 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
denemarken

Zou ook onze minister van Economische Zaken als kind een grote doos met lego hebben gehad? Zijn liefde voor Denemarken moet
immers ergens vandaan komen 1. In een poging de hype rond het poldermodel wat te relativeren, heeft minister Wijers Denemarken ten
tonele gevoerd, dat bijna het ideaal van volledige werkgelegenheid zou hebben gerealiseerd, zonder de sociale zekerheid af te breken.
Het klinkt te mooi om waar te zijn, want nog maar kort geleden kampte Denemarken met een reeks van problemen. In 1987 had het de
laagste groei van het bbp in de EU (0,3%), dalende investeringen en consumptie, een oplopend tekort op de lopende rekening van de
betalingsbalans, fors stijgende loonkosten en een inflatie die alleen door Italië werd geëvenaard. De werkgelegenheid is sindsdien (19871996) jaarlijks gemiddeld met een kwart procent gedaald, pas vanaf 1995 stijgt deze weer 2. De werkloosheid is volgens de
officiëledefinitie laag (8,1%, in Nederland 6,2%), maar de makke van de officiële definitie doet zich ook in Denemarken gelden. Nemen we
de som van geregistreerde werkloosheid, vervroegde uittreding, betaald verlof en arbeidsmarktprogramma’s, dan is de ‘brede’
werkloosheid in 1996 20% 3. Dat wijkt weinig af van een soortgelijk gedefinieerde werkloosheid in Nederland (vooral de verborgen
werkloosheid in de WAO zorgt voor een verschil).
De participatiegraad in Denemarken is nog steeds aanzienlijk hoger dan in Nederland (zie tabel 1), maar ook de omvang van de overheid.
Verder zijn er veel overeenkomsten. Beide landen werken actief aan het liberalisern van de goederenmarkt en hebben redelijk gezonde
overheidsfinanciën. Als er lessen van Denemarken te leren zijn, dan zijn er twee in het oog springende verschillen: scholing en
arbeidsmarktbeleid.

Tabel 1. Denemarken en Nederlandgemiddelden 1994-1997
Dk
groei bbp
inflatie
groei beroepsbevolking
participatiegraad
groei werkgelegenheid
werkloosheid
groei loonkosten
overheidsuitgaven/bbp

3,0
2,1
-0,3
79,9
0,9
9,9
1,5
61,6

Nl
2,8
1,8
1,5
62,0
1,6
6,9
0,3
51,1

De Deense arbeidsmarkt is er zeer flexibel. De baanmobiliteit is de hoogste in de OESO (het percentage baanwisselingen op jaarbasis in
Denemarken bedraagt 29,8, in de VS 18,6, in Nederland 15,4; zie noot 3, blz 10). Ontslagbescherming is er nauwelijks. Dat leidt mogelijk tot
lage investeringen in menselijk kapitaal (werkgevers hebben er immers weinig belang bij om de toekomstige werknemers van hun
concurrent op te leiden), maar in de praktijk is de scholingsinspanning erg hoog. Dit komt mede dankzij de hoge publieke uitgaven
hiervoor, plus de regeling voor betaald scholingsverlof die sinds enkele jaren bestaat. Het Deense model is dat van een sterke markt in
combinatie met een grote overheid. Denemarken besteedt 9% van het bbp aan onderwijs (inclusief geld voor een snel expanderend
beurzenstelsel), Nederland iets meer dan 5%. De Denen staan hiermee aan top in de OESO. Hoewel de doelmatigheid van het Deense
onderwijsstelsel te wensen overlaat (in kennisvergelijkingen scoren de Denen matig), is de schooluitval aanzienlijk lager dan in
bijvoorbeeld Nederland (een vijfde van de scholieren verlaat in Denemarken de middelbare school zonder diploma, in Nederalnd is dit
ongeveer een derde) 4. Hierbij komt een snel groeiende inspanning voor volwasseneneducatie: de overheid neemt (met 2,25% van het
bbp) ongeveer driekwart van de kosten voor haar rekening, in reële termen is het budget de afgelopen tien jaar met 60% gestegen (noot
3, blz. 87). Als Nederland hieraan een voorbeeld zou nemen, wordt het zelfs weer leuk om minister van onderwijs te zijn.
Naast het Deense onderwijsbeleid is een tweede les wellicht het actieve arbeidsmarktbeleid. Uitkeringen zijn in Denemarken relatief hoog,
maar meer dan in Nederland gebonden aan de bereidheid zich (om) te scholen of werkervaring op te doen. Sinds dit jaar geldt een ‘streng
regime’: werklozen jonger dan 25 jaar moeten na zes maanden werkloosheid deelnemen aan een scholingsprogramma, terwijl de uitkering
met de helft daalt. De maatregel leidt nu al tot een aanzienlijke daling van de geregistreerde werkloosheid onder deze groep, maar geeft
ook aan dat niets voor niets gaat. Weinig Deense jongeren zullen het eens zijn met Wijers, als hij meent dat de sociale zekerheid niet is
afgebroken. In het interview maakt de minister geen woorden vuil aan de wenselijkheid van het zeer actieve arbeidsmarktbeleid, dat de

flexibele arbeidsmarkt complementeert. Wel pleit hij voor een variant op de Amerikaanse ‘earned income tax credit’, die laagbetaalde
arbeid goedkoper maken kan. Het is een wezenlijk andere, veel liberaler benadering van de arbeidsmarkt. Wat wil Wijers: een voorbeeld
nemen aan Denemarken met grootschalige scholing en tewerkstelling van overheidswege, sterker op de werking van de markt inzetten, of
van alles wat? Zolang hij zich hier niet duidelijker over uitspreekt blijft zijn aanbeveling van Legoland weinig meer dan politieke spielerei

1 Laat ons nu een voorbeeld nemen aan Denemarken, NRC Handelsblad, 15 oktober 1997, blz. 18.
2 Gegevens ontleend aan OESO, Economic Outlook, juni 1997, Annex. Tenzij anders vermeld zijn ook andere cijfers, inclusief die van
tabel 1, hieraan ontleend.
3 OESO, OECD Economic Surveys: Denmark, 1997, blz. 24.
4 Zie voor Denemarken noot 3, blz. 91; voor Nederland NRC Handelsblad, 1 november 1997, blz. 1.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur