Lastenverlichting onder de loep
R.]. Mulder*
L
astenverlichting voor burgers en bedrijven is een van de centrale elementen van het
kabinetsbeleid in de komende jaren. In het regeerakoord is vastgelegd dat de
lastenverlichting in de komende kabinetsperiode f 9 miljard zal bedragen. CPBberekeningen komen echter maar tot de helft van dit bedrag. Hoe is het mogelijk dat
over zo ‘n belangrijk beleidsonderdeel zulke uiteenlopende bedragen de ronde doen?
Vermindering van de inactiviteit in ons land, die vooral aan de onderkant dramatische vormen aanneemt,
vormt terecht de hoofddoelstelling van het sociaaleconomische beleid van het nieuwe kabinet. Het kabinet wil dit probleem op verschillende manieren te
lijf gaan. Een daarvan is lastenverlichting. Over het
belang hiervan bestaat in brede kring consensus 1 In
1998, het laatste jaar van deze kabinetsperiode, zal
de lastenverlichting volgens het regeerakkoord moeten zijn opgelopen tot een bedrag van circa f 9 miljard2.
Bij de interpretatie van een dergelijke doelstelling
is het van groot belang te weten welke definitie van
lastenverlichting wordt gehanteerd. Bij een gegeven
pakket van lastenverlichtende maatregelen, kunnen
verschillende definities van lastenverlichting namelijk
leiden tot geheel andere bedragen. Helaas is het regeerakkoord op dit punt nogal mistig. Enige ongerustheid wordt vervolgens gewekt wanneer men in
de derde-dinsdagstukken
voor de lastenverlichting in
deze kabinetsperiode zeer uiteenlopende bedragen
tegenkomt. Deze variëren van amper f 4,5 tot ruim
f 9 miljard. Reden om eens na te gaan hoe dat kan.
Daarvoor is het nuttig eerst in te gaan op enkele relevante begrippen.
Wat zijn collectieve
lasten?
Lange tijd, in feite al vanaf de Miljoenennota 1976
waarin het kabinet-Den Uyl zijn 10/0-normintroduceerde, heeft bij de begrotingsnormering in ons land
het begrip collectieve-lastendruk (cld) centraal gestaan3 Dit is de verhouding tussen de collectieve lasten en het bruto binnenlands produkt (bbp)4 Wat
precies onder ‘collectieve lasten’ moet worden verstaan is daarbij vrijwel doorlopend in discussie geweest. Sinds het midden van de jaren zeventig is de
invulling van dit begrip dan ook meermalen op onderdelen gewijzigd.
De algemene definitie luidt als volgt: “Een collectieve last is een in Nederland door de overheid opgelegde verplichte betaling aan een overheid waar
géén concrete, individuele en met de betaling samenhangende tegenprestatie tegenover staat of waarbij
het gaat om een eigen bijdrage voor een voorziening
waarvan het gebruik verplicht is,,5 Tevens geldt dat
“indien het tarief voor een bepaald goed of een bepaalde dienst boven de kostprijs (inclusief redelijke
marge) uitgaat, het excedent als collectieve last moet
worden aangemerkt”. Indien deze definitie wordt toegepast op de verschillende inkomsten van de collectieve sector (belastingen, premies en niet-belastingontvangsten), kunnen zich in de praktijk allerlei
twijfelgevallen voordoen.
Een relevant voorbeeld vormen de aardgasbaten.
Daarvan wordt traditioneel niet alleen het belastingdeel (vpb), maar ook het niet-belastingdeel uit binnenlandse verkopen tot de collectieve lasten gerekend. Een van de argumenten hiervoor is geweest
“dat het gaat om baten die (mede) door de overheid
worden bepaald, omdat deze voortvloeien uit een
prijsstelling boven de kostprijs,,6 Hier is evenwel tegen in te brengen dat de afzetprijs van aardgas is gekoppeld aan de marktprijs. Het verschil tussen afzeten kostprijs zou daarom ook kunnen worden uitgelegd als ‘redelijke marge’, in welk geval van een collectieve last geen sprake zou zijn7 Een andere rede-
* De auteur is werkzaam bij de SER. Hij bedankt S.T. Duursma voor zijn aansporing tot het schrijven van dit artikel en
voor zijn waardevolle suggesties en commentaar. Ook E.A.
askam en E. Langeveld leverden nuttig commentaar. Verder is de auteur S. de Boer, F.].H. Don, H.P. Tamerus, H.
Vossers (CPB) veel dank verschuldigd voor hun opmerkingen, suggesties en informatie. Technisch commentaar werd
ook ontvangen van het Ministerie van Financiën. Dit neemt
uiteraard niet weg dat de verantwoordelijkheid
voor dit artikel geheel en al bij de auteur berust.
1. Zie bij voorbeeld: SER, Sociaal-economisch
beleid 19941998, nr. 94/03, deel I (Advies), paragraaf 5.3, Den Haag,
1994.
2. Regeerakkoord, 13 augustus 1994, paragraaf 3.
3. Zie voor een overzicht: Miljoenennota 1993, bijlage 20.
4. Tot voor kort werd de cld uitgedrukt in termen van het
netto nationaal inkomen (nni).
5. Gebaseerd op het zevende en achtste rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte 0983 en 1989). Zie ook het negende rapport 0993, blz. 63).
6. Miljoenennota
1993, blz. 351. Deze redenering wordt beperkt tot het binnenlandse deel van de aardgasbaten, aangezien de niet-belastinginkomsten
uit de export van aardgas
niet door binnenlandse burgers en bedrijven worden opgebracht.
7. Het negende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte, 1993, blz. 64.
nering is dat het zou gaan om een last voor de gaswinningsbedrijven (‘voortgezette winstbelasting’). Dit
zou dan evenwel ook moeten gelden voor de baten
uit de export van aardgas. Bovendien kan deze last
voor de gaswinningsbedrijven. met evenveel recht
worden gezien als de prijs van een concessie op gaswinning.
Een ander voorbeeld betreft successierechten, die
lange tijd niet zijn beschouwd als collectieve lasten
op grond van het feit dat sprake zou zijn van een vermogensoverdracht, die niet zou drukken op het inkomen. Van een concrete, individuele en met de betaling samenhangende tegenprestatie is echter geen
sprake. Bovendien is de vraag of heffingen op het inkomen dan wel op het vermogen drukken op grond
van de definitie van collectieve lasten geen relevant
criterium.
Het is op grond van het bovenstaande niet zo verwonderlijk dat periodiek voorstellen worden gedaan
om de berekening van de collectieve lasten op onderdelen aan te passen (te ‘verbeteren’). Ook zeer recentelijk zijn nog enkele wijzigingen doorgevoerd8 Relevant is onder meer dat het besproken niet-belastingdeel van de binnenlandse aardgasbaten thans niet
meer tot de collectieve lasten wordt gerekend. Hetzelfde geldt voor bij voorbeeld kadastrale rechten,
bouwleges en het kentekenbewijs deel III. Successierechten en landbouwrechten zijn er daarentegen juist
bijgekomen. Wat de sociale zekerheid betreft zijn de
premies voor bovenwettelijke sociale uitkeringen
voor Ziektewet, VUT e.d. uit de berekening van de
collectieve lasten verwijderd. Dit geldt ook voor de
eigen bijdragen in het kader van de ziektekostenverzekering. De omslagbijdrage in het kader van de Wet
toegang ziektekostenverzekering
(WTZ) is daarentegen aan de lijst van collectieve lasten toegevoegd.
Als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen
komt de collectieve-lastendruk in 1994 circa 1,6%
van het bbp lager uit dan volgens de oude berekening (belastingen: 0,3, premies: 0,7 en binnenlandse
aardgasbaten: 0,6% van het bbp)9 In 1994 resulteert
volgens de nieuwe berekening een verwachte collectieve-lastendruk van 46,2% van het bbp, overeenkomend met circaf 275 miljardlO. Het belastingdeel
van de collectieve lasten beloopt in 1994 naar verwachting zo’n 26,6% van het bbp 11. Dit komt overeen met bijnaf 160 miljard, waarvan directe en indirecte belastingen iets meer respectievelijk iets minder
dan de helft uitmaken. Het premiedeel van de collectieve lasten zal in 1994 naar verwachting circa 19,6%
van het bbp bedragen, ofte wel ruimf 115 miljard.
gers en bedrijven die werkelijk ervaren. Zo kan het
voorkomen dat de macro-lastendruk in een bepaalde
periode een daling vertoont, terwijl bedrijven en burgers juist worden geconfronteerd met tariefstijgingen
en andere lastenverzwarende maatregelen. Dit is mogelijk doordat veranderingen in de macrodruk mede
afhankelijk zijn van allerlei ‘endogene’ (macro-economische) invloeden. Een voorbeeld hiervan is een verandering in de arbeidsinkomensquote
(aiq). Aangezien de lastendruk op het looninkomen gemiddeld
hoger is dan die op het overige inkomen, zal bij een
dalende aiq de cid (ceteris pari bus) afnemen, evenwel zonder dat individuele burgers en bedrijven dit
werkelijk als een lastenverlichting zullen ervaren.
Bezien vanuit het begrotingsbeleid heeft hantering van een cid-norm, zoals in de vorige kabinetsperiode, voorts als nadeel dat een endogene daling van
deze macrodruk kan worden ‘opgevuld’ door tariefverhogingen en andere lastenverzwaringen.
Om deze redenen is de laatste jaren in beleidsdiscussies het begrip micro-lastendruk centraler komen
te staanl2. Een verandering in de micro-lastendruk
wordt in de MEV 1995 (blz. 122) gedefinieerd als “het
saldobedrag dat gemoeid is met belastingmaatregelen en mutaties in de premie-ontvangsten anders dan
uit hoofde van (macro-economische) grondslagmutaties. Hierin komen dus tariefswijzigingen tot uiting,
maar bij voorbeeld geen kasverschuivingen en opbrengsten van fraudebestrijding. Tot de relevante lasten worden gerekend alle lasten die tot de (macro)
collectieve lastendruk worden gerekend”. Het microlastenbegrip vormt, doordat het aansluit bij tariefswijzigingen en aanpassingen van de grondslagen waarover deze tarieven worden berekend, een betere
indicator voor veranderingen in de lastendruk zoals
burgers en bedrijven die werkelijk ervaren.
Gezien de toegenomen aandacht voor het microlastenbegrip, mocht bij het verschijnen van het regeerakkoord worden verwacht dat de daarin genoemde f 9 miljard lastenverlichting bedoeld was (en is)
als micro-lastenverlichting. Daar komt bij dat in het
regeerakkoord de nadruk wordt gelegd op lastenmaatregelen, die juist in het micro-lasten begrip centraal staan.
Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat
dit vermoeden nergens in het regeerakkoord expliciet wordt bevestigd. Er wordt steeds gesproken van
‘lastenverlichting’, zonder nadere aanduiding. Bovendien laat de tekst van het regeerakkoord zeker ook
een macro-interpretatie van de f 9 miljard lastenver-
Macro- versus micro-lastenverlichting
8. Dit betreft een aantal voorstellen van de Studiegroep Begrotingsruimte (negende rapport, 1993, blz. 64 e.v.), waarover inmiddels interdepartementale
overeenstemming is bereikt. Zie: CPB, Vijf verkiezingsprogramma ‘s;economische
gevolgen van voorgenomen beleid, Den Haag, 1994, blz.
152 en 153.
9. CPB, op.cit. Aldaar treft men ook een volledige opsomming van de veranderingen aan.
10. MEV 1995, blz. 109.
11. Inclusief enkele niet-belastingmiddelen
met een collectieve-lastenkara kter.
12. Zie bij voorbeeld het negende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte, 1993; alsook: SER, op.cit, deel II
(Analyse), blz. 158 e.v.
Veranderingen in de cid, die tegenwoordig ook wel
wordt aangeduid als de macro-lastendruk, worden
meestal uitgedrukt in procentpunten. Door een mutatie van de cid in procentpunten te relateren aan de
omvang van het bbp, kan een dergelijke macro-lastenverlichting dan wel -verzwaring echter ook worden uitgedrukt in een geldbedrag.
Hantering van het cld- ofwel macro-lastenbegrip
heeft als belangrijk nadeel dat het geen goede indicator is van de verandering in de lastendruk zoals bur-
ESB 26-10-1994
lichting toe. Dit bedrag wordt namelijk mede geplaatst in het licht van (per saldo) besparingen op de
collectieve uitgaven en tekortreductie, in welk kader
de ruimte voor lastenverlichting wordt bepaald. In
een dergelijke opzet past juist weer een macro-lastenbegrip, aangezien ook macro-economische
effecten
op de belasting- en premie-ontvangsten
relevant zijn
voor de collectieve inkomsten. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het CPB er in zijn macro-economische doorrekening van het regeerakkoord van uitging dat het kabinet een daling van de collectieve-lastendruk metf 9 miljard op het oog had13.
Micro-lastendruk
niet waterdicht
Inmiddels kan uit de Miljoenennota 1995worden afgeleid dat het kabinet wel degelijk een micro-lastenverlichting van f 9 miljard voor ogen heeft. Wat echter tegelijkertijd uit de derde-dinsdagstukken
duidelijk wordt, is dat het begrip micro-lastenverlichting
niet waterdicht is. Problemen blijken zich voor te
Tabel 1. De voorgenomen micro-lastenverlichting
velijk 1998 volgens de CPB-systematiek
a
in 1995 respectie-
Begroting 1995
Regeerakkoord
1995 st:ruetureel pakket A pakket B
1998b
1998b
1998″
Aibeid (inclusief nlet-actieven)
Belastingtarief le schijf
Verlenging 2e schijf
Procentuele WW-premie
ZFW-franchise
OT/WW-franchise
Dekkerkopjes
Heffing op spaarloon
Overige belastingmaatregelen
Overige verlaging sociale premies
MiJleu en energie
Grondslagverbreding milieubelasting
Motorrijtuigenbelasting
Kleinverbruikersheffing op energie
Benzine- en dieselaccijnzen
Belastingen lagere overheden
Overige belastingmaatregelen
2,1
1,9
-1,4
2,0
-2,0
2,0
0,2
-0,3
0,4
1,6
4,6
0,3
-0,3
-0,1
0,5
2,3
-0,6
-0,4
-8,0
0,3
-2,0
8,7
0,3
-0,4
-5,8
0,3
-2,0
2,0
6,7
0,3
-0,4
8,1
7,0
6,6
7,7
0,0
0,0
-2,1
-0,7
-2,8
Overig
Midden- en kleinbedrijf
Inkomensafhankelijke bejaardenaftrek
Invoerrechten GATT
Beperking aftrek consumptief krediet
Overige belastingmaatregelen
0,5
0,1
0,5
0,1
-0,5
0,1
Micro-lastenverlichtingC
4,1
3,0
0,1
4,3
5,0
a. Miljarden guldens (afgerond op 0,1). Een positief teken duidt op een lastenvermindering.
b. Cijfersvoor 1998 zijn ten opzichte van het behoedzame scenario.
c. Exclusief fmancieringsverschuivingen.
Samengesteld o.b.v.: MEV1995 (met name blz. 105, 111 en 125); aanvullende
CPB-inforrnatie.
doen indien maatregelen in de sociale-premiesfeer
min of meer rechtstreeks doorwerken in de belastinggrondslag.
Een voorbeeld hiervan kan rechtstreeks worden
ontleend aan de CPB-doorrekening van het regeerakkoord. Aangezien het regeerakkoord de vormgeving
van de lastenverlichting nog voor een belangrijk deel
openlaat, heeft het CPB een tweetal mogelijke lastenverlichtingspakketten
onderscheiden: de pakketten A
en B. Naast andere maatregelen, bevat pakket A een
verlaging van de werkgeverslasten door de invoering
van een franchise in de Ziekenfondswet (ZFW) op
het niveau van het wettelijk minimumloon. In pakket
B wordt een lagere ZFW-franchise ingevoerd, terwijl
daarnaast nog is voorzien in een franchise met betrekking tot zowel de overhevelingstoeslag (OT) als
de Werkloosheidswet (WW). Aangezien zowel de
ZFW-premie als de OT tot het belastbare inkomen
van werknemers behoort, leidt de invoering van dergelijke franchises automatisch tot minder afdrachten
in het kader van de loon- en inkomstenbelasting. Er
zou op het eerste gezicht alles voor te zeggen zijn
om ook deze afname van de ‘microgrondslag’ in de
belastingsfeer onder de micro-lastenverlichting te
scharen: zo zal het door de belastingbetalers ook
worden ervaren. De huidige definitie blijkt hier echter niet in te voorzien. In die definitie wordt immers
alleen gesproken van ‘belastingmaatregelen’
en niet
van veranderingen in de belastinggrondslag door
maatregelen in de sfeer van de sociale zekerheid.
Nu zou men de definitie hiertoe uiteraard kunnen
aanpassen, zo men wil verbeteren. Anderzijds moet
de definitie wel helder en hanteerbaar blijven: bij vrijwel elke lastenmaatregel treden kruislingse grondslageffecten op, inclusief de daar weer uit voortvloeiende tweede-orde-effecten.
Waar wil men de grens
trekken? In ieder geval moet bij uitbreiding van de
definitie exact duidelijk zijn welk type grondslageffecten men in het algemeen wel of juist niet relevant
acht voor de micro-lastendruk waarmee burgers en
bedrijven worden geconfronteerd. Dit mag niet van
geval tot geval worden beslist. Belangrijk is dat helderheid wordt geboden.
Dat dit geen academische kwestie is, wordt hieronder geïllustreerd aan de hand van een drietal berekeningen die men in de derde-dinsdagstukken
aantreft van de lastenverlichting uit het regeerakkoord.
Volledigheidshalve wordt hierbij tevens de lastenverlichting betrokken die inmiddels in de begroting
voor 1995 is verwerkt. Een goed inzicht hierin is immers relevant voor de vraag welke lastenverlichting
burgers en bedrijven na 1995 nog van het kabinet
tegoed hebben.
De micro-lastenverlichting
volgens het CPB
De laatste twee kolommen van tabel 1 laten zien dat
volgens de CPB-doorrekening de microlasten in deze
kabinetsperiode, afhankelijk van de invulling, met
13. Zie: CPB, Economische gevolgen van het regeerakkoord,
notitie 142, 19 augustus 1994. Deze doorrekening is inmiddels tevens opgenomen in de MEV1995:CPB, Macro Economische Verkenning 1995, Den Haag, 1994, hoofdstuk IV.
per saldo f 4,3 Ã 5 miljard gulden worden verlaagd.
De micro lasten op arbeid worden metf 7 Ã 7,7 miljard verlaagd. De microlasten op energie en milieu
worden daarentegen metf 2,8 miljard verzwaard, terwijl het saldo van overige maatregelen leidt tot een
micro-lastenverlichting van circa f 100 miljoen,
In dit licht bevat de begroting voor 1995 al een
aanzienlijke stap voorwaarts, zo valt verder uit tabel
1 op te maken. In de eerste kolom van deze tabel
zijn de lastenverlichtende en -verzwarende maatregelen voor 1995 op een rij gezet, uitgaande van de CPBsystematiek. De micro-lasten (inclusief lagere overheden) gaan hierdoor in 1995 per saldo metf 4,1
miljard omlaag. Dit bedrag is echter niet zomaar te
vergelijken met de bedragen van de pakketten A en
B. In de eerste plaats kan het eerstejaarseffect van belasting- en premiemaatregelen
afwijken van de structurele doorwerking ervan. In de tweede plaats zijn
de pakketten A en B geformuleerd ten opzichte van
het behoedzame scenario. Deze pakketten bevatten
met andere woorden niet de maatregelen die reeds
in dat scenario besloten liggen. Voor deze maatregelen dient derhalve het pakket-1995 te worden geschoond. De resulterende bedragen staan vermeld in
de tweede kolom van tabel 1. De conclusie is dan
dat de in 1995 in gang gezette lastenverlichting structureel uitkomt op circa tweederde van de bedragen
die in de pakketten A en B zijn vervat.
Macro-interpretatie van de lastenverlichting
Met de in tabel 1 weergegeven berekening is de f 9
miljard aan lastenverlichting waarover in het regeerakkoord wordt gesproken echter nog absoluut niet in
zicht. Zoals eerder aangegeven, ging het CPB er in
zijn doorrekening van augustus 1994 dan ook vanuit
dat het kabinet in het regeerakkoord een macro-lastenverlichting van circa f 9 miljard voor ogen had. In
de desbetreffende notitie (op.cit., blz. 5; MEV, blz.
129) wordt daarom opgemerkt: “De collectieve lastendruk komt circa f 7 mrd (…) lager uit dan in het behoedzame scenario voor 1998 was voorzien”, met
daarbij als voetnoot: “De circa f 9 mrd lastenverlichting waarvan in het regeerakkoord sprake is correspondeert met dit bedrag, met daarbij geteld f 1 mrd
uit hoofde van een door de coalitiepartners verwachte meevaller in de sociale fondsen. Andere ramingsen boekingsverschillen belopenf 0,5 mrd (…)”.
In het bovenste gedeelte van tabel 2 wordt zichtbaar hoe het CPB de vertaalslag maakt van micronaar macro-lastenverlichting.
Het verschil tussen de
micro- en macro-lastenverlichting
is opgebouwd uit
drie elementen. Het eerste is de afname van de microgrondslag van de loon- en inkomstenbelasting die
het gevolg is van de introductie van een franchise in
de ZFW en/of de OT. Discussie is mogelijk over de
vraag of een dergelijk micro-grondslageffect niet eigenlijk tot de micro-lastenverlichting behoort. Het
CPB heeft de definitie van micro-lastenverlichting in
zijn berekeningen echter consequent toegepast. De
twee overige verschillen tussen de micro- en macrolastendruk zijn onbetwist, te weten de fraudebestrijding/versnelde inning en het macro-economische
effect op de collectieve-lastendruk.
ESB 26-10-1994
Tabel 2. De verwachte afname van de macro-lastendruk (cid)” in
1995 respectievelijk 1998 volgens de CPB-systematiek
Begroting
1995
Regeerakkoord
1995
structureel
pakket
b
b
A pakket
B
b
1998
Micro-IastenvedichtingC
CPB-systeflliltiek
conform
1998
3,0
4,3
5,0
de
4,1
(zie tabel 1)
Verschil tussen cld-daling
1998
en
microlastenverlichting
Fraudebestrijding
Daling cid conform
Ramings-
inning
effect op de cid
Macro-economisch
kabinet
(ZFW/OT)
en versnelde
de CPB-systematiek
en boekingsverschillen
volgens
het CPB-citaat
0,5
0,5
2,6′
1,8
-0,7
-1,7
-1,7
5,0
-1,7
1 e
2,0
1,5
4,8
Afname micro-grondslag
-0,2
2,9
1,6
8,9
2,8
7,2
6,6
ten opzichte
van het
(zie hoofdteksO
Opbrengst
WAo;wwd
verschuiving
Daling cid conform
1,0
AWBZ/ZW
het CPB-eitaat
8,9
2,8
1,0
0,5
0,5
1,5
Volumemeevaller
1,5
8,7
8,1
a, b, ç. Zie de notett bij tabel L
d. oe verwachte volumemeevaller
WAOIW’W in 1995 is al door het CPB meegenomen.
e.l)itis
een grove benadering.
Samengesteld
o,b.v.: MEV 1995 (met name blz. 129 en 130); aanvullende CPBinformatie.
Om van de macro-lastenverlichting die het CPB
berekent, te komen tot een bedrag in de orde van f 9
miljard à la het Regeerakkoord (in feite iets minder;
zie onderaan tabel 2), moet men hierbij nog een
tweetal bedragen van bij elkaar f 1,5 miljard optellen. Dit betreft ramings- en boekingsverschillen, die
relevant zijn voor zowel micro- als de macro-lastenverlichting.
In de eerste plaats houdt het kabinet rekening
met volumemeevallers in de WAO en de WW voor
een bedrag vanf 1 miljard in 1998, waarop het CPB
nog niet heeft willen vooruitlopen. In de MEV 1995
is, voor het jaar 1995, overigens wel al rekening gehouden met WAO/WW-volumemeevallers van circa
een half miljard gulden. In de tweede plaats is sprake
van ramings- en boekingsverschillen met betrekking
tot de gezondheidszorg van in totaal een half miljard
gulden. Dit betreft om te beginnen de overheveling
van bepaalde voorzieningen van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de ziekenfondsen en de particuliere verzekeraars. Aangezien het
hier gaat om voorzieningen die verplicht verzekerd
zullen blijven, is het CPB er in de doorrekening van
uitgegaan dat dit geen gedragseffecten zal kunnen
oproepen. Het zal dus ook geen micro-lastenverlichting met zich brengen. Verder houdt het kabinet rekening met een besparing op de uitvoeringskosten van
de Ziektewet als deze wordt geprivatiseerd. Het CPB
vat dit op als een lastenverschuiving.
Tabel 3. De verwachte afname van de micro-lastendruka in 1995
respectievelijk 1998 volgens de kabinetssystematiek
Micro-lastenverlichting
volgens
het kabinet
Inmiddels is uit de Miljoenennota 1995 duidelijk geworden dat ook het kabinet een micro-Iastenbegrip
voor ogen heeft.
De kabinetsvisie op de micro-lastenverlichting in
1998 kan worden afgelezen uit tabel 3 (twee laatste
kolommen). De verschillen tussen de berekening van
het kabinet en van het CPB bestaan uit de eerder genoemde afname van de micro-grondslag (die het kabinet dus onder de micro-lastenverlichting schaart),
de door het kabinet verwachte volumemeevallers in
de WAO en de WW, de door het kabinet ingeboekte
opbrengst van de eerder genoemde AWBZ- en ZWmaatregelen en, tot slot, een afname van GATI-invoerrechten. Dit laatste betreft nieuwe informatie ten
opzichte van het regeerakkoord, waar het CPB derhalve nog geen rekening mee kon houden bij de
doorrekening van dit akkoord. Voor het jaar 1995 is
deze micro-lastenverlichting Cf 200 miljoen) al in de
MEV 1995 verwerkt.
Al met al wordt door middel van de pakketten A
en B in 1998, als men de kabinetssystematiek volgt,
keurig een micro-lastenverlichting van circa f 9 miljard gerealiseerd conform het regeerakkoord. Van de
micro-lastenverlichting wordt volgens de kabinetssystematiek door middel van de maatregelen in 1995
structureel al zo’nf 3,5 miljard gerealiseerd.
een enigszins helder beeld te krijgen van een zo belangrijk beleidsonderdeel14.
Wat de cijfers zelf betreft kan worden gesteld dat,
afhankelijk van de precieze definitie, de in de begroting voor 1995 opgenomen maatregelen structureel
voor f 3 Ã 3,5 miljard zullen kunnen bijdragen aan de
micro-lastenverlichting in deze kabinetsperiode. Na
1995 hebben burgers en bedrijven dus nogf 5,5 Ã 6
miljard tegoed om uit te komen op de circa f 9 miljard die hen door het kabinet in het vooruitzicht is gesteld.
Volgens de CPB-doorrekening van het regeerakkoord loopt de voorziene micro-lastenverlichting exclusief het grondslageffect van franchises in de ZFW
en/of de overhevelingstoeslag in deze kabinetsperiode op tot zo’nf 4,3 Ã 5 miljard in 1998. Houdt men
ook rekening met het genoemde grondslageffect,
waar op inhoudelijke gronden veel voor te zeggen
valt, dan komt de lastenverlichting in 1998 circaf 2,6
dan welf 1,8 miljard.hoger uit, afhankelijk van de invulling. Informatie over de micro-lastenverlichting
die pas na de CPB-doorrekening beschikbaar is gekomen betreft de vermindering van GATI-invoerrechten met iets meer dan driekwart miljard gulden in
1998. Inclusief grondslageffect en GATI komt de
micro-lastenverlichting in 1998 derhalve uit op circa
f 7,5 miljard.
Overige micro-lastenverlichting zal volgens het
kabinet moeten komen uit volumemeevallers in de
sfeer van de WAO en de WW Cf 1 miljard) en besparingen in de zorgsector als gevolg van de voorgenomen AWBZ- en ZW-maatregelen (een half miljard gulden). Worden deze meevallers en besparingen daadwerkelijk gerealiseerd, dan resulteert (inclusief microgrondslageffect) in 1998 een bedrag van circa f 9 miljard conform het regeerakkoord.
Specifieke micro-lastenverlichting op arbeid zal
na 1995 kunnen voortkomen uit een verschuiving
van lasten in de richting van milieu en energie. Ook
bestaat, gezien de behoedzame uitgangspunten die
het kabinet heeft gehanteerd op het punt van de economische groei, nog de mogelijkheid van meevallers
in de economische ontwikkeling. Op enig moment is
dan volgens het regeerakkoord een afweging aan de
orde tussen aanwending van deze meevallers voor
verdere reductie van het financieringstekort en lastenverlichting15. Gezien de prioriteit die in het regeerakkoord terecht wordt gegeven aan terugdringing van
de inactiviteit in ons land, zou in het laatste geval
aanwending voor micro-lastenverlichting op arbeid
voor de hand liggen.
RohMulder
Slot
Door alle cijfers heen kan uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat het regeerakkoord op het
punt van de lastenverlichting veel aan duidelijkheid
te wensen overlaat. Ook blijkt het begrip micro-lastenverlichting niet waterdicht te zijn gedefinieerd,
hetgeen mede de oorzaak is van het feit dat men hierover in de derde-dinsdagstukken
uiteenlopende bedragen aantreft. Het is vervolgens te betreuren dat
allerlei tekst- en tabelvergelijkingen nodig zijn om
14. Mocht de ingewijde lezer in de tabellen onverhoopt in.
terpretatiefouten aantreffen, dan gelieve hij of zij dit op te
vatten als een extra illustratie van deze stelling.
15. Structuurversterkende
maatregelen vragen volgens het
regeerakkoord om een aparte afweging.