Lastenverlichting en werkloosheid
Aute ur(s ):
Hebbink, G.E. (auteur)
Werkzaam b ij de Nederlandsche Bank
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4165, pagina 659, 4 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, arbeidsmarkt, belastingen
In Europa wordt het belang van lastenverlaging voor het stimuleren van de werkgelegenheid breed aanvaard. De discussie gaat nu
vooral over de meeste geschikte vormgeving van de verlaging van de lasten op arbeid. Er bestaan echter verschillende visies op de
arbeidsmarkt, en die leiden tot verschillende aanbevelingen voor lastenverlichting. Opvallend genoeg zijn er maar weinig onderzoeken
die de meest elementaire aannames over de structuur van de arbeidsmarkt met elkaar vergelijken. Om hierin te voorzien heeft Chris
Pissarides recent de vier meest bekende theoretische modellen van de arbeidsmarkt, het veilingmodel, het vakbondsmodel, het
efficiëntieloon-model en het zoekmodel, op een consistente manier met elkaar vergeleken 1.
In Pissarides’ studie gaat het om de invloed van werkgeverslasten op de werkloosheid. De vier onderzochte modellen beschrijven de
evenwichtsvorming van werkgelegenheid en loonniveau, maar het zijn partiële evenwichtsmodellen die bijvoorbeeld niet ingaan op de
vorming van menselijk en fysiek kapitaal. Verlaging van de lasten op arbeid leidt in elk model op dezelfde manier tot een toename van de
vraag naar arbeid; de vraagcurve verschuift zodanig dat bij hetzelfde loon meer arbeid wordt gevraagd.
De verschillen komen tot uiting bij het modelleren van het arbeidsaanbod. In het meest eenvoudige model – het veilingmodel – geldt: hoe
hoger het loon, hoe hoger het aanbod, en bepaalt het snijpunt van de arbeidsvraagcurve met de aanbodcurve het evenwicht. In dit
model hebben werkgeverslasten geen invloed op het arbeidsaanbod. In de andere modellen wordt het arbeidsaanbod bepaald door een
relatie tussen loonvoet en werkgelegenheid; de zogenaamde looncurve.
In het vakbondsmodel is deze looncurve het resultaat van onderhandelingen tussen bedrijven en vakbonden over het loon. Vakbonden
hebben een belang bij hogere lonen, maar houden er ook rekening mee dat dit werkloosheid creëert. Ze zullen de lonen dus niet te sterk
willen verhogen. In het efficiëntieloon-model leidt een hoger loon tot een grotere werkinspanning en hogere arbeidsproductiviteit en zo
tot meer werkgelegenheid. Zoekmodellen houden rekening met heterogeniteit van werknemers en werkgevers, waardoor inefficiënties
ontstaan bij het zoeken naar de meest optimale arbeidsrelatie. Daardoor leidt een hoger loon in mindere mate tot toename van het
arbeidsaanbod dan in het veilingmodel.
Lastenverlichting voor werkgevers leidt dus in drie van deze vier modellen tot een groter arbeidsaanbod. Dit effect is echter groter als de
looncurve relatief ‘vlak’ is, dat wil zeggen dat lagere lasten nauwelijks leiden tot hogere lonen voor werknemers. Het blijkt nu dat de
helling van de looncurve afhangt van de structuur van de lasten op arbeid en van de vormgeving van de werkloosheidsuitkering. Met de
structuur van de belastingen bedoelt Pissarides de verhouding tussen marginale lastendruk en de vaste lasten. Een belangrijk resultaat
van de studie is dat een neutrale verschuiving in de belastingen, van de vaste lasten naar het marginale tarief – waardoor de belasting
progressiever wordt – in twee van de vier modellen tot lagere werkloosheid leidt. In het vakbondsmodel maken progressievere
belastingen extra loon ‘duurder’, zodat de werknemers eerder zullen kiezen voor meer werkgelegenheid. In het zoekmodel wordt het bij
progressievere belastingen minder aantrekkelijk lang te zoeken naar een topbaan, en zullen werklozen dus eerder een baan accepteren.
Het effect van zo’n verandering in de belastingstructuur kan zelfs groter zijn dan een algemene lastenverlichting.
Een tweede resultaat is dat de vorm van de werkloosheidsuitkering bepaalt in welke mate de lastenverlichting voor werkgevers de
werkgelegenheid beïnvloedt. Als werkloosheidsuitkeringen gekoppeld zijn aan de reële lonen, dan stijgen de uitkeringen na
lastenverlichting net zo hard als de lonen. De maatregel heeft dan weinig invloed op de werkloosheid. Zijn de uitkeringen daarentegen
slechts gekoppeld aan de prijzen, dan leidt verlaging van werkgeverslasten tot een groter verschil tussen loon en uitkering. In dat geval
kan, volgens simulaties, lastenverlaging met 10% de werkloosheid met een procentpunt verminderen.
Deze studie heeft geen directe implicaties voor de discussie over de meest geschikte vorm van lastenverlaging voor het stimuleren van
de werkgelegenheid. Het gaat hier om een vergelijking tussen vier gestileerde visies op de modellering van de arbeidsmarkt. In elk van de
mogelijke visies blijkt echter dat werkgelegenheidsbeleid in de vorm van lastenverlichting voor werkgevers het meest geschikt is als de
werkloosheidsuitkeringen niet zijn geïndexeerd aan de reële lonen, maar aan de prijzen. De modellen stemmen echter niet overeen in hun
voorspelde werkgelegenheidseffect bij een verandering van de belastingstructuur. Op deze manier blijkt nog eens dat we er rekening mee
moeten houden dat op modelanalyses gefundeerde beleidsconclusies uiteindelijk altijd afhankelijk zijn van de onderliggende visie op de
werking van de arbeidsmarkt
1 C. A. Pissarides, The impact of employment tax cuts on unemployment and wages; the role of unemployment benefits and tax
structure, European Economic Review , 1998, blz. 155-83.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)