Ga direct naar de content

Destructieve creatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 12 1998

Destructieve creatie
Aute ur(s ):
Cayseele, P.J. van (auteur)
Hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4165, pagina 647, 4 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
kennis, onderzoek, ontw ikkeling

In samenspraak met de landbouwsector ontwikkelde een universiteitslaboratorium hydroculturen. De bedoeling was fundamenteel
onderzoek toe te passen om teelten te verbeteren die gedurende eeuwen uniek werden aangetroffen in een bepaalde streek. Vanuit deze
regio exporteerde men de gekweekte groenten zelfs per vliegtuig naar de Verenigde Staten, waar ze als luxegoederen in het betere
restaurant op de kaart stonden. Begrijpelijk dat deze regio in belangrijke mate haar welvaart betrok uit de kweek van de luxe-groente.
Een bijproduct van dit onderzoek was de ontdekking dat de groente in kwestie door middel van de hydrocultuurtechniek volledig op een
artificiële teeltbodem kan gekweekt worden. Hierdoor ging men in de VS zeer snel over tot een lokale kweek. Een concurrerende
productiewijze, die ontstond door de intentie het bestaande te verbeteren, deed uiteindelijk de initiële producenten de das om.
Is dit creatieve destructie? De groente in kwestie is inderdaad honderd jaar geleden zelf tot stand gekomen door te experimenteren met de
kruising van verschillende gewassen. En wonderwel bleek die ene variant enkel en alleen goed te groeien in de desbetreffende regio. Een
oude innovatie wordt dus verplaatst door een nieuwe en de cyclus is rond: groente, verbeterde groente, verbeterde groente dicht bij het
afzetgebied. Het antwoord op bovengestelde vraag is echter ontkennend. In dit voorbeeld is iets méér aan de hand. Onder ‘normale’
omstandigheden stelt men vanuit de moderne groeitheorie dat innovatie, creatieve destructie en lange termijngroei hand in hand gaan.
De monopolierente tengevolge van innovatie is gelukkig maar tijdelijk, en zet anderen ertoe aan het bestaande te verbeteren. Dat de
nieuwe producten daarbij elders ontwikkeld worden, vaak door buitenstaanders, is logisch: zij hebben geen gevestigde belangen die
vernieuwingsremmend werken (het ‘Arrow-replacement’ effect). En dat de aanmaak van het nieuwe product elders gebeurt is ook al geen
probleem, aangezien dit te lande productiemiddelen vrijmaakt voor goederen die men beter hier produceert.
Maar zijn bovenstaande omstandigheden ‘normaal’? Of wat is er aan de hand waardoor het creatieve-destructie-verhaal hier (en soms ook
elders) niet zo mooi oogt? Vooreerst blijkt hoe niet een buitenstaander maar de betrokken bedrijfstak aan verbetering dacht. Volgens heel
wat economische theorie is eerder deze situatie normaal, omdat de zittende innovator zijn positie dan niet hoeft te delen (het ‘GilbertNewbery’ internalisatie-effect). Er bestaat vooralsnog geen systematische empirische evidentie welk effect domineert. In het
landbouwvoorbeeld is echter wel duidelijk hoe in geen geval een gebrek aan dynamisme de oorzaak was van het verplaatsen van de
groenteteelt. Integendeel, de sector zelf lag mee aan de grondslag van vernieuwing. Maar hier liep het fout. Vaak wordt verondersteld dat
de afloop van het innovatieproces een duidelijk afgelijnd nieuw product is. Zeker bij joint ventures met de universiteit, waar in veel
gevallen heel wat fundamenteel onderzoek mee gemoeid is, klopt de veronderstelling niet. Het is dan onzeker wat precies de uitkomst zal
zijn, en vooral hoe de resultaten volledig toe-eigenbaar zijn. Dit stelt enorme problemen inzake het schrijven van sluitende contracten.
Daardoor kan enerzijds een teeltmethode op een natuurlijke bodem verbeterd worden waardoor het contract perfect wordt uitgevoerd.
Anderzijds wordt aangetoond hoe een artificiële bodem een perfect substituut kan zijn van de bodem in een bepaalde streek. Als dat in
de internationale vakliteratuur bekend wordt, heeft dat alle zojuist beschreven gevolgen. Zodoende vernietigde het belastinggeld om
fundamenteel onderzoek te financieren het uniek concurrentieel voordeel van de mee-betalende regio, met het nodige welvaartsverlies.
Moet dit ons vertrouwen in innovatie aantasten? Geenszins. Waar het in de VS vandaag de dag beter staat dat zoonlief na zijn
ingenieursstudies aan de slag kan bij de starter om de hoek terwijl de buurjongen helaas bij Big Blue moet gaan werken, piekeren politici
hier te lande zich nog vaak suf hoe ze duurzame arbeidsplaatsen kunnen creëren. Vaak is de enige oplossing die ze kunnen vinden de
opname van langdurige werklozen bij de overheid. Dit is zinloos. Er is maar één constante: verandering. Er is derhalve maar één uitweg:
concurrentieel blijven door verder te gaan in de ontwikkeling van nieuwe producten en processen. Echter, vooraleer we zeker zullen
kunnen zijn dat de opzet van innovatieve samenwerkingsverbanden tot de welvaart zal leiden die we ervan verwachten zal eerst nog veel
(fundamenteel) onderzoek inzake technologische vooruitgang en de bijhorende optimale contracten nodig zijn. Hopelijk vinden de
inzichten daaruit gehoor op eigen bodem.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur