Bij de hervorming van het pensioenstelsel is afgesproken om wat te doen aan de groep die uit de boot dreigt te vallen, omdat ze geen of een ontoereikend laag tweedepijlerpensioen zal krijgen. Hoe groot is deze groep, en wie zijn hierin oververtegenwoordigd? Een analyse van de te verwachten pensioenen.
In het kort
- Lage te verwachten pensioenen concentreren zich bij immigranten, alleenstaanden, huurders en personen met weinig vermogen.
- Wie een laag te verwachten pensioen heeft, compenseert dit doorgaans niet met andere vermogensvormen.
Opdat de Eerste Kamer met de Wet Toekomst Pensioenen instemt, lijkt de steun van oppositiepartijen GroenLinks en PvdA cruciaal. Bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer zijn deze partijen akkoord gegaan met de nieuwe pensioenwet, in ruil voor steun van de coalitie om het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt (de ‘witte vlek’) substantieel terug te dringen. De minister heeft daarom de zorgplicht gekregen om de omvang van de witte vlek te halveren tot 450.000, zoals afgesproken met de Stichting van de Arbeid in het aangescherpte Aanvalsplan witte vlek (Stichting van de Arbeid, 2022).
Maar de maatschappelijke discussie over ontoereikend pensioen gaat verder dan alleen de witte vlek. Het gaat ook om zelfstandigen die in verreweg de meeste gevallen niet bij een pensioenfonds zijn aangesloten, en om werknemers die door hun arbeidsverleden of een magere pensioenregeling heel weinig hebben opgebouwd (de ‘grijze vlek’). Inzicht in de cijfers is van belang om te beoordelen welke maatregelen deze magere pensioenen kunnen terugdringen. Hoe groot zijn de groepen die geen of een laag pensioen kunnen verwachten, en welke groepen zijn hierbij oververtegenwoordigd?
Het CBS heeft microgegevens over aanspraken op een tweedepijlerpensioen. Biesenbeek et al. (2020) vinden op basis hiervan dat 24 procent van alle werkenden in 2020 helemaal geen tweedepijlerpensioen heeft opgebouwd. Zoals verwacht pakt dit percentage heel anders uit voor werknemers (12,8 procent) dan voor zelfstandigen (93,8 procent). Woestenburg (2022) vindt dat een half miljoen werkende 55-plussers zo weinig pensioen in hun tweede pijler hebben opgebouwd dat ze op basis daarvan een pensioenuitkering van minder dan 1.000 euro bruto per jaar tegemoet kunnen zien.
Deze eerdere artikelen kijken naar het tweedepijlerpensioen dat is opgebouwd, maar houden geen rekening met de te verwachten toekomstige pensioenopbouw. Vooral bij jongeren is de toekomstige pensioenopbouw vaak groot ten opzichte van hun bestaande pensioenopbouw, want hun AOW-datum is nog heel ver weg. Het lijkt dan ook nuttiger om naar het te verwachten pensioen te kijken. In dit artikel doen we dat door naast de bestaande pensioenopbouw ook de verwachte toekomstige opbouw mee te nemen. Hierbij veronderstellen we dat iemand tot de AOW-datum hetzelfde arbeidsinkomen en dezelfde pensioenopbouw in de tweede pijler houdt als nu (gemeten in de euro’s van nu). Er wordt dus geen rekening gehouden met een mogelijke stijging van het arbeidsinkomen gedurende de loopbaan.
Data
We kijken evenals Biesenbeek et al. (2022) naar alle werknemers en alle zelfstandigen. De peildatum is 20 december 2020. In navolging van Woestenburg (2022) hanteren we 1.000 euro bruto per jaar als bovengrens voor het bereiken van een laag tweedepijlerpensioen. De relatief kleine groep van ongeveer 380.000 werkenden met premie-inleg in 2020 voor een derdepijlerpensioen (een vrijwillig aanvullend pensioen) laten we buiten beschouwing. Zo komen we op een groep van in totaal 7,2 miljoen werkenden.
Van deze werkenden bereikt 14,9 procent een laag tweedepijlerpensioen, dus van minder dan 1.000 euro per jaar – rekening houdend met de op basis van de huidige opbouw te verwachten toekomstige opbouw. Dat is minder dan Biesenbeek et al. (2022) noemen, wat waarschijnlijk komt doordat zij alleen kijken of er in 2020 iets is opgebouwd, terwijl wij ook de jaren daarvoor meenemen. Bouwt iemand geen pensioen op in 2020, dan zit die persoon dus wel eerder in de witte vlek van Biesenbeek et al., maar niet per se in onze grijze vlek. Van de 6,4 miljoen werknemers kan ruim 9,6 procent een laag pensioen verwachten, en van de 0,9 miljoen zelfstandigen is dit 52,5 procent.
Figuur 1 laat zien hoe het aandeel met een laag te verwachten pensioen varieert over de verschillende groepen, uitgesplitst naar de huidige voornaamste arbeidsvorm (werknemer of zelfstandige; personen die zowel werknemer als zelfstandige zijn worden ingedeeld op basis van hun grootste inkomenscomponent).
Immigranten van de eerste generatie vormen een kwetsbare groep. Een kwart van de groep die werkt heeft een laag te verwachten pensioen, het betreft hier een groep van 108.000 zelfstandigen en 145.000 werknemers. Een deel van deze groep is pas op latere leeftijd begonnen met hun pensioenopbouw in Nederland. Maar ook tweedegeneratie-immigranten doen het niet goed met een aandeel ‘laag te verwachten pensioen’ van 19,4 procent (81.000 werknemers, 49.000 zelfstandigen).
Verder hebben alleenstaanden vaak een laag bereikbaar pensioen (20,7 procent van de werkende alleenstaanden, ruim 490.000 personen). Hetzelfde geldt voor werkenden zonder eigen woning (22,5 procent) of met een huishoudensvermogen dat lager is dan 10.000 euro (20,4 procent). Er vindt gemiddeld dus weinig substitutie plaats van verwachte pensioenopbouw door andere vormen van vermogensopbouw. Wie weinig pensioenvermogen heeft, compenseert dit doorgaans niet via andere vermogensvormen.
Er is weinig verschil tussen mannen (15,7 procent) en vrouwen (13,9 procent).
Al met al zijn er omvangrijke groepen werknemers en zelfstandigen die geen of slechts een miniem tweedepijlerpensioen zullen bereiken. Of we daarbij degenen die iets in de derde pensioenpijler opbouwen, meetellen of niet, maakt dan niet erg veel uit aangezien er van de derde pijler slechts in zeer beperkte mate gebruik wordt gemaakt. Degenen die een laag tweedepijlerpensioen in het vooruitzicht hebben, zijn veelal personen die ook in andere opzichten kwetsbaar zijn. Natuurlijk biedt de AOW vaak enig soelaas. De meeste zorgen moeten we ons maken om de eerstegeneratie-migranten, die naast weinig tweedepijlerpensioen een onvolledige AOW zullen ontvangen.
Literatuur
Biesenbeek, C., B. Heerma van Voss en M. Mastrogiacomo (2022) Werkenden zonder pensioenopbouw. DNB Occasional Studies, 20-3.
Stichting van de Arbeid (2022) Tweede voortgangsrapportage ‘Aanvalsplan witte vlek’ met aanscherpingen, 17 oktober.
Woestenburg, D. (2022) Half miljoen 55-plussers met lage opbouw tweedepijlerpensioen. Kort op esb.nu, 24 februari.
Auteurs
Categorieën