Ga direct naar de content

Kwaliteit van het aanbod

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 5 2000

Kwaliteit van het aanbod
Aute ur(s ):
Smoorenburg, M., van (auteur)
Arb eidsvoorziening Limb urg.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4250, pagina 296, 7 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt een recordbedrag van tien miljard gulden ter beschikking om
werkzoekenden aan werk te helpen. Naarmate de kwaliteit van het aanbod daalt, kost reïntegratie meer tijd, energie en geld.
Arbeidsvoorziening hanteert reeds een aantal jaar de fase-indeling die aangeeft hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is.
Afhankelijk van onder meer persoonlijke omstandigheden, het beroepsperspectief en opleiding en werkervaring wordt de afstand tot
de arbeidsmarkt bepaald. De verdeling naar fase geeft een eerste indicatie van de kwaliteit van het aanbod.
Tussen 1998 en 1999 is door de sterke daling van de werkloosheid het bestand enorm afgeroomd. In eerste instantie leidde de grote
vraag naar personeel tot minder direct inzetbare fase 1-werkzoekenden en daarna tot minder fase 2-werkzoekenden. Inmiddels is drie op
de vier werklozen in fase 3 of 4 ingedeeld (zie tabel 1).

Tabel 1. Afstand tot de arbeidsmarkt van Limburgse werklozen
fase-indeling

1998
%

fase 1:
fase 2:
fase 3:
fase 4:
totaal

direct inzetbaar
beperkte afstand
grote afstand
niet inzetbaar

30
19
30
21
100

1999
%

15
11
35
39
100

T

De fase-indeling is onder andere ingevoerd om juist bij de middengroepen – fase 2 en 3 – aanbodversterkende instrumenten in te kunnen
zetten. Dit betreft bijvoorbeeld oriëntatie en diagnose, scholing, sollicitatietraining en dergelijke. Dan moet wel duidelijk zijn welke
problemen de fase 2- en 3-werkzoekenden ervaren en waarom zij niet direct inzetbaar zijn. In het Project Aanbodanalyse is dit onderzocht.
Dit artikel doet daar verslag van.
Aanbodanalyse
Vanaf begin 1998 houdt Arbeidsvoorziening ‘kwalificerende intakes’, waarin de afstand tot de arbeidsmarkt van de werkzoekende bepaald
wordt, zodat inzicht wordt verkregen in de wijze waarop de werkzoekende die afstand kan verkleinen en weer aan werk kan komen. In
Limburg worden deze gegevens gebruikt om de kwaliteit van het aanbod van werklozen nog scherper in beeld te brengen. Zo kunnen
instrumenten zo gericht mogelijk worden ingezet 1. In de aanbodanalyse 1999 zijn de gegevens gebruikt van 5.728 niet-werkende
werkzoekenden die een kwalificerende intake hebben gehad en in fase 2 of 3 (de middengroepen) zijn ingedeeld.
Zwaardere problematiek
Er is sprake van een enorme kwalificatiekloof tussen de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Twee op de drie werklozen uit fase
2/3 is on- of laaggeschoold. De helft heeft géén beroepsopleiding gevolgd. Nog veelzeggender is dat bij maar liefst zestig procent van de
werklozen van fase 2/3 de gevolgde opleiding onvoldoende blijkt te zijn voor het gekozen beroep van inschrijving. Ten opzichte van
1998 is dit aandeel fors gestegen. Het kwalificeren van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is een noodzakelijk middel
voor toeleiding van werklozen naar werk.
Twee arbeidsmarktbelemmeringen die eveneens vaak voorkomen zijn ontoereikende sollicitatievaardigheden en gebrekkige werkervaring.
Het aandeel werklozen van fase 2/3 dat beschikt over ontoereikende sollicitatievaardigheden is tussen 1998 en 1999 zelfs verdubbeld. Bij
werkzoekenden met gebrekkige sollicitatievaardigheden wordt veelal het instrument sollicitatieclub ingezet 2. werkzoekenden met

gebrekkige werkervaring worden vaak geïndiceerd voor een WIW-werkervaringsplaats of een WIW-dienstbetrekking. Belemmeringen
die bij fase 2/3 niet vaak worden geconstateerd zijn alcohol/drugs, huisvestings- en financiële problemen.
Het fase 2-bestand is in 1999 enorm gekrompen, met maar liefst 35 procent. Bij fase 3 was de daling bescheidener, namelijk acht procent.
Hierdoor zijn er relatief veel meer fase 3-werkzoekenden in vergelijking tot 1998. Dit verklaart een groot deel van de algehele toename van
de diverse arbeidsmarktbelemmeringen bij werklozen van fase 2/3. Opmerkelijk is echter dat ook enkele afzonderlijke percentages voor
respectievelijk fase 2 en 3 zijn toegenomen tussen 1998 en 1999. Consulenten zijn dus bij de indeling in fases milder geworden.
Waarschijnlijk zijn werkgevers vanwege de krapte minder hoge eisen gaan stellen. Consulenten spelen hierop in door werkzoekenden
een geringere afstand tot de arbeidsmarkt toe te meten.
Combinaties van belemmeringen
Door middel van een principale componenten-analyse zijn de diverse belemmeringen gegroepeerd in vier clusters (zie tabel 2). Maar
liefst 84 procent van de werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt heeft problemen op het vlak van ‘Wat kan ik, wat wil ik’. Bij
hen schiet de opleiding tekort voor het gekozen beroep van inschrijving, zij hebben gebrekkige werkervaring, een onduidelijke
beroepswens en/of ontoereikende sollicitatievaardigheden. Deze problemen komen zeer vaak gezamenlijk voor.

Tabel 2. Clusterindeling

Cluster 1: Wat kan ik, wat wil ik (84%)
» tekortschietende opleiding
» onduidelijke beroepswens
» onvoldoende werkervaring
» ontoereikende sollicitatievaardigheden

Cluster 2: Gebrekkige motivatie (12%)
» onvoldoende motivatie
» wil geen instrument
» niet bereid tot alternatieve functies
» flexibiliteit

Cluster 3: Persoonlijke redenen (5%)
» sociale problemen
» huisvestingsproblemen
» financiële problemen
» psychische problemen

Cluster 4: Beperkt inzetbaar (68%)
» werkloosheidsduur
» ongunstige leeftijd
» onvoldoende werkervaring
» medische aspecten

T

Gebrekkige motivatie komt veel minder vaak voor. Eén op de acht werklozen van fase 2/3 kan worden aangeduid als onvoldoende
gemotiveerd, hetgeen kan blijken uit een inflexibele instelling, het (meermaals) weigeren van aangeboden trajecten, enzovoort (zie figuur
1). Daar tegenover staat een grote groep werklozen met een zogenaamde beperkte inzetbaarheid. Zij zijn niet ongemotiveerd te noemen,
maar geven zichzelf weinig kans op de arbeidsmarkt. Dit wordt veroorzaakt door een combinatie van een lange werkloosheidsduur, een
ongunstige leeftijd, gebrekkige werkervaring en/of medische beperkingen. Vaak is de lage kans op werk reëel, soms bestaat deze echter
louter in de ogen van de werkzoekenden. Het refereert aan de groep mensen die (langdurig) is geconfronteerd met tegenvallers,
afwijzingen, frustraties, pech, (kleine) medische en/of psychosomatische klachten en dergelijke. Zij zijn in een neerwaartse spiraal terecht
gekomen.

Figuur 1. Meest voorkomende belemmeringen werklozen fase 2/3
Wie zijn het?
Welke mensen gaan er achter deze belemmeringen schuil? Door middel van een multivariate analyse is gekeken of specifieke groepen
werklozen een verhoogde kans hebben op bepaalde soorten arbeidsmarktbelemmeringen (zie tabel 3). Vrouwelijke werkzoekenden
blijken net zo vaak bepaalde soorten arbeidsmarktbelemmeringen te hebben als mannelijke werkzoekenden. Naar ethniciteit zijn de
verschillen in belemmeringen eveneens gering, zij het dat ‘persoonlijke problemen’ als belemmering voor het vinden vanwerk bij
allochtone werkzoekenden duidelijk minder vaak voorkomt. Werkzoekenden van 55 jaar of ouder zijn veel vaker beperkt inzetbaar,
natuurlijk door een ongunstige leeftijd maar ook door bijvoorbeeld medische beperkingen en/of een lange werkloosheidsduur.
Daarentegen beschikken ze vaker over de juiste kwalificaties voor het gewenste beroep. Bij jongeren onder de 25 jaar geldt juist het

omgekeerde. Bij hen is er vaak sprake van een tekortschietende opleiding, gebrekkige werkervaring of een onduidelijke beroepswens.
Maar liefst 92 procent van de werkloze jongeren met fase 2/3 heeft problemen op het vlak van ‘Wat kan ik, wat wil ik’.

Tabel 3. Schattings-resultaten van groepen niet-werkende werkzoekenden uit fase 2/3 op de vier clusters van arbeidsmarktbelemmeringen (regressiecoëffi-ciënten geven effect ten opzichte van referentie-categorie op de kans dat cluster optreedt)
Doelgroep

wat kan ik,
wat wil ik

gebrekkige
motivatie

persoonlijke
problemen

+ 0,06

– 0,03

+ 0,03

+ 0,03

– 0,17

– 0,12

– 0,50 a

+ 0,04

leeftijd (t.o.v. 25-55 jaar)
jonger dan 25
+ 0,92 b
55 of ouder
– 0,20 a

– 0,07
– 0,03

+ 0,57 b
– 0,26

– 0,29 b
+ 0,70 b

opleidingsniveau (t.o.v. ongeschoold)
lager
+ 0,07
middelbaar
+ 0,15
hoog
+ 0,09

– 0,21 a
– 0,46 b
– 0,47 b

– 0,49 b
– 1,14 b
– 1,11 b

– 0,49 b
– 0,69 b
– 0,98 b

vrouw (t.o.v. man)
allochtoon (t.o.v. autochtoon)

beperkt
inzetbaar

a. significant op 95% betrouwbaarheidsniveau
b. significant op 99% betrouwbaarheidsniveau

Arbeidsmarktbelemmeringen met betrekking tot wat iemand wil of kan zijn tamelijk onafhankelijk van het opleidingsniveau. Zo is er een
betrekkelijk geringe samenhang tussen het opleidingsniveau van de werkzoekenden en de kans op een tekortschietende opleiding. Dit
duidt erop dat werkzoekenden over het algemeen geen irreële beroepswensen hebben. Zij laten zich over het algemeen inschrijven voor
beroepen die passen bij het genoten opleidingsniveau. De overige drie clusters van arbeidsmarktproblemen hangen wel duidelijk samen
met het opleidingsniveau. Met name ongeschoolde werkzoekenden zijn vaker ongemotiveerd, beperkt inzetbaar en hebben vaker
persoonlijke problemen die toeleiding in de weg staan.
Tenslotte
Het tekort aan personeel op de (Limburgse) arbeidsmarkt neemt fors toe. De gemakkelijkste weg is het werven van nieuw aanbod. Menig
Duits technicus voelt zich reeds aangetrokken tot de overspannen Limburgse arbeidsmarkt. Talloze huisvrouwen verruilen zorgtaken
voor betaald werk. Economisch gezien is dit misschien de goedkoopste oplossing. Vanuit een sociale en maatschappelijke optiek is
evenwel reïntegratie van werklozen te verkiezen. Dit wordt echter steeds moeilijker omdat de gemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt
steeds groter wordt. Het vereist gedegen kennis over de (individuele) oorzaken van de werkloosheid. Met deze kennis kunnen zowel de
bestaande toeleidingsinstrumenten beter worden ingezet als ook nieuwe instrumenten worden ontwikkeld.
Ruim een kwart van de werklozen met enige danwel een behoorlijke afstand tot de arbeidsmarkt heeft zowel te kampen met een
tekortschietende opleiding als met gebrekkige werkervaring. Voor hen zouden leerwerktrajecten een uitstekende oplossing kunnen
bieden. Op Nederlandse schaal gaat het dan om circa 60.000 werklozen. Weliswaar werkt de fiscale faciliteit leerlingwezen positief en
komen er steeds meer leerarbeidsplaatsen, toch is dit niet afdoende. Voor vele werkzoekenden is de Beroeps Begeleidende Leerweg
(vooralsnog) te hoog gegrepen. Er zou in de politiek aandacht moeten komen voor het serieus opzetten van leerwerktrajecten voor de
onderkant van de arbeidsmarkt. Tegelijk dient er meer ruimte te komen in de uitkeringsregelingen ten aanzien van stages en werkervaring
met behoud van uitkering 3.
Met name voor ouderen en ongeschoolde werkzoekenden ziet het er ongunstig uit. De vraag naar deze arbeidskrachten is beperkt en de
belemmeringen zijn groot. Voorlopig staan zij achteraan in de rij. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, bedrijfsleven
en reïntegratiebedrijven hen ondanks alles enig perspectief te bieden.

1 M. van Smoorenburg, Aanbodanalyse 1999, belemmeringen en kansen, Arbeidsvoorziening Limburg, oktober 1999.
2 In een sollicitatieclub of jobteam worden werkzoekenden in een groepssituatie gebracht en daar via een uitgewerkte methodiek en strak
geleid programma geconfronteerd met het eigen zoekgedrag en de wijze van solliciteren. Zij worden begeleid in het verbeteren daarvan
en worden getraind, gestimuleerd en gemotiveerd om op korte termijn (weer) werk te vinden.
3 J. Warmerdam, M. Olde Monnikhof, H. Moerel, I. Bakker, Scholing van werkzoekenden, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, mei 1999.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur

Categorieën