Ga direct naar de content

Koopkrachtplaatjes voor iedereen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 26 1998

Koopkrachtplaatjes voor iedereen
Aute ur(s ):
Zw iers, A.R.G.J. (auteur)
Meer, H. van der (auteur)
De auteurs zijn werkzaam voor de Sociaal-Economische Raad en hebb en meegewerkt aan het recent uitgebrachte advies inzake kengetallen koopkracht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4167, pagina 700, 18 september 1998 (datum)
Rubrie k :
ABC van de economie
Tre fw oord(e n):
abc, van, de, economie, inkomensverdeling

Koopkracht wordt vaak uitgedrukt in plaatjes. Een impressie.
Over koopkracht bestaat veel spraakverwarring. Burgers, beleidsmakers en producenten van koopkrachtcijfers hebben verschillende relaties met het koopkrachtbegrip. Daar komt bij dat de kennis van koopkrachtcijfers zeer ongelijk over de verschillende partijen is verdeeld. Misverstanden liggen dan ook op de loer. De loonstrookjesproblematiek van het afgelopen jaar laat zien dat daarmee grote politieke en financiële belangen (850 miljoen gulden) in het geding kunnen zijn.
Deze bijdrage beoogt meer duidelijkheid te verschaffen over het gebruik van koopkrachtcijfers. Dit gebeurt onder meer aan de hand van een presentatie van de belangrijkste typen van koopkrachtberekeningen (tabellen).
Koopkracht is het reëel besteedbaar inkomen op huishoudensniveau. Dit is het inkomen dat overblijft als het bruto inkomen van een huishouden is verminderd met bijvoorbeeld de belastingen, de premies en de geldontwaarding en vermeerderd met de huursubsidie en de kinderbijslag.
Bij de ontwikkeling van de koopkracht gaat het doorgaans om de mutatie ten opzichte van het vorige jaar. Deze koopkrachtmutaties worden regelmatig berekend voor verschillende inkomensgroepen, sociaal-economische categorieën en huishoudenstypen.
Het doel
De ‘koopkracht’ geeft informatie over veranderingen in het besteedbare inkomen van huishoudens. Aan deze informatie valt bijvoorbeeld af te lezen of voorgenomen maatregelen sporen met het inkomensbeleid van het kabinet, of dat andere maatregelen nodig zijn.
Het ideale koopkrachtplaatje bestaat niet. Afhankelijk van de onderliggende vraag komen verschillende kengetallen in aanmerking, ieder met hun mogelijkheden en beperkingen. De presentatie van de cijfers gebeurt meestal in de vorm van een tabel (zie tabellen). Toch heeft vrijwel iedereen het over koopkrachtplaatjes.
Het algemene koopk rachtbeeld
Een belangrijke beleidsvraag is die naar het algemene koopkrachtbeeld in het volgende begrotingsjaar. Het gaat dan om het effect van het totaal van de voorgenomen beleidsmaatregelen en enkele algemeen geldende factoren (inflatie, contractloonstijging) op de koopkrachtontwikkeling van de verschillende inkomensgroepen.
Voor deze algemene koopkrachtraming is van belang dat de invloed van persoonlijke keuzen en omstandigheden (ouder worden, gaan samenwonen, kinderen krijgen, van baan veranderen, verhuizen) buiten beschouwing blijven. De invloed van dergelijke persoonlijke omstandigheden is vaak veel groter dan de koopkrachteffecten van overheidswege en zou het algemene koopkrachtbeeld ernstig vertekenen. De keuze zal derhalve vallen op een statisch koopkrachtkengetal, dat ervan uitgaat dat huishoudens qua samenstelling, eigenschappen en omstandigheden niet veranderen.
Het bekendste voorbeeld hiervan is het standaard koopkrachtplaatje, dat sinds jaar en dag op Prinsjesdag wordt gepubliceerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Centraal Planbureau (zie tabel 1). Dit koopkrachtplaatje maakt vooruitberekeningen voor een beperkt aantal precies gedefinieerde typen huishoudens (minimumloon, minimumuitkering, modaal e.d.) met precies gedefinieerde inkomens en lasten.

Tabel 1. Het standaard koopkrachttplaatjes: fictief, statisch
Bij het standaard koopkrachtplaatje wordt de mutatie berekend in het reëel beschikbaar inkomen voor een aantal fictieve huishoudens, die precies gedefinieerd zijn naar samenstelling en inkomenselementen. Daarbij wordt rekening gehouden met de inkomensontwikkeling (via de geraamde gemiddelde contractloonstijging of de aanpassing van de uitkeringen en kinderbijslag), met veranderingen in de voor het desbetreffende huishouden geldende belastingen premieheffing en de prijsontwikkeling (via de algemene consumentenprijsindex).
Koopkracht standaard huishoudens (exclusief incidenteel), 1998-1999
1998

1999

1½
¾
2½
1¾
1¾

¾
¾
¾
1
1

mutaties per jaar in %
ModaalA
Modaal, alleenstaandA
Minimum plusa
Minimumuitkeringsgerechtigde met kinderenB
Minimumuitkeringsgerechtigde zonder kinderenb

a. Werknemer in de marktsector.
b. Exclusief koopkrachtondersteuning voor kwetsbare groepen, voornamelijk via de IHS, in 1998.
Bron: CPB, MEV 1999, blz. 86.

Een ander type statisch koopkrachtkengetal baseert ramingen op de gegevens van een groot aantal werkelijk bestaande huishoudens (zie tabel 2).

Tabel 2. CPB:micro-simulatie model, statisch
Het CPB maakt ook koopkrachtramingen met behulp van een micro-simulatiemodel. De koopkrachtberekening houdt dan rekening met de verschillende omstandigheden van ruim 40.000 werkelijk bestaande huishoudens (alleenverdiener, tweeverdiener, huurder, huiseigenaar, gebruiker individuele huursubsidie, enz.). Daarbij wordt, net als bij het standaardplaatje, rekening gehouden met de voor de desbetreffende huishoudens geldende belastingen premieheffing en kinderbijslag, de gemiddelde contractloonstijging of de aanpassing van de uitkering en de algemene consumentenprijsindex. Het aantal inkomenselementen bij micro-simulatie is groter dan bij het standaardplaatje.
Koopkracht (excl. incidenteel) naar huishoudtype, inkomensbron hoofdverdiener en
huishoudinkomen, 1998-1999
Bruto huishoudensinkomena

Alleenverdiener
1998
1999

mediaan koopkrachtmutatie in %
Hoofdverdiener werknemerc
ï‚£ 150% WML
150 -250% WML
> 250% WML
Hoofdverdiener uitkeringsgerechtigd
ï‚£ 120% WML
> 120% WML
65-plussers
ï‚£ 120% AOW
> 120% AOW

2¼
1¾
2

Tweeverdiener
1998
1999





1½
1¼

1
1¼
1¼

1¼
1½

Alleenstaandb
1998
1999

1¼
1
1

1
1
1¼

2¾
1¾

1
1


1½

1¼

2¼
1

1½
1





2¾

¾

3¾
2¾

1½
2

4¾
2¾

1½
¾



a. Bruto inkomen uit arbeid of uitkering, voor tweeverdieners het gezamenlijke inkomen; WML= bruto minimumloon, AOW= bruto 100% AOW-uitkering
b. Inclusief alleenstaande ouders
c. Met inbegrip van ambtenaren en werknemers in de zorgsector
 Samengevoegd met de erop volgende inkomensgroep vanwege te weinig waarnemingen
Bron: CPB, MEV 1999>cpb815 blz. 88.

Effect van beleid
Een tweede toepassing van koopkrachtplaatjes is het doorrekenen van de koopkrachteffecten van afzonderlijke beleidsmaatregelen. De al genoemde statische koopkrachtkengetallen komen ook hiervoor in aanmerking. Als een maatregel pas na vijf jaar zijn volledige beslag heeft gekregen, dan zal het statische koopkrachtcijfer het uiteindelijke effect over de vijf overgangsjaren uitsmeren.
Een variant op de statische analyse is de comparatief-statische benadering, zoals die door het SCP wordt toegepast voor het meten van de koopkrachteffecten in de tertiaire sfeer (zie tabel 3). De methode geeft een overzicht van het lange-termijn koopkrachtverlies.

Tabel 3. SCP: micro-simulatie model, comparatief statisch
Het micro-simulatie model kan ook comparatief statisch worden toegepast. Daarbij worden de koopkrachtmutaties niet van jaar op jaar berekend maar tussen het moment net voor de invoering van een maatregel en het tijdstip waarop de maatregel volledig is ingevoerd. De uitkomsten kunnen op de gebruikelijke manier worden gegroepeerd. Afhankelijk van het onderzoek zijn ook andere indelingen mogelijk.
Als voorbeeld wordt hieronder een SCP-berekening over de gevolgen van veranderingen in de ziekenfondsverzekering gepresenteerd. Voor de eenvoud is gekozen voor twee extreme varianten die in de SCP-studie dienen om de effecten van andere, meer complexe varianten beter te kunnen plaatsen.
Procentuele verandering van de koopkracht bij twee extreme varianten, zonder verrekening van ontstane overschotten/tekorten bij ziekenfondsen.
iedereen
ziekenfonds
verzekeringsvorm huishouden in nulvariant
geheel ZFW-verzekerd
gedeeltelijk ZFW-verzekerd
niet ZFW-verzekerd

iedereen
particulier

-1,1
-0,5
0,5

-4,3
-0,8
-0,2

-0,7
-0,4

-2,1
-4,7

21

gezondheidstoestand
goed
niet goed
aandeel huishoudens met een
koopkrachteffect van meer dan 2%

42

Bron: SCP, Het ziekenfonds, waar ligt de grens?, Rijswijk 1997, tabel 5.4 blz. 91.

Ink omensverhoudingen
Koopkrachtplaatjes kunnen ook informatie verschaffen over de ontwikkeling van de inkomensverhoudingen. Het gaat daarbij om de evenwichtigheid van de inkomensverdeling en om de inkomenspositie van kwetsbare groepen. Op dit gebied kan de dynamische koopkrachtberekening (zie tabel 4) in een behoefte voorzien. Deze berust op directe waarneming bij meer dan 75.000 huishoudens. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen algemene invloeden (overheidsbeleid, contractloonstijging, prijsstijgingen) en de invloed van persoonlijke keuzen en omstandigheden.

Tabel 4. CBS; directe waarneming, dynamisch
Bij het dynamische koopkrachtplaatje wordt de koopkrachtmutatie berekend door 75.000 werkelijk bestaande huishoudens in de tijd te volgen. Daarbij wordt rekening gehouden met de werkelijke inkomensontwikkeling (incl. de incidentele loonontwikkeling en winst uit onderneming) die heeft plaats gevonden, ook die ten gevolge van bijvoorbeeld promotie, het vinden of verliezen van werk, verandering in de samenstelling van het huishouden enz. De uitkomsten worden (d.m.v. de mediaan) gepresenteerd naar: inkomensgroep, sociaaleconomische categorie, huishoudtype, leeftijd, aantal verdieners, aantal personen per huishouden en naar het onderscheid huurder en eigenaar/bewoner.
De dynamische koopkrachtontwikkeling in een jaar is veelal groter dan de statische. De dynamische koopkrachtveranderingen kennen echter een grote spreiding: bij een mediane verandering van 3,5% in de periode 19911996 is de koopkracht van één op de zes mensen gedaald met meer dan 20% terwijl bijna drie op de zes mensen hun koopkracht zagen stijgen met meer dan 20 procent. Deze spreiding hangt samen met de grote mobiliteit in de inkomensverdeling: bijna de helft van de mensen valt in twee opeenvolgende jaren in een verschillende tienprocentsgroep. Over een periode van vijf jaar is de mobiliteit nog groter. Deze verschilt echter naar inkomensgroep (zie tabel) maar ook naar sociaal-economische categorie en leeftijdsgroep.
Overgangskansen tussen 10%groepen, 1990-1996
10%-groep 1996
10%-groep
1990
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Totaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Totaal

35
15
9
7
6
6
5
5
4
6

18
36
14
8
6
5
4
3
2
2

10
18
26
15
9
7
6
4
3
2

7
10
17
20
14
10
8
7
5
3

6
7
12
17
18
14
10
8
6
3

5
5
8
12
16
18
14
10
8
4

5
4
6
9
12
16
17
13
11
6

5
2
4
6
10
12
17
20
15
9

4
2
3
4
6
9
13
18
25
16

5
1
1
2
3
4
6
11
20
49

100
100
100
100
100
100
100
100
100
100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

100

De verschillen
Een kengetal probeert de beschikbare informatie zo samen te vatten dat beleidsmakers er mee uit de voeten kunnen. Bij deze samenvatting gaat onvermijdelijk informatie verloren. Hierdoor kunnen de resulterende koopkrachtcijfers in meer of mindere mate verschillen van wat burgers en beleidsmakers intuïtief onder koopkracht verstaan.
Meetbasis
Alle gepresenteerde methodes kijken naar koopkrachtontwikkelingen op het niveau van huishoudens. Dat is een andere schaal dan die van individuele inkomenstrekkers, die een individueel loonstrookje ontvangen.
De meeste methodes kijken voorts naar de ontwikkelingen van jaar op jaar. Dit betreft een andere meetbasis dan die van het maandelijkse loonstrookje. Het verschil in meetbasis kan aanleiding geven tot verwarring. Een loonsverhoging in december heeft bijvoorbeeld een grote invloed op het koopkrachtbeeld voor het volgende jaar. Immers, het jaar t+1 profiteert in veel sterkere mate van de loonsverhoging in december dan het jaar t. Deze koopkrachtverbetering valt echter niet af te lezen aan het loonstrookje van januari.
Verlies van informatie
Voor alle koopkrachtoverzichten geldt dat ze moeten werken met beschikbare gegevens. Wat niet of in onvoldoende mate bekend is (bijvoorbeeld schenkingen, erfenissen, vermogenswinsten, inkomsten uit zwart werk) kan in geen enkel koopkrachtoverzicht worden meegenomen.
Voorts is het afhankelijk van het type koopkrachtkengetal welk deel van de wel beschikbare informatie een rol speelt bij de totstandkoming van het koopkrachtoverzicht. De producent van een koopkrachtkengetal zal echter altijd keuzen moeten maken, op straffe van het vastlopen in de onafzienbare hoeveelheid gegevens van zes miljoen Nederlandse huishoudens. Dit betekent dat alle koopkrachtkengetallen moeten werken met gemiddelden (of medianen) en met abstracties van de werkelijkheid.
Een goed voorbeeld is het huishouden van Jan Modaal in het traditionele koopkrachtoverzicht. Jan Modaal is gedefinieerd als een werknemer in de marktsector met een bruto loon net onder de premiegrens van de Ziekenfondswet. Hij heeft een niet-werkende partner en twee kinderen tussen zes en elf jaar oud. De factoren die de koopkracht van dit huishouden kunnen beïnvloeden, zijn vooraf limitatief vastgesteld. Overige invloeden, tot en met het ouder worden van de kinderen, blijven buiten beeld. Echte huishoudens met een modaal inkomen zullen zich dus maar gedeeltelijk in de familie Modaal kunnen herkennen.
Ook het werken met gemiddelden levert verlies aan informatie op. Veel koopkrachtoverzichten werken met gemiddelden voor de huurstijging, de geldontwaarding, de loonontwikkeling, de lokale lasten, de ziektekostenpremies en de indexering van pensioenen (dit geldt niet voor de dynamische koopkrachtberekening). Bovendien worden koopkrachtcijfers altijd gepresenteerd voor het gemiddelde of mediane huishouden van de groep. Bij een gemiddeld gunstig koopkrachtbeeld is het nog steeds mogelijk dat grote groepen erop achteruit gaan.
Representativiteit
Een koopkrachtkengetal is representatiever naarmate het meer aansluit bij de koopkrachtontwikkeling die Nederlandse huishoudens in werkelijkheid ervaren. Voor het bereiken van een hogere representativiteit is het dus nodig om zoveel mogelijk huishoudenstypen in beeld te brengen, en per huishouden te kijken naar zoveel mogelijk koopkrachtbepalende elementen. Hierdoor is de dynamische koopkrachtberekening (tabel 4) een stuk representatiever dan het standaard koopkrachtplaatje (tabel 1).
Een hogere representativiteit gaat echter ten koste van de overzichtelijkheid en operationaliteit van koopkrachtoverzichten. Beleidsmakers kunnen niet meer in één oogopslag zien wat er aan de hand is. En als er iets aan de hand is, dan is niet meteen duidelijk welke groepen het betreft en welke aanvullende beleidsmaatregelen kunnen worden overwogen. Het standaard koopkrachtplaatje, met zijn precies omschreven huishoudenstypen en inkomenscomponenten, biedt wat dat betreft duidelijker handvatten voor het beleid.
Onzekere kengetallen
Bij de berekening van koopkrachtcijfers wordt een deel van de beschikbare informatie weggelaten. Het resultaat is een min of meer hanteerbaar koopkrachtoverzicht, dat echter wel ver af kan staan van de belevingswereld van burgers (loonstrookjes!) en beleidsmakers. Hoe meer informatie bij de constructie van het kengetal wordt weggelaten, hoe gevaarlijker het is om op basis van koopkrachtplaatjes uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling. Dit geldt zeker voor het standaard koopkrachtplaatje.
Evenzo geldt dat de verschillende koopkrachtkengetallen verschillende dingen meten en dus antwoord geven op verschillende vragen. Er bestaat geen ideaal type koopkrachtkengetal dat op alle vragen antwoord geeft 1.
Ramingen zijn altijd onzeker
Koopkrachtkengetallen die de verandering in het reëel besteedbare inkomen in het komende jaar voorspellen, hebben te maken met onzekerheidsmarges. De onzekerheid doet zich voor bij het voorspellen van de gemiddelde contractloonontwikkeling, de inflatie en de premies voor de ziektekostenverzekeringen.
Het algemene koopkrachtbeeld is een optelsom van deze min of meer onzekere ramingen en de (veel preciezer te berekenen) effecten van voorgenomen beleid. De voorspelfout van het standaard koopkrachtplaatje blijft in twee van de drie jaren binnen het interval van plus en min een half procent. In een van de drie jaren is de voorspelfout groter dan plus of min een half procent 2.
Rol van de overheid
Het koopkrachtbeeld is een resultante van een groot aantal factoren, waarvan de overheid maar een deel in eigen hand heeft. Een algemene koopkrachtraming kan echter ten onrechte de indruk wekken dat de overheid verantwoordelijk is voor het realiseren van de geraamde uitkomsten.
Om misverstanden te vermijden kan het zinvol zijn om het overheidsaandeel in de koopkrachtmutatie (belastingen, lokale lasten, het overheidsdeel van de sociale premies en de geldontwaarding) apart in beeld te brengen. In elk geval kan het geen kwaad als beleidsmakers in de communicatie naar de burgers duidelijk zijn over wat zij al dan niet voor hun rekening willen nemen.

Thema: Miljoenennota 1999
H.A. Keuzenkamp, Miljoenennota 1999
J. de Beus, Koks kapitalisme
Beleid en onderzoek : de Miljoenennota
C.N. Teulings, Het dogma van een laag belastingtarief
E.K.H. van Doorslaer, H.G. van der Burg en A.H.E. Koolman, Rechtvaardige gezondheidszorg
H. Oosterbeek, De kwaliteit van het onderwijs
J.W. Oosterwijk, Rust en dynamiek
Vak ontwikk eling
A.R.G.J. Zwiers en H. van der Meer, Koopkrachtplaatjes voor iedereen
Monitor
R. van Opstal en P. Terra-Pilaar, Koopkrachtgevolgen van het Regeerakkoord
MEV 1999, Knelpunten in de personeelsvoorziening

1 SER, Advies Kengetallen Koopk racht, blz.25, 26, 29 -31 en 41. Voor een kabinetsreactie hierop zie Sociale Nota 1999, blz. 82-83.
2 K.C.M.E. Wannet, E.B.K. van Koesveld en P.A.G. van Bergeijk, Trefzekerheid en toepasselijkheid van koopkrachtplaatjes, Openbare Uitgaven, 1997, blz. 119-128 en A.P. Deelen, de koopkrachtberekeningen van het CPB, Openbare uitgaven, 1997, blz. 178-183.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur

Categorieën