Keynesiaanse goden, echte groei
Aute ur(s ):
Klundert, T. van de (auteur)
De auteur is verb onden aan de Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4103, pagina 329, 23 april 1997 (datum)
Rubrie k :
Reactie
Tre fw oord(e n):
nederlandse, economie, arbeidsmarkt
Dit artikel is een reactie op Het wankele mirakel van L. Delsen en E. de Jong. Volgens De Jong en Delsen is de toename van het
aantal banen een ‘mixed blessing’. Het betreft vooral marginale banen, terwijl de productiviteit minder hard groeit. Dit alles is terug te
voeren op loonmatiging, maar daarbij zijn de Keynesiaanse goden ons van dienst geweest door exogene bestedingsimpulsen uit te
delen. Al met al valt het oordeel van De Jong en Delsen kritisch uit. Een dergelijke oordeel lijkt mij te negatief. Er moet eerder van
een aanpassingsproces worden gesproken, met logische gevolgen voor de groei van de arbeidsproductiviteit en van de productie per
hoofd van de bevolking. Deze groei kan wel degelijk gunstige duurzame gevolgen hebben. Er is buiten de arbeidsmarkt ook wat aan de
hand; marktwerking en deregulering verdienen meer dan terloopse aandacht.
In het verleden waren arbeidsparticipatie en economische activiteit in Nederlandse relatief laag. Door een palet van maatregelen op het
terrein van de sociale zekerheid maken we nu een inhaalslag. Door loonmatiging gecombineerd met lastenverlichting slagen we er in een
groot aantal mensen weer aan het werk te krijgen. De arbeidsmarkt werkt, werkloosheid drukt de lonen. Loonmatiging gaat wel gepaard
met een minder snelle stijging van de arbeidsproductiviteit. Het gaat immers om substitutie, de overschakeling op een meer
arbeidsintensieve productiewijze. Daarnaast neemt de productie per hoofd van de bevolking sterker toe als meer mensen in het
productieproces worden ingeschakeld. Dat is goed nieuws, ook al betekent het niet dat iedereen erop vooruitgaat. Beide ontwikkelingen
komen duidelijk naar voren in tabel 2 van De Jong en Delsen.
Tabel 2
Tabel 2. Groeivoeten van inkomen per hoofd van de bevolking in
Nederland, ontleed naar bestanddelen, 1987-1994
NL
NW-Europa
EU
OESO
1,83
1,11
1,52
1,32
Groei bbp per gewerkt uur
1,49
Verandering aantal gewerkte uren -0,71
Verandering arbeidsparticipatie
1,05
2,05
-0,39
-0,54
Groei bbp per hoofd
2,31
2,13
-0,36
-0,44
-0,32
-0,49
Bron: OESO, Economic surveys: Netherlands, Parijs, 1996, tabel 9, blz. 78.
De gematigde productiviteitsgroei is onmiskenbaar, maar komt in een ander perspectief te staan, indien we niveaus in plaats van mutaties
vergelijken. tabel 1 toont de relatieve positie van het bbp per hoofd en per gewerkt uur (de arbeidsproductiviteit). Het beeld ten opzichte
van Noord-West Europa is duidelijk. Door de lage arbeidsparticipatie begin jaren tachtig was de Nederlandse arbeids- productiviteit
extreem hoog. De inhaalslag na 1987 brengt ons terug bij het meer normale relatieve niveau van 1973. Voor de welvaart (productie per
hoofd) geldt een soortgelijke conclusie. De situatie ten opzichte van de Verenigde Staten is wat complexer. Er is nog wat in te halen,
zodat de relatieve arbeidsproductiviteit ook na 1987 nog toeneemt. De productie per hoofd vertoont echter de verwachte dip in 1987.
Tegen deze achtergrond vormt de gematigde expansie van de arbeidsproductiviteit in het recente verleden geen bron van grote zorg.
Tabel 1
Tabel 1. De economische prestaties van Nederland
bbp Nederland als percentage van het buitenlandse bbp
N.W. Europa
per hoofd
per uur
1973
1979
1987
1994
100
100
91
96
Verenigde Staten
per hoofd
per uur
112
114
118
113
74
74
69
73
75
82
95
98
Bron: B. van Ark en H. de Jong, Accounting for economic growth in the Netherlands since 1913, Groningen Growth and
Development Centre, RUG, Research Memorandum GD-26, mei 1996.
Is er, nu de verhoudingen op de arbeidsmarkt hersteld zijn, nog reden voor een verdergaand afwijkend groeipatroon van de Nederlandse
economie? Delsen en De Jong zijn sceptisch. Maar economische groei is geen mechanisch proces. Het vergt goede instituties en een
actief beleid, gericht op bevordering van flexibiliteit en mobiliteit. De marginale banen volgens De Jong en Delsen signaleren een
toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt en zijn daarom eerder een voordeel dan een nadeel. De effecten van concurrentiebevordering
op productmarkten zijn inderdaad moeilijk meetbaar. Toch zijn er voldoende signalen dat het slechten van toetredingsbarrières en een
meer intensieve competitie de vernieuwingsdrang aanwakkert.
Flexibiliteit op alle markten is juist nu van belang. De groei in de Westerse wereld is historisch bezien laag. Het groeitempo over de
periode 1973-1994 blijft achter bij het gemiddelde van de periode 1913-1994 1. De precieze oorzaken zijn moeilijk vast te stellen. Maar het
zou wel eens kunnen zijn, dat we in een overgangsfase van technologische ontwikkeling zitten. In een originele theoretische bijdrage
analyseren Helpman en Trajtenberg de introductie van een zogenaamde General Purpose Technology, zoals de moderne
informatietechnologie 2. De introductie van een dergelijke technologie vergt een ingrijpende herstructurering van de gehele economie,
waarbij de groei eerst afzwakt om na verloop van tijd weer aan te trekken. Zonder flexibel werkende markten verloopt een dergelijke
herstructurering uitermate moeizaam. Het Nederlandse beleid, dat in eerste instantie de economie terugzet op het juiste spoor van
arbeidsparticipatie en werkgelegenheid, biedt derhalve perspectief op duurzaam voordeel. Het stelt werknemers en bedrijven in staat
adequaat in te spelen op grote technologische veranderingen, die deels onderweg zijn en deels nog moeten komen
1 Zie het artikel genoemd bij Tabel 1. De cijfers hebben betrekking op Nederland, Noord-West Europa en de Verenigde Staten.
2 E. Helpman en M. Trajtenberg, A time to sow and a time to reap: growth based on General Purpose Technologies, National Bureau of
Economic Research, Cambridge MA, Working Paper nr. 4854, september 1994.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)