Ga direct naar de content

De Europese productiviteitsval

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 23 1997

De Europese productiviteitsval
Aute ur(s ):
Schaik, A.B.T.M. van (auteur)
De auteur is verb onden aan de Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4103, pagina 335, 23 april 1997 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, macro-economie

Ruim dertig jaar lang groeide de productiviteit van de Europese industrie harder dan die van de Amerikaanse industrie. Duitsland,
bijvoorbeeld, was eind jaren zeventig het Amerikaanse productiviteitsniveau zó dicht genaderd, dat volledige gelijkschakeling van
niveaus, ofwel convergentie, in het verschiet lag (zie figuur 1) 1. Dat is ook wat de neo-klassieke theorie voorspelt. Door handel en vrij
verkeer van technologie en productiefactoren zijn productiviteitsverschillen volgens deze theorie op de lange termijn niet houdbaar.

Figuur 1. De arbeidsproductiviteit in de Duitse industrie als percentage van de arbeidsproductiviteit i de industie van de VS 1956-1996
Hoe kan het dan, dat de Duitse (relatieve) productiviteit in de jaren tachtig zo dramatisch is teruggevallen? Ook in de jaren negentig is de
Duitse industrie niet teruggekomen, hooguit is er een begin van stabilisering te bespeuren. Het verschil met de Verenigde Staten is nu
weer even groot als midden jaren zestig. Overigens staat Duitsland hierin niet alleen. Ook de relatieve positie van de industrie in andere
Europese landen, zoals Frankrijk en Nederland, wordt gekenmerkt door achtereenvolgens inhaalgroei, terugval en stabilisering op een
relatief laag niveau. Het structurele (‘steady state’) verschil in productiviteit tussen volger en leider staat in de literatuur bekend als de
productiviteitsval.
Onlangs hebben Bernard en Jones dit verschijnsel voor de periode 1970-1987 nader onderzocht 2. Zij kijken naar de productiviteit in
veertien OESO-landen, waaronder Japan. Daarbij maken zij onderscheid naar zes sectoren binnen de marktsector: industrie, diensten,
landbouw, mijnbouw, openbaar nut en bouwnijverheid. De conclusie is dat er in de industrie geen convergentie optreedt, conform de
figuur, maar dat productiviteitsniveaus in de dienstensector wèl convergeren.
Bernard en Jones suggereren dat het verschil tussen diensten en industrie wordt veroorzaakt door een verschil in de gebruikte
technologie. De dienstensector zou worden gekenmerkt door een technologie die zich snel en zonder veel kosten over de wereld
verspreidt (zoals de kassa in de supermarkt), terwijl de industrie vaak meer gespecialiseerde kennis gebruikt. Omdat landen zich op hun
beurt weer specialiseren in verschillende industriële producten is zulke kennis slechts beperkt over te dragen. Het vergelijken van
productiviteitsverschillen is dan het vergelijken van appels met peren. De kennis die het ene land opbouwt in de luchtvaartindustrie, is
voor de consumenten-electronica van een ander land van weinig waarde.
Voorzichtigheid over het bestaan van een productiviteitsval is daarom vereist. Het internationaal vergelijken van de
productiviteitsniveaus in de dienstensector staat nog in zijn kinderschoenen, en ook het vergelijken van productiviteitsniveaus van

verschillende takken van industrie is niet zonder probleem. De data over productiviteit zijn dus moeilijk te interpreteren. Bovendien kijken
Bernard en Jones maar naar de beperkte periode van 1970 tot 1987. De figuur laat zien dat er over een langere periode van dertig jaar wel
degelijk sprake is geweest van convergentie. De terugval van de relatieve productiviteit van de Europese industrie na 1980 zou dan ook
heel goed een tijdelijk proces kunnen zijn, dat te maken heeft met specifieke omstandigheden in de Europese economie-en van de jaren
tachtig. De jaren negentig laten vooralsnog echter geen duidelijk herstel zien.
Zo valt het op, dat vanaf het begin van de jaren tachtig in de Europese en Amerikaanse industrie een proces van afslanking valt waar te
nemen, dat tot op heden het strategisch beleid van veel op de wereldmarkten opererende ondernemingen karakteriseert. In Europese
bedrijven heeft deze op kostenbeheersing en efficiëntie-verbeteringen gerichte strategie sterker plaatsgevonden dan in Amerikaanse
bedrijven 3. De Europese industrie is minder zelf gaan ontwikkelen, en gaat meer na-apen van technologische leiders. Dit heeft een
negatieve invloed op de productie per werknemer, waardoor concurrentie op de wereldmarkten wordt bemoeilijkt. Vandaar dat een
verschil in technologische strategie tussen Europese en Amerikaanse bedrijven kan verklaren dat het productiviteitsniveau van de
industrie niet convergeert, en van de diensten wel

1 B. van Ark, Sectoral growth accounting and structural change in postwar Europe, Research Memorandum GD-23, 1995,
Rijksuniversiteit Groningen. De cijfers vanaf 1990 zijn eigen berekeningen.
2 A.B. Bernard en C.I. Jones, Comparing apples to oranges: productivity convergence an measurement across industries and countries,
American Economic Review, 1996, blz. 1216-1238.
3 Dit is nader uitgewerkt in A. van Schaik en H. de Groot, Productivity and unemployment in a two-country model with endogenous
growth, Tilburg, 1997.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur