Kennisoverdracht door
netwerkvorming
H.W. Abbing*
O
m niet achterop te raken, is bet ontwikkelen en toepassen van nieuwe
technologieen van eminent belang voor bet bedrijfsleven. In de regio Arnhem is
ervaring opgedaan met verschillende manieren om te komen tot uitwisseling en
overdracht van kennis over nieuwe technologieen in bet midden- en kleinbedrijf.
Uit een vergelijking van deze manieren blijkt dat de vorming van informele
regionale netwerken bet beste startpunt is om kennisoverdracht tot stand te brengen.
Niemand hoeft er nog van te worden overtuigd dat
nieuwe technologieen pure noodzaak zijn voor het
bedrijfsleven om een goede concurrentiepositie te
kunnen behouden. In economisch onderzoek wordt
daarom veel aandacht besteed aan dit onderwerp.
Een belangrijke vraag die hierbij vaak wordt gesteld, is welke interne bedrijfsfactoren bepalend zijn
voor de snelheid waarmee nieuwe technologieen
worden geadopteerd .
Veel minder aandacht wordt geschonken aan de
vraag hoe kennis omtrent nieuwe technologieen het
beste kan worden aangeboden en uitgewisseld opdat deze wordt geadopteerd door bedrijven. Deze
vraag staat centraal in dit artikel. Diverse formules
van kennisoverdracht en kennisuitwisseling worden
onderzocht op hun effectiviteit. Daarbij staan enkele activiteiten voorop die parallellen hebben met
netwerkmodellen die in Japan bekend zijn2. De aanleiding hiervoor wordt gevormd door ervaringen
met een experimenteel marktonderzoek in het kader van het Actieplan Kennistransfer Materiaaltechnologie (AKM) in Gelderland. Het gaat hier om een
project dat is uitgevoerd in het kader van de regionaal-economische politiek van het Ministerie van
Economische Zaken. Het belangrijkste doel van het
Actieplan is het bevorderen van nieuwe toepassingen van nieuwe en conventionele materialen door
het hanteren van een breed scala van formules van
kennisoverdracht en kennisuitwisseling. De ervaringen met het Actieplan worden afgezet tegen een
aantal inzichten omtrent kennisuitwisseling en diffusie van kennis.
Kennisdiffusie en netwerkvorming
Kennisdiffusie speelt een belangrijke rol bij vernieuwingen die door Nederlandse bedrijven worden
doorgevoerd. Eenenzestig procent van de innovaties zijn nieuw voor het bedrijf of de bedrijfstak .
Deze innovaties kunnen goeddeels worden teruggevoerd op diffusie van kennis.
Kennisdiffusie heeft een belangrijk sociaal aspect.
Rogers wijst er op dat wederzijds begrip tussen de
ESB 6-3-1991
deelnemers een voorwaarde is voor de verspreiding
van innovaties . Persoonlijke contacten staan ook
centraal in de ‘gatekeeper’-theorie van Alien5. De
‘gatekeeper’ is feitelijk de schakel waardoor technologische kennis een bedrijf of instituut uitgaat of inkomt. Daarvoor moet de gatekeeper een contactennetwerk hebben opgebouwd met gatekeepers van
andere organisaties en met mensen op sleutelposities binnen de eigen organisatie. Een goede sociale
en zakelijke verhouding tussen de gatekeeper van
de kennisbieder en de gatekeeper van de kennisvrager is een voorwaarde om tot kennisoverdracht te
komen die door de vrager geadopteerd wordt. Goede communicatieve eigenschappen en de vaardigheid om vertrouwensrelaties aan te gaan zijn daarom volgens Alien basisvoorwaarden voor een
effectieve gatekeeper. Een effectieve kennisoverdracht vereist daarom dat de gatekeepers van de
kennisverstrekkende en de kennisontvangende organisaties een zelfde niveau van technisch inzicht heb* De auteur was ten tijde van het schrijven van dit artikel
verbonden aan Bureau Bartels B.V. Assen/Utrecht. Hij
dankt C.P.A. Bartels, E.J. Davelaar en J.A.A.M. Kok voor
hun suggesties en geleverde commentaar.
1. Een aardig overzicht van dergelijke onderzoeken wordt
geboden in de bundel van W.C.L. Zegveld en J.W.A. van
Dijk (red.), Technologic en economic: licht op een black
box?, Van Gorcum, Assen, 1989. In inventariserend opzicht
spelen de ‘Kleinknecht-enquetes’ een belangrijke rol in het
Nederlandse onderzoek. De recentste publikatie is: A.H.
Kleinknecht, J.O.N. Reijnen en JJ. Verweij, Innovatie in de
Nederlandse Industrie en dienstverlening, Beleidsstudies
technologic en economic, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 1990.
2. Zie E.H. van Kooij en J.A. Stam, Produktvernieuwing in
het Japanse midden- en kleinbedrijf, ESB, 27 juni 1990, biz.
584 e.v.
3. Zie H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Diffusie van innovaties: met kennis meer kans, EIM-onderzoek en Industrie,
Zoetermeer, 1987.
4. Zie E.M. Rogers, Diffusion of innovations, New York,
1983.
5. TJ. Alien, Managing the flow of technology, The MIT
Press, Cambridge Mass., 1977.
ben. Een klein bedrijf met een praktische vraag zal
moeilijk communiceren met een gatekeeper van een
kennisinstituut die denkt in termen van fundamenteel onderzoek. Ook wijst Alien op het belang van
de toegankelijkheid van de kennisbron: de feitelijke
en psychische inspanning (behoud van eigen waarde) die men zich moet getroosten om van de kennisbron gebruik te maken. De stellingen van Rogers en
Alien worden bevestigd door Docter en Stokman.
Naast indirecte zakelijke contacten (beurzen en vakliteratuur) blijken directe zakelijke contacten (afnemers en leveranciers) en informele contacten de
meest gebruikte informatiebronnen te zijn voor innoverende bedrijven .
Mogelijk zijn de geconstateerde informele contacten
de eerste aanzetten voor horizontale integratie, zoals die bekend is in het recente Japanse netwerkmodel. Van Kooij en Stam onderscheiden in hun artikel
over produktvernieuwing in het Japanse midden- en
kleinbedrijf (MKB) twee vormen van horizontale
(quasi-)integratie. Ten eerste maken zij melding van
‘value added partnership’, waarbij een groep toeleveranciers in een los-vaste relatie samenwerkt. De
tweede vorm betreft de ‘igyoshu koryo’, zakenclubs
waarbij technologic- en kennisoverdracht tussen de
leden centraal staan. Deze netwerkvormen zijn samen met een nieuwe informatie-infrastructuur belangrijke speerpunten in het MKB-beleid van de Japanse overheid.
Men mag verwachten dat de ruimtelijke patronen bij
diffusie van innovaties samenhangen met de patronen van contactennetwerken. Hagerstrand heeft aangetoond dat de factor afstand een onmiskenbare rol
speelt bij de verspreiding van vernieuwingen7. Nu is
er binnen Nederland geen sprake van onoverbrugbare afstanden, maar in diverse projecten is gebleken dat de afstand tussen landsdelen voor veel bedrijven een grote drempel vormt als het gaat om
regelmatige contacten. Vooral voor het midden- en
kleinbedrijf blijkt de tijdsinvestering die gepaard
gaat met het bijhouden van contacten over grotere
afstanden vaak niet op te wegen tegen de mogelijke
voordelen.
Kennistransfer Materiaaltechnologie
Wil men vanuit het economische beleid een brede
groep van bedrijven stimuleren om nieuwe technologieen door te voeren dan lijkt het, gezien de inzichten in diffusie en netwerkvorming, van belang
dat er op regionaal niveau initiatieven worden genomen. Uiteraard moeten daarbij ook de andere aangegeven randvoorwaarden in het oog worden gehouden.
In 1988 is in Gelderland het Actieplan Kennistransfer Materiaaltechnologie gestart. Dit actieplan kan
worden gezien als een regionale vertaling van het
landelijke beleid voor materiaaltechnologie. Er is
echter in het regionale programma een belangrijk accent gelegd op netwerkvorming.
Materialen nemen binnen de Nederlandse Industrie
een belangrijke plaats in. De metaal- en elektrotechnische Industrie neemt met een jaarlijkse omzet van
/ 60 miljard 26% van de Nederlandse industriele produktie voor haar rekening. De helft van de kostprijs
van alle produkten die van metaal worden gemaakt
bestaat uit materiaalkosten . Er is overigens sprake
van een verschuiving naar andere materialen. Be-
,154
droeg de afzetwaarde van kunststoffen in de VS in
1980 nog 40% van die van metaal, in het jaar 2000
zal dat naar verwachting opgelopen zijn tot 70%9.
In verhouding tot andere technologievelden krijgt
het onderwerp materiaaltechnologie een gemiddelde belangstelling. Volgens recente gegevens van
Kleinknecht10 wordt materiaaltechnologie door 14,2
procent van de geenqueteerde industriele bedrijven
aangeduid als een belangrijk technologiegebied. Op
de middellange termijn zal dit percentage groeien
tot 16,6. Daarmee kan materiaaltechnologie zich in
de toekomst verheugen op een belangstelling die
niet ver meer achterblijft bij een terrein als informatietechnologie (21,6%).
Vernieuwingen op het gebied van materiaaltechnologie kunnen niet alleen verbeteringen van produkten of produktieprocessen met zich meebrengen.
Ook kunnen belangrijke kostenbesparingen worden
bereikt door efficienter met materialen om te gaan.
De Nota materialenbeleid geeft aan dat er vooral bij
het MKB sprake is van een tekortschietend materiaalbewustzijn11. Vernieuwingen op het gebied van
materiaaltechnologie blijken vaak onvoldoende op
hun waarde te worden geschat bij het zoeken naar
mogelijkheden om de concurrentiepositie te versterken. Bij materiaaltechnologie hoeft niet alleen ‘sec’
aan nieuwe materialen te worden gedacht. Ook been verwerkingstechnieken, nieuwe toepassingen
van conventionele materialen en ontwerp spelen
een belangrijke rol.
Om het materiaalbewustzijn te vergroten zijn in het
kader van het Actieplan Kennistransfer Materiaaltechnologie op regionaal niveau diverse projecten
opgezet rondom de volgende formules van kennisoverdracht:
– regionale informatiekring;
– kennisdragersproject;
– cursussen;
– organisatie van landelijke congressen in de regio;
– versterking van de informatie-infrastructuur.
Regionale informatiekring
De basis voor het Actieplan is gelegd door de oprichting van de Gelderse Materialen Kring (GMK).
Het vooropgezette doel was dat in het kader van de
GMK per jaar zes informatiebijeenkomsten zouden
worden georganiseerd voor gemiddeld 40 bezoekers. De doelgroep bestaat uit kennisvragende industriele bedrijven (met name MKB) en uit kennisbiedende bedrijven en instellingen (adviesbureaus,
onderzoeksinstituten en grondstoffenleveranciers).
Ter orientatie van de bedrijven wordt op de bijeenkomsten op diverse materiaalkundige onderwerpen
ingegaan. Bij de inleidingen staan de toepassingsmogelijkheden van moderne materialen of bewerkings6. HJ. Docter en C.T.M. Stokman, 1987, op. cit.
7. T. Hagerstrand, Innovations diffusion as a spatial process. University of Chicago Press, Chicago, 1967.
8. Ministerie van Economische Zaken, Netwerken voor strategisch onderzoek, Den Haag, 1989.
9. R.M. Braaksma en H.J. Docter, Kiezen voor kunststof; de
rol van het midden- en kleinbedrijf in het diffusieproces,
EIM-onderzoek Industrie, Zoetermeer, 1989.
10. A.H. Kleinknecht, J.O.N. Reijnen en JJ. Verweij, op.cit.,
1990.
11. Ministeries van Economische Zaken en Onderwijs &
Wetenschappen, Nota materialenbeleid, Den Haag, 1986.
technieken centraal alsmede de weg die moet
worden afgelegd om in het bedrijf nieuwe technologieen te implementeren. Met een dergelijke inleiding kan het wederzijdse begrip tussen de deelnemers worden vergroot, in overeenstemming met de
ideeen van Rogers.
De meeste ruimte wordt echter geboden voor het
discussiegedeelte en het informele deel. Het is bij
deze gelegenheid dat leden contacten leggen en onderling ervaringen uitwisselen. Conform de theorie
van Alien worden vooral contacten gelegd tussen
bedrijven die opereren op hetzelfde niveau, alsmede tussen kennisbieders en kennisvragers. Soms
worden ook directe zakelijke contacten (tussen leverancier en afnemer van materialen) verder aangehaald. Er worden nieuwe contacten opgedaan die
kunnen leiden tot onderzoek en advies. Tot slot zijn
er diverse voorbeelden bekend van ‘horizontale’
contacten die hebben geleid tot samenwerkingsverbanden voor specifieke projecten. Wederzijdse toegevoegde waarde en kennisoverdracht vormen belangrijke ingredienten in de samenwerking. Er zijn
duidelijke parallellen te vinden met de ‘value added
partnership’ zoals we die kennen in Japan. Tevens
is de Gelderse Materialen Kring een goed startpunt
om uit te bouwen tot een ‘ogyoshu koryo’ waarin
nog gestructureerder wordt gewerkt aan het tot
stand brengen van samenwerkingsverbanden. De
aanwezigen op de bijeenkomsten functioneren uitgesproken als ‘gatekeepers’ voor hun organisaties
en lijken daarom ook de geschikte contactpersonen
te zijn voor de verdere uitbouw van een netwerk in
de regio.
Inmiddels is er een vast bestand van 100 leden die
zijn aangesloten bij de GMK, voor eenderde deel bestaande uit kennisbieders en voor tweederde uit
kennisvragers. Alle leden bezoeken regelmatig de
bijeenkomsten: de gemiddelde opkomst is 60 leden.
Dit nieuwe contactennetwerk blijkt met name een
goed functionerend medium te zijn voor kennisdiffusie, vooral voor bedrijven met een relatief kleine actieradius voor regelmatige contacten. Hiermee blijkt
dit een ideale basis om de diffusietheorie van Ha’gerstrand te verwezenlijken.
Kennisdragers in het MKB
Het tweede onderdeel van het Actieplan betreft een
onderzoek gericht op de vraag hoe kennisoverdracht
inzake materiaaltechnologie kan plaatsvinden via kennisdragers. Bij kennisdragers wordt gedacht aan stagiairs uit het hoger onderwijs, gepensioneerde specialisten, specialisten in dienst van grotere bedrijven of
onderzoeksinstellingen. Een kennisdrager is enige tijd
werkzaam bij een individueel bedrijf en biedt ondersteuning bij het opsporen en selecteren van nieuwe
vormen van materiaaltechnologie om bepaalde innovaties in het bedrijf mogelijk te maken. Eventueel
biedt de kennisdrager ondersteuning bij het implementeren van de nieuwe technologic.
Bij wijze van experiment zijn bij een aantal bedrijven een of meer kennisdragers geplaatst, alien afstudeerders van hogescholen of van technische universiteiten. De betrekkelijk kleine bedrijven waar de
kennisdragers zijn geweest, blijken gunstige ervaringen te hebben gehad met de stagiairs. De afstand
tussen de HBO-er of academicus en het MKB lijkt
op grond van de ervaringen kleiner te zijn dan wel
ESB 6-3-1991
eens wordt verondersteld. De belangrijkste voorwaarde bleek te zijn dat er eenduidigheid bestond
over de probleemdefinitie. Op dit punt is ondersteuning geboden door een hiervoor ingeschakeld bureau. Algemene termen als ‘wederzijds begrip’ (Rogers) en ‘inzichten op hetzelfde niveau’ (Alien)
hebben vooral betrekking op de visie op de problemen waar men samen aan werkt. Het gaat niet zozeer om gelijkwaardigheid van het opleidingsniveau
van kennisvrager en kennisaanbieder.
Men mag concluderen dat stagiairs en afstuderenden uit het hoger onderwijs bij het MKB een belangrijke rol kunnen spelen als kennisdragers op het gebied van materiaaltechnologie.
Cursussen
De derde formule van kennisoverdracht betreft het
organiseren van cursussen op regionaal niveau. Gekozen is voor een avondcursus met een beperkt
tijdsbeslag (8 avonden). Het primaire doel van de
cursus was stimulering van gebruik van nieuwe materialen door het regionale bedrijfsleven.
De cursusformule bleek minder snel aan te slaan
dan de andere onderdelen van het actieplan. Het
heeft nogal wat moeite gekost om voldoende deelnemers aan te trekken. Aan de twee cursussen die
zijn georganiseerd hebben in totaal 26 mensen deelgenomen. De deelnemers zijn over het algemeen positief over de cursus. Ruim driekwart zegt de kennis
die in de cursus is opgedaan te hebben toegepast in
de beroepspraktijk. De cursus is door 35% van de
deelnemers aanbevolen bij collega’s, terwijl 31% de
cursus bij anderen heeft aanbevolen.
Waarschijnlijk speelt de toegankelijkheid van de cursus een rol. Alien heeft er al op gewezen dat ook
het psychologische aspect daar een rol bij speelt .
De bedrijven die zijn benaderd voor deelname hebben hun marktpositie bereikt juist omdat men een
goede link heeft kunnen leggen tussen techniek en
economic. Het is nogal ongebruikelijk dat men een
cursus bezoekt die juist op dat terrein ingaat. Onbekendheid hiermee zou kunnen worden omgezet in
enige vrees om bij deelname te veel eigenwaarde te
verliezen. Maar er zijn ook andere aspecten die een
cursus minder toegankelijk maken voor de doelgroep dan de andere formules van kennisoverdracht. Deelname aan een cursus kost meer geld en
tijd en is daardoor minder vrijblijvend.
Informatiedagen
De vierde formule die is toegepast in het Actieplan
Kennistransfer Materiaaltechnologie is de organisatie van landelijke informatiedagen. Informatiedagen
hebben het voordeel dat meer informatie kan worden verstrekt dan op orienterende bijeenkomsten
van bij voorbeeld de GMK. Deelname aan informatiedagen is daarentegen vrijblijvender dan deelname
aan een cursus.
Gemiddeld hebben ongeveer 200 bedrijven de informatiedagen bezocht, waarvan ongeveer een kwart
uit de provincie Gelderland. Het blijkt dat de landelijke informatiedagen vooral deelnemers hebben
aangetrokken die al veel activiteiten ondernemen
12. TJ. Alien, op.cit., 1977.
om nieuwe technologische kermis te verkrijgen en
in te passen in het bedrijfsproces.
Het primaire doel waarmee de bedrijven naar deze
dagen zijn gekomen is het opdoen van inpasbare informatie om technologische vernieuwingen te kunnen doorvoeren. In tegenstelling tot de regionale bijeenkomsten heeft maar een beperkte groep de
dagen bezocht om nieuwe contacten te leggen (16%
bij de informatiedag van 1988). Toch heeft 62% van
de bezoekers aan de informatiedag van 1988 te kennen gegeven nieuwe, mogelijk commercieel interessante contacten te hebben opgedaan. Men mag dus
verwachten dat de gehanteerde formule in de termen van Docter en Stokman zowel zakelijk indirect
(via inleidingen en workshops) als informeel (via
opgedane contacten) een diffusie van technologische kennis op gang heeft gebracht. Deze combinatie van twee populaire informatiebronnen heeft er
in geresulteerd dat 72% van de bezoekers heeft aan-
Uit het kennisdragersproject blijkt dat verschil in opleidingsniveau tussen kennisbieder en kennisvrager
geen beletsel hoeft te zijn voor een effectieve kennisoverdracht. De belangrijkste succesbepalende factor lijkt te zijn eenduidigheid van de probleemdefinitie.
Nieuwe managementcursussen, gericht op versterking van de inzichten en mogelijkheden van absorptie van nieuwe technologieen blijken een hoge
drempel op te werpen van psychologische aard. Landelijke informatiedagen zijn primair een medium
om zakelijk indirect informatie te verschaffen. Mils
voldoende gestimuleerd blijken nieuwe informele
contacten een belangrijk bijprodukt te zijn.
De ervaringen met het Actieplan Kennistransfer Materiaaltechnologie bieden goede mogelijkheden om
de algemene inzichten in kennisoverdracht te vertalen naar de Nederlandse situatie.
Gelet op de effecten van de Gelderse Materialen
gegeven gei’nteresseerd te zijn in toekomstige mate-
Kring dringt zich de conclusie op, dat een licht net-
rialendagen.
Het voordeel van een landelijke dag boven regionale bijeenkomsten is bovendien dat bedrijven met
een regionale actieradius bij hun netwerkactiviteiten
via een landelijke informatiedag ‘sprongen’ kunnen
maken naar andere regie’s.
werk het best functionerende startpunt is bij het tot
stand brengen van kennisoverdacht naar het MKB.
Kennisoverdracht zal met name gaan plaatsvinden
wanneer kennisvragers en -aanbieders regelmatig
het Actieplan veranderingen door binnen de studie-
met elkaar in contact komen. Dit is ook de basis onder de in Japan opgezette ‘igyoshu koryo’.
Als het gaat om regelmatige contacten dan is er vanuit het MKB een duidelijke voorkeur voor contacten
die geen grote tijdsinvestering vergen. Men moet op
een avond elkaar kunnen treffen en weer naar huis
kunnen. De afstanden tussen kennisvrager en kennisaanbieders zijn dus gelimiteerd. Kennisoverdracht aan het MKB speelt zich in Nederlands verband voor een belangrijk deel op regionaal niveau
af, en komt met name via informele relaties tot
stand. Dit pleit voor stimulering van netwerkvorming op regionaal niveau.
De toegankelijkheid van de ‘gatekeepers’ bij de kennisaanbieders kan worden verbeterd wanneer de
contacten aanvankelijk een vrijblijvend karakter hebben. De psychologische drempel voor de kennisvragers kan juist worden verlaagd indien men niet verplicht is tot het geven van informatie over, het eigen
richtingen Werktuigbouw en Chemie gericht op ma-
bedrijf. Het is voor het behoud van de eigenwaarde
teriaaltechnologie. Binnen de richting Chemie gaat
het om een nieuwe opleiding tot polymeerchemisch
ingenieur. De nieuwe activiteiten binnen het reguliere onderwijs worden ook vertaald in een nieuw aanbod in het contractonderwijs (bijscholing ten behoeve van het bedrijfsleven).
en kennisoverdracht nader bestudeerd. Op grond van
de ervaringen met de deelprojecten kan een aantal
conclusies getrokken worden die relevant kunnen
zijn voor nieuwe regionaal-economische projecten
voor stimulering van nieuwe technologieen.
Het praktijkvoorbeeld van de Gelderse Materialen
Kring wijst uit dat kennisdiffusie binnen het MKB
een sterke impuls kan krijgen door op gerichte wijze te werken aan regionale contactennetwerken. De
GMK voorziet in een aantoonbare behoefte aan uit-
daarnaast van belang dat men niet direct blijk hoeft
te geven van een specifieke informatiebehoefte. Als
kennisvragers en (potentiele) kennisaanbieders elkaar beter leren kennen, kunnen een vertrouwensbasis en wederzijds begrip ontstaan. Vaak zal de
kennisvrager zich pas dan blootgeven en de contacten meer formaliseren opdat een intensievere en
meer gerichte kennisoverdracht kan plaatsvinden.
Er ontstaat een sfeer van openheid die niet alleen
van belang is voor de kennisoverdracht van ‘aanbieder’ naar ‘vrager’. Ook horizontale integratie wordt
beter mogelijk.
Door de ‘natuurlijke weg’ die met de Gelderse Materialen Kring is bewandeld, manifesteert zich bij diverse bedrijven een kennisbehoefte en bereidheid
tot samenwerking die mogelijk niet was gebleken
wanneer er een concreet kennisaanbod zou worden
voorgelegd, zoals cursussen, informatiedagen of
kennisdragers. Door het vormen van informele net-
breiding van informele contacten die betrekking
werken worden ook meer passieve bedrijven actief.
Versterking informatie-infrastructuur
Alhoewel er nog geen praktijkervaring mee is opgedaan, is het interessant om te vermelden op welke
wijze de informatie-infrastructuur in de regio versterkt zal worden in het kader van het Actieplan. Allereerst is een plan uitgewerkt voor een innovatiesteunpunt, verbonden aan het Innovatiecentrum in
Arnhem. Het is de bedoeling dat het innovatiesteunpunt gaat fungeren als spil voor de GMK en voor de
voortzetting van het kennisdragersproject. Daarnaast wordt door middel van een coaching-systeem
technische kennis beschikbaar gesteld voor vraagstukken bij bedrijven op het gebied van materiaaltechnologie.
De Hogeschool Gelderland voert in het kader van
Tot besluit
In dit artikel zijn vier formules van kennisuitwisseling
hebben op nieuwe technologieen. Deze blijken dik-
wijls al snel te worden omgezet in formele zakelijke
contacten gericht op kennisoverdracht.
H.W. Abbing