Keerpunt?
De Miljoenennota 1984 verschijnt op een cruciaal tijdstip in
de Nederlandse economie: zal ons land er in slagen mee te profiteren van de Internationale conjuncturele opleving nu deze wat
vastere vormen begint aan te nemen, of gaat het international
conjunctuurherstel aan onze deur voorbij? Vanzelfsprekend is
het in de eerste plaats een kwestie van het bedrijfsleven zelf om
ervoor te zorgen dat het in de Internationale concurrentiestrijd
de boot niet mist, maar daarnaast is het toch ook de verantwoordelijkheid van regering en parlement om met behulp van het sociaal- en financieel-economsche beleid zo gunstig mogelijke
voorwaarden te scheppen voor het tot stand brengen van de
aansluiting bij het international economische herstel. Zoals bekend volgt het kabinet-Lubbers op economisch gebied drie sporen: sanering van de publieke financien, versterking van de
marktsector en herverdeling van de beschikbare arbeid. Het is
interessant om te bekijken hoe dit drie-sporenbeleid in de eerste
miljoenennota van het kabinet in concrete maatregelen wordt
vertaald en welke bijdrage van het beleid is te verwachten voor
het naderbij brengen van het beoogde economische herstel.
Het moet gezegd worden dat het kabinet zijn eerste spoor, de
sanering van de publieke financien, met overgave volgt. Nu de
toestand van’s rijks financien nog slechter blijkt dan eind vorig
jaar werd voorzien, aarzelt het kabinet niet om meer om te buigen dan de f. 7 mrd. die in het regeerakkoord zijn vastgelegd.
Het bezuinigingspakket dat wordt gepresenteerd (f. 10,6 mrd.
op kasbasis; f. 11,7 mrd. op jaarbasis) kan niet anders dan zeer
drastisch worden genoemd na de f. 13 mrd. die dit jaar al zijn bezuinigd. Niettemin daalt het financieringstekort nog slechts met
0,3% in plaats van met 1% zoals in het regeerakkoord is afgesproken. Wel gaat ook de collectieve-lastendruk met 0,9% omlaag. Met enige ingehouden trots schrijft minister Ruding van
Financien in het ,,woord vooraf’ bij de Miljoenennota dan ook
dat deze maatregelen in 1984 een ,,ommekeer” binnen bereik
brengen wat betreft het uit de hand lopen van de collectieve uitgaven, ,,hoewel voor een werkelijke sanering van de openbare
financien ook in de jaren na 1984 nog zeer aanzienlijke beleidsinspanningen verricht zullen moeten worden”. Het lijkt er inderdaad op dat hier een keerpunt kan worden bereikt. De begroting voor 1984 ziet er solider uit dan we de laatste jaren gewend waren. Bovendien is het begrip dat aan ingrijpende bezuinigingen niet valt te ontkomen, alom toegenomen. Als nu de
Internationale conjunctuur wat mee wil werken is er een behoorlijke kans dat de verwachte vermindering van het financieringstekort en de collectieve-lastendruk inderdaad wordt gerealiseerd. Dit is van groot belang, niet alleen omdat de rentelasten op
de staatsschuld als een zwaard van Damocles boven de publieke
sector hangen, maar ook vanuit psychologisch gezichtspunt omdat dan eindelijk een halt wordt toegeroepen aan de schijnbaar
oncontroleerbare ontwikkelingen in de collectieve sector die
twijfel hebben gezaaid omtrent de interne stabiliteit van de Nederlandse economie. Als het vertrouwen van beleggers en investeerders op dit punt kan worden hersteld is dat zeker een belangrijke stap in de richting van economisch herstel.
De zeer forse ombuigingen, vooral op de sociale-zekerheidsuitkeringan en de salarissen van ambtenaren en trendvolgers,
hebben evenwel — zeker in combinatie met de sterke loonmatiging in het bedrijfsleven — tot gevolg dat de binnenlandse bestedingen opnieuw sterk onder druk komen. Het volume van de
particuliere consumptie daalt in 1984 voor het vijfde achtereenvolgende jaar. Het consumptievolume per hoofd van de bevolking komt daarmee op het peil van ongeveer 10 jaar geleden.
Het beleid blijft hardnekkig gericht op een versterking van de
exportpositie via verlaging van de arbeidskosten; de inkrimping
van de binnenlandse sectoren wordt daarbij op de koop toe genomen. Het succes van dit beleid is zeer beperkt. De terreinwinst op de buitenlandse markten wordt vrijwel tenietgedaan
door het afzetverlies in het binnenland. Terwijl het volume van
de wereldhandel in 1984 naar verwachting met 4% stijgt, gaat
het produktievolume van bedrijven in Nederland maar met 1%
omhoog. Vanzelfsprekend heeft dit ernstige consequenties voor
de werkgelegenheid. De afbraak van arbeidsplaatsen gaat door.
Het enige lichtpuntje is dat het tempo van de afbraak in 1984
ESB 21-9-1983
wat lager komt te liggen dan in 1983 (50.000 arbeidsjaren tegenover 90.000 in 1983).
Een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting om de binnenlandse bestedingen op peil te houden wordt in de Miljoenennota 1984 niet overwogen. De wenselijkheid daarvan wordt wel
erkend, maar verkleining van het financieringstekort krijgt
voorrang. Wel vindt er enige verlaging van sociale premies
plaats. De consument plukt daar echter geen vruchten van omdat gelijktijdig de BTW met 1% wordt verhoogd. De ruimte die
er is voor belastingverlichting wordt geheel naar het bedrijfsleven gesluisd. Dit past in het tweede beleidsspoor van het kabinet: de versterking van de marktsector. Het tarief van de vennootschapsbelasting gaat van 48% naar 43% en voor zelfstandigen die onder de inkomstenbelasting vallen is een vergelijkbare
belastingverlaging voorzien. Merkwaardig genoeg ontbreken in
de Miljoenennota argumenten om de effectiviteit van deze belastingmaatregelen toe te lichten. Er wordt slechts op gewezen
dat op korte termijn nauwelijks effecten zichtbaar zullen zijn
omdat veel bedrijven de lastenverlichting eerst zullen gebruiken
om de slechte vermogensverhoudingen te verbeteren. Pas daarna zullen zij nieuwe investeringen plegen. Vooral in het licht van
de offers die elders worden gebracht is het nogal onbevredigend
dat hier de miljarden zo eenvoudig uit de staatskas wegvloeien.
Men zou op zijn minst een afweging verwachten van de effecten
van verlichting van de vennootschapsbelasting tegenover die
van verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Bovendien
verbaast het dat niet is gewacht op de uitkomsten van een studie
naar de dubbele belasting op uitgedeelde winsten, die waarschijnlijk zou hebben uitgewezen dat het veel effectiever is daar
eerst iets aan te doen alvorens het Vpb-tarief te verlagen. Al met
al resulteert het tweede beleidsspoor in enige vermindering van
de arbeidsinkomensquote en een lichte stijging van het investeringsvolume. Hoewel dit lichtpuntjes zijn, zijn zij duidelijk nog
te zwak om al van een naderend herstel te kunnen spreken. Zij
bieden ook geen oplossing voor het probleem van het ongunstige exportpakket, dat qua goederensamenstelling en geografische spreiding slecht is afgestemd op de Internationale groeimarkten.
Het derde spoor is de herverdeling van de beschikbare arbeid.
Dit is nader uitgewerkt in de Werkgelegenheidsnota die tegelijk
met de Miljoenennota aan het parlement is aangeboden. Ondanks alle woorden die eraan vuil worden gemaakt, blijkt duidelijk dat het herverdelingsbeleid volstrekt ontoereikend is om de
snelle stijging van de werkloosheid ongedaan te maken. De 2%looninlevering die op basis van het Stichtingsakkoord in november vorig jaar in de meeste cao’s in het particuliere bedrijfsleven
is overeengekomen, levert naar schatting slechts enkele duizenden arbeidsplaatsen op. In de collectieve sector wordt naar een
hogere herbezetting gestreefd — de ambtenaren en trendvolgers
dienen daarvoor 2% extra in te leveren — maar tegelijkertijd
vindt er over vrijwel de hele linie een personeelsreductie van 2%
plaats, zodat per saldo geen toename van het aantal arbeidsplaatsen optreedt. De afbraak van de werkgelegenheid in bedrijven gaat intussen — zij het in iets lager tempo dan in het afgelopen jaar — door, terwijl de stijging van het arbeidsaanbod omvangrijk blijft. De werkloosheid loopt in 1984 dan ook met ca.
100.000 arbeidsjaren op tot een jaargemiddelde van 900.000,
bijna 17% van de beroepsbevolking.
Voor zover er op basis van de beleidsvoornemens en de economische vooruitzichten in resp. de Miljoenennota 1984 en de
Macro Economische Verkenning 1984an een “keerpunt” kan
worden gesproken, betreft dit uitsluitend de sanering van de publieke financien. Wat de versterking van de marktsector betreft
is het nog te vroeg om van een keerpunt te spreken; alleen dat
deel van de marktsector dat voor de export werkt krijgt een
beetje lucht, de binnenlandse producenten daarentegen worden
verder onder druk gezet. Van een keerpunt is allerminst sprake
als het gaat om de bestrijding van de werkloosheid. De groep die
zal profiteren van het herstel van de economie — als het komt —
slinkt zienderogen. Misschien wordt 1984 het jaar dat goed was
voor de economie maar slecht voor de mensen.
L. van der Geest
833