Ga direct naar de content

Jrg. 53, editie 2630

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 7 1968

ECONOMISCHmSTATISTISCHE BERICHTEN

7 februari 1968

53e jrg.

No 2630

Verschijnt wekelijks
Gezondheidszorg en economie
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Zo men de praktijk van de Nederlandse gezondheidszorg niet reeds aan

L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
den lijve ondervindt, ondervindt men in ieder geval wel de economie daar-

P. J. Montagne;

J. Tinbergen;

A. de Wit. van aan de portemonnaie, in de vorm van steeds hoger wordende premies

van ziekenfonds of ziektekostenverzekering. Er is nog een ander aspect

REDACTEUR-SECRETARIS:
dat de laatste maanden erg in de belangstelling staat, ni. de idee van een

A. de Wit.
nationale gezondheidsdienst (eufemisme voor socialisering van de gezond-

heidszorg, een term die men liever niet gebruikt, al was het maar om de ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
huisartsen, die toch reeds geen emoties schuwen wanneer het om de ver

‘P. A. de Ruiter.


dediging van de eigen positie gaat, niet meteen de gordijnen in te jagen).

Zo waren in de maand oktober ji. hieraan achtereenvolgens een diësrde COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F.

Collin;

J.

E.

Mertens

de

Wilmars;

*
(Meertens, Nijmegen), een oratie (Mannoury, Rotterdam) en een studie van

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
de Dr. Wiardi Beckman Stichting gewijd. De laatste,
Grondslagen van

een programma voor gezondheidszorg,
wordt in dit nummer (blz. 110-112)

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
op haar economische argumentatie doorgelicht door Dr. L. P. de Jong die BELGIË:


er nogal wat bezwaren tegen weet aan te voeren, al onderschrijft hij o.i.
J. Geluck.
wel de sociale motieven die aan het rapport ten grondslag liggen. Een van

zijn belangrijke conclusies is dat de groeiende kosten van de gezondheids-

zorg weliswaar dwingen in de richting van een groeiende collectieve
ver-

antwoordeljkheid
voor de financiering ervan maar dat zulks nog geen col-

1ectieve
financiering
behoeft te impliceren, m.a.w. dat collectieve oordeels-

Gezondheidszorg en economie

…….109
vorming in deze heel wel met het prijsmechanisme kan samengaan.

Dr. L. P. de
Jong:
De kosten van de gezondheidszorg (om van die der gezondheidsbe-

Grondslagen van een programma voor
scherming

het onderscheid dat de
Volksgezondheidsnota
1966
makt

gezondheidszorg

……………….110
nog maar te zwijgen) nemen zeer snel toe. Zo zijn bijv. de ‘ziekenhuis-

kosten per, ingevolge het Ziekenfondsbesluit, verplicht verzekerde in de
oe:
N

t i t i
112
periode 1951-1967 vertienvoudigd. Daarbij dient wel te worden opgemerkt
Fruin

………………………
dat in de tussenliggende periode de maximale verpleegduur, welke voor

L. Enimerjj, M.A., en Drs. D. Kallen:
rekening van de ziekenfondsverzekering komt, enige keren is verlengd.

Onderwijspolitiek

en

onderwijspro-
Dat laatste blijkt uit het gestegen aandeel van die kosten van ziekenhuis-
grammering (II)

………………..113
verpleging in de totale uitgaven voor de ziekenfondsverzekering,

nI. van

Liberman, was nun? (II)

…………..117
18 pCt. in 1948 tot 35 pCt. in 1963. Maar zelfs als we de ziekenhuisver-

pleging buiten beschouwing laten, dan nog zijn de ziekenfondsuitgaven
H.
D. Baars:
in het tijdvak 1948-1963 bijna vervijfvoudigd. Het is dan ook niet ver-
Enkele facetten van de Zweedse econo-
mie

………………………….121
wonderlijk dat steeds meer stemmen opgaan de organisatie van de gezond-


héidszorg te verbeteren. Daarbij denkt men met name aan een betere
1
n
g e
z
o n d e n

s t u k k e n:
coördinatie van en efficiëntie bij de ziekenhuisbouw, waartoe de wetgever
Drs. A. C. Bouter:
Internationale voort-
met meer bevoegdheden zou moeten worden uitgerust.
stuwing van de inflatie in West-Europa,
met een naschrift van Prof. Dr. Ir.
J.
Een belangrijke factor die de kosten der medische voorzieningen omloog

Goudriaan

……………………
123
stuwt is de vooruitgang van de medische kennis zelve

van de meest

Centraal Bureau

voor

de

Statistiek:
spectaculaire fenomenen van deze ontwikkeling staan nu al maanden de

Redelijke inkomensverdeling,
met een
kranten vol. Patiënten die vroeger ten dode waren opgeschreven en in

naschrift van Drs. R. Iwema

………
124
feite relatief weinig meer kostten

excuses voor het misschien wat cynisch

B oe k b e s
p
r e k in g:
lijkende woordgebruik

worden in dit transplantatietijdperk steeds meer

Prof. A. van Hal: De praktijk van het
overlevingskansen geboden, die echter vele tienduizenden guldens per stuk

verkoopbeleid
(bespr. door Drs. B. van
gaan kosten, ook al zijn die kansen vaak heel gering. ,,With the progress of

der Meer)’

……………………
125
medical science the sky is the limit for a nation’s health bill” is het citaat

Prof. Dr. C. D. Jongman:
dat De Jong meegeeft aan zijn eerste artikel over de economie der volks-

Geld- en kapitaalmarkt

………….126
gezondheidszorg
in
Maandschr,ft Economie
van januari jl. Met die apo-

127
dictische waarheid in ons achterhoofd kunnen we wellicht wat meer aan-
Recente

publikaties

……………..
stalten gaan maken de economische aspecten van de gezondlieidszorg
Mededelingen

…………………..127
serieus te bestuderen. Maar als er één gebied van studie is, waar de econo-

mist bescheidenheid past ten aanzien van zijn inbreng, is het dit terrein
wui
lun-1I.t:I’L.I.n:14:E.1’1 ‘]1I
wel. Voorzichtig met grensnutanalyses dus.

dR

109

Grond

slag


e

n vaheén prograrnma

voor gez6findheidszoeg

Het W.B.S.-rapport op zijn economische grondslagen nader beschouwd

Het in oktober 1967 verschenen rapport
Grondslagen van

een programma voor gezondheidszorg
van de Dr. Wiardi
Beckfnan Stichting 1)
wordt besloten met de opmerking,

dat men zich vleit met de hoop,,dat ns pleidooi voor

een nationale gezondheidszorg toch al genoeg stof zal doen

opwaaien” (blz. 87). De aldus geformuleerde uitnodiging

tot het geven van commentaar wordt gaarne aangenomen.

HERVORMINGEN, GÉÉN NATIØNALÎSATJE

Het rap6rt bepleit geen nationalisatie; het bepleit wel
een aantal hervorminén van het bestaande stelsel van

gezondheidszorg. Dé noodzaak tot hervorming wordt be-

pleit
op
grond van de eis tot een doelmatige wijze van

handelèn, welke (öok) voor de geneeskundige voorzieningen

in acht moet worden genomen. Het doelmatigheidsbeginsel,

zo wordt beto6gd, dient in de structuur van de gezond-
heidszorg tot uiting te konien (blz. 15). Met betrekking

tot deze structuur wordt onderscheiden naar voorzieningen

in de eerste, tweede, derde en vierde lijn. Conform deze

indeling dienen de voorzieningen naar mate van de corn-

plexiteit van de vereiste zorg te worden beoordeeld en

verstrekt. Ingrijpende hervormingen worden voorgestaan
met betrekking tot de voorzieningen, waarvoor de farma-

ceutische industrie de produktieverantwoordelijkheid

draagt. Deze laatste bedrijfstak dient naar het oordeel van

de samenstellers van het rapport te worden genationaliseerd

(blz. 52). Het helder geschreven rapport bevat nuttige en

belangwekkende denkbeelden en verdient daarom de aan

dacht van een ieder, die de gezondheidsbelangen ter harte

gaat: –

Het pleidooi voor hervorming voert naar een nationale

gezondheidszorg, niet naar het Engelsè model van de

National Health Service (blz. 87), doch in de vorm van

een tot het gehele Nederlandse volk uitgebréide zieken-

fondsverzekering, welke het karakter van een volksverze-

kering zou moeten hebben (blz. 77). De motivering daartoe

is als volgt aan het rapport te oiiflenen:

,,De structuur der voorzieningen dient te waarborgen, dat de
beschikbare financiën een optimaal effect hebben, dus doel-
matig worden besteed. Het zeer bijzondere karakter van de
gezondheidszorg, zoals in enkele woorden geschetst, stempelt
de zorg voor deze structuur in grote lijnen tot een typische over-
heidstaak. Dit betekent niet, dat alle beroepsbeoefenaren,
instellingen en organen op het terrein van de’volksgezondheid
ambtenaren respectievelijk overheidsinstanties moeten zijn.
Het betekent wel, dat zij zich dienen te voegen in een algemene

structuur, waarvoor de overheid verantwoordelijkheid aan-
vaardt” (blz. II).
,,Zijn onderwerp (van hoofdstuk II) is het systeem resp. de
systemen van financiering van (in hoofdzaak) de als een gegeven
aanvaarde uitgaven. Deze bewuste onderscheiding van kosten
en financiering impliceert een stellingname, namelijk tegen een
aanzienlijke beperking van de uitgaven met behulp van het
zgn. eigen risico. In de inleiding van dit rapport is reeds gewezen
op het zeer beperkte inzicht van de mens in de voorzieningen
welke hij – al naar gelang van zijn eigenschappen, klachten en
omstandigheden – behoeft. In overwegende mate wordt deze
behoefte bepaald door anderen. Het is dan ook logisch, dat
anderen in eerste instantie betalen. Individuele koopkracht mag
alleen een maatstaf zijn, wanneer de koper verondersteld kan
worden kosten en nut redelijk tegen elkaar te kunnen afwegen.•.
De kern van de financiering van de gezondheidszorg wordt be-
paald door een collectieve verantwoordelijkheid, die steeds
meer verschuift van armenzorg naar enerzijds verzekering en
anderzijds integrale bekostiging door de overheid” (blz. 67).
,,Hierboven is getracht aannemelijk te maken dat de, ook in
verhouding tot het inkomen, stijgende kosten en de hiermee
samenhangende noodzaak het verband tussen ,deze kosten en
het nut nauwlettend te volgen, dringen in de richting van een
groeiende collectieve verantwoordelijkheid voor de financiering
van de gezondheidszorg” (blz. 71).- …………
,,De gezondheidszorg is er voor het gehelé volk in gelijke
mate en gelijke kwaliteit. Dan moeten ook voor het gehele volk
gelijke tarieven gelden. Draagkrachtsverschïllen dienen in de
financiering te worden verdisconteerd, bijvoorbeeld door bij-
dragen uit de algemene middelen aan de sociale verzekering”
(blz. 77).
,,In de aanhef van !deze paragraaf werd gezegd, dat de kosten
van de gezondheidszorg als een gegeven zouden worden be-
,schouwd. In beginsel dient men deze kosten te beheersen
met
andere dan aan het financieringsstelsel
ontleende. beleidsinstru-
menten. Het ziekenfondswezen echter belichaamt een voor-
name uitzondering: door de microcontrole van de controlerende
artsen op de noodzaak van de afzonderlijke verstrekkingen maar
vooral door de macrocoiitrole op het totale kostenniveau die
haar neerslag vindt in de tarieven van de overeenkomsten”
(blz. 77/78)
2)

DE DEUGDELIJKHEID

DER GEBRUIKTE ARGUMENTEN

Ons commentaar richt zich op de vraag, of de in het

rapport gegeven economische argumenten tot herziening

van de financieringsstructuur van de sector gezondheids-

Uitgave van de N.V. De Arbeiderspers te Amsterdam,
93 blz., f. 4.
De tussen haakjes geplaatste toevoegingen, cursiveringen
en aanvullingen zijn van ons.

(liJf.)

De voordelen van .aande1enbezit mét beperiçing van ..sico: aanèlen

110

zorg volledig juist zijn. Wij vragen ons met andere woorden

af, of deze argumenten inderdaad tot de conclusie voeren,

dat waarborgen voor een optimale aanwending van de

beschikbare financiën in die structuur worden ingebouwd.

Voor de kritische beoordeling van de gegeven argumen-

ten lijkt ons slechts het uitgangspunt, dat welvaarts-

maximalisatie voor iedere burger moet worden nagéstreefd

relevant. Vanuit laatstgenoemde gezichtshoek dient men

het met de uitspraak, dat de groeiende kosten van de ge-

zondheidszorg dwingen in de richting van een groeiende

collectieve verantwoordelijkheid voor de financiering geheel

eens te zijn. Het grote belang van de gezondheidszorg voor

de welvaart van individu en gemeenschap is gegeven. De

groeiende collectieve verantwoordelijkheid heeft echter in

beginsel slechts betrekking op waarborgen voor een goed

functionerend stelsèl. Steun voor deze opvatting is zelfs te

ontlenen aan de – boven geciteerde – tekst van dë nota

(blz. 11). De bedoelde verantwoordelijkheid behoeft der-
halve niet noodzakelijk tot de conclusie te leiden, dat een

integrale behartiging door de overheid dient. (te gaan)

plaatsvinden. Het is bovendien nuttig te bedenken, dat de

benodigde middelen voor de ziekenfondsverzekering recht-

streeks door de gezinnen worden opgebracht.

De in de nota gegeven argumenten zijn weinig over-

tuigend voor zover de kosten/nutsvergelijking wordt ge-

hanteerd. Nutsoverschot en koopkrachtproblematiek voe-

ren juist naar de besproken collectieve verantwoordelijk-
heid. De kosten/nutsvergelijking wordt onzes inziens dan

ook niet geheel juist en niet geheel terecht gehanteerd.

Deze laatste opmerking geldt in de eerste plaats met be-

trekking tot het argument, dat de individuele koopkracht

slechts een maatstaf mag zijn, indiende koper verondersteld

kan worden kosten ennut redelijk tegen elkaar te’kunnen

afwegen. Dit argument is niet alleen moeilijk hanteerbaar

op grond van de subjectieve invloeden die hierbij zo’n

belangrijke rol spelen; het is althans goeddeels – niet

ter zake dienend. Het gaat namelijk niet in de eerste plaats

over de vraag hoe een eventueel mogelijke kosten/nuts-

vergelijking zou uitvallen. Die tiitkomst is namelijk reeds

als een gegeven verondersteld en aan het betoog ten grond-

slag gelegd. Het gaat om de verstrekking van koopkracht,

daar deze allereerst aanwezig moet zijn, wil behoeften-

bevrediging mogelijk zijn en medische onderconsumptie

worden voorkomen. Op dit punt is de reeds gememoreerde

collectieve verantwoordelijkheid van belang; zij heeft

derhalve in beginsel uitsluitend betrekking op de minder

draagkrachtigen. De collectieve verantwoordelijkheid volgt

vervolgens niet – zoals het rapport stelt – uit de nood-

zaak het verband tussen de kosten en het nut nauwlettend

te volgen. De collectieve oordeelsvorming, die in de demo-

cratie de basis vormt voor de betrokken voorziening, volgt

namelijk juist uit de omstandigheid, dat het nauwlettend

volgen van kosten en nut
niet
mogelijk is. De uit de econo-

mische theorie bekend zijnde problematiek van de inter-

personele nutsvergeljking is zo complex, dat een hanteer-
bare praktische oplossing tot nog toe niet gegeven is.

-sinds 1917

..

sinds 1917

ST EN OG RA FENBUR EAU

W. STEMMER
&
iN ‘N.V.

Lieven de Iestr. 77, teÎ. (010) 20 06 86, Rotlerdam-14
vervaardigt o.a. de officiële gemeenteraadsverslagen
van Arnhem, ‘Baaii, Dordrecht, Eindhoven, Gronin-
gen, Haarlem, Hilversum, Maastricht, Renkim en
Rotterdam. /
Wij
leveren nu ook

NOTULEN VAN DIRECTIE- EN

AAN DEELHOUDERSVERGADERI NGEN

De jarenlange gdegen ervaring van ons bureau, toe-
passing van moderne geluidsopnametechniek en voor-
al onze eersteklas medewerkers garanderen snel en
accuraat werk, uitgevoerd op uiterst betrouwbare, en
discrete wijze. –

(I.M.)

De in het rapport gehanteerde redenering, dat de be-

hoeftèn aan medische zorg in overwegende mate bepaald

worden door anderen en dat het op die grond logisch is,
dat anderen in eerste instantie, betalen, lijkt ons onjuist.

Het eerstgenoemde deel van de redenering heeft betrekking

op de functie van de medicus; het tweede gedeelte op de

geheel andersoortige vraag, of
iedere burger voldoende

koopkracht bezit om de nota’s van arts en instelling van

gezondheidszorg te kunnen voldoen.

De problematiek spitst zich steeds toe op de vraag hoe
die koopkracht te kunnen waarborgen. Hiertoe is de be-

sproken collectieve oordeelsvorming van het grootste be-

lang, omdat – gegeven-het belang van de betrokken voor-

ziening – het prijsmechanisme als allocatiefactor onvol-

doende waarborgen voor eën optimale behoeftenbevredi-

ging biedt.

PRIJSMECHANISME EN EFFICIËNTIE

Voor de sector gezondheidszorg is het prijsmechanisme

‘doelbewust uitgeschakeld, althans voor

zover het de ver

plicht-verzekerden betreft, met het oogmerk een medische

onderconsumptie – di’e niet aan laksheid, doch aan een

gebrek aankoopkracht te wijten is – te voorkomen. De

uitschakeling van ‘het prjsmechanisme is gebaseerd op een

collectief (politiek) oordeel en heeft tot gevolg, dat schaarse

middelen aan dringende alternatieve aanwendingen worden

onttrokken. Dit laatste is slechts in die mate verantwoord

als de dringendheid der ‘behoefte aangeeft en er tevens van

een efficiënte wijze van handelen sprake is. Uitschakeling

van het prijsmechanisme betekent evenwel, dat aan vraag-

en aanbodzijde de meest wezenlijkeprikkel tot een efficiënte

wijze van handelen wordt weggenomen. Het is dan ook

op die grond, dat men ervaart – in het bijzonder in de

socialistische landen – dat van ,,een culturele doorwerking

(I.M.)

VEREENIGD BEZI T
I
VA N .1894

E.-S.B. 7-2-1968

111

in alle groepen van de samenleving” (blz. 13) weliswaar

verwachtingen mogen uitgaan, doch dat ook aan altriïs-

tische eigenschappen grenzen zijn gesteld: Men acht het

reëler en voor de welvaart bevorderlijker, indien prijs-

mechanisme en collectieve oordeelsvorniing tezamen grond-

slag van het stelsel van economische orde vormen
3).

In de sector o1ksgezondheidszorg zijn met betrekking

tot de efficiënte wijze van handelen dezelfde invloeden aan-

wijsbaar. Er is dan ook sprake van een misvatting, indien

men meent dat men ,,in beginsel deze kosten dient te be-

heersen met andere dan aan het financieringsstelsel ont-

leende beleidsinstrumenten”. De activiteit van de zieken-

fondsen houdt niet in, dat zij als instituten fungeren, die
de efficiëntie kritisch bewaken. Daartoe zijn de zieken-

fondsen, zowel naar mankracht als naar outillage, onvol-

doende uitgerust; de efficiëntiebewaking behoort ook niet

tot hun primaire doelstelling. Het W.B.S.-rapport geeft op

dit punt een te rooskleurige voorstelling van zaken. De

belangrijke invloed van de ziekenfondsen gaat niet zover,

dat de efficiëntieprikkels, die normaliter van de prijsinvioed

uitgaan, door andere doelmatig werkende instrumenten

zijn vervangen.

Aan de invloed van de kosten/opbrengstrelatie valt niet

te ontkomen
4).
De opbrengsten worden namelijk bepaald

door het financieringssysteem, dat men voor de betrokken
voorziening kiest of heeft gekozen. Ook hier is sprake van

een vraagstuk, dat in de economische literatuur reeds zeer

veel aandacht heeft gekregen. Reeds de klassieken han-

teerden de kosten/opbrengstrelatie en wel in die zin, dat

zij de (natuurlijke) prijs van een goed verklaarde uit de

kosten, die aan de produktie van dat goed ten grondslag

waren gelegd. In tegenstelling tot laatstgenoemde opvatting

zagen de Oostenrijkers juist in de subjectieve gebruiks-

waarde de verklaring van de waarde van elk goed. Niet de

kosten/opbrengstrelatie achten zij derhalve bepalend; wel

de opbrengst/kostenrelatie. Het zou te ver voeren in te

gaan op de betekenis van andere theorieën op deze proble-

matiek, zoals de theorie van de volledige kosten, de nor-

male-kostentheorie, de theorie van de monopolistische con-

currentie enz.
5).
Volstaan kan worden met een verwijzing
naar Marshall, die reeds in zijn ,,Principles of Economics”

het vraagstuk van de prijsbepaling op deugdelijke wijze

verklaarde door te wijzen op de omstandigheid, dat zowel

aanbodfactoren (kosten) als vraagfactoren (de mate van

begeerd zijn van een goed) tezamèn op de prijsbepaling

inwerken. Het voorbeeld van de schaar, door Marshall

ten tonele gevoerd, is iedere econoom bekend.

Het bewust buiten werking stellen van de prijs als allo-

catiefactor, met het oogmerk iedere burger voldoende

koopkracht te waarborgen, betekent echter niet meer, dan

dat één relatie is doorgesneden en wel met name de op-

brengst/kostenrelatie. Aan de kosten/opbrengstrelatie moet

blijvend betekenis worden toegekend. Voor de opbrengst/

kostenrelatie heeft zich een collectieve koopkracht in de

plaats gesteld; alleen hieruit is de enorme groei van de

gezondheidsdienstverlening te verklaren. Doordat alleen de

kosten bepalend zijn geworden voor de opbrengsten, is de

belangrijkste efficiëntieprikkel weggenomen. –

Het is op bovenstaande gronden, dat wij van oordeel

zijn, dat in het W.B.S.-rapport over het (vervelende) vraag-

stuk van het eigen risico te ongenuanceerd wordt gesproken.

De op blz. 93 van het rapport voorkomende conclusie, dat

zowel de sociale zekerheid als de kostenbewaking met de

voorgestane hervormingen zijn gebaat, achten wij niet be-

wezen,
Met betrekking tot het aspect van
de
soçiale zeker-

Fruin

Hoe krjjgen ze het voor elkaar, die papiersplits-

machines
of
hoe ze ook mogen heten, om 3.229

bladzijden zo dun te maken dat ze in een band

met een – overigens respectabele – dikte van

7j cm passen?, vraagt men zich allicht af bij het

zien van de nieuwe editie van Fruin. Inderdaad

abonnees-juristen, u leest he’t goed, d’aloude

Fruin
of—
om
precies te zijn – ,,De Nederlandsche

Wet boeken, benevens de belangrijkste der tot hunne

verklaring dienstige wetten en wettelijke verorde-

ningen, met verwijzing naar de tot elk artikel

betrekkelijke Fransche en Nederlandsche wets-‘

bepalingen” is weer verschenen. Men komt in de

verleiding Bilderdj/k – toch vrijwel een tijdgenoot

van Fruin – te
parafraseren:
,,Heft den luit,

Fruin is weer uit”.

Het is lang stil gebleven rond Fruin. In 1959

verscheen de laatste druk; tot en met 1964 ver-

schenen nog jaarlijks suppiementen; the rest was

silence. Velen vroegen zich af
of
hij nog zou terug-

komen, vooral de otderen onder de juris’ten die,

met Fruin (het boek dan) opgegroeid en aan de

Fruinsiaanse indeling en het gemanipuleer niet de

in diverse kleuren gestoken paginaranden gewend,

maar met tegenzin deze bijbel van Themis voor

een ander wetlensysIeen zouden willen verruilen.
Welnu, dat laatste is dus niet nodig. Als een oude

soubrette, die maar niet kan scheiden van het voet-

licht, is Fruin weer aan een comeback begonnen,

met de successen van toen en – als concessie aan

een jonger publiek – enige programmatische aan-

vullingen van nu
1),
alles gebracht in
dezelfde
robe

als destijds. Zal het programma bij de jongeren

nog aanslaan? De oude diva
heeft
haar monopôlie-

positie verloren. Vele jonge concurrenten hebben
zich aangediend. Zij houden weliswaar hetzelfde

repertoire aan – zij het niet steeds in dezelfde

programma volgorde – maar brengen dit op een

modernere, een wat lossere wijze. Zal de oude ster

zich temidden van haar jonge (losbiadige) concur-

renten kunnen handhaven?
dR

1)
De bundel is door Mr. N. J. Bink bijgewerkt
tot 1 mei
1967.
Uitg. M. Nijhoif, ‘s-Gravenhage
1967,
f.
57,50.

heid is de conclusie onvoldoende gefundeerd, omdat aan

het vraagstuk van de koopkracht onvoldoende aandacht is
geschonken. Met betr.ekking tot het aspect van de kosten-‘

bewaking is de conclusie onjuist.

Dr. L. P. de Jong

Men zie hiervoor P.-Hennipman: ,,Doeleinden en criteria
der economische politiek” in
Theorie van de economische politiek.
De opvatting, dat kosten en opbrengsten gescheiden werel-
den vormen, vindt men bij L. M. J. de Groot. Men zie buy.
,,Normstellend tarief of kostenrichtlijnen” in
Ons Ziekenhuis,
juni- en julinummer
1967.
Men zie hiervoor J. E. Andriessen:
De ontwikkeling van de
moderne prj/stheorie,
Leiden 1955.

112

5.

Onderwijspéiitiek én onderwijsprogrammering

II. Het efficiency-aspect

Onderwijsprogrammering

van het onderwijs –

een poging tot integratie
*

110

EFFICIENCY IN DE ONDERWIJSSECTOR

In het eerste artikel hebben we al gesteld dat de ,,interne

efficiency’.’ zich bezig houdt met alles wat er
in
het onder-‘

wijs gebeurt of, anders uitgedrukt, niet de ,,produktiviteit”

van het onderw’ijs. Daaronder valt m.n. een vergelijkende

studie van de ,,inputs”, in de zin van financiën, gebouwen,

leraren, leermiddelen en – uiteraard – leerlingen ener-

zijds, met, de ,,outputs”, waarvan aantal en kwaliteit van

de afgestudeerden het meest tastbare aspect zijn, ander-

zijds. Een zeer belangrijk probleem dat in dit soort rende-

mentsstudies de aandacht moet krijgen, is dat van afvallers,

zittenblijvers en studieduur.

Dat er in de onderwijssector een en ander gemeten en

gekwantifiêeerd wordt is sommige onderwijsmensen een

doorn in het oog. Het is echter goed zich te herinneren

dat in vele landen het Onderwijs de grootste indusirie is

geworden: het slokt tussen 15 en
25
pCt. van de begroting

en 3 tot 7 pCt. van het nationaal inkomen op (tabel 1),

het heeft een indrukwekkende hoeveelheid personeel in

dienst, waarvan het merendeel hooggekwalificeerd is; en

last but not least, wat in deze industrie gebeurt raakt ons

allen rechtstreeks omdat eenieder door de onderwijsnolen

heen gaât en omdat de manier waarop deze molen draait

buitengewoon belangrijke gevolgen heeft.

AFVALLERS, ZITTENBLIJ VERS

EN STUDIED UUR.

Lange studieduur en voortijdig afvallen vormen min of

meer ernstige problemen in vrijwel alle takken van onder-

wijs. Voor de leerlingen betekent dit in feite een permanente

selectie. In de ontwikkelingslanden leidt die al in de lagere

school tot een hoog percentage uitvallers. In landen, waar
de verplichte schoolduur een feit is, beperkt het probleem

op dit niveau zich tot vertraging in het doorlopen van het

programma door het doubleren van klassen. De zaken

worden hier over het algemeen ernstiger op het middelbare

en hogere niveau. Om dicht bij huis te blijven: in ons VHMO

haalt slechts rond 50 pCt. van de beginners de eindstreep.

In het wetenschappelijke onderwijs varieert dit percentage

van ongeveer 30 pCt. voor de sociale wetenschappen, via

50 pCt. voor economie en 65 pCt. voor medicijnen, tot

80 pCt. voor theologie. Wat echter op dit niveau het meest

frappeert is de èxorbitante studieduur, hetgeen ‘tabel 2

illustreert. Ons land heeft niet het monopolie wat betreft

het hoge percentage afvallers, maar wat betreft de studie-

duur op het universitaire niveau hebben we de twijfel-

achtige eer een toppositie in te nemen.

MOGELIJKE OORZAKEN

De kwaliteit van de leraar, de klassegrootte, de inrichting

van de schoollokalen en laboratoria en de aard en kwaliteit

van de gebruikte programma’s en hulpmiddelen hebben

TABEL 1.

Ontwikkeling van de onderwijsuitgaven, uitgedrukt als

percentage van het nationaal produkt


1952
1955

1960
1964

2,7 3,6
4,7
5,7
Belgi8

…………………
.2
2,9
4,5
4,3
verenigde Staten

………..
3,5
4,1
5,3
6,2
verenigd Koninkrijk
……..
3,0
3,2
4,1
4,9

Nederland

……………….

Frltnkrijk

……………..

..,6

2,9
34 43
… …

4,4
5,0
5,6
Zweden

…………………3,7
Japan

…………………

.2
..,5

4
..,1
4,4
4,1

‘ 5,5

ljron: verschillende nationale gegevens ter beschikking van de O.E.S.O.

TABEL 2.

Aantal mannelijke studenten, nog in het wetenschappelijk

onderwijs, 7 jaar
of
langer na hun inschrijving

(in pCt. van het aantal eerstejaars, hetzelfde aantal jaren geleden)

Aantal
jaren na
inschrijving

10

12

7
8
9

Theologie

……………….
33
22
IS
Rechten

………………..
25
18
13
10
Sociale wetenschappen
25
16
24a)
18
70
49
30
17
Wis- en natuurkunde
55
40
30 25
53 38 35
18

Medicijnen
………………

45
38

.
21 21
Psychologie

……………..

43 26
18
17
Letteren

………………..
Economie
……………….
Technologie

…………….
36
18

.
13
8

a) verhoging t.o.v.

,,8 jaar na

inschrijving”

als gevolg van

additionele
toevloei Uit andere faculteiten.
Bron: Educaijonal Policy and Planning: Nelherlands.
O.E.S.O., Parijs 1967.
Tabel 21, blz. 75.

natuurlijk een directe invloed op de bovengenoemde

verschijnselen. We kunnen daarover hier niet verder uit-

weiden. Maar er zijn ook minder zichtbare en daardoor

ge’vaarlijker addertjes onder het gras. Eén zo’n addertje is

in Nederland in een uitstekend boekje bij de staart ge-

grepen. In
Vijven en Zessen’)
toont Prof. Dr. A. D. de

Groot o.m. aan hoe in het middelbaar onderwijs de

leraren hun cijfers min of meer bewust aanpassen aan het

gemiddelde van de klas, zodat er elk jaar 25 pCt. onvol-

doendes uit de bus komen
en
25
pCt. zittenblijvers, cijfers

die te vinden zijn zolang de statistieken in het verleden

teruggaan… Dit is natuurlijk geen typisch Nederlands

verschijnsel. Soortgelijk onderzoek in Frankrijk levert

analoge resultaten op. Maar nogmaals, internationale

vergelijkingen zijn hier een schrale troost en zeker geen

reden om bij de pakken te gaan neerzitten.

/
*
J. De economische en’ sociale doeleinden van het onder-
wijs”, in
E.-S.B.
van 31januari jI. –
‘)Uitgegeven door Wolters, Groningen 1966, 250 blz.

– t

E.-S.B. 7-2-1968

,

.

113

1-Jet spreekt vanzelf dat er een hoge correlatie bestaat

tussen het percentage zittenblijvers en afvallers. Dit is des

te ernstiger omdat waarschijnlijk vooral de leerlingen

uit de zgn. ,,lagere milieus” onder deze 25-procentwet

lijden. In het vorige artikel hebben we al gewezen op de

ongelijke startcondities van de diverse sociale groepen
in het lager en, méér nog, in het middelbaar onderwijs.

We beschikken nog over weinig gegevens betreffende
afvallers en zittenblijvers in het middelbare onderwijs

volgens sociale en regionale categorieën. Wat echter een

recent onderzoek in Frankrijk
2)
aan het licht gebracht

heeft, is’allerminst geruststellend: de invoering – in 1959-

van een twee-jarige observatiecyclus aan het begin van het

middelbaar onderwijs leidde tot een toename van het

percentage leerlingen uit ,,lagere” sociale milieus in de

lycée-afdelingen. Aan het eind van de twee jaren bleek

dit effect praktisch ongedaan te zijn gemaakt, dit ondanks

alle voorzorgen van begeleiding, advies aan ouders,

objectief vaststellen van resultaten enz. Wat dit onderzoek

op frappante wijze aantoont is, dat het traditionele middel-

bare onderwijs het stempel van de betere klassen, waarvoor

het eens gereserveerd was draagt, tot in de kern van zijn

aanpak, verwachtingen en normen. Om daarin verandering

te brëngen is heel wat méér nodig dan een reeks formele

veranderingen.

Eén van de oorzaken van het afvallen van leerlingen

uit minder bevoorrechte milïeus die tothet VHMO door-

dringen, is toegelicht in een Engelse publikatie
3).
Het

geringe aspiratieniveau van de ouders blijkt een van de

grootste obstakels, voor het voortzetten van de studie

te zijn als er moeilijkheden opdagen. Arbeiderskinderen

worden niet met alle middelen, desnoods met de stok of
met een sportwagen, aargespoord om, als het moet, alle

klassen te doubleren om toch maar het einddiploma

te h’alen. Zou dit anderzijds niet een van de oorzaken

kunnen zijn van de lange studieduur die we op het ogen-

blik waarnemen?

GE VOLGEN

Wat zijn de gevolgen van de lange studieduur en het hoge

percentage afvallers? Het antwoord is duidelijk: een lage

interne efficiency in de wijde zin van het woord. Hoe meer

afvallers en hoe meer studievertraging, hoe meer
leerling-

jaren
er nodig zijn om één afgestudeerde te verkrijgen.
De kosten per afgestudeerde zijn dus veel hoger dan in

het geval van kleine percentages zittenblijvers en afvallers.

,,Oh maar”, krijgen we dan onmiddellijk te horen, ,,de

kwaliteit van ,,onze” gediplomeerden is ook zoveel hoger

dan die van de buren (vooral die in het Oosten en Zuiden)”.

We kunnen geen enkel bewijs voor die bewering vinden,

maar staan er graag voor open… Het zou echter interes-

sant zijn, eens de mening van de ,,gebruikers” te horen,

m.n. van het bearijfsleven, over de kwaliteiten van in het

buitenland ,,klaargestoomde” ingenieurs. Laten we vooral

ook niet vergeten, wat de persoonlijke gevolgen van een

voortijdig afgebroken studie voor de leerling zijn. ‘De

25-procentregel is zozeer tot de gewoontes gaan behoren

dat men gemakkelijk vergeet dat het ,,Jantje is geen

leerling voor ons” elk jaar tienduizenden individuele

frustraties teweegbrengt.

ONDERZOEK EN DE ONDER WJJSSECTOR

Eén van de originele eigenschappen van het onderwijs-

systeem is dat het een belangrijke-proportie van zijn

eindprodukt weer nodig heeft om het produktieproces

op gang te houden. Met andere woorden, een aanzienlijk

percentage van de afgestudeerden is weer nodig in het

onderwijs zelf; Maar naast het onderwijs heeft het systeem

nog een andere verantwoordelijkheid en wel t.a.v. het

wetenschappelijk onderzoek. In het vorige artikel is de

volle nadruk komen te liggen op de economische en sociale

rol van het onderwijs en is weinig gezegd over de rol die

het wetenschappelijk onderwijs op onderzoekgebied heeft.

We hebben daar echter al terloops opgemerkt dat de

economische behoeften ook de speurwerkers omvatten,

zowel buiten als in de onderwijssector.

Het is •van belang de research-functie van het weten-

schappelijk onderwijs iiader te omschrijven. In de meest

algemene zin is de rol van het onderzoek de bevordering
van de wetenschap en van haar toepassing in de praktijk.

Onderzoek in die zin wordt niet alleen verricht in de onder-

wijssector zelf, maar ook in de meeste andere sectoren

van de economie. Maar voor het onderwijs heeft onder-

zoekwerk een tweede functie, die we de ,,interne peda-

gogische functie” zouden willen noemen: een universiteit’

waar, geen of tweederangs speurwerk plaatsvindt wordt al

gauw een tweederangs instelling. De research-activiteit van
hoogleraren en assistenten weerspiegelt zich in de kwaliteit

van hun onderwijs en uiteindelijk in de kwaliteit van de

afgestudeerden. In deze zin speelt research een belangrijke

rol in de efficiency van het onderwijs in de
wijde
zin van

het woord.

Verder heeft het wetenschappelijk onderwijs een ver-

antwoordelijkheid t.a.v. het onderzoek in
de onderwijs-

sector zelf.
Dit onderzoek, van sociologische en vooral
pedagogische oriëntatie, is gericht op verhoging van de

kwaliteit en dus op de efflciency en het rendement van het

onderwijs in directe zin. Zoals de zaken er echter momen-

teel (nog) voor staan, is het onderwijs een voorbeeld van

een sector die zich met alles bezig houdt behalve met de
fundamentele vraagstukken aangaande zijn’ eigen ,,tech-

nologie”.

Een ieder die de problemen van de interne efticiency van

het onderwijs bestudeert, wordt getroffen door het feit

Alain Girard: ,,Les facteurs psychologiques et sociaux
de l’orientation’ et de la sélection scolaires. Le cheminement d’une promotion d’élèves pendant les deux années suivant la
sortie du cycle élémentaire” in:
Population,
21e jrg., no. 4, juli!
augustus 1966.
Brian Jackson and Dennis Marsden:
Education and the
Working Class,
Londen, Routledge and Kegan Paul, 1962.

(I.M.)

N.V. SL

G’SBANK €

114

dat het onderwijssysteem zich grotendeels ontwikkelt

volgens wetten die gebaseerd schijnen te zijn op zijn eigen

,,dynamiek”. De wet van 25 pCt., de ervaring niet de

Franse ,,cycle d’observation”, wijzen op een starheid die

afsteekt bij de explosieve ontwikkeling van
,
de externe

factoren. Het Zweedse voorbeeld, vermeld in ons eerste

artikel, illustreert een ander aspect van deze ,,dynamiek”:

de weerslag die hervorming op één niveau op de andere

onderwijsniveaus heeft.

Nog twee opmerkingen. Ten eerste: de veelvoud van

doelstellingen waaraan het onderwijs moet beantwoorden,

maakt elke poging tot het formuleren van een gewenste

structurele hervorming van het systeem tot een buiten-

gewoon moeilijke zaak. Ten tweede: de zojuist genoemde

eigen ,,dynamiek” van liet onderwijs maakt het daaren-

boven nog nodig elke strutuurverandering te vattén in

een bredere aanpak die ook de leerstof, de pedagogische

methoden en de evaluatiecriteria omvat.

ONDER WIJSPROGRAMMERING

IN PERSPECTIEF

1n deze laatste paragraaf willen we aantonen hoe de ver-

schillende tot nu toe behandelde punten onderling samen-

hangen en hoe zij ingepast kunnen worden in het kader

van een programmering van het onderwijs.

BELANG VAN EEN BREDE

EN CONSISTENTE BENADERING

Planning is niet mogelijk zonder een duidelijk idee van de

doelstellingen
die men wil bereiken. Dit lijkt nogal voor de

hand liggend, maar in de praktijk is dat niet zo eenvoudig.

Om bij het onderwijs te blijven, de doelstellingen zijn

gewoonlijk in zeer algemene termen en zonder een duide-

ljke orde van prioriteiten gesteld. Zo horen we, dat een-

ieder die er om vraagt adequaat onderwijs moet kunnen

genieten tot en met de hoogste niveaus; dat het onderwijs

de jeugdigen positieve morele en burgerlijke waarden moet

bijbrengen; of, om als extreem voorbeeld het prospectus

van een Engelse ,,comprehensive school” te citeren, ,,het

tot stand komen van een klassenloze maatschappij (moet)

bevorderen” enz. De eerste taak van onderwijsplanning.

is deze vage stellingen om te zetten in
tastbare
doelstellingen,

om daarna te bestuderen in hoeverre zij
onderling consistent

en – ten slotte
– haalbaar
zijn.

In het vorige artikel hebben we de nadruk gelegd op twee

externe factoren die de onderwijssector behoren te beïn-

vloeden en die we de economische en de sociale doeleinden
van het onderwijs hebben genoemd. We hebben aangetoond

wat de mogelijkheden en de grenzen zijn als men ertoe

overgaat deze doelstellingen te ramen en te kwantificeren.

Voorts hebben we de nadruk gelegd op de structurele en

kwalitatieve implicaties voor het onderwijs die het gevolg

zijn van de groeiende druk die wordt uitgeoefend door deze

externe factoren. Dit leidde ons naar het thema van de

interne efficiency. Wat we daarover hiervoor gezegd

hbben, kan men ook in termen van doeleinden formuleren.

Scherp gesteld, moet men zich bijv. afvragen of een van de

doeleinden van het onderwijssysteem is het organiseren
van een hordenloop – waar de hoogte van de horden dan

ook nog naar willekeur veranderd kan worden ofwel

het meenemen van de leerlingen tot het einde toe
als ze
eenmaal tot een bepaalde tak van onderwijs zjjn toegelaten.

De doeleinden moeten
onderling consistent
zijn. We

hebben al gesproken over de noodzaak van consistentie

tussen sciale vraâg en economische behoeften; maar

er moet tevens overeenstemming zijn tussen het doel

van interne efficiency en de externe doeleinden. We hebben

gezien dat één van de sociale doeleinden bestaat in het

stimuleren van de vraag naar onderwijs van bepaalde

bevolkingsgroepen. Consistentie tussen deze doelstelling

en die van de interne efiiciency houdt in dat men deze

leerlingen een reële kans geeft het onderwijsprogramma

in kwestie af te maken en niet – zoals nu nog zo vaak

gebeurt – hen alleen maar een paar jaar te laten ,,proeven”

alvorens hen er met behulp van de 25-procentwet uit te
wippen. Consistentie moet er ook zijn tussen de econo-

mische doelstellingen en die van de interne efficiency.

De economisch-technologische ontwikkeling vereist mis-

schien dat men op het post-secundaire en universitaire
vlak niéér gaat differentiëren. Eén van de vormen van
differentiatie die meer en meer wenselijk wordt, is die

tussen de opleiding van toekomstige research-werkers en

zij die hun kennis gaan toepassen buiten de research-

sector. Aan deze ,,practici” kan dan een speciaal diploma

verstrekt worden dat verkregen wordt na een kortere
studieduur. De structurele hervorming van het hoger

onderwijs, welke dit inhoudt, is van direct belang voor

het realiseren van economische doelstellingen en is tevens

van directe betekenis voor de efficiency.

De aanpak moet tevens
vee/om vallend
zijn. Daarmee

bedoelen we dat het onderwijssysteem ook inderdaad

beschouwd moet worden als een systeem welks verschillende

sub-systemen dynamisch met elkaar verbonden zijn. Wat

op het secundaire niveau gebeurt, kan niet los worden

gezien van wat in het wetenschappelijk onderwijs plaats-

vindt of hoort plaats te vinden. In de eerste plaats omdat

de leraren van het middelbaar onderwijs voor het meren-
deel aan de universiteiten worden opgeleid; in de tweede

plaats omdat de kandidaten voor het wetenschappelijk

onderwijs van de middelbare scholen komen. Dat houdt

o.a. in dat de proporties A- en B-leerlingen in het VHMO

zo ongeveer moeten overeenkomen met de op economische

gronden wenselijke bezetting van de A- en B-faculteiten

in het hoger onderwijs.

Het feit dat in de ontwikkelde landen het lager en middel-

baar onderwijs zich meer- en meer richt naar sociale doel-

stellingen, terwijl in het wetenschappelijk onderwijs de

economische doeleinden hun voorrangspositie plegen te

handhaven, doet aan de noodzaak tot coördinatie tussen

de verschillende onderwijsniveaus niets af. Hoe dringend

nodig deze coördinatie is, is pas goed gebleken sinds een

groot aantal landen hervormingen is gaan doorvoeren

op diverse onderwijsniveaus zonder het geheel van het

onderwijssysteem aan té pakken (of aan te kunnen pakken).
Voorbeelden van de spanningen en ongemakken die daaruit

voortkomen zijn er te over. In Frankrijk bijv. begint een

reeks hervormingen van het secundair onderwijs in het

recente verleden nu haar vruchten af te werpen: er zijn veel

méér en anders voorbereide kandidaten voor de univer-

siteiten dan vroeger. De traditionele ,,zeef” van het ,,bac-

calauréat” kan nauwelijks nog van kleinere mazen voor-

zien worden (per jaar gemiddeld 38 pCt. afgewezenen).

Maar over de dringend nodige aanpassing van het hoger

onderwijs aan de gewijzigde situatie in het middelbare

oiderwijs zijn de geesten nog zeer verdeeld; voorlopig zal

het land zich dus nog wel met noodmaatregelen moeten

behelpen. In Italië heeft de nieuwe ,,scuola media” voor de

II -14-jarige kinderen een nieuw programma en een moderne

jedagogische aanpak ingevoerd. De middelbare scholen

E.-S.B. 7-2-1968

1
,

115

waar de kinderen daarna in teeclit komen, zijn bij het

oude gebleven. Gevolg: de leraren in het middelbare

onderwijs hebben tijd nodig om te wennen aan kinderen

niet een ander soort vooropleiding en de leerlingen worden

na 3 jaren moderne pedagogie weer teruggebracht in het

oude gareel.

• Natuurlijk sijpelen de nieuwigheden op hçt ene niveau

toch wel langzaam door naar het andere, maar het omge-
keerde is evenzeer waar: de vernieuwing wordt afgeremd

door de eisen die het volgende niveau stelt. Van die rètro-

– actieve en in feite vernieuwing-afremmende werking zijn

• de èxamens in vrijwel alle landen het voorbeeld par excel-

lence.

Nog een andee vorm waarin ,de nauwe samenhang

tussén middelbaar en hoger onderwijs zich uit: de magische

aantrekkingskracht van het wetenschappelijk onderwijs
is een factor waarmee rekening gehouden moet worden

bij het hetvormen van het secundair onderwijs. Het open-

stellen van technisch en commercieel hoger ondeiijs

voor gediplomeerden van de corresponderende middelbare

programma’s leidt vaak niet alleen tot een ,,rush” op het

hoger onderwijs, niaar ook tot een sterke afname van het

aartal gediplomeerden van deze middelbare opleidingen

dat onmiddellijk aan het werk gaat.

Méér dan in andere vakken is de behoefte aan ,,horizon-

tale” en ,,verticale” coirdinatie in het recente verleden

gevoeld in de natuur- en wiskundevakken. Het invoeren

van nieuwe wiskunde dreigde het natuurkunde-onderwijs

te ontwrichten en dit op zijn beurt had een funeste invloed

op het scheikunde-onderwijs. Het invoeren van nieuwe

leerstof in het VHMO, hoe voortreffelijk ook op zichzelf

gezien, betekent dat de VHMO-abituriënten ,,slechter”

• op het hoger onderwijs zijn voorbereid zo lang dit laatste

niet eveneens de nieuwe programma’s heeft ingevoerd.

Onderlinge relaties bestaan er in het onderwijs in velerlei

vorm: verticale tussen de diverse onderwijsniveaus, horizon-

tale tussen de verschillende schooltypen voor eenzelfde

leeftijdsgroep, zo ook tussen de diverse vakken in een-
zelfde programnia. Hoezeer in het onderwijs alle delen

in’het geheel passen en hoezeer ze alle op elkaar zijn af-

gestemd, wordt pas goed duidelijk als men veranderingen

gaat invoeren. Aan vernieuwingen

ontbreekt het in het

– Europese onderwijs niet. Maar het inzicht dat het onder-

wijssysteem één groot gecompliceerd geheel is, waarin

men niet hier en daar iets kan bijstellen of veranderen

zonder het evenwicht in gevaar te’ brengen, begint pas

langzaam in de onderwijspolitièk door te dringen.

Een van de meest recente ontwikkelingen in de onder

wijsprogrammering bestaat in het ontwikkelen van mathe-

matische modellen die het gehele onderwijssysteem om-

vatten. Deze modellen kan men dus gebruiken om na te

gaan welke implicaties de wijziging van een bepaald onder-

deel heeft voor alle andete delen van het systeem. Tevens

kan men op deze manier garanderen dat de ,,tirning”

van de vrschillende wijzigingen en aanpassingen onderling

consistent is.

HET PROBLEEM VAN DE TIJDSDUUR

Het vraagt tijd alvorens nu genomen beslissingen hun

effect beginnen te doen gevoelen. Nergens is dit méér waar

dan op onderwijsgebied. Het bouwen van een nieuwe

faculteit, de tijd nodig tot de eerste afgestudeerden uit de

onderwijs-,,pipeline” komen, de zojuist genoemde onder-

linge.relaties die maken dat de ,,timing” van één verande-

ring afhangt van het al of niet doorgevoerd zijn van andere,

al deze factoren vereisen dat oriderwijsprogrammeri ng

berust
op
een visie op lange termijn. Als men zich even een

land voorstelt dat aan het begin van een prôces vn onder

wijplanning’ staat, kan men schernatisch gezien de volgende

etappen onderscheiden:

a. het opstellen van een plan op lange termijn. In deze

etappe worden de doelstellingen van het onderwijs zoveel

mogelijk omgezet in tastbare en onderling consistente

doelstellingen. ‘Dit houdt dus in de kwantificatie en de

raming op lange termijn van de economische behoeften

en de sociale vraag, alsmede het nagaan van de uitwer-

kingen van de veranderende druk van deze externe fac-
toren op de structurele en kwalitatieve aspecten van het

onderwijs. Dit moet op zijn beurt bekeken worden in het

licht van de bestudering van de kwantitatieve èn kwalita-

tieve interne eficiency ‘van de onderwijssector. In dit

stadium doet men er goed aan met alternatieven te werken

waarvan de implicaties en gevolgen duidelijk uitgewerkt

worden. Men kan aldus
bijv.
aantonen wat de gevolgen zijn

van alternatieve niveaus van efficiency op de financiële

– ,,input”, op het aantal benodigde leraren, op het aantal

gediplomeerden in een bepaalde tijdsperiodc enz.

– b. op basis van deze gegevens zullen de daartoe coni-

petente instanties moeten beslissen wat de haalbare doel-

stellingen van het onderwijs zijn.

c. in het licht van de gekozen doelstellingen kan dan

een gedetailleerd actieprogramma opgesteld worden. Hierin

moeten worden gedefinieerd en ,getimed” de specifieke

‘maatregelenen projecten, die nodig zijn om het onderwijs-

systeem geleidelijk opde weg te brengen die aangeduid is
in het plan op lange termijn.

Het spreekt vanzelf dat als een planningproces eenmaal

op ganggekomen is, de bovengenoemde etappen in elkaar

overlopen: het plan op lange termijn zal naar gelang de

tijd voortschrjdt en nieuwe gegevens binnenkomen regel-

matig moeten wordèn aangepast; deze aanpassingen op

hun beurt zullen weer de beslissingen, die ad b enc

worden genomen, beïnvloeden. Het is ook duidelijk dat

onderwijsprogrammering zoals hier geschetst een per

manente dialoog vereist tussen de vertegenwoordigers van

alle lagen van de maatschappij. In liet bestek van deze

artikelen kunnen we echter niet verder ingaan op de

organisatie en de Structuur van het planningproces.

Onderwijsprogrammering is dus een brede, consistente

en systematische benaderingswijze die het mogelijk maakt

nu
beslissingen op onderwijsgebied te nemen die passen

in een plan op lange termijn. Dt laatste is noodzakelijk

omdat deze beslissingen pas vele jaren later hun vruchten

beginnen te dragen. En als men nu zoveel bittere vruchten

plukt, komt dat omdat men tien, vijftien of twintig jaar

geleden maatregelen ad hoc heeft genomen; hetgeen

in lijnrechte tegenstelling is tot de benaderingswijze die

wij in deze artikelen hebben voorgestaan.

Or.derwijsprogrammering is een jonge wetenschap. De
ontwikkelingslanden zijn vooral wakker geschud door de

economische aspecten van het probleem. De meer ont-

wikkelde landen maken zich zorgen over de versnelde

toename van de sociale vraag naar de hogere takken van

onderwijs en de mutatie die dit in het systeem ga’at teweeg-

brengen. De tijden zijn rijp voor de systematische aanpak

langs de lijnen die hier – op een uiteraard summiere en.

onvolledige manier – zijn geschetst.

L. Emmerj, M.A.

Drs. D. Kallen

116

Libérman, was nun?

II. ‘De economische-hervormingsmaatregelen in de S
ow
j
e
tU
n
i
e
*’

)

Aan ‘het slot van ons eerste artikel formuleerden wij de

probleemstelling voor dit tweede: in hoeverre kan de eco-

noniische besluitvorming in de So’jet-Unie worden gede-

centraliseerd zonder dat de centrale-planautoriteiten d

beheersing van de economie en de mogelijkheid van eco-
nomische planning op nationale schaal uit handen geven?

Er is (en wordt nog) veel discussie gevoerd over dit

probleem en verwante zaken als prestatiemeters, prijs-

vorming ed., ook’in de Sowjet-Unie
zelf.
Afgaande op

vele westerse, persberichten is Liberman de enige hoofd-

rolspeler in dit proces, ten onrechte naar onze mening al

dient hij zeker als een der anagonisten te worden be

schouwd in het volgende spel in drie bedrijven.

EERSTE BERIJF:

DE WIND DER VERANDERING

Hoewel reeds in de.jaren vijftig in de Russische pers wat

verspreide, kritiek op bepaalde details van het planning-
systeem wordt geuit
1),
brandt een meer frequente en

substantile kritiek pas los in 1960 en 1961. Zo stelt in

maart 1960 A. Yefimov voor, wijzigingen in de consump-

tieve-vraagpatronen nauwlettend in de gaten te houden

alvorens bepaalde produktiewegen in te slaan of te blijven

volgen. In dat jaar richt zich trouwens toch de hoofdmoot

der discussie op de volledige veronachtzaming van de con-

sunientenvoorkeuren en het ontbreken van een adequate

feedback voor het doorgeven van deze voorkeuren. De

staatshandelsorganisaties staan dan ook aan veel aanvallen

bloot.
Zij
worden er met name voor verantwoordelijk ge-

steld dat de consunientenpreferenties zo slecht in het

produktie-assortiment tot uiting komen.
Zij zouden moeten

zorgen dat meer gegevens over wijzigingen in de’vraag-

structuur beschikbaar kwamen. In 1961 concentreert de
discussie zich op de’feilen in het, systeem van prestatie-

meters. O.a Manevich doet in dat jaar suggesties in de

richting van een ,,incentives”-stelsel. dat minder ruimte zou

openlaten voor discrepantics tussen dc materiële belangen

van managers en arbeiders in de bedrijven enerzijds en de

macro-economische doeleinden anderzijds.
Tegen het eind van 1961 wordt de discussie van zodanig

volume dat de partij hier wel ofticiecl aandacht aan moet

schenken. Hét’ in oktober 1961 voor het eenentwintigste

partijcongres ontvouwde partijprogramma is dan ook een

belangrijke stap in de geschiedenis van het economisch

denken in de Sowjet-Unie, niet in die zin dat het meteen

tot veel ingrijpende wijzigingen in het planningsysteem

leidt, doch doordat het duidelijk de gebreken ervan erkent,

oproept de consumentenpreferenties als feedback in te

bouwen en meer in het algemeen – de orthodoxe na-

druk op de sector der kapitaalgoederen laat varen. Chroest-

sjow beklemtoont bij die gelegenheid voorts de noodzaak
liet planproces soepeler te laten verlopen en management

op bedrijfsniveau te rationaliseren. Het belangrijkste is ”
eigcnJk dat impliciet de gehele economische discussie

wordt gesanctionced, ook met terugwerkende kracht.

E.-S.B. 7-2-1968

Het aldus door het partijcongres in 1961 ontstoken

groene licht leidt tot een intensivering van het debat in de

jaren 1962-1964. In diè jaren ook krijgt de naam Liberman

een ruime bekendheid. Opgemerkt dient hierbij dat zijn –

artikelen in 1962 dienen te worden beschouwd als het resul-

taat van studies van eén grotere groep geleerden, de zgn.
Kharkow-groep, waarbij Liberman als woordvoerder op-

treedt. Bovendien waren er v66r hem reeds enkelen

geweest – wij noemden al Voznesensky, Varga en

Manevich – die verwante voorstellen deden; Liberman

zelf had ok reeds eerder (1955) hierover zijn ideeën
gepubliceerd. De redenen van de exclusieve koppe-

ling van Libermans naam aan de ,,hervorniingsbeweging”

dienen veeleer te worden gezochtin het feit dat een van,

zijn belngrjkste artikelen in een dagblad verschijnt (de

Prawda
van 9 september 1962) en daardoor veel publiciteit

krijgt en doordat zijn voorstellen wel tot de meest liberale

behoren in de tot dan gevoerde discussie, hetgeen een pole-

miek niet veel re- en dupliek tot gevolg heeft. Gevoegd bij

de identificatiebehoefte van de mens, d.w.z. het uit utili-

teitsoverwegingen ophangen van een bepaalde ontwikke-

ling aan één naam, maakt een en ander het op de voor

grond treden van (de naam van) Liberman begrijpelijk

Aan de redenering van de Kharkow-groep ligt de vol-

gende stelling ten grondslag. Er mogen niet langer strijdig-

heden of discrepanties optreden tussen de macro-econo-

mische belangen en de materiële belangen van de indivi-

/ duele onderneming. Dit zou moeten worden gerealiseerd

door de manager zelf de meeste details vân de hem opge-

dragen taak te laten bepalen. De prestaties van zijn bedrijf

zouden niet meer moeten worden gemeten met behulp van

vele, gedetailleerde normen; hij zou nog maar verantwoor-

ding verschuldigd moeten zijn voor slechts enkels totaal- –

resultaten.
Winst
zou daarbij de centrale norm moeten

worden, de enige bron van bonussen voor managers en

personeel, hetgeen efiiciencybevorderend zou werken. De

op te stellen bonusschalen, gerelateerd dus aan de genaakte

winsten, zouden enige jaren onveranderd moeten blijven,

dit in tegenstelling tot de dan bestaande situatie waarin

overschrijdingen van de plantaak prompt ,,beloond” woi –

den met een strengere taak in de volgende periode.

– iedere onderneming zou binnen de (dus globale) plan-

opdracht maximale ruimte moeten krijgen voor een fijnérc

afstemming van het produktie-assortiment op de consumen-

tenpreferenties en in staat moeten zijn directe contacten

met afnemers te onderhouden. De voorgeschreven plar-

taak zou nog slechts globalé assortimentseisen en levertijden

bevatten.

De houding van de partij in deze jaren is steeds ietwat

aarzelend en tweeslachtig Enerzijds is men geneigd de

* 1 in
E.-S.P.
van 22 novmber jI., blz. l 178-I 180.


1)
Zelfs al in de jaren veertig. Voznesensky (hoofd van Gosplan
tot 1949) en Varga hielden toen reéds pleidooien voor een her

waardering van de belangrijke economische rol welke winsten
kunnen spelen en voor een juistere kostprijsberekening.
t
..,

117

hervormingsvoorstellen om ideologisch-politieke redenen te

verwerpen, anderzijds is men in een fase van de socialis-

tische ontwikkeling geraakt waarin de nadruk gaat ver-

schuiven van de kapitaalgoederen- naar de consumptie-

goederenindustrie, een fase waarin de schaarsteverhoudin-

gen van het Stalinistische tijdperk plaatsmaken voor een

economie, waarin de vraagzijde van de markt een grotere

rol gaat spelen. Dit geeft het door de Sowjetleiders bepleite
concurreren met en voorbijstreven van de Verenigde Staten

meer reliëf. Maar dit streven zou weer impliceren dat som-

mige der bepleite maatregelen inderdaad ook geëffeétueerd

zouden moeten worden, dat dus de dysfunctionele werking

van het bestaande systeem van prestatiemeters tot een

functionele wordt omgebogen.

TWEEDE BEDRIJF: KOSYGINS VOORSTELLEN

Een belangrijke datum in deze hele ontwikkeling is 27

september 1965. Dan houdt Kosygin zijn bekende rede

voor het Centraal Comité van de CPSU, waarvan econo-

mische hervorming het onderwerp is. Enkele citaten om

de teneur van Kosygins betoog aan te geven:

Het is onze samenleving bepaald niet onverschillig, met welke
kosten een resu!taat.wordt bereikt, met welk nuttig effect niet
alleen elk bedrijf, maar ook iedere werker afzonderlijk werkt.
De huidige vormen van leiding geven, van planning en stimu-
lering in de industrie komen niet meer overeen met de moderne
technisch-economische omstandigheden en met de stand van
de ontwikkeling der produktiekrachten. De economische initia-
tieven van de bedrijven zijn evenals hun rechten beperkt. Hun
verantwoordelijkheid is ontoereikend
…..
Het bestaande stelsel
van de materiële stimulering der werkers in de industrie wekt bij hen slechts een geringe belangstelling voor de verbetering
van de totale prestaties der bedrjfsarbeid op en staat niet zelden
in tegenstelling tot de belangen van het nationale bedrijfsleven
in zijn geheel
……
Onder de omstandigheden van de groeiende concentratie der produktie en de uitbreiding van de betrekkingen
tussen de bedrijven onderling zijn de bestaande grenzen van de.
economische zelfstandigheid te eng geworden voor de moderne
socialistische bedrijven
……
Te dien einde moet de te ver door-
gedreven reglementering van de economische activiteit der be-
drijven worden afgeschaft
……
(Voorgesteld wordt) de be-
drijfskostenberekening uit te breiden en te ontwikkelen, en de
economische stimulansen van de produktie met behulp van ge-
gevens betreffende prijs, winst, premies en kredieten te ver-
hogen
……
Een der hoofdtaken voor de planning- en econo-
mische organen is de verbetering van de kwaliteit der produktie
overeenkomstig de behoeften van de verbruikers en het moderne
technische peil
……
De overgang naar nieuwe vormen en
methoden der economische stimulering van de industriële
produktie vereist een verbetering van het systeem der prijs-
vorming. De prijzen moeten steeds beter een weerspiegeling zijn
van de maatschappelijk noodzakelijke arbeidskosten, de kosten
van produktie en afzet dekken en ieder normaal functionerend
bedrijf een èvenredige winst garanderen
……
Wanneer er geen
gefundeerde prijzen zijn, zijn ook de economische berekeningen
niet voldoende betrouwbaar, hetgeen weer het nemen van sub-jectivistische beslissingen in de hand werkt.

Een inventarisering van de in deze rede voorgestelde, con-

crete hervormingsmaatregelen levert het volgende resultaat

op:

Het in beginsel op regionale basis geschoeide planning-
systeem wordt verlaten voor het ministeriële systeem (,,het

beginsel der leiding per ifdustriële branche”).

De aan de bedrijven van bovenaf opgelegde normen

voor de beoordeling van het bedrijfsresultaat worden terug-

gebracht tot minder dan een derde van het oorspronkelijke

aantal de overblijvende dienen een verhoging van de doel-

treffendheid der produktie ten doel te hebben. Vijf opera-

tionele planindicatoren zijn overgebleven: verkoopcijfers,

het hoofdassortiment der produktie, het loonfonds, winst

(als totaalbedrag en als percentage van het kapitaal) en

betalingen aan en toewijzingen uit de staatskas. Daarnaast

worden eveneens centraal voor de bedrijven vastgesteld:

instructies voor het . toepassen van nieuwe technieken,

voor de toelevering van grond- en hulpstoffen en – voor
zover het de betreffende ônderneming aangaat – de om-

vang van de voor dat bedrijf centraal vastgestelde investe-
ringen als onderdeel van het centrale-investeringsplan, De

opmerkelijkste wijziging in deze lijst is – naast bet ver-

minderen van het aantal der indicatoren – wel het in de

plaats komen van de omvang der
verkopen
voor die der

bruto produktie,
hetgeen betekent dat wanneer goederen

van een slechte kwaliteit geen kopers meer vinden het niet

mogelijk zal zijn toch aan te tonen dat aan de plantaak is

voldaan door op de produktiecijfers te
wijzen.
Een nauwere

koppeling dus aan de consunientenpreferenties.

Voortaan zullen de prioriteiten van de centrale planners

en de materiële belangen van arbeiders en managers moeten

samenvallen. Daartoe zal een radicale verandering in het

systeem van prestatiemeters moeten worden ingevoerd, en

wel zodanig dat de bedrijven bij de uitwerking en vervulling

van hogere plantaken en bij het beter gebruik maken van

interne reserves een werkelijk belang zullen krijgen. De

bonussen van de managers mogen niet meer afhangen van

de omvang der produktie maar van hoeveel zij verkopen

en van de winst die zij daarmee kunnen maken. Een groter

deel van de behaalde winsten zal voortaan voor eigen be-

steding in het bedrijf mogen blijven. De omvang van dat deel

zal afhankelijk zijn van de rentabiliteit van het geïnvesteerde

kapitaal, de gerealiseerde winsten, de toename van de ver-

kochte hoeveelheden produkt en de kwaliteitsverbetering

van het produkt (één enkele norm, bijv. de winsten, is nog

niet mogelijk; er zijn immers nog altijd bedrijven die

,,geplande verliezen” lijden). Het materiële belang van de

arbeiders zal voortaan niet alleen meer liggen bij de ver-

vulling van hun individuele plantaak, maar ook bij het

totaalresultaat van de onderneming. Om de onderneming

aan te sporen geen ,,verborgen” reserves meer in haar

prodbktiecapaciteit aan te houden en haar minder aarzelend

te doen staan tegenover het accepteren van ambitieuzere

plantaken zullen de bonussen voor de vervulling van de

plantaken verhoudingsgewijs hoger komen te liggen dan

die voor de mate waarin deze plantaken worden over-

schreden. Ter wille van een juiste allocatie zal ook een

vergoeding voor het gebruik van kapitaal (,,rente” is nog

een te belast woord) worden ingevoerd.

Op 2 oktober 1965 worden de voorstellen aanvaard door

de Opperste Sowjet.

DERDE BEDRIJF: WAT IS ER
NU AL MET AL

SINDS 1965 VERANDERD?

Het ,,nieuwe systeem van planning en economische stimu-

lansen” – dat er dus in zijn algemeenheid op neerkomt

dat de ,,incentives” worden losgekoppeld van de produktië-

cijfers en weer worden vastgekoppeld aan de omzet- en

winstcijfers – krijgt in oktober 1965 formeel gestalte in de

vorm van een ,,Statuut” dat de grondregels voor het nieuwe

systeem vastlegt en van meer op de praktijk gerichte uit-

voeringsbepalingen die in februari 1966 worden uitge-

vaardigd. Maar wat is nu per saldo in die praktijk het

resultaat geweest?
In januari 1966 worden 43 veelsoortige industriële onder-

118

nemingen met in totaal 300.000 werknemers onder het

nieuwe systeem gebracht. Aan het eind van dat jaar zijn

het er ca. 703 niet ongeveer 2.000.000 werknemers ge-

worden
2)
In augustus/september 1967 valt een derde van
de industriële produktie onder het nieuwe stelsel (en veel

dienstverlenende bedrijven, met name in de vervoersector).

Aanvankelijk was het de bedoeling dat begin 1968 de ge-

hele industrie (ca. 45.000 ondernemingen) onder het nieuwe

systeem zou opereren; het ziet er nu naar uit dat zulks

zelfs eind 1968 nog geenszins het geval zal zijn. Zeer posi-

tieve informatie kon inmiddels worden verstrekt over de

resultaten in 1966 van die eerste 700 ondernemingen: zij

hadden t.o.v. 1965 liefst 11 pCt. meer verkocht, 24 pCt.

meer winst gemaakt en een gestegen arbeidsproduktiviteit

van 8 pCt. gerealiseerd, tegenover cijfers van 8,6 pCt.

(bruto produktie), 10 pCt. (winsten) en 5 pCt. (arbeids-

produktiviteit) voor de
gehele
industrie. Dat lijkt natuurlijk

een geweldige vooruitgang, maar men dient deze resultaten

enigszins te relativeren wanneer men, bedenkt .dat de be-

wuste 700 qua efficiency en rentabiliteit tot de beste be-

hoorden. In dat licht zou een juistere confrontatie van

cijfers
die
zijn waarbij tegenover de resultaten van de 700
de desbetreffende cijfers voor dezelfde groep over vorige

jaren werden gesteld. Bovendien heeft dat winstpercentage

van 24 naar alle waarschijnlijkheid betrekking op de
bruto

winst, een weinig duidelijke indicator van de rentabiliteit

dus.

Een tweetal artikelen in
Probleins of Communism
3)
geeft

een aardig overzicht van de sinds de ingevoerde maat-

regelen opgetreden problemen, fricties en spanningen. De

volgende elementen zijn daarin te onderkennen:

1.
Ten aanzien van de autonomie der managers.
Voor de

bepaling van
hoeveel
en
wat
zij zullen gaan produceren zijn

nog twee centrale planindicatoren overgebleven: verkoop-

cijfers en globale assortimentseisen. Toch is hun ruimte

tot het nemen van autonome beslissingen geringer dan men

hieruit wellicht zou afleiden. Hun marge voor eigen assorti-

mentsbepaling mag groot lijken, door het strenge en weinig
flexibele systeem van grond- en huipstoffentoewijzing heb-
ben zij in feite daarvoor weinig manoevreerruimte. Boven-

dien ‘komt het vaak voor, doordat toch vaak streng ge-

reglementeerde kwaliteitsomschrijvingen worden uitge-

vaardigd, dat de betreffende onderneming wordt gedwongen

produkten voort te brengen, waarvan zij weet dat zij geen

aftrek zullen vinden. Dit is duidelijk in strijd met de strek-

king van de september-resolutie. Belangrijk obstakel is

voorts het systeem van centraal vastgestelde prijzen, het-

geen vaak een
negatieve
sanctie betekent voor kwaliteits-

verbetering en assortimentsverbreding; immers, deze beide

laatste gaan als regel gepaard met een verhoging van de

produktiekosten. Bij onveranderlijke prijzen impliceert

dat tevens winstverlaging, weinig stimulerend juist nu de

winst prestatiemeter is geworden. Directe contacten tussen

ondernemingen zijn merendeels ook nog uit den boze.

De centrale bevoorradings- en afzetorganisaties bepalen

met wie en in welke mate consumptiegoederenindustrieën,

grond- en hulpstoffenleveranciers en groothandelsorganisa-

ties koop- en verkoopovereenkomsten mogen aangaan
4).

Ook op dit punt dus te weinig ondernemersautonomie en

juist teveel schakels in het doorgeven van de consumenten-

preferenties.

De ondernemingen zouden een grotere beschikkings-

bevoegdheid krijgen ten aanzien van de kapitaalaanwen-

ding, zoals afschrijving, verkoop van overtollige capaciteit,

vrije benutting van afschrijvingsfondsen enz. Ook hier

worden weer gevallen gerapporteerd waarin controlerende

instanties de autonomie der rhanagers inperken door bijv.
het verbieden van het verkopen van overtollige machines,

of door het inkrimpen van dat deel van het afschrijvings-

fonds dat de onderneming Vrij ter beschikking zou komen.

Het in te stellen produktiefonds waaruit door het bedrijf

zelf gelden zouden kunnen worden geput voor bepaalde

autonome investeringen – een belangrijke vorm van zelf-

doen, waarvan men zich veel voorstelde – blijkt in heel

veel gevallen niet meer te zijn dan een fractie van de cen-
traal te bepalen investeringsomvang in -richting. Dat deel

wat zelf mag worden bepaald is dan bovendien nog onder-

worpen aan preventieve (en vaak langdurige) controle.

Daarbij dient voorts nog te worden bedachtdat het produk-

tiefonds slechts gebruikt mag worden voor vernieuwing

en modernisering van de
bestaande
kapitaaluitrusting; in-

vesteren op eigen houtje in
nieuwe
kapitaaluitrusting is

de ondernemer
geheel
onthouden.

Werd voor de ondernemingen als norm voor de loon-

betaling alleen de totale loonsom vastgesteld, daarbinnen

zou het bedrijf alle ruimte hebben voor een zelfstandige

bepaling van loonschalen, individuele loonvers’chillen,

bonusregelingen, zo ook de bevoegdheid krijgen tot het
aannemen en ontslaân van personeel naar eigen inzicht.

Op de gedecentraliseerde wijze van vaststelling der loon-

schalen is men inmiddels weer teruggekomen; om mogelijke

loonverschillen tussen identieke beroepen in uiteenlopende

bedrijven en bedrijfstakken tegente gaan heeft men op dit

punt weer de centrale bevoegdheden in ere hersteld. Ten

aanzien van de bonusregelingen en aanstellings-, ontslag-

en promotiebevoegdheden kan inderdaad echter’ van een

zekere autonomie op ondernemingsniveau worden ge-

sproken.

Vervelend zaken doen is het vaak voor ondernemingen

die onder de nieuwe regeling vallen met bedrijven die nog

volgens de oude normen werken. Immers, de eerste zijn

aan strengere normen gebonden t.a.v. bijv. levertijden, aan

een strengere contracttrouw in het algemeen, dan de laatste.

M.a.w. de eerste kunnen voor levertijdoverschrijding vrij

hoge boetes worden opgelegd, die ze echter niet kunnen

doorgeven aan de hun veel te laat leverende eigen produ-

centen.

2.
Ten aanzien van de ,,incentives”.
De dubbelè ,,link”

rentabiliteit-winsten en winsten-bonussen is gebleken zeer

veel gebreken te vertonen. In de eerste plaats wordt de

rentabiliteit van Sowjet-bedrijven, zoals deze in cijfers tot

uitdrukking komt, sterk beïnvloed door zaken die niets

met de efficiency van het bedrijf te maken hebben, als alle

mogelijke soorten ,,differential rents” en belastingen. Er

treden dan ook enorme rentabiliteitsverschillen tussen ge-

lijksoortige bedrijven op. Daarbij komen dan nog de reeds

eerder genoemde feilen van de prijsvorming, welke een

juiste kostprijsberekening in de weg staan, zônder welke

geen goed inzicht kan worden verkregen van de efficiency.

Winstgevendheid als maatstaf van efficiency kan dus niet

meer zijn dan een zeer grove index. In de tweede plaats

blijft – om de genoemde kunstmatige rentabiliteitsverschil-

Een eenvoudig rekensommetje leert dat men met de grootste
ondernemingen is begonnen.
Theodore Frankel: ,,Economic Reform: A Tentative.
Appraisal”, mei/juni
1967,
blz.
29-41;
Keith Bush: ,,The Re-
forms: A Balance Sheet”, juli/augustus
1967,
blz.
30-41.
In de aan de hervorming voorafgaande experimenten met
enkele groepen bedrijven was daarentegen juist meer ruimte
voor directe contractuele relaties’.

E.-S.B. 7-2-1968

119

len

te compenseren,t.b.v. het bonusstelsel —een naar be-

drijfstak en zelfs naar bedrijf wisselend percentage van de

winst in het bedrijf voor het bonusfonds. Dit percentage

kah om r’èeds genoemde redenen niet ander’s dan op vrij

ruve wijze worden berekend. Op zijn beurt vormt dus ook

hei bonusfonds weer een grove maatstaf van behaalde

winsten.

Dit alles betekent allerminst dat deze winstcijfers geen

invloed uitoefenen op de bedrijfsefliciency. Integendeel,
aahgezien de bonussen der managers een belangrijk deel

van hun honorering uitmaken, hebben zij eralle belang bij

het bonusfonds zo groot mogelijkte makén. Zij vragen

da’artoe zo hoog mogelijke plancijfers ,,winst” voor hun

bedrijf omdat – en dat is een essentieel en positief verschil

mét “oorheen – de bonussen voor een 100 pCt. plan-

ék’vulling hoger zijn dan die voor de cijfers waarmee de

plantaak wordt overtroffen. Aldus hebben de managers er

alle belang bij hun doeleinden zo hoog mogelijk te stellen

en bijgevolg hun produktiecipaciteit zo economisch mo-

gelijk te benutten. Reserves aan ongebruikte produktie-

• capaciteit, waar vroeger geen enkele aaIsporing bestond

deze te benutten, komen nu Vrij en worden ingezet. Voor-‘
heen daarentegen bestond niet die drang naar hoge initiële

plancijfers te streven; integendeel, een lage ,,target” bood

des te meer ruimte voor managersgewin. Immers, toen

waren de bonussen zodanig dat het overtreffen van de

norm beter werd gehonoreerd dan het vervullen ervan;

maar men zorgde er wel weer voor niet te veel de norm te

overtreffen, want dan werd deze natüurlijk door de plan-

autoriteiten voor de volgende planperiode verhoogd (de

ervaringen met het stukloon voor arbeiders in West-Europa

wijzen in dezelfde richting). De nieuwe prestatiemeter

,,winst” oefent nu bijgevolg een belangrijke neerwaartse

druk uit op de kosten, werkt efficiencybevorderend. Het-

zelfde geldt voor de norm
,,verkoopcijfers”;
ook deze

vormt een prikkel tot kostenreductie en – maar dit in

slechts zeer beperkte mate, zoals wij hierboven ad 1 zagen –

tot een rekening houden met de wensen van de consument.

De verdeling van het bonusfonds over managers en

arbeiders is echter zeer ongelijk. Voor de eerste groep

zouden de bonussen in veel gevallen
35
tot 50 pCt. van

het officiële,salaris vormen, voor de laatste categorie zou

echter 4 tot 7 pCt. reeds aan de hoge kant zijn. De over-

eenkomst met menige tantièmeverdeling over commissa-

rissen en lager personeel bij ons dringt zich onwillekeurig

op (ook een stukje convergentietheorie eigenlijk).

EPILOOG

Zowel de discussie in de jaren -zestig als de ten slotte

gevolgde economische-hervormingsmaatregelen vonden hun

rationalisatie in de in het afgelopen decennium opge-

tredefl relatieve stagnatie van de Sowjet-economie, tot

uiting komend in teruglopende groeipercentages. De be-

langrijkste twee oorzaken hiervan waren te’h eerste de ge-

breken van de centrale planning, hetgeen gecompenseerd

‘erd door een bureaucratische
5)
interventie op het niveau

van management in de onderneming, ook in vele besluit-

vormingsprocedures van zeer routinematige aard, welke die

gebreken alleen maar duidelijker accentueerden, en ten

tweede een systeem van prestatiemeters dat bedrijfsleiding

en centrale-planautoriteiten tegengestelde doeleinden liet

‘nastreven.

In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de inge-

voerde maatregelen aan hun doel hebben beantwoord: de

,incentives” der managers vervullen hun taak in die zin

dat produktie terwille,van de produktie z0flieeft afgedaan,

meer op kostprijsbewaking wordt gelet en het produktic

programma wat fijner op de consumentenvoorkeuren wordt

afgestemd. Wij zagen echter ook dat aan de autonomie

der bedrijfsleiding nog heel wat mankeert, dat planners-
/

voorschriften een jûiste en dirécte afstemming op de con-
sumentenvoorkeuren vaak in de weg staan, dat zo ook het

starre centraal geleide prijssysteem een werkelijke opera-
tionele efticiency verhindert en eerder de preferenties der
planners dan die der consumenten weerspiegelt. De prijs-

vorming blijft de crux van het systeem. Men zou het

nieuwe stelsel min of meer geslaagd kunnen noemen, voor

zover het door middel van de nieuwe prestatiemeters –

al komen die voor het overgrote deel slechts de managers

ten goede – de intenties der centrale-planautoriteiten en

de materiële belangen der ondernemingen op één lijn zet.

Weinig geslaagd is het voor zover het de overdracht van

bevoegdheden naar het niveau van bedrijfsmanagement

betreft.
Van een werkelijke decentralisatie van de econo-

,nische besluitvorming is geen sprake.

Tegen genoemde overdraçht van bevoegdheden is veel

ideologisch en praktisch verzet gerezen van de onder de

directe topleiding liggende bestuurlijke niveaus op de

ministeries en de vele controlerende en toezichthoudende

instanties. Bovendien is het zo dat deze critici van de

nieuwe maatregelen in de meeste gevallen ook juist dege’nen

zijn die voor de uitvoering ervan moeten zorgdragen. Een

bureaucratische betutteling der bedrijven is vaak het

gevolg. Deze kan soms zulke vormen aannemen dat een

bedrijfsleiding zich meer i.p.v. minder normen dan vroeger

ziet opgelegd, omdat naast de nieuwe officiële plantaak-
indicatoren de controlerende instanties ofiicieus ook nog

de oude blijven hanteren en niets nalaten om hun oude

machtsposities te kunnen handhaven, zij het dan niet

officieel gesanctioneerd. Vooral de oude norm ,,bruto

produktie” blijkt een hardnekkig bestaan te lijden. Men

ican moeilijk afstand doeri van dit symbool van een tijd

die voorbij is, van het produceren om der (al dan niet

verkochte) produktie wille. Het Stacha now-synd room

raakt moeilijk overwonnen.

.

dR

5) Wij gebruiken dit adjectief hier niet in de populair-pejora-tieve doch meer in de sociologische zin van het woord.

Literatuur:

• J. L. Felker:
Sovjet Econoinic Controversies. The Enzerging
Marketing Concept and Chaziger in Planning, 1960-1965. M.I.T.
Press, Cambridge Mass./Londen
1966, 172
blz.,
48
sh.

Dit boek – dc titel zegt liet ‘al – inventariseert a.h.w. de
economische discussie rond de Sowjet-economie, met name die
van de jaren
1962-1965.
Het analyscert de oorzaken van het
langzamerhand in ere herstellen van het marktbegrip en de
consumenten preferen ties en laat deze ontwikkeling zien. in de verwerkte literatuur valt de nadruk vooral op de Russische zelf-
kritiek; buitenlandse literatuur neemt een geringere plaats in.
Het boek bevat acht hoofdstukken: Introduction – Value and
trade theories in evoiution – Contemporary economic contro-
versies – Socialist profits and industrial reforni – Basics of
sovjet pricing – The value-price dilemma – Problems and
trends of soviet marketing – Surnniary conclusions (The
marketing concept;
1965
Economie reforms).

• A. Kosygin:
Nieuwe meihode,i van econo,nisclz belid in de
So
wjet- Unie. Over de verhererinq van de leiding der industrie, de
ver volma/iing der planning en de versterking van de economische
stimulering der industriële produktie.
Pegasus, Amsterdam
1966,
68
blz., f.
1,90.

Kosygins befaamde rede van,
27
september
1965
voor liet
Centraal Comité. Een belangrijk document.

• De in noot 3 genoemde artikelen
in
Prol)lenzs
of
‘Q,nnuenisnz.

120

Enkele face’tte’n

van de Zweedse economie

DEMOGRAFIE

Zweden heeft zich in een goede halve eeuw weten te

ontwikkelen van een, wat achtergeblévcn gebied –

in de vorige eeuw leefde bijvoorbeeld de horigheid in

de landbouw nog in een bijzondere vorm voort – tot

een natie die economisch en cultureel een vooraanstaande

plaats inneemt. Het heeft er offers voor gebracht: zijn

procreatie van vorige eeuwen is door een planmatige,

minder ambitieuze vervangen. Wij herinneren er aan dat

Zweden in 1890 4,8 miljoen inwoners telde en sedertdien

van emigratielarid immigratieland is geworden. Sedert

1945 konen er tienduizenden per jaar het land binnen,

in 1964 zelfs 38.334.

Het land werd krachtig geürbaniseerd; eenderde deel

van de bevolking in Zweden woont nu in Groot-Stockholm;

Groot-Göteborg en Groot-Malniö bijeen. De binnenlandse

volksverhuizing, nauwelijks geremd tijdens de beide

wereldoorlogen, deed het aantal steden met meer dan

25
:
000
inwoners tussen 1910 en 1965 stijgen van 11 tot43.

Hierin zijn begrepen acht gemeenten: Huddinge, Jârfalla,

Lidingö, Sollentuna, Soina, Sundbyberg, Södertlje en

Tâby, welke tot de 52 satellietgemeenten van Stockholm

behoren. In dezelfde periode steeg de bevolkihg van

Zweden van 5,5 tot 7,8 miljoen.

Zweden behoort tot de landen, die aanzienlijk meer in-

woners zouden kunnen herbergen zonder overbevoikt te

geraken. Het beschikt behalve over een redelijk aangenaam

klimaat en een immense oppervlakte over grote natuur-

ljke rijkdommen.

NATUURLIJKE RIJKDOMMEN

Elk jaar wordt in Zweden per inwoner 5.300 kWh

elektriciteit opgewekt (in Nederland 1.750 kWh). Er

wordt, eveneens per inwoner, ruim 1 m
3
gezaagd hout

afgeleverd, 0,6 ton cellulose, 0,4 ton papier, 1 ton ijzer en

staal en 1 ton beton om uit de duizenden voortbrengselen
er slechts enkele te noemen.

Er staan in Zweden na elke jaarlijkse houtkap per in-

woner altijd nog 1.400 dennen, 3.000 sparren en 2.000

berken overeind
1),
dat wil zeggen dat er, bij een gemid-

delde groeitijd van 25 jaar per boom, 1.920 mln. (4 pCi.

van 6.400 x
7,5
mln.) dennen, sparren en berken per jaar

dienden te worden aangeplant indien alle bos produktief

bos was. Dit is niet geheel het geval .maar niettemin legt

het een zware .belasting opde bosexploitatie. Geen boer

mag bijv. zijn landbouwbedrijf liquideren zonder zijn

land opnieuw met bomen te hebben beplant.

Het bosbeheer is in Zweden eveh belangrijk als bij ons

de waterbeheersing. Roof bouw zou de groTndslagen van de

volkswelvaart aantasten. Vergevorderde plannen voor

nieuwe cellulosefabrieken, bijv. in de noordkalot in

samenwerking met Finland en Noorwegen ondernomen,

moesten worden afgelast toen berekeningen leerden dat

roof bouw niet zou zijn te ontgaan als de plannen gereali-

seerd zouden worden.

ECONOMISCHE POLITIEK

Zweden is een moderne industriestaat geworden, die zijn

strategische fabrieken, wo. waterleidingbedrijven, onder

de grond heeft laten verdwijnen. Desgewenst transporteert

het de benodigde elektrische energie over een afstand van

900 km van noord naar zuid. Het is Zweden daarbij

gelukt de toestand van full-employment enkele decennia

achtereen vrijwel onafgebroken te handhaven, het levens-

peil op te voeren tot het hoogste van Europa (o.a. vier
weken vakantie en een voorbeeldig stelsel van sociale

voorzieningen) en toch de handelsbalans zodanig weten

te houden dat geen desastreuze monetaire moeilijkheden

het hoofd behoefden te worden geboden.

Dit alles is mogelijk geworden door een politiek waar-

bij alleen in uiterste noodzaak tot steun aan in moeilijk-

heden geraakte bedrijven werd besloten (een uitzondering

was de werf in Uddevalla). In het algemeen liet men

bedrijven, die geen winst meer konden maken – zowel

in de landbouw als in de industrie -, opgaan in grotere

eenheden of verdwijnen. Sommige steden verloren zo hun

gehele textiel- of confectie-industrie. In tijden van slapte

werd overgegaan tot tijdelijke bedrijfssluitingen en

tot

planmatige jiroduktiecontingenteringen. Sedert enige tijd

werkt bijv. de papierindustrie (in geheel Scandinavië)
op 90 pCt. van haar capaciteit.

POLITIEKE SAB[LITEIT

Zweden heeft een eenvoudige partijpolitieke structuur.

De Sociaal-Democratische Partij, die de volstrekte meer-

derheid in de ,Rijksdag heeft en sedert de oorlog onafge-

broken, hetzij alleen hetzij gesteund door agrariërs, aan

het bewind is geweest, ging steeds de verkiezingen in met

een duidelijk doel voor ogen: langere betaalde vakantie,

meer gesubsidieerde woningbouw, staatspensioen. Telkens

werd één wens sterk op de voorgrond geplaatst, die dan
in de zittingsperiode na de verkiezingsoverwinning ook

1)
Volgens Jalmar Furuskog:
v3,t
land.

Staalconstructies

DE VRIES ROBBEc0

metalen ramen en deuren

GORINCHEM

E.-S.B. 7-2-1968

121

werd gerealiseerd. Dit is aan het vertrouwen in de politiek-

in-het-algemeen stellig ten goede gekomen.
De grote stabiliteit van de Zweedse regeringen – indirect

bevorderd door een gelijk denken van vrijwel alle partijen

over de buitenlandse politiek – komt tot uiting in het feit
dat Zweden in 47 jaar slechts drie premiers heeft gehad:
van 1920-1932 Hjalmar Branting, van 1932-1946 Albin

Hansson en van 1946-heden Tage Erlander. Een partij,

links van de Sociaal-Democratische Partij, heeft nog

weinig aanhang kunnen verwerven. Dit kan echter door

het gewijzigde regiri’e in de Sowjet-Unie gaan veranderen;

de conjunctuur tijdens de volgende verkiezingen zal in

dit opzicht een factor van groot belang worden.

IMPORT EN WELVAARTSINDICATOREN

Zweden behoort met 23 mrd. kronen (= f. 16,1 mrd.)

tot de landen met de hoogste import per hoofd van de

bevolking, nI. f. 2.000. Rond 5 pCt. hiervan komt uit

Nederland. Men ergert er zich in Zweden danig aan, dat

een land als Frankrijk, dat in relatief veel mindere mate

aan de internationale handel deelneemt en per hoofd van

de bevolking slechts een import heeft van f. 800, geneigd

is andere landen de pas af te snijden als het erom gaat door

een levendige goederenuitwisseling de internationale ar-

beidsverdeling te bevorderen en aldus de achterstand in

te lopen, die Europa heeft ten opzichte van de Verenigde

Staten.

De Zweedse import

januari-juni

januari-juni

VerScisjI
Uit

(in mln, kronen)

(in pCt.)

E.v.A. (mcl. Finland)

…………4.080

4.305

+ 5,5
E.E.G…………………….4.271

4.220

– 1,2
Oost-Europa

………………

..’493

501

+ 1,6
Overige landen

………………3.096

3.021

—2,4

Totaal

……………………11.940

12.047

+ 0,9

De grote import per hoofd en per gezin wordt weer-

spiegeld in de hulpmiddelen waarover het Zweedse gezin

beschikt. Deze hulpmiddelen zijn voorwaarde voor een

leven, waarbij meestal zowel de man als de vrouw in het

arbeidsproces zijn ingeschakeld.

Zweden beschikt over 220 auto’s per 1.000 inwoners,

d.i. 33 meer dan Frankrijk, welk land jarenlang record-

houder in Europa was. Het heeft 42 telefoonaansluitingen

per 100 invoners, tegenover 36 in Zwitserland (het tweede

land in Europa), 28 in Denemarken (derde), 18 in Nederland

(zesde). Het verbruik van krantenpapier per inwoner is

in Zweden het hoogst: 30 kg tegenover 17 in Nederland.

Het totale papierverbruik ligt op 145 kg per inwoner per

jaar; in Nederland op 100 (niettemin plegen de straten in

Zweden minder door oud papier bevuild te zijn dan in

Ncderland).

Televisietoestellen waren er in 1964 in Zweden
256
per

1.000 inwoners (in Nederland 151). Deze laatste cijfers

lenen zich minder goed voor v&rgeljking, omdat men

t.v.-toestellen niet op het aantal inwoners behoort te

betrekken doch op het aantal gezinnen of woningen.

Daar het Nederlandse gezin in doorsnee kinderrijkcr is
dan het Zweedse, komt Nederland bij vergelijking wat

achteraan.

Gegevens als hierboven vermeld, illustreren het welvaarts-

peil van Zweden. Een nauwkeurige vergelijking zou even-

i 22

wel verlangen dat men daarin betrok welk deel van de

consumptiegoederen op afbetaling is gekocht en nog niet
is afbetaald en anderzijds hoeveel per hoofd op de spaar-

bankboekjes staat. Dit zou een correctie op de welvaart-

gegevens, hierboven genoemd, noodzakelijk kunnen

maken.

CONJUNCTUUR

Het Zweedse conjunctuurinstituut houdt de vinger op de

pols en verwerkt de vele signalen. De betrekkelijk een-

voudige staatsstructuur maakt een doeltreffende conjunc-

tuurbeheersingspolitiek mogelijk. Deze kan de door

binnen- en buitenlandse oorzaken ontstane schommelingen

afzwakken.

Sedert 1966 bevindt Zweden zich, zonder zijn positie

als welvarend land te behoeven prijsgeven, in een ietwat

minder gunstige ‘situatie. In juni jE. waren er 31.600 ge-

registreerde werklozen tegen 14.800 vorig jaar. Dit is

altijd nog een laag cijfer. De Zweedse industrie profiteert

volop van de tolvrije export naar E.F.T.A.-landen, zodat
de handelsbalans reden tot optimistische beschouwingen

geeft. Over het eerste halfjaar 1967 was blijkens onderstaan-

de cijfers de waarde van de export 10 pCt. hoger dan over

de vergelijkbare periode van 1966.

De Zweedse export

januari-juni

januari-juni

Naar

1966

1967

verschil
(in mln, kronen)

(in pCt.)

E.V.A. (irici. Finland)

…………
4.443

5.197

+ 17,0
E.E.G.

………………….

..3.342

3.114

6,8
Oost-Europa

………………..
420

471

+ 12,2
Overige landen

………………
2.587

3.003

+ 16,1

Totaal

……………………
10.792

11.785

+

9,2

De Stockholmse effectenbeurs putte uit een en ander

moed: de beurscijfers waren ultimo juli hoger dan sedert
augustus 1966 het geval is geweest. Tegelijkertijd echter

verwacht de directie van Svenska Handelsbanken dat 1967
een aantal van 30.000 nieuwe werklozen’ te zien zal geven

(50 pCt. meer dan in 1966), omdat het aantal bedrijfs-

sluitingen nog verder zal toenemen.

Tegenover de gunstige ontwikkeling van de Zweedse

export naar de E.F.T.A.-landen staat, naar uit bovenstaande

gegevens blijkt, het relatief terreinverlies in het E.E.G.-

gebied, hetgeen in het bijzonder voor de Zweedse metaal-

industrie moeilijkheden veroorzaakt. De herstelde handel

van Oost-Europa met Duitsland en andere landen kan de

Scandinavi sche resultaten eveneens nadelig beïnvloeden.

Naar de’ Bondsrepubliek alleen al werd in deze zes maanden

voor ruim 200 mln, minder geëxporteerd (-18 pCt.

Desondanks worden de toekomstige handelsmogeliil

heden niet ongunstig beoordeeld, omdat o.m. de Kennedy-

ronde enig soelaas zal gaan bieden, ook voor export naar

het ‘Euromarktgebied.

RATIONALISATIE ‘IN DE DISTRIBUTIE

Ten dele wordt de verhoogde werkloosheid veroorzaakt

door structurele hergroeperingsvershijnselen. Met name

in de detailhandel vonden in de laatste jaren belangrijke

wijzigingen plaats. Het aantal opgeheven detailzaken en

het aantal nieuwe warenhuizen steeg met sprongen. Er

zijn drie grote concerns, w.o. COOP en een aantal kleinere,

— –

Warenhuisconcerns in Zweden

Aantal

Omzet in mln.

Groei in
waren-

kronen

procenten
huizen —


per
1jan.

1963

1964

1965

1963

1964 1965
1967

Domus (COOP)

133

.002 1.283 1.626 +11

+28 -1-26,7
0
Tempo (Ahien & Holm)

75

845

972 1.157 +15,1 +15 -Fl9

Epa (Turitz & Co.) .. .’.

103

837

982 1.148 +17,6 +17,8 +16,4

311

12.684 13.237 13.9311 + 14,31 +20,61+21,4

Bron: WarenlzuisJiliaalbedrjven, zelfstandige warenhuizen, en poslorder-
bedrjjven.
Uitgave Nederland – Noord-Europa Instituut.

die warenhuizen exploiteren. In bovenstaande tabel worden

het huidige aantal ‘warenhuizen en de groei van hun omzet

vermeld. –

Ingezonden stukken

Internationale voortstuwing

van de inflatie in West-Europa

In
E.-S.B. van 30 augustus 1967 schrijft Prof. Goudriaan

dat er een ,,tegenstrijdigheid” bestaat tussen de door

het I.M.F. in
International Financial Statistics
ge-

publiceerde cijferreeksen van de internationale liquiditeit
Deze groepen concurreren onderling scherp. Daardoor

is het te verklaren dat het- Zweedse publiek een reële wel-

vaartsverhoging (stijgénd goederenloon) heeft verkregen

uit de gedaalde douanetarieven en dat, wat in andere

landen problematisch is, de voordelen van het behoren

tot een grotere markt niet ,,onderweg naar de consument

zijn blijven hangen”. De prijsbewuste toerist ondergaat

het als een aangename gewâarwording dat de winkel-

prijzen, ondanks de hogere ld’nen, doorgaans niet veel

hoger zijn dan de Nederlandse, maar als een onaangename

dat de uit veel loonfactoren opgebouwde hotelprijzen wel

schrikbarend zijn.

Alles tezamen genomen kan worden vastgesteld, dat

Zweden eef hoogst be1angekkend land is, waarover in

het Nederlands slechts weinig literatuur voorhanden is.
Wij meenden daarom in deze ‘korte, schets eens enkele

facetten te moeten belichten.

H. D. Baars

en van de officiële reserves van de Verenigde Staten. Dat
er van een tegenstrijdigheid geen sprake is, moge worden

toegelicht aan de hand van bijgaande tabel, waarvoor de

cijfers zijn ontleend aan de door Prof. Goudriaan geciteerde

publikatie van juni 1967. –

De door Prof. Goudriaan opgestelde berekening wijkt

in twee
oi5zichten
van de bijgaande. berekening af:

1. Hij houdt geen rekening met de goudtranchepositie

van de Verenigde Staten in het Fonds (reeks ib in I.F.S.).

Nuni- mer a)
1960-
1960 –

1961

1962

1963

1964

1965

– 1966

1966

la
Ib
Ic

4a
4c
5a

4b
4e’

– 77a
77b
77e

77d’
77d’
77d’

Goud………………………………………
Fonds goudtrancheposilie ………………………..
Deviezenvoorraad
Liquide schuld aan
centrale banken en gouvernementen
t
. M. I.

– …………………….
Andere niet-verhandelbare schulden

Totaal……………………………..

Liquide schuld aan
andere banken en andere buitenlanders …………..
andere internationale organisaties

Totaal…………………………….

Goud………………………………………
Fonds goudtranchepositic ……………………….
Deviezenvoorraad
Liquide schuld aan centrale banken en gouvernenlenlen
1. M . F……………………………………
Andere niet-verhandelbare schulden

Subtotaal Andere veranderingen en afrondingen d)

Totaal……………………………..

Liquide schuld aan


andere banken en andere buitenlanders …………..
andere internationale organisaties

Subtotaal Andere veranderingen en afrondingen d)

Totaal……………………………..

Cijfers aan het eind van het jaar b)
(in
S
mrd.)

16,06

15,60

15,47

14,06

13,23 1,06

1,04

0,77

0,60

0,33
0,10

0,21

0,43

0,78

1,32

-12,71

-14,35

-15,42

-15,37

-13,66

0,80

– 0,80

– 0,80

– 0,83

– 1,01

0,26


0,25

– 0,35


0,48

– 1,24

3,45
1,45
0,10
–1,24

1,03


8,36

9,20
-11,06
-11,48
-14,21

2,20

1,96

1,72

1,43

0,91

-10,56
-11,16
-12,78
-12,91


-15,12

Veranderingen
gedurende het
jaar c)
(in
$
mrd.)

0,89
0,46
0,13
1,41
0,83
0,63
0,02
0,27 0,17 0,27 0,02
-0,11
-0,22
-0,35
-0,54

0,88
1,64
1,07
-0,05
-1,71



0,03
0,18
0,26
-0,01
0,10
0,13
0,76

2,68
2,00
1,35
1,34
-0,21
0,03
0,04
-0,01
-0,03
-0,06

2,71
2,04
1,34
1,31
-0,27

0,76

0,84

1,86

0,42

2,73

0,41

0,25

-0,24

-0,24

-0,29

-0,52

1,17

0,25

0,60

1,62

0,13

2,21

0,11

0,39

0,41

0,25

0,48

1,28
1

0,25

1

0,99

2,03
1

0,38
1

2,69

77

4b
4c’

72 g en h

17,80

16,95

1,55

1,69

– –

0,12

-11,09

-11,83
– 0,80 – 0,80

6,13

– 7,60

8,36

– 1,54

– 1,95

-9,14

-10,31

0,85
-0,14 -0,12

0,74

1,33
0,02

1,35

4,57
1,22 1,32

2,57
0,21 1,24

8,49
-0,01

8,48

6,61
0,63

5,98
1,64

7,62

• Onderdeel van de reeks.


Nummer van de reeks op de bladzijden voor de Verenigde Staten in I.F.S.
Positieve cijfers zijn activa; negatieve cijfers zijn passiva.
Positieve cijfers zijn creditposten; negatieve cijfers zijn debetposten.
Officiële reserves (reeks 77) en ander buitenlands kapitaal (reeks 72h) omvatten grootheden welke niet zijn opgenomen in de reeksen voor de internationale
liquiditeit.

E.-S.B. 7-2-1968

123

Als ccii gevolg daarvan komt zijn berekening van dc yc-

slechteing van ‘de officiële reserve vooi de periode 1961

tot en met 1966 $ 1,22 rnrd. lager uit dan in bijgaande tabel.

2. in tegenstelling met he’t Fonds bcschouwt hij de toe-

neming vn de schuld van de monetaire autoritciten van de

Verenigde Staten aan buitenlandse commerciële banken

en particulieren en aan internationale organisaties (exclusief

het Fonds) als een verslechtering van de officiële reserve.

– Zijn berekening van die verslechtering komt voor dezelfde

• periode daardoo’r S 5,98 mrd. hoger uit dan in bijgaande

tabel.

Uiteraard is die toeneming van de schuld aan buiten-

landse commerciële banken en particulieren en aan inter-

nationale organisaties (exclusief het Fonds) wel opgenomen

in de betalingsbalans; de toename van de schuld aan buiten-

landse banken is weergegeven in de reeks buitenlandse

• commerciële banken (reeks 72g) en de verandering van de

schuld aan buitenlandse particulieren en aan internationale

organisaties (exclusief het Fonds) is een onderdeel van de

reeks ,andere buitenlanders op korte termijn (reeks 72h).

helaas ktinnen, deze details niet worden opgenomen, in

een publikatie die maandelijks voor de belangrijkste eco-

nomische grootheden van circa 90 landen recente gegevens

verschaft.

Drs.
A. C. Bouter

Naschrift

Het ingezonden stuk van Drs. A. C. Bouter geeft alleen
maar een gespecificeerde verklaring van de verschillen

tussen de liquiditeitsbalansen en. de Iiquiditeitsrekening

van de Verenigde Staten, zoals gepubliceerd door het

I.M.F. Maar deze verklaring is geen verontschuldiging..

Integendeel: uit het stuk van Drs. Bouter blijkt zonne-

klaar dat het I.M.F. wel onderling tegenstrijdige statistieken

publiceert, maar deze niet integreert tol één ‘samenhangende

en sluitende boekhouding.
Men hanteert bij het I.M.F.

blijkbaar één stel conventies voor de liquiditeitsrekening

en een ander stel voor de fragmentarische liquiiditcits-

balans. Dit is precies even dwaas als het geval van een

naamloze vennootschap die op haar winst- en verlies-

rekening een ander bedrag aan winst toont dan hetgeen

voortvloeit uit de corresponderende balansen.

De door het I.M.F. toegepaste conventies voor de

berekening van de negatieve Amerikaanse reserves zijn

bovendien duidelijk in strijd met het bepaalde in artikel 1,
Ven XIX van de ,,articles of agreement” van het I.M.F. i).

Door deze eigenmachtige afwijkingen van de ondertekende

overeenkomst stelt het I.M.F. de zaak van sterling en

dollar systematisch gunstiger voor dan de werkelijkheid.

Deze manier van berichtgeving heeft aanzienlijk bijge-

dragen tot het voortwoekeren van de moeilijkheden in de

internationale tetal ingen waarvan de jongste devaluatie

van sterling nog slechts een eerste symptoom is. –

Het is dringend noodzakelijk dat van Nederlandse zijde

op spoedige verbetering van deze misstanden wordt aan-

gedrongen. En als dat geen succes heeft, kan ik slechts

mijn conclusie herhalen: men steekt geen nieuw geld in

een zaak zonder boekhouding.

J. Goudriaan

‘)lk heb dit al uitvoerig aangetoond in mijn artikelen in dit
weekblad van 28 juli
1965 (blz. 689
en
690)
en van
5
januari
1966 (blz. 18
en
19).

124

‘Redelijke inkomensverdeling

In het artikel ,,Redeljke inkomensverdeling” in
E.-S.B.
van

13 december 1967, wordt gebruik gemaakt van de gegevens

uit de Statistiek inkomensverdeling 1962 en vermogens-

verdeling 1963,
zoals is aangegeven. Bij de analyse wordt

uitgegaan van het zgn. – kerninkonien, dat voor de gepen-

sioneerden per definitie bestaat uit het pensioen; in de

praktijk van de statistische bewerking vormen pensioen en

inkomen uit dienstbetrekking echter één. bestanddeel. Zo

worden op de aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting
beide inkomenssoorten onder één hoofd opgenomen (loon,

salaris, pensioen, lijfrente enz.); komen zij tegelijk voor,

dan geeft de Belastingdienst aan op het enquêteformulier

of de betrokkene een gepensioneerde is, waarbij als maat-

staf geldt, dat het pensioen het inkomen uit dienstbetrek-

king overtreft. Dit betekent evenwel enerzijds dat de kern-

inkomens van gepensioneerden ook inkomens uit dienst-

betrekking zullen omvatten, terwijl in de kerninkomns

van werknemers ook pensioenen zijn begrepen (zie bijvoor-

beeld laatste alinea blz. 13 en tabellen 14-16; ook is het

totale kerninkomen van alle gepensioneerden volgens tabel
5
(blz. 51) gelijk aan het inkomen van deze groep uit het

bestanddeel ,,loon, pensioen, provisie, tant. enz.” volgens
tabel 15 (blz. 89) ). Voor. een analyse als de onderhavige

is de besproken vermenging een onaangename complicatie;

eerst over 1967 zijn uitkomsten te verwachten waarbij de
genoemde inkomenssoortn afzonderlijke behandeling zul-
len kunnen vinden.

Een tweede punt dat de aandacht verdient, is liet vol-

gende. Bij vergelijking van kerninkomens van gepensio-

.neerden van 65 jaar en ouder met die van andere sociale

groepen beneden de
65
jaar dient men érop bedacht te zijn,

dat bij de laatstgenoemde groepen premies voor.A.O.W.,

A.W.W. en levensverzekering in het kerninkomen be-

grepen zijn.

Ten slotte moge worden aangetekend dat de groep zonder

beroep, welke in 1962 ruim 28.000 belastingplichtigen

• télde, nog slechts ca. 500 personen boven de 65 jaar om-

vatte. Zonder meer kan niet worden gesteld dat laatst-

bedoelde personen in hoofdzaak uit de categorie zelfstan-

digen zouden zijn voortgekomen.

Centraal Bureau voor de Statistiek

Naschrift

Voor & statistisch-technische aanvulling en correctie op

mijn artikel ben ik

het Centraal Bureau voor de Statistiek

erkentelijk. Overigens zouden deze, dunkt me, wel eens

de strekking kunnen hebben het door mij gesignaleerde

welvaartscontrast tussen actieven en post-actieven nog

iets te versterken. Wat het eerste punt betreft, waarschijnlijk

zal het inkomen uit dienstbetrekking een groter deel

uitmaken van het oneigenlijke kerninkomen van gepen-

sioneerden dan het pensioen uitmaakt.van het oneigenlijke

kerninkomen van werknemers, zodat het contrast tussen

het eigenlijke kerninkomen van gepensioneerden en werk-
nemers, zoals gedefinieerd op blz. 12 van de C.B.S.-publi-

katie, wellicht nog iets groter zal zijn dan het door mij

becijferde.

Het tweede punt heeft- een tegengestelde strekking.

(vervolg op blz. 126)

Boekbespreking

Prof. A. van Hal: De praktijk van het verkoopbeleid Toepassingsmethodieken

voor organisatie, leiding en controle. Standaard Wetenschappelijke Uitgevcrij,

Antwerpen 1966, 324 blz., f.
35.

Dit boek is gericht tot de man in de
praktijk van de verkoop, die in vele

gevallen zonder academische opleiding

maar met veel energie en ervaring en

een helder verstand voor de taak staat

de duizend-en-een problemen die op

hem afkomen op te lossen. Men zal in

dit boek tevergeefs zoeken naar diep-

gaande uiteenzettingen, naar mathe-,

matische modellen die optirnalisering

van de instrumenten van de verkoop-

politiek mogelijk zouden kunnèn maken,

naar wetenschappelijke verantwoor-

ding van de geponeerde stellingen.

Daarentegen vindt men – meestal

.

daarbij soms in de plaats van het

bewijs.

Op deze wijze is een boek ontstaan,

dat op allerlei praktische moeilijkheden,

die in diepergaande boeken vaak niet

tot hun recht komen, een antwoord-

geeft. Men vindt bijv. een goede uit-

eenzetting van opleidingsmethoden als

salesmeeting en groepsdiscussie, een

interessante beschouwing met prik-

tische voorbeelden over de werkfiche,

d.w.z. de eigen documentatie van de
vertegenwoordiger, over de samen-

stelling van het verkoopargumenta-
rium, over de beoordeling van indi-

viduele afnemers.

De opzet van het boek blijkt duide-

lijk, wanneer men de aantallen blad-

zijden aan de verschillende onder- ‘

wernen (hoofdstukken) gewiid. nagaat:

As ntal
bladzijden

6

6

16

22
18
28

10
27

4

8

14

24

40

58

18

Op meer theoretisch terrein is het

boek oppervlakkig; wat gezegd wordt
over statistiek (welk begrip overigens

tweemaal met uiteenlopende omschrij-

ving behandeld wordt) en over markt-

onderzoek is verouderd, ook voor

Belgische verhoudingen.

Al lezende komt men tot de con-
clusie dat de schrijver, van huis uit

socioloog, weinig mathematisch-kwan-

titatief, maar daarentegen sterk lo-

gisch denkt. Hij onderscheidt catego-
rieën en beschouwt deze ieder afzon-

derlijk, in veel sterkere mate dan in de

Nederlandse literatuur het geval pleegt

te zijn. Daardoor zal het boek voor

hen, die geen B-opleiding genoten,

begriipeliiker zijn. Voor hen die wel

een B-cplciding genoten, kan het dus

aanleiding geven tot ergernis,maar ook

tot een kritisch afstand nemen van de

neiging te gaan rekenen voor men

gedacht heeft, die bij ons wel eens.

voorkomt.

Het boek is door een Belg voor

Belgen geschreven en gebruikt een

aantal termen, die bij ons niet ge-

bruikelijk zijn. Doorgaans zijn deze

op zichzelf begrijpelijk (een verdeler

is een dealer) dan wel uit het yerband

op te maken (reassortiment is het

plaatsen van een order om voorraad

aan te vullen). Enige moeite veroor-

zaakt het woord: vluchtmisdrijf, . dat,

blijkbaar niets met het strafrecht te

maken heeft en wellicht ,,escapism”-
betekent. Op zichzelf is het wel ple-

zierig een boek zonder anglicismen te

lezen. Behoeft de terminologie dus

geen bezwaar te zijn voor gebruik in

Nederland, het zou wel prettig zijn als

een aantal statistische gegevens ook

voor Nederland gegeven zou zijn,

zoals bijv. de besteding vande reclame-

budgetten. Hetzelfde geldt voor een

definitie als die van supermarkt, die in

Nederland nu eenmaal afwijkt van v’at
internationaal gebruikelijk is.

Alles bij elkaar is dit een boek dat

aanwijzingen verschaft bij de oplossing

van een groot aantal praktische ver-

koopproblemen, die men elders niet of

minder gemakkelijk vindt. Daardoor

heéft het waarde voor hen, die een

,,afkeer van hoogdravende en zuiver.

theoretische bespiegelingen” hebben.

Bovendien is het waardevol voor hen,

die met veel theoretische kennis ge-

wapend, toch gevallen zullen tegen-

komen waarvoor zij de oplossing niet

uit de theorie kunnen afleiden.

Drs. B. van der Meer

Onderwerp

Doelstelling van de onderneming
De commerciële Conceptie in functie
van de verkoop
Van commerciële conceptie tot ver-
koopactieplan
……………..
Publiciteit, promotie en public rela-
tions

…………………….
De Organisatie van de verkoop
…..
De distributiepolitiek
De structurering van hel verkoop-
actieplan
………………….
De vertegenwoordigers
………….
De materiële Organisatie van het werk
van de vertegenwoordiger
De mentale voorbereiding van de
vertegenwoordiger
………….
De coördinatie (t.w. van vertegen-
woordigersactiviteiten)
……….
De vorming en de vervolmaking van

aan de hand van ,,check liSts”

een
De
de vertegenwoordigers
verkooppsychologie en

de ver-
enorm aantal praktische raadgevingen,
kooptechnieken

…………….
De controlepunten in het verkoop-
waarbij er veelal naar gestreefd wordt
beheer

……………………

de aanbevelingen te ,,verkopen”. Sug-
Leiding, organisatie, controle: prin-
cipes

en

synthese

…………..
rypctie en ,nn Innip_redenprineen treden

(I.M.)
E.-S.B. 7-2-1968

.

.
125

Geld- en kapitaalmarkt

GELDMARKT

Behalve wijzigingen in een aantal posten op de weekstaat

van De Nederlandsche Bank, die werden veroorzaakt door

geldmarktfactoren, toonde de verkorte balans per 29

januari ook enkele bijzondere mutaties. De ,,normale”

veranderingen betroffen de voortgezette stijging van de

ban kpapierci rcul atie, waarvan de verkrappende werking

meer dan gecompenseerd werd door de daling van het

tegoed van de Staat bij de Centrale Bank. Uit de rekeningen

van andere ingezetenen vloeide ook nog een bedrag
(f. 43 mln.) naar de banken zodat, omdat de door de

banken opgenomen voorschotten in rekening-courant

op een laagtepunt staan en verdere aflssing niet nodig is,

ondanks de maandultimo de kassen der banken een stijging
hebben vertoond. In de ruime marktsituatie kwam echter

in de afgelopen week een keet. Onder invloed van aankoop

van schatkistpapier en belastingbetaling verkrapte de

markt waardoor de rente voor daggeldleningen, welke
sedert 15 januari op 2 pCt. was gesteld, op 31 januari,
1 en 2 februari steeds met
I
pCt. werd verhoogd en daar-

mee dus op 4 pCt. kwam. De na 31januari terugstromende
bankbiljetten zullen echter spoedig een tegenkracht van

betekenis worden
De ongebruikelijke wijzigingen betroffen het terug-
lopen van de post vorderingen en geldswaardige papieren,

luidende in buitenlandse valuta, niet f. 283 mln. en een

stijging van de post vorderingen op het buitenland in
guldens met f. 237 mln. De oorzaak hiervan is dat De

Nederlandsche Bank een deel van haar dollarbezit – de

tegenwaarde van f. 237 mln. – heeft omgezet in Ameri-

kaans schatkistpapier, luidende in guldens. Het betreft
hier U.S. Treasury Securities, Foreign Currency series, die

in 1962 hun intrede heleben gedaan in het internationale

monetair, bestel en waarvai per eind augustus 1967 in
Oostenrijkse schi Ilingen, Belgische franks, Duitse marken
en Zwitserse franks voor een tegenwaarde van $ 1.015,5

mln. uitstond. Het doel van de uitgifte is officiële houders
van in dollars luidende vorderingen een mogelijkheid te

bieden. de uitzettingen in de Verenigde Staten te hand-
haven zonder verder koersrisico te lopen. Dit gebeurt door

omzetting van dollars in kortlopende Staatsobligaties van
de Verenigde Staten, luidende in de valuta van de oor-

spronkelijke bezitters van de dollars. Aflossing kan steeds
worden gevraagd. Houders van dollars, die van deze
mogelijkheid gebruik maken en anders tot aankoop van
goud zouden overgaan, behoeven dit thans niet te doen.
De transacties leiden ertoe dat de Amerikaanse goud-

voorraad intact blijft, hetgeen althans de schijn van een
krachtiger dollar vergroot.

KAPITAALMARKT

In 1966 daalden de beleggingen der banken op dè binnen-

landse kapitaalmarkt met f. 81 mln., niettegenstaande de
meest voor de hand liggende bron waaruit deze beleggingen
kunnen worden gefinancierd ruim vloeide. De tegoedèn op

spaarrekening namen in genoemd jaar met f. 277 mln. toe.

In 1967 heeft zich op dit punt het beleid der banken, ge-
wijzigd: zij traden in de periode van januari tot en met
november op de kapitaalmarkt op met een aanbod van
f. 438 mln. Het bedrag der tegoeden op spaarrekening

steeg in dezelfde periode met f.
755
mln. Aangenomen mag

worden dat ook de traditionele spaarbanken, evenals de

verzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen meer op de

markt hebben aangeboden. Uit de enige weken geleden ver-

melde cijfers van het beroep op de publieke markt bleek
dat deze enige honderden miljoenen bij 1966 zijn achter

gebleven. Hieruit is af te leiden, dat op de onderhandse

markt in 1967 veel moet zijn omgegaan.

KOERSSTAAT

Indexcjjfers aandelen
29 dec.
H.
&
L.
26 jan. 2 febr.
(1953
=
100)
1967
1968
1968 1968
Algemeen

……………….
374
378

364 366
368
Internationale concerns
…….
514
523-502
505
511
Industrie

………………..
357
359 – 347
348 348
Scheepvaart

……………..
109
113

107 107
109
Banken en verzekering
185
185— 179
179
180
Handel enz
………………
168
170— 164
165
164

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Kon. Petroleum

………….
f. 155,60
f.

151,10
f. 155,30
Philips

………………….
f.
121,40
f. 121,90
f.
124,20
Unilever, cerl.

……………
f. 108,40
t’.
108,70
t’.

108,50
Zout-Organon

……………
t’.

160
t’. 157,80
t’.

159
Hoogovens, n.r.c.

…………
t’. 125,40
t’.

117
t’.

112,50
A.K.0

……………….
f.

66
F.

72,90
t’.

74,60
AMRO.Bank

……………
t’.

47,20
f.

45,50
t’.

45,90
Nat, Nederlanden
…………
619 599
595
K.L.M
………………….
t’. 276
t’. 221
t’. 219
Robeco

…………………
t’. 228,40 t’. 228,20 t’. 227,80

New York.
Dow Jones Tndustrials
……..
905
865 864

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
6,27
6,37
6,38
Aandelen: internationalen b)
.
4,0
lokalen b)
………
4,2
Disconto driemaands schatkist’
papier

………………..
4+
4
1
/
16

4’/,,

Aangepast voor kapitaalwijzieingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdan Bank.
C. D. Jongman

(vervolg van blz. 124)

Nu geloof ik “niet dat in mijn betoog het kerninkomen

van de actieven beneden 65 jaar zou moeten worden ge-

corrigeerd voor vrijwillige besparingen en dus ook niet

voor levensverzekeringspremies. Doch indien dit wel zo

zou zijn, zouden deze premies, tezamen met die voor

A.O.W. en A.W.W., het kerninkomen van de actieven

met ca. 5j pCt. verlagen en het door mij ruwweg becijferde

percentage dat het kerninkomen der post-actieven van dat

der actieven uitmaakt dus (slechts) verhogen van ca. 50

pCt: tot ca. 53 pCt.

Hier staat dan de Iaatste opmerking van het Centraal

Bureau voor de Statistiek echter weer tegenover. Deze

impliceert dat inderdaad niet zonder meer is aan te nemen

– zoals ik had gesteld – dat de bejaarden zonder beroep

in hoofdzaak uit de categorie zelfstandigen zijn voort-

gekomen. Maar dit betekent nu weer dat de zelfstandigen

bij het post-actief worden verder – en deze keer aan-

merkelijk verder – in kerninkomen terugvallen dan door

mij was berekend. Het gemiddeld kerninkomen van de

bejaarde gepensioneerden ligt immers aanzienlijk lager

dan dat van de bejaarden zonder beroep.

R. Iwema

126

Recente
publikaties

W. K. de Bruijn: Schematechniek.

N. Samsom, Alphen aan den
Rijn
1967,

169 blz.,
f.
29,75.

Dit boek, hetwelk tot stand kwam in

samenwerking met de Stichting Het

Nederlands Studiecentrum voor Ad-

ministratieve Automatisering, heeft’ de

schematechniek’ tot onderwerp en geeft

cen beeld van de mogelijkheden, die de

schematchniek de organisatieman

biedt.

Na een hoofdstuk over procedure-

analyse en één over schematechniek

volgt het leeuwedeel van het boek, ge-

wijd aan alle mogelijke vormen van

schema’s, als bijv. produktieschema’s,

informatiestroomschema’s, route-

schema’s, communicatieschema’s, om

maar enkele van de zeer vele te noemen.

Liefst 97 schema’s zijn afgebeeld.
Stramien. Een bundel opstellen rond de

beroepsregelen voor accountants. )E.

E. Kluwer, Deventer/N. Samsom,

Alphen aan den Rijn 1967, 341 blz.,

f. 15.

Zoals de tabel al zegt zijn de bijdragen

van de medewerkende schrijvers gericht

op de beroepsreglementering zoals ciie

in het Reglement van Arbeid en in de

Ereregelen van het Nederlands Insti-

tuut van Accountants is vervat. De

volledige inhoud luidt als volgt:

Inleiding;

Th. de Boer

Ontstaan en ontwikke-

hng van de controlerende functie

(art. 1 R.v.A.);

J. W. Pon

De adviserende functie

van de accountant (art. 1 R.v.A.);

Drs. G. J. Bramer

De deugdelijke

grondslag voor accountantsverklarin-

gen (art. 2 R.v.A.);
Prof. R. W. Starreveld

De accoun-

tant en de automatisering van de ad-

ministratie (art. 2 R.v.A.);
A. van Heerden

De toepassing van
steekproeven als element van de eigen

actie (art. 2 R.v.A.);

W. H. Merckel

Enkele aspecten van

de organisatie van de accountants-

arbeid (art. 3 R.v.A.);
H. D. de Leeuw

De collectieve ver-

antwoordelijkheid (art. 4-5-6 R.v.A.);

J. Uiterlinden

Gebruik maken van

verklaringen van andere accountants

(art. 7-8 R.v.A.);

Drs. J. Kleerekoper

De accountants-

verklaring (art. 9 t/nl 12 R.v.A.);

H. H. Bosch

Enkele aspecten van het

openbaarmaken van accountantsver

klaringen (art. 13-14-15 R.v.A.);

G. Timmer

De jaarrekening als

onderdeel van de verslaggeving van

naamloze vennootschappen (art. 16

R.v.A.);

Prof. Drs. G. L. Groeneveld

‘Goed

koopmansgebruik’ of bedrijfsecono-

misch beginsel in de jaarrekening

(art. 16 R.v.A.);

A. van den Berg

Controle op het

bestaan van activa en passiva als ele-

ment van de omspannende controle

door de accountant (art. 16 R.v.A.);

C. Broeksma

Het zelfstandig balans-

onderzoek (art. 17 R.v.A.);

P. H. Boschma

Geboden en ver-

boden in de Ereregelen (art. 1-7-8-9

Ereregelen);

Ch. J. Wesselius

De onzijdigheid en

de onafhankelijkheid van de accoun-

tant (art. 3-4-5 Ereregelen);

R.
Elzinga

Vormen van uitoefening

van de accountantspraktijk in Neder-

land (art
:
6 Ereregelen).

Dit boek markeert a.h.w. de over-

gang van N.1.V.A. naar N.1.V.R.A.

P. E. Rosove, e.d.: Developing Corn-

puter-Based Information Systems. In-

formation Sciences Series. John Wiley,

New York 1967, 384 blz., 140 sh.

Inhoud: P. E. Rosove

Introduction;

P. E. Rosove

Management problems

in the development process; P. E.

Rosove

The system requirements

phase; J. Jaffe

The system design

phase; J. J. Connelly

Design and

production of computer programs;

P. E. Rosove

Personnel and organi-

zational design; L. A. Friedman

Design and production of system

procedures; P. E. Rosove

Design

and production of the training pro-

gram; P. E. Rosove

The installation

phase; H. Sackman

System testing

and evaluation; P. E. Rosove

Retrospect; Bibliography; Index.

Mededelingen

Panta Rei

Vereniging van Afgestudeerden der Nederlandse

Ee )nomische Hogeschool

Op maandag 19 februari a.s. wordt door PANTA REl

een bijeenkomst gehouden in de irenezaal van Restaurant

Engels te Rotterdam.
Aanvang 20.00 uur.

Spreker

: Prof. Dr. W. Eizenga.

Onderwerp: De ontwikkeling van de financiële instellingen
tot gezinsbank.

Belangstellenden worden gaarne uitgenodigd deze vergade-

ring bij te wonen.

E.S.B. 7-2-1968

r
j
e

_.~

Beleggings-voorlichting:
aan hen die zich thuis
willen oriënteren stelt de AMRO Bank de volgende

publicaties kosteloos ter beschikking: • AMRO

Beu rsnieuws (wekelijks, met veertiendaagse bijlage)

• Kerngetallen van Nederlandse effecten • De

Obligatiegids.

Beleggings-adviezen:
de honderden kantoren

van de AMRO Bank staan te uwer beschikking voor

individuele beleggings-adviezen en portefeuille-

onderzoek.

AMRQ BANK

AMSTERDAM-ROTI’ERDAM BANK

127

Dr. H. Booij: Over niarktvormcn en

economische research
(inaugureie rede

Rotterdam). F. Bohn, Haarlem 1967,

21 biz., f. 2.

Dr.
J. M. G.
van der Roei: Honderd

jaar landbouwmechanjsatje in Neder-

land.
H. Veenman & Zonen (in op-
dracht van de Koninklijke l-Iandel-

maatschappij v/h Boeke & Hu’idc-

koper), Wageningen 1967, 307 blz.,

f. 35.

Haar honderdjarig bestaan was voor

de Koninklijke Handelmaatschappij

v/h Boeke & Huidekoper (in landbouw-

werktuigen) aanleiding opdracht te

geven tot het schrijven van niet een

gedenkboek over de firma zelf ‘doch

van een studie van algemene aard die

verband hield niet het arbeidsterrein

van de onderneming: honderd jaar

landbouwmechanisatie in Nederland.

Veel illustraties verlevendigen de

tekst. Aan de uitvoering van het boek

is veel zorg besteed.

roept sollicitanten op voor de functie van

Chef algernené zaken

en comptabiliteit

De hierna te noemen belangrijke taken dienen door deze staffunctio-naris te worden vervuld

Leiding geven aan de chefs van de boekhoudkundige en admi

nistratie’e afdelingen.
Het geven van richting aan opbouw en werkwijze van genoem-

de afdelingen, mede ten dienste van de informatie van de
technische afdelingen.

Leiding geven bij het samenstellen van de jaarstukken.

Coördinatie rapportering aan directie omtrent rentabiliteit en
liquiditeit.

Op hoog niveau kunnen oordelen over arbeidsaangelegen-
heden, belastingwetten en sociale verzekeringen voor interne
adviezen en voorbereidingen van besluiten.

Door het bezit van juridische kennis of belangstelling in staat
zijn om zo nodig met behulp van externe adviezen de contrac-
tuele, technische en personele aangelegenheden juridisch te
kunnen begeleiden.

Het onderhouden van contacten met overheidsinstanties, werk-
gevers- en werknemersbonden, waar dit nodig is voor infor-
matie, inspraak en advies.

Opleiding : Bij voorkeur universitair niveau of register-accountant.

Een hoog peil van kennis op het gebied van comptabele
zaken en administratieve verwerking is in ieder geval
vereist.

Leeftijd

Oriistreeks 35 jaar.

Inwerken

Er bestaat in ons bedrijf de gelegenheid om gedurende
ca. 2 jaren te worden voorbereid op het vervullen van
deze functie.

Door deze gunstige mogelijkheid zou ook een iets
jongere sollicitant, die meent binnen redeliike tijd de
genoemde taken op zich te kunnen nemen, in aan-
merking kunnen komen.

Sollicitaties te richten aan de directie van de N.V., Postbus 4026,
Amsterdam.

AANNEMING MIJ

DE KONDOR NV

AMSTERDAM .0

U wilt

mijnheer

zelf

spreken?

en liefst in zijn vertrouwde
stoel?
Dat kan!

Een zeer
zorgvuldig voor-S

bereid lezerskringonder-

zoek heeft namelijk niet

alleen geconstateerd dat
E.-S.B. bij de leiding van
het Nederlands bedrijfs-

leven bijzonder goed is in-
gevoerd, maar ook dat het

blad zeer algemeen ge-

lezen wordt.

De sterke toename van

het
advertentievolume van

E.-S.B.,
is dan ook niet

,,zomaar” tot stand ge-

komen.

Wij, zenden u dit lezers-

kringrappert (71 pagina’s)

gaarne ter inzage, in de

overtuiging dat u zich dan

E.-S.B.
zult weten te her-

inneren als u iets te zeggen

heeft, wat mijnheer zelf

moet weten.

Adm.
E.-S.B. –
Postbus
42 –
Schiedam

128

PROVINCIALE PLANOLOGISCHE DIENST

IN ZUID-HOLLAND

Bij het bureau onderzoek van bovengenoemde dienst kan in
één van de planologenrangen een

ACADEMISCH GEVORMD ECONOOM

worden geplaatst met ervaring in planologische aangelegen-
heden en in het samenstellen van ambtelijke rapporten.

De te benoemen functionaris zal worden belast met het geven
van leiding aan een sectie voor sociaal-economisch onderzoek
en het onderhouden van contacten op ambtelijk niveau met
diverse diensten en bedrijven.

Het te bieden salaris is afhankelijk van opleiding, leeftijd en
ervaring. De A.O.W./A.W.W.-premie komt ten laste van de
provincie.

Uitsluitend schriftelijke sollicitaties kunnen worden gericht aan het hoofd van het bureau Personeelszaken van bovengenoemde
dienst, Koningskade 2 te ‘s-Gravenhage.

Desgewenst worden telefonisch inlichtingen verstrekt (telefoon
no. 070-81 4611).

I[f1*I

Burgereester en wethouders der gemeehte Groningen roepen
– sollicitanten op voor de betrekking van

HOOFDCOMMI ES

bij de secretarie-afdeling financiën.

Vereist: diploma GA l en diploma GF of vergevorderde studie
voor laatstgenoemd diploma, alsmede ruime

ervaring
op het terrein van de gemeente-financiën.

Salarisgrenzen : f1146,— tot f1500,— per maand.

Vakantietoelage 6 procent per jaar.

Geen inhouding premie A.O.W.IA.W.W.

De salarisherziening per 1 januari 1968 is in bovengenoemde
bedragen niet begrepen.

Verplaatsingskostenbesluit en l.Z.A.-regelirg zijn van toepassing.

Sollicitaties binnen 14 dagen aan burgemeester en wethouders,
Grote Markt 1 te Groningen.

Bij de
Sociale Verzekeringsbank

te Amsterdam kunnen worden geplaatst

A. een eerste

assistent-accountant

Werkterrein : plaatsing op afdeling Interne Controle ter behan-
daling van veelsoortige controle- en organisatieproblemen.
Vereisten : Leeftijd tot ca. 35 jaar.

Gegadigden dienen de accountants-examens tot en met bedrijfsèconomie met succes te hebben
afgelegd en bereid, te zijn hun studie tot het bereiken van het diploma van registeraccountant
te voltooien.

B. een gevorderde assistent-accountant
resp. administratief medewerker

Werkterrein : plaatsing op afdeling Interne Controle met de speciale taak om verslagen samen
te stellen van de besprekingen inzake systeem-vernieuwingen enz. op organiatorisch gebied.

Vereisten : Leeftijd tot ca. 35 jaar.
Diploma S.P.D., M.B.A. of met succes afgelegde accountanisexamens tot en met
bedrijfseconomie.

Algemene gegevens:


– Sollicitanten dienen rekening te houden met een geneeskundig en psychologisch onderzoek.
– Aanstelling zal plaatsvinden op een bruto-salaris tussen f 1306,— en f1750,—, afhankelijk
van leeftijd, opleiding en ervaring.
– A.OW.- en A.W.W.-premie komt voor rekening der Bank. – Vakantietoelage (6 procent) volgens Rijksregeling.
– Gunstige vakantieregeling.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van opleiding en ervaring binnen 2 weken te richten
aan de afdeling Personeel der Sociale Verzekeringsbank, Apollolaan 15, Amsterdam-zuid.

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau
zijn
de

advertentiekolommen van

,Économisch-Statistische

Berichten” het aan gewezen

medium:

le)
Omdat Uw annonce onder
de gandacht komt van stafper-

soneel In de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen daar diegenen, die de –

zakelijk belangrijke beslIssIngen

nemen, of daarbij van grote

Invloed zijn.

E.-S.B. 7-2-1968

1 2

EC. DRA., BEKEND MET HUIDIGE MATH.-EC. VAKTAAL,
BEËDIGD VERT. FRANS, GYMN. B-OPLEIDING, BIEDT
AAN VAKGESCHRIFTEN TE VERTALEN UIT HET FRANS,
ENGELS, DUITS OF RUSSISCH.

M. Blumer-Wiessing, Koloniepad 4, Blaricum, tel. (0215347 61..

Overweegt
U
eens
ook
E.-S.B.

in Çiw publiciteit,
te
betrekken!!!

•_____

STAAT DER NEDERLANDEN

6
1
/2
pct LENI

NG 1968

uitgegeven krachtené de Leningwet 1967 (Stb. nr. 383)

LENINGBEDRAG

vast te stellen, na sluiting van de

inschrijving.

KOERS VAN UITGIFTE 991/2
%

Schuldbewijzen aan toondergroot nominaal f1000 en

1100. Schuldregisterinschrijvingen groot ten minste

f100.000.

LOOPTIJD TEN HOOGSTE 25 JAREN .

Aflossing in 15 jaarlijkse teFmijnen, afwisselend’7
0
/o,

6% en 7% per jaar, zodat telkens in drie opeenvolgen-

de jaren
200/o
van de lening wordt afgelost. Eerste

aflossing op 1 maart 1979, vervroegde gedeeltelijke of

algehele aflossing op of na 1 maart-1978 te allen tijdè


voorbehouden.

JAARCOUPONS PER 1 MAART
INSCHRjJVING

OP 8 FEBRUARI 1968 VAN 9-16 UUR

bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën

.te Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de

leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel te

Amsterdam, de Vereeniging van Effeôtenhandelaren te

Rotterdam of van de Bond voor den Geld- en Effecten-

handel in de Provincie te ‘s-Gravenhage.

Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden op-

gegeven, dat zij door de Bank of Commissionair op

de inschrijvingsdag
véér 16 uur
kunnen worden inge-

• diend bij het Agentschap.

STORTING

op 1 maart 1968 v66r 12.30 uur bij de Nederlandsche

Bank te Amsterdam.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeien-
de lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft.
waardeert.

Dit heeft vele redenen het bevat
wekelilks

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-

kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.

4e Een leerzame vragenrubriek, ad. viezen voor velen inhoudend.

5e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) -telkens
wanneer -hieromtrent iets te mei.
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.

130

-940-0′

13

Aan de reeds wijd en zijd bekende UNIVAC
Vocfrnaamste kenmerken UNIVAC 9400f”

9200 en 9300 computers is een nieuw
type
agnetIschdraadeheU9
2
en
,24

toegevoegd: de 9400. Het is de meest lo-

kln’iin, kaartponser: 200 of 250 k/min

rege/drukker:

riische uitbreidinn van de UNIVAC 9000-

900 tot 1600 r/min

magneetbanden: 34 tot 192K
bytes/sec

schijven geheugens: .7.3
tot 58 miljoen bytes

Serie.
per
subsysteem

datacommunicatie:
1 tot 64 duplexlijnen,

.
De volledige uitwisselbaarheid van hard-

a/le,
typen terminals

satellietcomputcrs: 9200/9300.
100411005, computers van andere merken, ioals 360/XX..

ware en programmas staat voorop. Dit

garandeert moeiteloos groéien: van 9200
lrpEy
RAND HOLLAND N.V.
naar9300, van 9300 naar 9400. Zonder her

programmerjng en naargelang behoeften.


Afgestemd op exactetoepassingseisen. Bin-

nen de grenzenvaneen budget.

.

1

Ook de nieuwe UNIVAC 9400 is geheel

modûlair van opbouw. De middelgrote

basisconfiguratie kan gemakkelijk worden

uitgebreid. Met hypersnelle magneetbanden

. –

IJ.’

en direct toegankelijke schijvengeheugens

bijvoorbeeld. Maar ook met door-en-door
,

“;•
. –

beproefde téchnieken voor snelledatacom-

municatie. Multiprogramméring zorgt voor

méér werk in heeLkorte tijd. De modernste

•..

hardwaré-technieken leveren de gunstigst

denkbare. kosten/prestatieverhoudingen. Er

~

is veel software, veelzijdiger dan ooit!

ls.het een wonder dat de UNIVAC 9000-

Serie

een produkt van de pionier der elek-

tronische informatievrwerking

een goede
NIVAC

$euze is van zoveel ondernemingen en in- JohannesVermeerstraat7,Amsterdam-Zuid

:

stellingen?

Telefoon: ‘020- 73 32 32

Yr/un 68-1

.

E.-S.B. 7-24968

.

.

.,

.

131

uw aandeel
meer informatie

•-+–+-+–+-+-+–+–+-+-+-+-+–+–+-+-

snelle
computer-

ENQUE
TES
verwerking
programma

De vragenlijsten worden over-
genomen op ponskaarten, die
door onze computer snel wor-
den verwerkt. De mogelijkheden
van ons computerprogramma
,,PARAET” zijn hierbij prak-
tisch onbeperkt zodat o.a. kruis-
tabellen, selecteren op meer
kenmerken, statistische bere-
keningen, toetsen op signifi-
cantie efficiënt uitvoerbaar zijn.
Ook bij de indeling van de
vragenlijsten kan ons advies
tot besparingen in de verwer-
kingskosten leiden.

ons aandeel

Vraag vrijblijvend inlichtingen en documentatie bij:

REKENCENTRUM VOOR ADMINISTRATIE, EFFICIENCY ENTECHNIEK

Lovinklaan 1, Arnhem,Tel. 08300-30711(toestel 275) van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij

A
ft’las—

I

Z
OGEM~

N.V. OVERZEESE GAS- EN ELECTRICITEITMAATSCHAPPIJ

Rotterdam

Wegens uitbreiding van de opdrachten aan ons Reken-
centrum, hetwelk werkzaamheden verricht ten behoeve
van onze Nederlandse installatie- en groothandelbedrijven,
zoeken wij kontakt met een

ECONOOM
of

REGISTER ACCOUNTANT

De te benoemen funktionaris zal in het bijzonder worden
belast met werkzaamheden op het gebied van Organisatie
en automatisering.

Eventuele, voor
de goede uitoefening van zijn taak
nood-
zakelijke, opleidingen worden door ons verzorgd.

Zij, die belangstelling hebben voor de vakante funktie
en die reeds vergevorderd zijn met de accountantsstudie
(t/m Administratieve Organisatie) kunnen eveneens
solliciteren.

Leeftijd: 25 tot 35 jaar.

Gegadigden worden uitgenodigd een sollicitatiebrief te zenden aan
het Hoofd Centrale Personeelsdienst van de N.V. Overzeese Gas-

en Electriciteitmaatschappij, Heem raadssingel 226, Rotterdam-3,

Eigenlijk alles

op het gebied van

genummerd

centrale-drukwerk

aan rollen

ROELANTS

S CH IE DAM

afd. waarde-drukwerk

132

Auteur