Ga direct naar de content

Jrg. 52, editie 2615

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 18 1967

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 oktober 1967

52e jaargang, no.
2615

verschijnt wekelijks-

Jeu

………………….
1035

Prof. Dr. P. J. A. ter Hoeven:
Verkeerde politiek bedrijven
met werkloze bouwvakkers.
1036

Prof. Dr. J. Wemeisfelder:
Capriolen bij ,,capital bud-
geting”………………
1038

Drs. H. Kraajjeveld:
Saarland, de Frans-Duitse
handel en de intra-handel
van de E.E.G .

……….
1040

Dr. J. Panglaykim en K. -D.
Thomas:
The Indonesian Bonus Ex-

port

System………….
1043

Notitie:

Inkomensverdeling 1962

..
1044

Ingezonden

stuk:

Drs. M. Hart:
Begrotings-
politiek, conjunctuuromsiag
en infiatoire financiering ..
1046

Mededelingen

voor

econo-
misten

……………..
1047

B o e k b e s p r e k i n g :

L. Kish: Survey Sampling en
C. C. Li: Introduction to Ex-
perimental

Statistics

(bespr.
door Drs. G. J. Aeyelts Ave-
rink)

…………………
1048

Prof. Dr. C. D. Jongman:
Geld- en kapitaalmarkt ..
1049

Recente publikaties

..

1047,
1050

Jeu

p

ERHAPS an awareness of the futility of all these phoney conference
batties had at last overwhelmed them; or maybe it was just boredom

with the familiarity of the arguments on both sides”. Met deze woorden

schetste The Economist
de houding van de ,,rebellen” aan het einde van

het Labourcongres te Scarborough. Men zou deze typering evenzeer kunnen

gebruiken voor de Tweede Kamer aan het eind van de driedaagse algemene

beschouwingen, zij het dan in dit geval voor de
gehele
bevolking van de

vergaderruimte: volksvertegenwoordigers, ministers …..én toeschouwers.

Futility and boredom, vergeefsheid en verveling. Vergeefsheid omdat

de betrokken stellingen duidelijk gemarkeerd waren, niemand binnen de

regeringspartijen, zelfs geen enkele radicaal, er ook maar iets voor voelde

het zoveelste kabinet niet meer dan een inwerkperiode te gunnen en ook

de oppositie eigenlijk geen reëel alternatief zag (vandaar het grapje volgens

hetwelk Den Uyl bang was dat zijn moties zouden worden aangenomen).
Verveling omdat van enige spanning, van een verrassingselement – vorig

jaar wel aanwezig en hoe! – nu geen sprake was, geen sprake kon zijn.

Men kende déwederzijdsé argumenten langzamerhand zo goed dat men bij

wijze van spreken niet naar de repliek behoefde te luisteren om dupliek

te kunnen leveren.

Veel van onze politieke discussie, zoals zij zich althans naar buiten

vertoont, draagt dit beeld: de meningen liggen spijkervast; we doen alsof

we luisteren en alsof we bereid zijn ons eventueel te laten overtuigen door

de kracht van de argumenten van de tegenpartij. We weten echter al wat

de laatste zal gaan zeggen en we zijn het daarmee reeds oneens voor hij

zijn mond heeft opengedaan. Maar we gaan tot de grenzen van ons fysiek

uithoudingsvermogen door urenlang te pretenderen zijn argumenten op ons

te laten inwerken. Inderdaad, een ,,phoney battie”.

Om tot de Kamer terug te keren; had ieder nu nog maar zijn best gedaan

om de eigen inbreng wat smaakvol op te dissen, dan had zich althans

nog iets van een levendig debat voltrokken. Vooral onder de financiële

specialisten waren er helaas die kennelijk de mening waren toegedaan dat

academische soberheid het loslaten van alle eisen van voordracht impliceert.

Men ware in dit geval het meest consequent door de rede onuitgesproken

te laten en meteen in de Handelingen op te nemen; de Minister en het handje-

vol Kamerleden waarvoor de inhoud verplichte literatuur is, lezenhet dan

wel; vele manluisteruren blijven bespaard. Waar trouwens toch reeds de

vaste Kamercommissie voor Financiën de Minister vragen voorlegt ter

voorbereiding van de algemene beschouwingen (huiswerk dat de Minister

binnen enkele dagen maakt en de Commissie weer toestuurt) zou men zich

kunnen afvragen of nog niet een stap verder moet worden gedaan. Namelijk

dat ook het commentaar van de fracties in eerste ronde, hetwelk nu twee

van de drie dagen vergde, voortaan schriftelijk wordt vastgelegd en dat

slechts de repliek- en dupliekdag wordt gehandhaafd. De regering zou dan

bovendien niet gedwongen zijn haar antwoord in één avond klaar te stomen.

De pers zou door middel van uitgebreide samenvattingen van de fractie-

commentaren ervoor moeten zorgen dat de eis van democratische openheid

geen geweld zou worden aangedaan.

,,En de interrupties dan, die het vergaderen nog wat levendig houden?”,

vraagt de bezorgde lezer zich misschien af. Ach, nu ,,heckler” no. 1, het

Kamerlid Roemers, ‘s lands vergaderruimte gaat verlaten, is er ook wat dat
betreft wel de jeu af.
dR

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

172

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:

J. Geluck.

1035

Verkeerde politiek bedrijven

met werkloze bouwvakkers

p

OLiTIEK leeft bij de gratie van druk en tegendruk.

Nu de traditionele zekerheden van de Nederlandse

politiek aan waarde lijken te verliezen, neemt ook hand

over hand de bereidheid toe om kritiek te leveren. Als

dit blijvend mocht zijn, een gelukkige ontwikkeling. De

regering-Cals heeft indertijd als een soort lokvogel ge-

fungeerd, de regering-De Jong lijkt nu een begeerlijke,

want niet zo gevaarlijke prooi. Het belooft dus een groots

jachtseizoen te wor’den. Alvorens met zwaar kaliber op

safari te trekken, is het wellicht nuttig een moment stil

te staan bij de regels van dit spel. Minimumregel is wel,

zich te gedragen als ,,a good sport”. Men dient in zijn

kritiek het standpunt van de tegenstander zorgvuldig

te toetsen, voor men gerechtigd is tot een afwijzend oordeel.

Zonder argument en contra-argument is een zinvolle

politieke discussie niet mogelijk.

Aan dit criterium gemeten blijft het jongste rapport van

het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid ernstig

onder de maat. De materie:
Enkele gegevens betreffende de

ontwikkeling van de werkgelegenheid in de bouwnijverheid

(september 1967) is ongetwijfeld een hoogst zorgelijke zaak,

dat mag men niet ontkennen. In dit korte rapport, waar-

van het leeuwedeel bestaat uit twee lange tabellen en een

serie daarop gebaseerde landkaartjes, worden zware poli-

tieke beschuldigingen geuit. Deze zijn nu naar buiten ge-

bracht als een bijdrage tot een kennelijk voorheen ont-

brekende ,,noodzakelijke oriëntatie”, waarbij bovendien

nog in de loop van dit jaar een nader rapport in het voor

uitzicht wordt gesteld. Aangezien men daar een verant-

woording van de gevolgde methoden van berekening en
raming mag verwachten, in het bijzonder van de gehan-

teerde veronderstellingen, is het prematuur die nu in de

discussie te betrekken. Het oordeel over de juistheid van

de getrokken conclusies, op basis van dit en vooralsnog

ongepubliceerd materiaal, dient dus te worden opgeschort.

De bezwaren richten zich voorlopig meer tegen de wijze,

waarop in dit rapport de discussie wordt aangevat.

Het gehele betoog wordt verwrongen door fundamen-

tele fouten in de begripsvorming. Zo is met het begrip

,,overheid” – de partij die in staat van beschuldiging wordt

gesteld – opvallend achteloos omgesprongen. Ten einde

het optimisme van overheidszijde over de werkgelegenheid

in de bouw te demonstreren, worden achtereenvolgens
genoemd Bogaers’ bouwnota, de C.P.B.-studie over de

Nederlandse economie in 1970 en enkele losse medede-

lingen over het nog ongepubhiceerde rapport van de

Commissie Bouwpianning. Men behoeft bij zijn politieke

stellingname niet nauwkeuriger te zijn dan de redelijkheid

verlangt, maar dat hier drie zeer uiteenlopende stukken

bijeen worden genomen, waarvan slechts de eerste bindende

beleidsconsequenties heeft gehad, is zonder meer evident.

Zowel in de ondertitel als in het voorwoord van de direc-

teur wordt het niet-bindende karakter van de 1970-studie

sterk beklemtoond. Evenmin ligt het op de weg van de

Commissie Bouwpianning bindende beleidsadviezen te

formuleren. Dat op dezelfde bladzijde vervolgens wordt

geconcludeerd, dat deze ,,overheid”, alle optimistische
geluiden ten spijt, nu ,,verantwoordelijk” moet worden
gesteld voor de feitelijk optredende werkloosheid, ver-

groot de verwarring nog verder. Er zijn geen uitvoerige

beschouwingen over significa en maatschappelijke samen-

hangen nodig om te manen tot voorzichtigheid met een

begrip als , ,verantwoordelij kheid” in het sociaal-econo-

misch beleid. Overal tussen Den Haag en Vinkeveen zit

,,overheid”, zodat men wel dient aan te geven wie wat

waarom wordt toegerekend.

Die vraag naar de verantwoordelijkheid is zeker niet

zinloos, maar zou een daarop gericht uitvoerig en nauw-

gezet onderzoek vragen, hetgeen in de onderhavige studie

is nagelaten. Bij een dergelijk onderzoek zou het, met

betrekking tot de rol van het C.P.B. in het politiek proces,

ongetwijfeld zijn nut hebben de hypothese te onderzoeken,

welke is vervat in de volgende zin: ,,Gezien de discre-

pantie tussen prognose en realiteit, die op korte termijn

reeds blijkt te bestaan, kan men zich afvragen of voor

de studie en het rapport de voorwaarden aanwezig zijn

om tot van het beleid onafhankelijke en dus afwijkende

conclusies te komen”. Deze vraag uit het voorwoord

komt echter in de vorm van een geverifieerde stelling als

zesde en laatste conclusie weer terug. Een waarneming

onafhankelijk van het overheidsbeleid (bijv. door een

Amerikaans instituut??) wordt daar als ,,doelmatig”

aangeprezen, terwijl iedere verificatieprocedure, met ver-

werping van alternatieve verklaringsmogelij kheden voor

de gewraakte discrepantie, in de tussenliggende delen van

het rapport ontbreekt. De bewering is een bewering ge-

bleven. Zonder een scherper begripsvorming zou zulk een

onderzoek trouwens weinig overtuigende resultaten hebben

opgeleverd.

D

AARNAAST trekt deaandacht een miskenning van

de realiteiten van de Nederlandse politiek. Uit

regionaal sterk onderverdeelde cijfers over nieuwe

opdrachten aan architectenbureaus e.d. uitgedrukt in

maanden produktie wordt geconcludeerd tot het verlagen

van het niveau van de bouwproduktie in de gebouwen-

sector buiten de woningbouw. De cijfers hebben betrekking

op de jaren 1965 en 1966, terwijl voorts een daarmee

onvergelijkbare reeks wordt gegeven lopend van 1 april

1966 tot 1 april 1967. Zonder verdere aanduidingen over
de verwerking van de basisgegevens, zijn tot nader order

voornamelijk de gevolgtrekkingen van belang. Die be-

helzen de verwachting van op korte termijn een teruggang

en op middellange termijn een terugval van de werk-

gelegenheid in de bouw. De korte-termijnconclusie is een

prognose ex post, waarvan ieder krantelezer intussen

wel op de hoogte is. Van de prognose op middellange

termijn kan slechts worden gezegd dat die, hoewel misschien

niet onjuist, nauwelijks haar fundering in het gepresen-

teerde materiaal kan vinden.

Veel belangrijker is echter de vraag naar de politieke

relevantie van deze conclusies. Het Kabinet-De Jong

heeft zijn regeringsprogramma eerst op 18 april 1967 ont-

vouwd. Zodoende kan het dit rapport rustig naast zich

neerleggen: de schuldige zal wel die radicale dwarsligger

Bogaers zijn. Het zittende Kabinet wordt het te gemak-

kelijk gemaakt, omdat geen evaluatie van bestaand beleid

plaatsvindt. Toch zou daarover, zeker ook in een zeer

kritische zin, nog menige opmerking zijn te plaatsen.

Minister Schuts streven is, blijkens allerlei opmerkingen

in de Memorie van Toelichting, gericht op het bewaren

1036

van het produktie-apparaat, niet primair op het hand-

haven van de produktie. Zelfs het programma van jaarlijks

125.000 woningen heeft voor hem niet die magische klank,

welke het voorheen wéliswaar voor een korte periode

tot een onwrikbaar beleidsdoel maakte. De woningwet-

bouw wordt zeer nadrukkelijk teruggedrongen ten voor-

dele van ,,de krachten welke in de maatschappij werk-

zaam zijn”. Zijn voorkeur voor een regionaal liberalisatie-

programma en voor een selectieve werkgelegenheids-

politiek zijn indicatief ten aanzien van zijn plannen.
Over de merites van deze aanpak kan, liefst aan de hand

van kwantitatieve gegevens, getwist worden. Er is een

duidelijke beleidsombuiging ook op dit punt. De achter-

gronden van deze ombuiging kan men naspeuren in de

Miljoenennota, zo onduidelijk is dit staatsstuk nu ook

weer niet. Daarom is er alle aanleiding hierop in te gaan,
doch dit wordt juist verzuimd in het E.I.B.-rapport. Toch

heeft Minister Witteveen, schrijvend over meerjarige

programma’s, dit knelpunt in de Miljoenennota 1968

expliciet aan de orde gesteld. De labiliteit van de Neder-
landse kabinetten vormt het meest klemmende argument

voor een meerjarenplanning, doch is er waarschijnlijk

tevens de grootste hindernis voor. Niemand die hoopt op

een lang politiek leven, kan ich publiekelijk voor een al te

lange toekomst vastieggen. Hij moet, misschien wel op

een zeer korte termijn, open blijven voor koersverande-

ringen. Die buigzaamheid kan men alleen verwerven door,

wellicht met zorg vervuld, de toekomst zoveel mogelijk
de toekomst te laten. De continuïteit is daarom dikwijls

ver te zoeken. Tegenover dat nadeel staat, in Schuts
woorden, de mogelijkheid voor een ,,slagvaardig en

flexibel beleid”. Door niet rekening te houden met die

situatie, evenals door de verwaarlozing van de politieke

samenstelling van het zittende Kabinet, draagt dit rapport

weinig bij tot een geïnformeerde publieke discussie.

Bijzonder betreurenswaardig is voorts dat geen aandacht

werd besteed aan de maatregelen, die de regering tot

heden heeft genomen ter bestrijding vân de werkloosheid.

Juist in de bouwnijverheid heeft de werkloosheid zulke

vormen aangenomen; dat een exacte, niet-speculatieve

benadering meer dan ooit geboden is. Van de bekende

f. 400 mln, komt, opnieuw volgens Minister Schut, een

groot deel ten goede aan de bouwnijverheid. Er zijn andere

maatregelen genomen: stimulering van de economische

ontwikkeling o.a. in het noorden en in Zuid-Limburg,

investeringspremies op vaste activa, voorschotten op

premies, rentesubsidies e.d. Wat is nu zo exact mogelijk

het effect, reeds meetbaar of te verwachten, van dit rege-

ringsoptreden? Welke gevaren zijn hieraan verbonden?

Blijft het beleid te verbrokkeld, te zeer afgestemd op nu

(liii.)

optredende knelpunten? Welke alternatieven doen zich

voor? Wreekt zich hier nu, hetgeen eens door een inter-
nationale commissie werd geconstateerd, dat Nederland

eigenlijk geen gecoördineerd arbeidsmarktbeleid kent?

Hoe zou er dat dan moeten uitzien, met name waar het de

bouwnijverheid betreft?

Op al die vragen geeft het rapport geen antwoord,

omdat zelfs de vragen niet worden gesteld. Uitermate

treffend is bovenal het ontbreken van iedere verwijzing

naar de geografische mobiliteit in een rapport waarin

een verdeling van Nederland in liefst 43 gebieden wordt

gegeven. Wel wordt met betrekking tot de werkgelegenheid

op de middellange termijn nadrukkelijk gewezen op de
toekomstige noodzaak tot vervanging van een deel van

de verouderende woningvoorraad. Ook dat probleem

wordt echter in de Memorie van Toelichting aangesneden.

De Minister wijst op een proces van gedeeltelijk spontane

sanering. Natuurlijk is het de vraag of dat voldoende is,

maar daarover zegt het rapport weer niets. De vervanging

van woningen op grote schaal zal volgens de bewindsman
eerst ,,geleidelijk” op gang kunnen komen. Hij zie’t daarin

mede een instrument tot ,,het voorkomen van stagnatie

in de bouwproductie”, blijkbaar ondanks vertragingen

voortvloeiend uit de uitvoerige voorbereiding op ge-

meentelijk vlak. Ons ruimtelijk beleid is immers nog niet

bijzonder uit de verf gekomen. Wellicht verwacht hij dat,

indien het produktie-apparaat in stand kan worden ge-

houden, straks toch nog vrij snel nieuwe objècten kunnen

worden aangevangen. Hij bepleit een groter accent op

,,kostenbesparing” in de plaats van op ,,arbeidsbesparing”.

De gevolgen voor de werkgelegenheid hiervan kunnen,

mede gezien tendenties tot produktiviteitsverhoging,

mechanisering en arbeidstijdverkorting, misschien interes-

sant zijn.
Kritische toetsing van deze en alle andere vrome wensen

en optimistische verwachtingen ontbreekt helaas in de

E.I.B.-studie. Toch is dit rapport na de derde dinsdag in

september afgesloten. Het is in generlei opzicht een bijdrage

tot de politieke discussie, ook geen bijdrage tot een nood-

zakelijke oriëntatie. Over het huidige beleid, zoals voor-

genomen door het Kabinet-De Jong, zegt het nagenoeg

niets. Dit manco bleek maar al te duidçiijk in het

recente Kamerdebat. Alle sprekers toonden zich terecht

verontrust over de werkgelegenheid in de bouw. Met

een zorgvuldig onderzoek naar de mogelijke gevolgen

van de voorgestelde serie beleidsmaatregelen zou de

discussie in de Tweede Kamer veel effectiever zijn

verlopen. Ook incomplete gegevens en voorlopige con-

clusies werken stimulerend, doch zij moeten wel ter

zake zijn. Dit type informalie, hoe kritisch ook

geformuleerd, mag werkelijk een

nuttige bijdrage heten. Aan globale

aanvallen, gebaseerd op een weinig

subtiel begrippenapparaat en op nauwe-

lijks relevante cijferre ksen, bestaat

onder de huidige omstandigheden

generlei behoefte. Van een weten-

schappelijk instituut zou men, zeker

waar het de oplossing van een nijpend

sociaal vraagstuk betreft, een construc-

tiever bijdrage mogen verwachten.

Vooral omdat Bogaers het toch te druk

heeft met enkele andere zaken, die in-

tussen zijn aandacht hebben opgeëist.

Gewoon een gemiste kans.

Rotterdam. Prof. Dr. P. J. A. TER
}{oEveN.

E.-S.B. 18-10-1967
1037

Capriolen bij ,,capital budgeting”

T

OT de nieuwste onderwerpen in de economie behoort

het onderwerp ,,capital-budgeting”. Wij zouden dit

begrip in het Nederlands kunnen omschrijven als

het ,,plannen van investeringsuitgaven volgens rationele

criteria” Met name de laatste tien jaar wordt aan dit

onderwerp veel aandacht besteed. Er is een wassende

stroom aan literatuur, zowel wat betreft toeken als tijd-

schriftartikelen.

Wat daarbij opvalt is, hoe weinig uitgebalanceerd het

denken over deze zaken nog is en hoe elementaire zaken

in geavanceerde en minder geavanceerde publikaties soms

worden verhaspeld. Met name in Amerika bestaat
bij
het

publiceren van ,,textbooks” de neiging om maar vooral

,,bij” te zijn, waardoor te gemakkelijk dingen worden

opgenomen die niet geschikt zijn of nog niet geschikt zijn

voor publikatie in een leerboek.

Een merkwaardige, zich snel verbreidende, zonde tegen

logica en gezond verstand is de volgende. Meestal wordt

bij het exposé over de selectie van investeringsprojecten

gebruik gemaakt van een grafische voorstelling die kenne-

lijk geïnspireerd is op de grafische voorstellingen die in

de economie gebruikt worden bij het weergeven van vraag-

en aanbodfuncties. Voor zover ons bekend, is Solomon
1)

de eerste geweest die gebruik heeft gemaakt van de hier

nevenstaande grafiek (grafiek 1).

De toelichting op deze grafiek luidt dan als volgt.

Voor elk investeringsproject wordt de rentabiliteit be-

rekend. Men rangschikt daarna de projecten in volgorde

van rentabiliteit en construeert vervolgens – zoals in

grafiek 1 – een vraagschaal die voor een bepaald bedrijf

de vraag naar investeringsfondsen weergeeft (lijn D).

Men kan daarna evenzeer een grafiek maken van het

aanbod van vermogen (lijn S in de grafiek). Hoe méér

vermogen men tracht aan te trekken, hoe duurder het

wordt. Zo is het plaatsen van een aandelenemissie duurder

dan het gebruik van vermogen uit interne reserverings-

fondsen. Vandaar de stijgende aanbodcurve. Het snijpunt

nu van de vraagcurve D en de aanbodcurve S geeft dan

het ,,optimale” punt aan waar vraag en aanbod in even-

wicht zijn. De ondernemer zou volgens de grafiek voor een

bedrag OL moeten investeren.

Deze manier van grafisch voorstellen is thans zo wijd

verbreid dat men haar in vele boeken aantreft. Om maar

een enkel boek te noemen: wij vinden haar in het boek

van wijlen Drs. Willems:
De financiële structuur en de

vermogenskosten in de investeringsplanning en de kostprijs-

berekening,
in het boek van Bierman:
The capital bud-

geting decision,
in het boek van Merret en Sykes:
The

finance and analysis of capitalprojects,
in het boek van

Archer en Ambroso:
Business finance theory.
Het lijkt

waarschijnlijk dat deze grafiek ook op menig bord zal

verschijnen in lessen of colleges, waar deze problemen

worden behandeld.

Deze snelle verbreiding is vreemd, want aan deze presen-

tatie van het probleem ligt een merkwaardige drogrede-

nering ten grondslag. Het wordt hier voorgesteld alsof

door het spel van vraag en aanbod voor de ondernemer

een evenwichtsprijs tot stand komt die de omvang van zijn

investering bepaalt. Bij kapitaalkosten OP zou de vraag

naar investeringsfondsen groter zijn dan het aanbod

waardoor de prijs zou worden opgedreven tot het even-

wichtsniveau. Uiteraard gaat deze vergelijking mank.

Er is in het onderhavige probleem geen sprake van een

marktmechanisme. Zo kunnen, onder straks te bespreken

omstandigheden, bij kapitaalkosten OP de minder ren-

dabele projecten worden uitgevoerd, namelijk die welke

een rentabiliteit hebben van OP of hoger. De op zichzelf

winstgevende projecten met een rentabiliteit tussen OP

en OP’ zouden nu volgens de grafiek in elk geval afvallen.

Het snijpunt R in de grafiek is dan ook helemaal geen

punt dat maximale winst garandeert. De ondernemer die

zou proberen om zo’n grafiek na te bootsen, loopt het

risico dat hij onnodig verlies lijdt.

De gebruikte grafische voorstelling is met name niet

geschikt als hulpmiddel, wanneer de positief gemeten

helling van de aanbodcurve geringer is dan de negatief

gemeten helling van de vraagcurve, zoals grafiek 2 demon-

streert, waar de aanbodcurve gestileerd is tot een rechte

lijn.

In grafiek 2 zijn de investeringsprojecten ook eens op

een andere manier gerangschikt dan in grafiek 1, namelijk

in volgorde van opklimmende rentabiliteit gerekend

vanaf een rentabiliteit OP. Zij zijn weergegeven door de
curve D
2
. De zelfde curve is ook op de oude manier in
grafiek gebracht (de gestippelde curve D,; deze is een

spiegelbeeld van D
2
). Volgens de oude manier van re-
presenteren (curve
D
1
)
zou slechts een bedrag OS
1

worden geïnvesteerd, terwijl wanneer de curve spiegel-

beeldig als
D
2
wordt weergegeven een groter bedrag,

namelijk OS
21
winstgevend blijkt te kunnen worden

geïnvesteerd.

Nu is de zaak echter iets gecompliceerder dan met

curve
D.
wordt geïllustreerd. Er zij hier namelijk herhaald

dat de zoëven besproken manier van grafische weergave

alleen dân geoorloofd is, wanneer de positief gemeten

helling van de aanbodcurve van fondsen steiler is dan de

negatief gemeten vraagcurve. Wanneer het omgekeerde

geval zich voordoet (dus de aanbodcurve van fondsen

steiler verloopt dan de vraagcurve naar fondsen), kan de

zoëven genoemde methode geen dienst doen. De kosten

zouden dan in de grafiek voortdurend boven de opbrengsten

liggen. Geen enkel project zou dan op grond van de

grafiek voor realisatie in aanmerking komen, hetgeen in

dit geval natuurlijk onzin is, omdat de projecten met de

hoogste rentabiliteit kunnen worden gefinancierd met de

fondsen die de laagste vermogenskosten hebben. Dan is

de door Solomon gebruikte methode inderdaad juist,

omdat men dan de projecten moet rangschikken van

hoogste naar laagste rentabiliteit (in tekening een van

links naar rechts dalende curve).

Vormt het bovenstaande reeds een minder prettige

complicatie, waarmee men rekening zou moeten houden,

de zaak wordt nog onoverzichtelijker wanneer zich het

volgende voordoet. Het is namelijk ook denkbaar dat de
aanbodcurve van fondsen zodanig ,,geknikt” is dat deze
gedeeltelijk steiler en gedeeltelijk minder

steil verloopt

dan de curve van de vraag naar fondsen. Het zal duidelijk

1)
E. Solomon: ,,Measuring a company’s cost of capital” in Journal of business, 1955.

1038

GRAFIEK 1.
GRAFIEK 2.

Rentabiliteit

Rentabiliteit

12

Investeringsbedragen
0

51

Sa.

Investerings bed ragen

zijn dat een grafische voorstelling van het optimale punt

dan wel bijzonder ingewikkeld wordt, omdat men dan de

twee methoden in één grafiek moet combineren, waardoor

deze onleesbaar wordt.

De moraal die uit het voorafgaande volgt kan geen andere

zijn dan dat het het beste lijkt om de fraaie grafiekjes die

men thans allerwegen tegenkomt maar te vergeten, mits-

gaders de daarbij gegeven toelichting, omdat zowel het

een als het ander onjuist is en misleidend.

H

ET voorgaande geeft gelegenheid om een tweede

aspect aan te snijden dat in verband met het gestelde

rijst.

In de gewraakte grafische voorstellingen wordt gebruik

gemaakt van rentabiliteitspercentages, wanneer het gaat

om het aangeven van de winstgevendheid van de pro-

jecten. Het rentabiliteitspercentage is een omstreden

criterium, waartegen een waslijstje van bezwaren bestaat.

Een van de belangrijkste bezwaren is dat het rentabili-
teitscriterium – wanneer het gaat om de keus tussen twee

of meer projecten, waaruit men er maar één mag kiezen

– helemaal niets zegt over de absolute winstgevendheid.

Wanneer men de keus heeft tussen f. 1 voor een jaar uit-

zetten tegen 100 pCt., f. 1.000 tegen 20 pCt. en f. 10.000

tegen
5
pCt. dan is niet de investering tegen 100 pCt. de

meest winstgevende maar die tegen
5
pCt. Het rentabili-

teitspercentage is hier niets zeggend.

Uit dit bezwaar kan nog wel een uitweg worden gezocht

indien men toch wil vasthouden aan een dergelijk per-

centage. Men gaat dan met elkaar vergelijken welk rende-

ment elke ,,extra” investering heeft. Dus de ,,extra”

investering van f. 999 (= f. 1.000 minus f. 1) geeft een

,,extra” opbrengst van f. 100, ofwel een differentiële

rentabiliteit van ca. 10 pCt. Een ,,extra” investering van
f. 9.000 (f. 10.000 minus f. 1.000) geeft een ,,extra” op-

brengst van f. 300, ofwel een differentiële rentabiliteit van

3,3 pCt. Wanneer nu de kapitaalkosten 3,3 pCt. of lager

zijn, valt de keus inderdaad op het investeren van f. 10.000,

ondanks het feit dat dit project de laagste absolute

rentabiliteit heeft.

Dit hulpmiddel is nogal omslachtig ,en kunstmatig.

Bovendien loopt men ermee vast, wanneer de te verge-

lijken projecten ook verschillen in levensduur. Wanneer

de f. 100 van zoëven een opbrengst oplevert van 100 pCt.

over een periode van 10 jaar en de f. 10.000 over een

periode van één jaar
5
pCt., dan wordt de volgorde van de

aantrekkelijkheid van de projecten weer omgekeerd en

loopt men met een differentiële beschouwing vast.

Veel universeler is het dan ook om gebruik te maken

van de zgn. contante-waardemethode (wat dus in de

besproken grafieken niet gebeurt). Hierbij worden de

netto opbrengsten van een project verdisconteerd tegen

de heersende rentevoet. Deze contant gemaakte opbrengsten

worden vergeleken met het investeringsbedrag. Hoe groter

nu het verschil tussen de contant gemaakte netto op-

brengsten en het investeringsbedrag, hoe aantrekkelijker

het project.

Aangezien het hier om absolute bedragen gaat, verdient

deze methode van vergelijking de voorkeur. Wanneer men

echter met dit procédé een grafiek zou proberen te ont-
werpen â la Solomon, zou de grafische voorstelling nog

ingewikkelder worden. Men moet dan namelijk van alle

projecten de contant gemaakte netto winst berekenen met

behulp van verschillende discontovoeten. Om redenen

die hier verder buiten beschouwing worden gelaten, ver-

tonen de uitkomsten echter de onhebbeljkheid dat bij

het hanteren van alternatieve discontovoeten de volgorde

van aantrekkelijkheid van de projecten kan verspringen.

Wanneer men dat 56k nog in een grafiek zou willen uit-

beelden, zou de verwarring verder toenemen.

De conclusie uit het voorafgaande schijnt dan ook

te moeten luiden: weest op Uw hoede voor de overal

verschijnende Solomon-grafiek en de daarbij behorende

toelichting in exposés over ,,capital-budgeting”-pro-

blemen.

Leende.
J. WEMELSFELDER.

E.-S.B. 18-10-1967

1039

Saarland, de Frans – Duitse handel

en de intra-handel van de E.E.G.

In de statistieken van de buitenlandse handel van de U.N.O. en de O.E.E.S.

is in 1959 een trendbreuk ontstaan door de overgang van Saarland vanuit

het Franse naar het Duitse douanegebied. Doordat voor 1959 de handel

tussen Saarland en Frankrijk groter was dan tussen Saarland en Duitsland,
zjjn de voor de feitelijke toestand na 1959 gecorrigeerde
groeicijfers
van de

handel tussen Duitsland en Frankrijk ongunstiger dan de niet-gecorrigeerde

groeicjjfers. Dit geldt in mindere mate eveneens voor de onderlinge handel

tussen de Lid-staten van de EEG. Dit is van belang bij het projecteren van de
handelsontwikke/ingen na 1959 tegen de achtergrond van die van voor 1959.

B

IJ de beoordeling van de onderlinge hande1tussen de

Lid-staten van de EEG, waaronder die tussen Frankrijk

en Duitsland valt, blijkt het jaar
1959
een compii-

catie te veroorzaken, waaraan in de literatuur – voor

zover mij bekend – nog geen of onvoldoende aandacht

wordt besteed, met uitzondering van een publikatie van het

Statistisch Bureau van de Europese Gemeenschappen in

de
Maandstatistiek voor de Buitenlandse Handel,
1961
nr. 10 en 1962 nr. 11, betreffende de jaren
1955
t/m 1961.

In genoemd overzicht wordt voor het gehele en het naar

de S.l.T.C.-groepen onderverdeelde goederenpakket de

onderlinge handel tussen Frankrijk en Duitsland weer-

gegeven; enerzijds naar de feitelijke situatie waarbij de

Saar op 6 juli 1959 van het Franse douanegebied is over-

gegaan naar het Duitse en anderzijds na eliminatie van de

handel van de Saar met zowel Frankrijk als Duitsland.

In de officiële handelsstatistieken, waarin tot 6 juli 1959

derhalve de handel van Frankrijk inclusief de Saar met

Duitsland exclusief de Saar is vermeld en vanaf 6 juli

1959 de handel van Frankrijk exclusief de Saar met Duits-

land inclusief de Saar, is het jaar 1959 in vergelijking met

voorgaande en volgende jaren geen goed uitgangspunt.

Ten einde hieraan tegemoet te komen heeft het Statistisch

Bureau van de Europese Gemeenschappen de gegevens
gepubliceerd van de onderlinge Frans-Duitse handel na

eliminatie van de handel met de Saar. Dit heeft plaats-

gevonden door op de officiële gegevens de handel Duitsland-

Saarland voor de overgangsdatum en de handel Frankrijk-

Saarland na de overgangsdatuni in mindering te brengen.

Tegen deze techniek meen ik bezwaar te moeten maken

op grond van gegevens van het Statistisches Amt van Saar-

land, gepubliceerd in het
Statistisches Jahrbuch für die

Bundesrepub/ik Deutschland 1960,
blz. 326/7.

In de gewraakte handelwijze wordt voor de periode

tot 6 juli 1959 de uitvoer van Duitsland naar de Saar

gelijk gesteld aan de invoer van Frankrijk uit de Saar

zowel naar waarde als naar samenstelling (zo ook wordt

de Duitse invoer uit de Saar gelijk gesteld aan de Franse

uitvoer naar de Saar). Door de omstandigheid dat de

handel Frankrijk-Saarland (voor 1959) naar waarde be-

langrijk hoger lag dan die van Duitsland met de Saar

komt de onderlinge Frans-Duitse handel beide exclusief

de Saar op een hoger niveau terecht dan de netto cijfers

vermeld door het Statistisch Bureau van de Europese

Gemeenschappen. Derhalve kunnen deze netto cijtërs

evenmin worden gebruikt voor een beschouwing van de

ontwikkeling van de onderlinge handel tussen Duitsland en

Frankrijk (en van de EEG als geheel) voor perioden vôér

6juli 1959.

Ten einde tot een reëler beeld van de werkelijkheid te

komen zijn in tabel 1 de gegevens van de situatie véôr

medio 1959 herleid tot die van de situatie daarna. Dit

levert voor het volledige importpakket geen bijzondere

moeilijkheden op, aangezien Saarland zowel de handels-

gegevens met Frankrijk als met Duitsland heeft verschaft,

waarvan die met Duitsland overeenstemmen met de door

de EEG vermelde. Uit tabel 1 blijkt een opwaartse correctie

nodig te zijn voor de onderlinge Frans-Duitse handel

en derhalve eveneens voor de intra-handel van de EEG

ten bedrage van $ 615 mln. resp. 104 en 16 pCt. in 1953,

van
S
675 mln., d.i.
55,5
resp. 10 pCt. in 1958 en van

$ 236 mln, ofwel
15,5
resp. 2,9 pCt. in 1959.

Voor de groep industriële produkten (S.J.T.C.-groepen

5-8) is de herleiding van de handel voor de situatie van

véôr 6 juli
1959
tot die van de situatie daarna uitgevoerd

in tabel 2. Ook hier blijken belangrijke wijzigingen van de

officiële gegevens nodig te zijn (tabel 2). De uitkomsten van

dezelfde handelwijzen – als in cie tabellen 1 en 2 – toe-

gepast op de afzonderlijke S.I.T.C.-groepen binnen de

groep industriële artikelen leveren de uitkomsten op, weer-

gegeven in tabel 3.

Hergroepering van de gegevens uit tabel 2 levert in eerste

instantie een illustratie van het nut van een algemene

correctie van de betreffende handelscijfers.

Uit tabel 4 blijkt duidelijk de tegenstelling tussen het

invoerbeloop in Frankrijk uit Saarland enerzijds en uit

Duitsland exclusief Saarland anderzijds. Een zelfde soort

tegenstelling komt voor bij het verloop van de invoer in

Saarland en in Duitsland exclusief Saarland uit Frankrijk.

Blijkbaar is een gedeelte van de oorspronkelijke handel

tussen Frankrijk en Saarland verlegd naar Duitsland,

aangezien niet behoeft te worden aangenomen dat door
(I.M.)

De voordelen van aandelenbezit niet beperking van risico: aandelen

1040

TABEL 1.
Voor de overgang van de Saar gecorrigeerde intra-handel Frankrijk-Duitsland 1953-1959 (in $ mln.)

S.1.T.C.-groepen 0-9
1953
1954
1955
1956 1957
1958
19591
1959oud
1959
11

1959N
1960
1961

310
56
340
61
440
85
569
118
681
135
653
150
324
74
739
A

1

import F+S uit 0

……………
2

import

S

,,

0

……………
3

import F

0

……………
259
156
509
361
632
358
780
359
254
314
279
325
355
362
451
433 546
476
503
482
250
205
568
604
717
884
1022
985 455
415 870
990
1139
4

import F

S

……………

280
95
350
128
500
168
481
162
542
170
562
179
343
106
774

5

import F

D+S

……………

B

1

importD

,,

F+S

……………

2

import 0

S

……………

3

importD

F

……………
303
128
540
339
603
307
827
321 185
452
222 459
332 443
319
487
372
536
383
522 237
211
4

import S

,,

F

……………
5

import D+S

F

…………..
1148
637
681
775
806
908
905 448
431
879
910

Gecorrigeerde onderlinge import:

AI+Bl: oorspronkelijke onderlinge import
1205
590
1285
690
1492
930
1692 1050
1930
1223
1890
1215 1513
1749
1940 1940
2287
2287
A5+B5:

D+S/F

……………………

Verschil (waarmede tevens intra-EEG import
595
_
.-
562 642 707 675

l

236
– –
te verhogen)

………………………615
Intra-import EEG (oorspr. gegevens)
3900 6790
8091

Opmerking:
195911
van regelS is verkregen via regel 1 als resultaat van
1959oud
minus 19591.

TABEL 2.

Als
tabel 1 voor de handel in industriële produkten (S.!.T.C.-groepen 5-8)

1953
1954 1955 1956 1957

1958
1959
1

1959out1
195911

1959N
1960
1961

A

1

import F+S uit D

……………
2

import

S

D

……………
156
36
187
42
251
59 369
86
445
103
404
114
205
55
485

3

importE

D

………….
161
119
311
275 432 273 602 274
l2u

45
240

248
192
276
283 330
342
362
290
366
150
156
3o0
393
49g
n13
704 659
306
280
586 705
876

132 183
267
264
301
363
241
525

4

inprtF

S

……………
5

import F

D+S

……………

55
74
93
92
102
113
64
B

1

import 0

E+S

……………
2

importD

,.

S

……………
3

import 0

F
223
61
400
161
481
IS! 590
148
77
214
109
218
174
210
172
231
199
254
250
248
177
100
4

import S

F

……………
5

import D+S

F

………….
29!

..

327
384 403
453
498
27
7
284
561
632
738

Gecorrigeerde onderlinge import:
A5+B5:D+SIF

…………………..
Al +Bl: oorspronkelijke onderlinge import
65!
288

..

720 370
852 518
1016
633 1157
746
1154
767
583 1147 1010 1337 1337 1614
1614
..

350
334 383
411
387
137
– –
Verschil

…………………………..363

Intra-import EEG (oorspr. gegevens)
2260
4470 4450
5350

TABEL 3.

Correctie van de onderlinge handel Frankrijk-Duitsland

195311959 voor de overgang van de Saar, zijnde tevens

de opwaartse correctie voor de intra-import van de EEG a)

(in $ mln.)

1953
1954
1955
1956
1957 1958
1959

S.1.T.C.-groep 5
21
21
21
21
22
23
9
S.1.T.C.-groepen 6
+
8
285
274 266
318
348
332
119
S.1.T.C.-groep 7
58
55
47
44
41
33
9

364 350 334
383
411
388
137

a) De gegevens Saar-Duitsland voor de jaren 1955158 zijn verkregen uit
de publikatie van het Statistisch Bureau van de Europese Gemeenschappen. De
overige en die voor Frankrijk voor de gehele periode zijn berekend uit het
totaal door veronderstelling van een constante samenstelling van het
importpakket.

de overgang van Saarland een vermindering van de be-

drijvigheid aldaar was te verwachten. Uit tabel 2 blijkt

dat deze tendens zich al gedurende het eerste halfjaar

1959 heeft geopenbaard bij een gelijkblijvend handeisni-

veau tussen Saarland en Duitsland. Daar er geen volumè-

TABEL 4.

Import

van industriële artikelem (S.I.T.C-groepen 5-8)
(in
$
mln.)

in Frankrijk uit
Uit Frankrijk in

0
eCn

.
0
.52
s
s21.2
e:2ig
0
.B
n-
u

5
5
Ou’
5e
e
5e.
e

(a)
(b)
(c)
(d)
(e)
(f)
(g)
(Is)

1956

………..
369 330
283
613
264
231
172
403
1957

………..
445 362
342
704
301
254
199
453 404
366
290
656
363
248
250
498
485 275
311
586
525
161
400
561
1958

………..
1959

………..
705 273
432
705 632
151
481
632
1960

………..
1961

………..
876
274
602
876
738
148
590 738

indices van de handel van Saarland voor 1959 beschikbaar

waren, is de feitelijke oorzaak van de handelsvermindering

met Frankrijk bezwaarlijk precies aan te geven. Men kan

zich echter voorstellen dat het handelsvolume gelijk is

gebleven ende waardevermindering alleen een gevolg is

(I.M.)

VEREENIGD BEZIT VAN 1894

E.-S.B. 18-10-1967

1041

TABEL
5.

Import in Frankrijk (in $ mln.) uit.

Duitsland
België- Luxem-
burg
Italië
Neder

land

Totaal
non-
EEG
Verenigde
Staten
Verenigd
Konink-
rijk

Continen-
tale
E.F.T.A.-
Andere
offi-
exclusief
cieel
Saar
landen

1958
653 503
300
130
140
4280
560
200
320
3200
1959
739 509
270
180
180
3730
430
190
290
2820

1958
404 290
213
93
63
915
330
161
191
233

S.I.T.C.-groepen 0-9

……………

1959
485
311
188 120
61
775 275
160
162
178
S.T.T.C.-groepen 5-8

……………

1958.
218
161
24 39
23
354
186
90
86
12
S.1.T.C.-groep 7

………………
1959
229
187
23
57
17
313
153
80
72
8

van de uitdrukkingswijze in dollars, omdat de handel

tussen Frankrijk en Saarland gedurende dat eerste halfjaar

1959 niet beïnvloed kan zijn door de devaluatie van de

Franse frank per eind 1958.

Vergelijking van het eerste met het tweede haltjaar

1959 leert ons dat de handel tussen Frankrijk en Saarland

een verdere daling heeft ondergaan. Door de uitdrukking

van deze handel in dollars via de niet gedevalueerde

Duitse mark zou zelfs het overgangseffect nog groter

kunnen zijn dan het verschil van $ 39 mln, tussen het eerste

en tweede halfjaar
1959.
Dit overgangseffect kan alleen

het gevolg zijn van de verplaatsing van de douanetarieven

op produkten van Saarland; de handel Frankrijk-Saarland

die oorspronkelijk niet werd belast wordt dat nu wel,

terwijl voor de handel tussen Saarland en Duitsland het

omgekeerde geldt. Of in dat geval nu sprake is van trade-

diversion, d.i. verlegging van de produktie naar minder

efficiënte producenten, dan wel of er een terugbuiging van

een vroeger opgetreden trade-diversion en dus het terug-

‘leggen van de produktie bij efficiënter producerende be-

drijven, is zonder nader onderzoek van kostprijzen niet

aan te geven.

A

FGAANDE op de officiële handelsstatistieken was

het verloop van de handel tussen Frankrijk en Duits-

land – de devaluatie van de Franse frank in aan-

merking genomen – gedurende 1958 en 1959 een onver-

klaarbare zaak. In dollars gemeten nam de invoer van

industriële produkten uit Duitsland met ca. 20 pCt. toe,

waartegenover de Franse import uit alle overige gebieden

vai herkomst wel degelijk een terugsiag vertoonde; slechts

Italië vormde een verdere uitzondering.

Uit tabel
5
blijkt dat de import uit Duitsland, na eli-

minatie van de handel tussen Saarland enerzijds met Duits-

land en Frankrijk anderzijds, veel beter in het algemene

patroon past dan de import uit Duitsland volgens de

officiële hahdelsstatistieken. Binnen de groep industriële

artikelen blijkt de absolute toeneming van de Franse

import gedurende
1958/59
afkomstig uit Duitsland geheel

voor rekening te komen van de S.I.T.C.-groep 7, t.w.

machines en transport-uitrusting, terwijl de toeneming

van de import uit Italië voor de helft op machines betrek-

king heeft. De daling van de Italiaanse index van de ex-

port unit value voor industriële produkten met 7 pCt.

zal daaraan niet vreemd zijn.

Anderzijds was aan de uitvoerzijde het beeld volkomen

volgens de verwachting, nl. een belangrijke toeneming

van de Franse export (in dollars) naar alle bestenmiings-

gebieden. De exporttoeneming naar Duitsland na elimi-

natie van de Saar-handel was daarbij nog meer gepro-

nonceerd dan zonder deze uitschakeling.

TABEL 6.

Gemiddelde jaarlijkse groeipercentages van EEG-importen

gedurende 1953-1957 van industriële produkten, exclusief
S.I.T.C.-groepen 734 + 735

Onderlinge import

l
Import
1 uit derde

voor de
officiële

1

na correctie
1

landen
1
gegevens

Saar

1

S.T.T.C.-groepen 5-8 excl. 734-5

18,3

16,3

14,4
S.1.T.C.-groep 5

………….
17,6

16,3

18,5
S.LT.C.-groepen 6+8

17,7

15,7

15,5
S. F.T.C.-groep 7 excl. 734-5 ..

19,9

18,5

10,5

Zoals in de tabellen 1 en 2 reeds werd aangegeven, dient

door de overgang van Saarland naar het DuUse douane-

gebied op 6juli1959 ook de onderlinge handel van de Lid-

staten van de EEG op een andere basis te worden gebracht,

wanneer althans de ontwikkeling van de intra-handel

tijdens de periode 1953-1959 – of een gedeelte daarvan –

als vergelijkingsmaatstaf wordt gekozen voor een periode
vanaf 1959 of later.

Aangezien het tijdvak 1953-1957 conjunctureel bezien

het meest homogeen was en dus de beste indicatie geeft

van de ,,normale” ontwikkeling van de handel van de

Lid-staten der toen nog op te richten EEG, zijn in tabel 6

de gemiddelde jaarlijkse groeipercentages vermeld voor de

import van de verschillende industriële goederencategorieën,

na eliminatie van de import van schepsn en vliegtuigen

die een zeer wisselvallig beeld vertoonden.

De heersende opvatting is dat de Lidvstaten van de

EEG zich in hun handel in industriële produkten reeds

vôör de inwerkingtreding van het EEG-verdrag meer en
meer op elkaar oriënteerden, hetgeen volkomen in over-

eenstemming was met het concentratie-effect van de inter-

nationale handel door Michaely en later ook door Linne-

mann naar voren gebracht. Met uitzondering van de groep

chemische produkten was dat ook zo.

Wanneer echter deze gedachte wordt doorgetrokken

naar het tijdvak beginnende in 1959 kan dit niet zonder

meer plaatsvinden, aangezien de overgang van Saarland

een trendbreuk veroorzaakte. Correctie yan de verge-

lijkingsbasis uit de periode vô6r de integratie heft deze

sterkere onderlinge oriëntatie grotendeels op, terwijl

verder blijkt dat het concentratie-effect voor de industriële

produkten uitsluitend wordt veroorzaakt door de categorie

machines en transport-uitrusting.
Dit resultaat is van

bijzonder veel belang voor de interpretatie van de import-

ontwikkeling van de EEG na de datum van haar inwerking-

treding omdat dan een relatief sterker concentratie-effect

optreedt.

EUROPA-INSTITUUT

H. KRAAIJEVELD. van de Universiteit van Amsterdam.

1042

,•

The Indonesian Bonus Export Systern

*

Introduction

T

HE Bonus Export System (B.E.) has been mentioned

at various times by articles discussing current economic

problems of Indonesia. It will be of interest to discuss

the origins, the purpose and the operation of the B.E.

system.

After various modifications (which started from Febru-

ary 1966 to July 1967) an exporter receives an income from

a combination of:
(1)the rupiah he receives from the Foreign Exchange

Fund for that portion of his exchange earnings which he

is obliged to surrender to the government to be converted
at the official rate (now Rp. 10 = U.S. $ 1).

the rupiah which he receives from the sale on the

free market of that portion of his foreign exchange earnings

which he receives in the form of an exchange certificate

(= Bonus Exports).

the foreign currency which he obtains as a result of

the difference between the
check price
(as fixed periodically

by the Department of Trade, Export Division) for his

product fixed in foreign currency by the government and

surrendered to the Foreign Exchange Fund and the actual

price he gets from the foreign buyer. This portion is known

as the D.P. (Devisen Pelengkap = Complementary Foreign

Exchange) and the exporter can deposit it in an overseas

bank, the Central Bank or seli it all or in part to those

who need foreign currency. D.P. could also originate

from Indonesian citizens who earn foreign exchange

abroad and transfer it as D.P. to Indonesia.

Recent changes

The Ampera Cabinet announced in October 1966 and

July 1967 a series of Presidium Decisions affecting the

foreign trade sector.

Exports.
The latest regulation, announced July 28, 1967,

provides for increases in the percentages of foreign exchange

granted to the exporter in the form of B.E. as compared

to October 3, 1967 as follows:

Group 1 (called now group A = strong export products

such as rubber, copra, tobacco, coffee, palm oil, palm oil

kernels, diamonds, tin) from 50 pCt. to 75 pCt. The

exporter will receive 75 pCt. in B.E., another 15 pCt. goes
to the Foreign Exchange Fund against the official rate and

the remaining 10 pCt. as A.D.O. (Automatic Foreign

Exchange A]location) to the region also against the official

exchange rate of Rp. 10 = U.S.A. $1. Group II (called

now group B = the rest, except for gold and silver) went

up from 75 pCt. to 90 pCt., with the remaining 10 pCt.

to go to the region as A.D.O. Group III which was given

100 pCt. B.E. is now abolished.

In total, the amount of foreign exchange available as

exchange certificates to exporters (B.E.-E.) was estimated

at 65 pCt. (October 3, 1966). With the present increase

of B.E.-E. allocated to exporters we expect that approxi-

mately 75 pCt. will be available as B.E.-E. Of the rest,

10 pCt. is allocated to the First Level Autonomous Regions

(Dati 1) as art automatic foreign exchange allocation

(A.D.O.). The regions are obliged to purchase this for-

eign exchange from the Foreign Exchange Fund at a

price of Rp. 10 = $ 1, but can seil them as B.E.-E. The

remaining 15 pCt. .goes directly into the Foreign Exchange

Fund.

As a result of the recent changes, the distribution of

foreign exchange from exports will therefore be:

Bonus Export to the exporter (B.E.-E.) …..75 pCt.

Automatic Foreign Exchange Allocation to

Dati 1 (B.E.-A.D.O.) …………………10 pCt.

Foreign Exchange Fund ………………15 pCt

Other types
of
B.E.
Since October 1966 the Govern-

ment bas also been selling its own foreign exchange from

(3) above as B.E,, and at the same time the regional govern-

ments have been permitted to seil the foreign exchange
certificates from their A.D.O. to importers as Regional

B.E. (B.E.-A.D.O.).

One other source of foreign exchange certificates was

created by the Government in the October regulations

when it decided to channel foreign credits and grants

in the same way as foreign exchange from the govern-

ment’s Foreign Exchange Fund. These foreign credits

became B.E.-K. (K = Credit). So there are now five

different types of exchange certificates: (1) B.E.-E., (2)

B.E.-A.D.O., (3) B.E.-K., (4) B.E. ex Foreign Exchange

Fund and
(5)
D.P.

The rates of the B.E.-E. and B.E.-A.D.O. are determined

in the open market by forces of süpply and demand,

whereas prior to the October regulations such certificates

were sold through the Central Bank against a periodically

fixed price. Under the old system, the importers submitted

their bids to the Central Bank and once a week foreign

exchange was allocated by auction. With the October

measures, importers have been able to purchase whatever

they require in the open market at any time, provided

that the goods they require are on the list of commodities

allowed to be imported by the government (group 1, II,
III and services). The B.E.-K. and B.E. ex Foreign Ex-

change Fund are also sold by the government through

the Central Bank at rates to be determined periodically

by the Central Bank. So the government bas been trying

to influence the rate of the B.E. from all sources.

* Zie ook ,,Some aspects of Indonesia’s foreign exchange
problem”,
E.-S.B., 21
junijl., blz.
644-648,
alsmede ,,lndonesia’s
dilemma” in
E.-S.B.
van
26
juli jI., blz.
752-754.

(IM.)

E.-S.B. 18-10-1967

1043

A

ANDACHTIGE lezers van deze ,,notities” zal het

niet zijn ontgaan dat wij een materialistische voor-

keur koesteren voor de inkomenskant van het be-

staan, ook al zijn het slechts de statistieken hierover.

Vandaag kunnen wij weer zo’n statistiek aankondigen,

nI. ,,Inkomensverdeling 1962 en Vermogensverdeling

1963″ van het C.B.S.
1).

Deze statistiek is een nieuwe uitgave in de uitvoerige

C.B.S.-reeks over de inkomens- en vermogensverdeling

zoals die tweemaal in de vijf jaar wordt samengesteld.

De laatst verschenen publikatie had betrekking op

195911960. Naast de gebruikelijke indeling in grootte-

Inkomensverdeling 1962

klassen treft men ook specificaties aan naar sociale

groepen en naar bestanddelen van de inkomens en

vermogens. De cijfers hebben betrekking op natuurlijke

personen en zijn ontleend aan de uitkomsten van een

steekproef uit het bij de belastingdienst beschikbare

materiaal van de loon-, inkomsten- en vermogens-

belasting. De bedragen zijn de inkomens en vermogens

zoals deze, na de regeling van de definitieve aanslag,

door de belastinginspecties zijn vastgesteld.

In onderstaande tabel zijn enkele van de belangrijkste

gegevens weergegeven.

dR

1
)Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage 1967, 110 blz., f. 10.

r

Inkomensverdeling 1952 en 1962 naar aantallen belastingplichtigen

Cumulatieve percentages a)
Inkomensklassen
(x f. 1.000)
Zelfstandigen
Directeuren NV’s
Werknemers
Gepensioneerden
Zonder beroep

1952
1962 1952
1962
1952
1962
1952 1962 1952 1962

<

1

…………………..
2,3
1,0
0,2
0,0
15,6
5,2
22,4
2,0 26,5
12,0
14,9
4,2
1,2
0,3
35,8
17,0
54,3
10,6
66,1
34,5
<

3

…………………..
34,5
9,2
3,5
0,5
58,7
26,9
76,3
36,1
80,6 54,6
<

2

…………………….

<

4

…………………..
52,3

..

16,5
6,7 0,7
81,1
34,4
86,6
57,9
86,4
67,4
<

5

…………………..
64,7
24,7
12,8
0,7
90,7
43,8 91,9
72,5
90,5 76,7
<

6

…………………..
73,8
33,2
18,3
1,6
94,7
57,7
94,7
80,9
92,9
81,8
<

7

…………………..
80,1

..
..

41,4
24,7
2,4 96,7
71,3
96,2
86,1
94,5 85,6
<

8

…………………..
84,4

.. ..

49,1
30,3
4,1
97,8
81.4
97,1
89,6
95,4
88,1
<

9

…………………..
87,4 56,0 36,0
5,3
98,4
87,6
98,0
91,8
96,1
90,1
<

10

…………………..
89,6
61,8
42,4 8,0 98,8
91,2
98,5

93,4 97,0 91,5
<

15

…………………..

95,1

..
..

79,6 60,4
22,1
99,6 97,4 99,4
97,1
98,5
94,8
97,1

..

87,1
70,8
37,0
99,8
99,0
99,7
.

98,4
99,1
96,6
20

……………………
99,6 97,6
91,9
80,7
100 100
100
99,7 99,9
99,1
<

50

……………………

……………………
99,9 99,5 97,7
94,2
100
100
100
99,9
100
99,7

a) Bedacht dient te worden dat slechts van die personen inkomens, resp. vermogens zijn verwerkt, welke in de belastingadministratie zijn
opgenomen. Het aantal personen dat hierdoor buiten de waarneming blijft is op 4 á 5 pCt. van het totaal te stellen (vooral ouden van dagen, die alleen
A.O.W. genieten).

The rate of the D.P. is also determined in the open

market and the range of commodities which can be im-

ported with a D.P. inciudes luxury products.

Imports.
Formerly only recognized importers were

allowed to buy B.E. in the free market. Now anyone who

wants to import or to speculate is allowed to buy B.E.

from the free market.

B.E.-E., B.E.-A.D.O. and B.E. ex Foreign Exchange

Fund can be used to import goods in categories 1 (very

essential goods such as rice), II (essentials such as raw

materials) and III (semi-essential goods).

B.E.-A.D.O. are predominahtly used by the regional

governments for imports which are required to rehabilitate

and improve the infrastructure; but we assume that they

also used to import goods in categories
1,
II and III.

B.E.-K. can be used in theory to import the same goods

in the B.E.-E. category, but are in practice subject to the
availability of goods in the country providing the credit.

They are tied to the supplying country and off-shore

purchases will not be allowed. For instance, in the case of

Indian B.E.-K., the market for Indian goods in Indonesia

is not very attractive, with the exception of gunny bags

and hessian cloth. 1f B.E.-E. and B.E.-K. are for sale at

the same time, the importer will undoubtedly prefer

B.E.-E. (assume it will be sold against the same rate).

On the other hand, the B.E.-K. from Japan and other

contries like the United States and West-Germany are

very much in
dçrnn,
The
certiflQateg ae not homoeneos

and so in practice there are variations in the rates of the

B.E.-K. from country to country (see table below).

Variations in the prices of B.E.

B.E.-E. and B.E.-A.D.O. can be used for imports from

all parts of the world, inciuding places like Singapore and

Hongkong. In terms of time delivery and choice of goods,

these places can supply any type of goods. The market

price for B.E.-E. by August 1, 1967 was 1354 (before the

announcement of the recent changes of July 28, 1967, the

market price was 138).

The price of the B.E.-K. is decided by the Government;

these certificates were sold at thë fixed rate of 132 on July

27, 1967, and on August 1, 1967, it was changed to 131.

The amounts of B.E.-K. sold by the end of June 1967

are as foliows:
Credit Extended (October 1966-June 1967)

Country (000 of U.S. S)
Sold
Balance

India
…………
13,333
5,579
7,754
Netherlands
16,848
10,197
6,651
W. Germany


16,617

.

13.378
3,239
U.S.A
………..
.10,000
6,679
3,321

The open market price for the D.P. was 152 on July

27, 1967, and went up to
155
on August 1, 1967. Our

expectatjori
is
th4t the B.E.-E. rate will inorease in view

1044

Availability of

IB1t

1967

foreign exchange

‘budget

Exports

100 pCt. +D.P.

Foreign

Foreign exchange

exchange credit

1

1

grants

B.E.-E.

B.E.-A.D.O.

D.P.

(75.p

1

1

(10 pCt.)
B.E. ex.

F.E.F.

B.E.-K.

(15 pCt.)

Open market

Central Bailk
Importers

of the possibility that the B.E.-E. can also be used for the

payment of services like study abroad, etc.

Export and import procedures

With the newest regulations on July 28, 1967, procedures

for exporters are simplified further. 1f an exporter wants

to export it is enough to show a letter of credit (L/C),

opened by the buyer, to the customs office, and the goods

can be shipped immediately. Thus there is no longer any

need for importers and exporters to be officially registered

as such by the Department of Trade. Thjs simplification
is most welcome to many businessmen in Indonesia and
the hope is that the persons in charge with the execution

of thesè regulations co-operate fully and understand the

spirit of this change.

The working of the B.E. can be summarized in a simple

scheme (see above).
B.E. system and
the 1967 budget

A balanced budget for 1967 was accepted in Parliament

on Christmas eve with revenues and expenditures at

Rp. 81,300 million. The major sources of revenues are:

Custom duties
……………..
Rp. 9,063 million

Sale of foreign exchange from

exports (B.E. estimated 100)
…..
Rp. 14,230 million

Other buyers

Sale of credits from foreign countries

(B.E.-K. estimated 100)
… …….
Rp. 29,500 million

Company tax
……………….
Rp. 6,950 million

Sales tax

………………….
Rp. 7,000 million

Excise on tobacco
……………
Rp. 6,075 million

One can see from these figures that the B.E. constitutes

a vital part in the composition of the 1967 budget. More

than 60 pCt. of the revenue is directly dependent on

the foreign trade sector and the sale of the exchange

certificates. At the same time, revenues from custom

duties are indirectly dependent on the sale of B.E., whereas

the oil companies were expected to provide some U.S.

$ 50 million in company tax selling at a B.E. rate of 100 =

Rp. 50 million. We should note here that for budgetary

purposes a B.E. rate of Rp. 100 = $ 1 was used as the

basis for calculation. As we have already noted the rates

for the B.E. tre now over 130. It is too soon to say what

effect the increase in the rate will have on the government’s

ability to balance the budget because a high rate will also

affect expenditures via increased costs.

Canberra.

J.
PANOLAYKIM.

Bundoora.

K.
D. THOMAS.

7 augustus 1967.

administratie-

p
I(
Ilerrieii?

esteecit ze i.iit

Besteedt uw administratiepröblemefl
uit. Aan Bedrijfs- administratiekantoor
H olland N.V. Daar staan
2 computers tot uw beschikking. Met

ponskaart- en pbns-

1
i

bandinvoer. En met
magneetband eenheden
en verwisselbare
schijvenpakketten.
Efficiënt voor u
1

Wijzullenhetugraaguit-
leggen en voorrekenen.
Bedrijfsadministratie-kantoor, Holland NV.,
Coolsingel 49, Rotterdam
Tel. 010-116155. Cen-
trum voor Elektronische
Informatieverwerking.
E.-S.B. 18-10-1967

1045

Ingezonden stuk

Begrotingspolitiek, conjunctuuromsiag

en infiatoire financiering

I

N zijn artikel ,,De Rijksbegroting 1968″ in
E.-S.B.
van

4 oktober 1967 wijdt Drs. G. de Man op blz. 984 enige

beschouwingen aan ,,De resultaten van het conjunc-

tuurbeleid in de laatste jaren”. Hierin citeert hij de uit-
spraak van Prof. Goedhart in het artikel ,,Conjunctuur

politiek bij kentering” in
De Naamlooze Vennootschap

van juli/augustus 1967 dat de conjuncturele begrotings-

politiek in de jaren 1964-1966 heeft gefaald.

Ter illustratie hiervan berekent De Man het driejaars
voortschrijdende gemiddelde van het gerealiseerde be-
grotingstekort gedurende de periode 1959-1967 in pro-

centen van het netto nationaal inkomen en vermeldt

hij de toenemende omvang van de infiatoire financiering

door het Rijk gedurende de jaren 1964 t/m 1967.

Terecht constateert De Man dat de stijgende curve van

het begrotingstekort gedurende de haussejaren een indi-

catie is voor een weinig siiccesvol conjunctureel begrotings-

beleid. Het is echter minder juist dat de toename van het

begrotingstekort gedurende 1967 eveneens hiertoe wordt

gerekend. Conjuncturele verfiauwing of een recessie: het

jaar 1967 behoort zeker niet tot de jaren met een opgaande

conjunctuur. In de Miljoenennota 1968 (blz.
35)
wordt dan

ook opgemerkt dat de conjuncturele begrotingsimpuls

voor het jaar 1967 aanvaardbaar is. Het is o.i. verheugend

dat de budgettaire politiek de conjuncturele inzinking in

1967 niet pro-cyclisch heeft verscherpt. De les van 1958

is in dit opzicht ter harte genomen.

De toegenomen omvang van de infiatoire financiering

door het Rijk van f. 50 mln, in 1964 tot f. 900 mln, in 1967

is een inadequate motivering voor de conclusie ,,dat het

begrotingsbeleid de laatste vier jaar vrijwel geen bijdrage
tot stabilisering van de conjunctuur heeft geleverd”.

Bij een infiatoire financiering moet immers een onder-

scheid worden gemaakt tussen ,,debt management policy”

en andere aspecten van de begrotingspolitiek, zoals de

niveaus van belastingen en uitgaven
1) 2).
Het kapitaal-

marktbeleid van de overheid behoort, in harmonie met de

monetaire politiek, mede gericht te zijn op een optimale

omvang van de binnenlandse liquiditeitenmassa. Dit

houdt tevens in het vdôrkomen van een ernstige liquidi-
teitscrisis, zoals ook Prof. Goedhart in zijn voornoemde

betoog opmerkt.

Ondanks de forse infiatoire financiering van ruim

f. 1.300 mln, door het Rijk en de lagere overheid, deed

zich in 1966 een scherpe monetaire verkrapping voor,

waardoor de conjunctuuromslag in dat jaar in belangrijke

mate werd veroorzaakt. Terecht constateert Prof. van den

Beld dat de overheid aldus een onaanvaardbare monetaire

crisis heeft voorkomen
3).
Ook al was het een
repres-
sieve
bijdrage tot stabilisering van de conjunctuur
4).

Het jaar 1967 staat eveneens in het teken van een mone-

taire krapte en een hoog kapitaalrenteniveau, waardoor

de ruime liquiditeitsschepping vanwege de overheid wordt

gerechtvaardigd.

In het conjunctuur-structuurmodel, dat door Prof.

van den Beld in zijn inaugurele rede wordt geïntrodu-

ceerd, wordt het monetaire gedrag van de overheid

dan ook gerelateerd aan de stand van de betalingsbalans,

de hoogte van de werkloosheid en de algemene stand van

de liquiditeiten (de nationale liquiditeitsquote). De voor-

1046

heen usantiële veronderstelling van een neutrale finan-

ciering door de overheid is in de praktijk niet realiseerhaar

gebleken.

Typerend is dat in de Miljoenennota 1968 (blz. 32)
wordt opgemerkt , ……dat een snelle opleving van de

1
)Zie Prof. Stevers in het
Economisch-Kwartaaloverzicht
van
de AMRO-Bank van september jI., blz. 17 en Dr. J. Zijlstra
in de bundel
Opstellen over openbare financiën 1,
blz. 28
en 29.
Monetaire financiering, die in de plaats treedt van een
beroep van het Rijk op de kapitaalmarkt, bij een ongewijzigd
niveau van belastingen en rijksuitgaven, vergroot de ruimte op
de kapitaalmarkt voor de lagere overheid en de particuliere
sector. Een stagnatie van de groei van de bedrijfsinvesteringen
in vaste activa, excl. woningen, die in
1967
en
1968
wordt voor-zien, kan hierdoor worden tegengegaan. In de schriftelijke voor-
bereiding van de algemene financiële beschouwingen berekent
de Minister van Financiën dat een
additionele infiatoire finan-
ciering van het Rijk van f.
250
mln. in
1968
kan leiden tot een
toename van het volume van bedrijfsinvesteringen in vaste
activa, excl. woningen, met
1,6
pCt., doch tevens tot een ver-
mindering van het betalings&alansoverschot op lopende reke-
ning met f.
190
mln.
Terzijde moet de vrees worden uitgesproken dat de voor-
genomen heffing van omzetbelasting bij invoer, als overgangs-
maatregel tot invoering van het B.T.W.-systeem, een nadelige
invloed kan hebben op de investeringsneiging, wanneer ook de
investeringsgoederen, waarvan de invoerquote zeer hoog is,
daar onder zouden vallen.
In zijn inaugurele rede: Dynamiek der ont;vikkeling op
middellange termijn,
blz. 10.
) Het fiscale en uitgavenbeleid van de overheid had
in 1966
beter gericht kunnen zijn op het afremmen van de overbesteding
en daarmede op het voorkomen van het betalingsbalanstekort en de sterke prijsstijgingen, waardoor tevens de – gedeeltelijk
endogeen bepaalde – monetaire spanningen
ex ante
en doel-
matiger zouden zijn bestreden. In de Miljoenennota
1967
wordt dit trouwens openhartig erkend.

Twee nieuwe rel

waarmee u uw
91

DE PERSOONLIJKE REKENING

Ideaal voor het ontvangen van uw salaris en

andere inkomsten, voor het aanhouden van

geld, voor het verrichten van al uw betalingen.

De rente bedraagt
31/2
% of 1% per jaar. Onze

computer rekent uit wat voor u het voordeligst is.

Wilt u weten waarom 11
0
soms meer rente kan

opleveren dan
3112010?
Vraagt u dan onze bro-

chure over deze rekening.

Overige

activiteit het nodig
kan
(curs. van ons) maken, de mone-

taire financiering door de overheid binnen engere grenzen

te houden”. Overigens acht De Man de geraamde infiatoire

financiering van f. 750 mln, voor 1968 wel stabiliserend,
hoewel het verwachte conjuncturele leeld van 1968 gun-

stiger is dan dat van 1967.

Amsterdam.

M. H.

Recente publikaties

Mr. P. Stoffels: Huurkoop en afbetalingstransacties. Serie

Recht en Praktijk no. 8. iE. E. Kluwer, Deventer 1967,

126 blz., f. 15.

Het onderhavige werk is geconcentreerd op de af be-
talingskoop, waarbij aan de publiekrechtelijke regeling

en de invloed die de financiering door banken heeft, bijzon-

dere aandacht is besteed. Daarnaast is in het kort aan-

dacht besteed aan de gewone geldlening die onder de

Geldschieterswet valt dan wel ,,persoonlijke lening” wordt

genoemd. De problemen van de zekerheidseigendom zijn

slechts genoemd voor zover noödzakelijk: deze zullen in

een ander deel van de serie afzonderlijk worden behandeld.

Korte inhoud: Inleiding – De aard van de te behandelen

transacties – Geschiedenis en beoordeling van de af-

betalingskoop – De regeling van de koop op afbetaling

in het Burgerlijk Wetboek – De procedurè in huurkoop-

zaken – De sociaal-economische regeling (Wit op het

Af betalingsstelsel) – De conjunctuurpolitieke maat-

regelen – Door derden gefinancierde huurkoop – Bij-

zonderheden bij huurkoop in verband met eigendoms-
voorbehoud – De Geldschieterswet – Ontduiking.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

VERENIGING VOOR BELASTINGWETENSCHAP

De Vereniging voor Belastingwetenschap houdt op zater-

dag 9 december 1967 in het Kurhaus te Scheveningen haar

algemene vergadering. De agenda luidt als volgt:

10.00 uur: Huishoudelijk gedeelte.

ca. 10.30 uur: Bespreking van het rapport van de commis-

sie ,,Rechter en administratie tegenover het belasting-

recht”.

Debaters: Prof. Dr. D. Brüll, Dr. H. J. W. Klein

Wassink, Mr. J. P. Scheltens, A. F. Tuk.

Vrij debat.

Bespreking van het concept-antwoord aan de Minister van

Binnenlandse Zaken in verband met de adviesaanvrage

betreffende de ,,proeve van een nieuwe Grondwet”.

Het concept-antwoord is opgesteld door de commissie

ter bestudering van delegatie van wetgevende bevoegd-

heid. Naar aanleiding van dit concept-antwoord zal een

Vrije discussie worden gehouden.

ca. 13.00 uur: Koffietafel.

14.00 uur: Beantwoording van de debaters.

(I.M.)

ningen van Mees & Hope

d produktief kunt maken

WISSELRENTE – REKENING

MEES &HOPE

BANKIERS

AMSTERDAM – ROTTERDAM

Keizersgracht
579

Blaak 10

is een spaarrekening met een vaste rente

en een extra-rente die wisselt met

wisseldisconto van De Nederlandsche Bank.

s is de totale rente (dagelijkse valutering)

4114
010 per jaar
maand o.a.
f
2.500.— direct beschikbaar;

ere bedragen met één maand opzegging.

rngstellenden zenden wij gaarne onze

hure over deze en andere spaarrekeningen.

igingen te Alblasserdam, Delft, ‘s-Gravenhage, Heerlen, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Botlek en Europoort

E.-S.B. 18-10-1967

1047

Boekbespreking

L. Kish: Survey
Sampling. J. Wiley & Sons Ltd., New York 1965, 643 blz.

C. C.
Li: Introduction to Experimental
Statistics. McGraw Hill, New York 1964,

460 blz.

H

ET belang van marktonderzoek

voor het commerciële beleid

van de onderneming behoeft he-

den ten dage gelukkig niet meer te

worden aangetoond. In toenemende

mate worden in het Nederlandse be-

drijfsleven plaatsen geopend voor eco-
nomisten, sociaal-psychologen en sta-

tistici die zich met de commerciële

research willen en kunnen bezighou-

den. Hoewel de opleiding voor markt-

onderzoekers stellig nog veel te wen-

sen overlaat, is aan theoretische en

praktische kennis op di.t brede onder-

zoekterrein geen gebrek. Dit geldt

met name t.a.v. de voor het markt-

onderzoek onmisbare kennis van de

statistische analyse, op welk vlak een

groot aantal handboeken van hoog

gehalte ter beschikking staan. De tijd

is echter zeker rijp voor basislitera-

tuur op onderdelen van de toegepas-

te statistiek, welke in ,,general text-

books” gewoonlijk niet meer dan een

hoofdstuk beslaan.

Twee van deze deelgebieden – en
niet de minst belangwekkende voor

de man in de praktijk – worden be-

streken door de bovengenoemde wer-

ken van Amerikaanse oorsprong, en

wel de steekproeftheorie en -praktijk

enerzijds, en de experimentele statis-
tiek anderzijds. In beide gevallen ligt

de nadruk op de toepassingen en dus

op een minimum aan theoretische af-

leidingen; beide boeken zijn ook

,,self-contained” te noemen, in deze

zin dat slechts een elementaire ken-

nis der statistiek wordt vooronder-

steld bij de lezer.

Survey Sampling
van Kish – di-

recteur van het ,,Survey Research

Center” aan de Universiteit van Mi-

chigan – bevat vermoedelijk alles

wat de praktijkonderzoeker op steek-

proefgebied ooit nodig zal hebben

en waarschijnlijk zelfs veel meer dan

dat. Voor zover theoretische resulta-
ten aan bod komen, wordt verwezen

naar de belangrijkste handboeken uit

de moderne literatuur, zoals die van

Deming, Cochran, Hansen & Hur-

witz e.d.

Wie voor het eerst een verhande-

ling over de steekproefmethode en

-technieken onder ogen krijgt, wordt

ongetwijfeld getroffen door een ogen-

schijnlijke chaos van begrippen en

formules. De inhoudsopgave werkt

een eerste frustratie dan
ook
onver

mijdelijk in de hand. Kish is aan

dit gevaar evenmin kunnen ontsnap-

pen al is zijn driedeling in ,,Funda-

mentals”, ,,Special problems and tech-

niques” en ,,Related concepts” ver

antwoord te achten. Voor de begin-

ner is echter het schema op blz. 20

het ‘enige uitgangspunt. Daarin wordt

aangegeven langs welke vijf wegen

kan worden afgeweken van de enkel-

voudige volledig aselecte steekproef,

en wel door (a) de elementen van de

populatie een niet gelijke kans te ge-

ven om in de steekproef te worden

betrokken, door (h) meerdere elemen-

ten terzeifdertijd te trekken (,,cluster

sampling”), door (c) niet uit ide po-

pulatie als geheel maar uit subpopu-

laties te trekken (,,stratified samp-

ling”), door (d) i.p.v. volledig toeval-

lig per element systematisch te trek-

ken, en door (e) de steekproef niet

ineens, maar in fasen te ‘trekken

(,,mult’iphase”- of ,,double-sampling”).

Elk dezer mogelijkheden, behoudens

de laatste, komt aan bod in het eer-

ste deel, dat besluit met een nuttig

hoofdstuk over de ,,economic design”

van steekproefenquêtes.

Voor de praktijkonderzoeker met

de nodige steekproefervaring valt in

dit eerste deel vermoedelijk het meest

te genieten van de hoofdstukken 6

en 7, waarin wordt ingegaan op de

problemen van ongelijke clusters en

van de selectie volgens de PPS-me-

thode, d.w.z. ,,probabilities propor-

tional to size”. Aan hem is het twee-

de deel, met speciale problemen en

technieken, stellig ook ten volle be-

steed: twee hoofdstukken over ,,area

sampling”, één over de complicaties

als gevolg van ,,imperfect frames”

(het stokpaardje van Kish), en een

uitgebreide collectie speciale selectie-

technieken in hoofdstuk 12, waarin

om, nader wordt ingegaan op het ge-

bruik van meerdere informatie (,,ratio
sampling” en ,,regression sampling”),

en op het gebruik van panels. Het

derde deel ten slotte is gewijd aan

problemen als mogelijke systematische

fouten en hun consequenties. Het be-

kende ,,non-response”-vraagstuk wordt

uitputtend behandeld, en de quota-

methode zeer kritisch beschouwd.

Consequent wordt in het gehele boek

een royale hoeveelheid voorbeelden

geboden, en een aantal opgaven be-

sluit elk hoofdstuk. De plezierige

maar steeds genuanceerde schrijftrant

maakt dit werk tot een des te meer

waardevol bezit.

Het boek van Li heeft in grote

t-rekken dezelfde opbouw als het bo-

vengenoemde,

t.w. een driedeling in

,,Basic mechanics and theory”, ,,Ex-

perimental designs” en ,,Some related

topics”. Het eerste deel bevat de

noodzakelijke wiskundige basis, waar-
onder een heldere en -toch eenvoudige

uiteenzetting over orthogonale trans-

formaties en contrasten, de relatie

tussen de F-toets enerzijds en de Stu-

dent- en de Chikwadraattoets ander-

zijds, zoals ook het verband tussen

variantie-analyse en de regressie-ana-

lyse. Opvallend is dat Li bij voorkeur

werkt met artificiële voorbeelden, en

zijn stellingen graag meetkundig illu-

streert, wat m.i. niet altijd een verdui-

delijking heeft opgeleverd. Korte

hoofdstukken van gemiddeld 15 blad-

zijden met goed gekozen herhalings-

oefeningen maken het de beginner

echter stellig gemakkelijk.

in het tweede deel komen de

belangrijkste experimentele opzetten

aan bod, variërend van eenvoudige

,,randomised blocks” tot Latijnse vier-

kanten, en factoriële schema’s met

factoren op twee en meer niveaus. In

feite vrijwel parallel aan de steek-

proefopzetten, worden hier ook ont-

brekende waarnemingen, expliciet ge-

bruik van externe informatie en een-

voudige systemen van ,,confounding”
behandeld. In het derde deel ten slot-
te passeren meervoudige metingen en

vergelijkingen de ïrevue, en worden

de basisveronderstellingen van de va-

riantie-analyse nader bezien. Het

voor de praktijk stellig zeer nuttige

transformeren van gegevens, zoals

proporties in variabelen met een meer

stabiele variantie, en ook de loga-

ritmische transfdrmatie t.a.v. model-

]en welke niet lineair zijn, worden in

het laatste hoofdstuk duidelijk uiteen-

gezet.

Al met al biedt Li een goed ge-

schreven en niet te diep gravende

inleiding, welke marktonderzoekers,

die experimenten op produkt-, recla-

me- of distributiegebied overwegen,

zonder voorbehoud kan worden aan-

bevolen. Dat dit boek in eerste in-

stantie bestemd is voor biologen en
medici mag voor hen geen bezwaar

zijn: in de experimentele statistiek is

het immers slechts ‘één stap van mui-

zen en injecties naar huisvrouwen en

supermarkten.

Rotterdam.G, J. AEYELTS AVERINK.

1048

Geld- en kapitaalmarkt

GELD MARKT

G

EHEEL in overeenstemming met de verwachtingen
steeg als gevolg van betaling van belastingaanslagen,
waaronder vennootschapsbelasting en inkomsten-
belasting (bij deze laatste is de inning voor het belasting-
jaar 1966 versneld), het tegoed der Schatkist in de week
van 2 tot en met 9 oktober met f.
295
mln. De toeneming

zou zeker groter zijn geweest wanneer de Staat niet tevens
eertijds opgenomen schulden in de vorm van schatkist-
papier en kasgeldiëningen zou hebben afgelost. Het gaat

hier om belangrijke bedragen. Die van de opgelegde aan-slagen in de vennootschapsbelasting liggen tussen de f. 1

mrd. en f.
4
mrd. Wat de kasgeldieningen betreft, geeft

de stijging van de post ,,Overige schulden” in de Stand van
‘s Rijks Kas een indicatie. Deze liep in juli met f. 786 mln.

en in augustus met f. 90 mln. op. De banken hebben de overdracht van middelen aan de
Staat grotendeels kunnen financieren met het bankpapier, dat het publiek na de maandultimo op de bankrekeningen

stortte.
In de ontwikkeling van het beleid der banken zijn na de
oorlog enkele fasen te onderscheiden. In de eerste jaren
na 1945 waren deze instellingen ruim van middelen voor

zien en de banken probeerden door het scheppen van
nieuwe kredietmogelijkheden uitbreiding aan hun zaken
te geven. Huurkoopfinanciering, persoonlijke leningen,
middellang krediet, factoring, leasing, voorfinanciering, het
opnemen van koppen en staarten van langlopende onder-
handse leningen, beleggingen op de kapitaalmarkt werden
aan het arsenaal toegevoegd of wanneer zij daaronder reeds
voorkwamen intensiever gepropageerd.
In de laatste jaren is de aandacht verschoven naar het
creditbedrijf. Aanvankelijk poogde men gelden aan te
trekken door middel van termijndeposito’s in de klassieke
vormen. Later trachtte men, en met succes, vaste voet te
krijgen op de markt van spaargelden. Al heel spoedig ging men proberen de gunst van het publiek te winnen door het
scheppen van nieuwe deposito- en spaarvormen. Men kwam
tegemoet aan de zeer verschillende behoeften der deposan-
ten door het variëren van rente- en terugbetalingscondities.
De laatste tijd staan de gewone rekening-courantgelden in
het centrum van de belangstelling. Het doel is het publiek
ertoe te brengen grotere saldi op de rekeningen te laten
aanhouden. Daartoe moet het publiek worden geprikkeld,
een groter deel van het betalingsverkeer via de bank-
rekeningen te laten lopen, hetgeen men wil bereiken door
het girale betalingsverkeer in het algemeen te propageren,
dit doelmatiger te organiseren, de rentevergoeding te ver

beteren en de door cliënten te betalen kosten te verminderen.
Het gaat de handelsbanken niet alleen om het terugdringen van het chartale betalingsverkeer ten gunste van het girale,
doch ook om een groter aandeel van deze categorie in het
girale verkeer. De andere deelnemers in dit verkeer zitten
echter ook niet stil, waarbij met name de postgiro zeer
actief is. De concurrentiestrijd tussen de banken onderling
en tussen de verschillende groepen van financiële instellin-

gen is in volle gang.

KAPITAALMARKT

I

N de Miljoenennota kondigde de Minister van Financiën
aan, dat het zijn bedoeling was buiten de f.
550
mln.,

die reeds op de kapitaalmarkt waren opgenomen in
1967 nog te trachten f. 200 mln,
t
f. 300 mln, op deze markt

te verkrijgen. Dit voornemen heeft nu gestalte verkregen
in de aangekondigde emissie op 26 oktober van f. 250 mln.

â
61/4
pCt. Omdat opnieuw het tendersysteem zal worden
toegepast, waarbij de inschrijvers dus zelf de uitgiftekors
zullen moeten vaststellen, zal de markt dit bedrag zeker
opbrengen. Het mag immers niet worden verwacht, dat
men zelfs bij de vastgestelde minimum uitgiftekoers van
98 pCt. niet bereid zou zijn in te schrijven.
De emissiemarkt kan wel een stimulans gebruiken. in
september werd aan aandelen slechts f. 38,7 mln, en aan
obligaties f. 62,7 mln. geplaatst. Hierdoor kwam het totaal
voor de periode januari/september 1967 van aandelen en
obligaties tezamen op f. 1.717 mln, tegen f. 1.718 mln, in

de overeenkomstige periode van 1966.
KOERSSTAAT

Indexcijfcrs aandelen
29
dec.
H.
&
L.
6 okt.
13 okt.
(1953 = 100)
1966
1967 1967
1967

Algemeen

………………
270
350— 268
349 346
Internationale concerns
…….
351
471

343
471
463
Industrie

………………..
269 340

270
338 339
Scheepvaart

……………..
108
121 —103
113
III
anken en verzekering .
…….
154
188— 155
185
184
Handel enz .

……………..
138
166-138
164
163

Bron:
ANP-CBs., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Philips

………………….
f.

78,70
f. 116,30 f. 116,20
Unilever, cert.

……………
f.

86
.
f. 110,50
f. 110,50
Kon. Petroleum

………….
f.122,40
f. 145,50
f. 142,10
A.K.0.

………………..
f.

53,80
f.

62,60
f.

62,30
K.L.M
………………….
f. 352
f. 252,50
f. 254,50
Hoogovens, n.r.c.

…………
55,60
f.

98,20
f.

94,30
E.M.S.. nieuwe
…………..

f.

39
f.

40,50
Kon. Zout-Ketjen
…………
463
766
782
Zwanenberg-Organon

……..
1′. 152,70
f. 191,50
f. 195,50
Robeco

…………………
f. 193
f. 225.10
f. 224,60

New York.
Dow Jones Industrials
786
929 918

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
6,43
6,16
6,18
Aandelen: internstionalen b)
. .
5,0
lokalen b)
………
5,1
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………
5
41
44

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

C. D. JONGMAN.

HET CENTRAAL LABORATORIUM VAN DE

BLOEDTRANSFUSIEDIENST VAN HET
NEDERLANDSCHE ROODE KRUIS

Plesmartlaan 125, Amsterdam-Slotervaart

heeft plaats voor een

TWEETAL ERVAREN
ADMINISTRATIEVE

KRACHTEN

*

Ruime praktijkervaring, bijv. als assistrtt-
accountant en ten minste diploma boek-
houden is voor deze functie vereist.

*

Sollicitaties te richten aan de Economisch Adjunct-
Directeur.

E.-S.B. 18-10-1967

1049

Recente publikaties

S. Sankar Sengupta:
Operations Re-

search in Sellers’ Competition.
A.

Stochastic Microtheory. Publications in

Operations Research, no. 12. John

Wiley, New York 1967, 228 blz.,

80 sh.

Uit het voorwoord:

,,This book attempts to answer the
following question: given the form of
competition and the organization of the
market, how do different modes of action
bij individual business enterprises result
in (a) certain patterns of relationship
among observable market variables and
(b) specific measures of uncertainty with
which a firm’s outcomes would appear
to the firm itself. 1 have restricted the
discussion to competition among sellers.
The problems with which
Operations
Research in Sellers’ Competition
has been
oriented are those of pricing, selling costs,
management of production and inven-
tories, and deciding when and how much to invest in fixed capital”.

Verkorte inhoud:

Dl. T. .Some dimensions of compe-

tition – The classical orientation –

The problem of fewness reexamined.

Dl. II. Oligopoly: static models –

Monopolistic competition: macromo-

dels and micromodels – Monopolistic

competition: the large group case –

Price, profits, and market share –
Multiperiod probability models –

Prices, production and inventories –

A veriflcation.

Dl. III. Pure competition: random

prices – Reinforcement of anticipa-

tions – Pure competition: inventory-

production decisions.

Dl. IV. Some extended models of

uncertainty – An application: in-

vestment decisions and price policy.

Appendix. 1. An alternative deriva-

tion of sales probabilities in a differen-

tiated oligopoly – 2. On the con-

cavity of average profits function.

Prof. Dr.
F. L.
van Muiswinkel: Handel,
markt en
beurs. Organisatie en techniek

van de handel in theorie en praktijk.

Noord-Hollandsche Uitg. Mij., Am-

sterdam, zevende gewijzigde druk, 1967,

261 blz., f. 15.

Zeven drukken in tien jaar, een

duidelijk bewijs dat dit boek (tezamen

met zijn broertje
De handelsonder-
neming) veel gebruikte literatuur vormt.

,,Een onmisbare bron voor de studie

in de comptabele vakken” schreef de

E.-S.B.-recensent in 1962 bij de be-

spreking van de derde, resp. de tweede

druk van deze geestesprodukten van

Prof. van Muiswinkel. Vele studenten

in de economie en studerenden voor

examens S.P.D. en M.O. gebruiken

deze naslagwerken nog altijd.

De zevende druk van
Handel, markt

en beurs
is weer geheel bijgewerkt;
veel nieuwe gegevens zijn verwerkt.

De meeste vindt men in het hoofdstuk

over de effectenbeurs.

Dr.
G.
M. J. Veidkamp: De sociale

zekerheid
opnieuw beschouwd in perspec-

tief. Geschriften Recht/Bestuur/Econo-

mie no.
55.
N. Samsom, Alphen aan

den Rijn 1967, 21 blz., f. 3.

Gastcollege, gehouden op 2 mei

1967 aan de Universiteit van Amster-

dam.

Prof. Mr. H. J. Hofstra: Het vraag-

stuk van de vermogenswinstbelasting.

Serie Belastingconsulentendagen no. 12.

Uitg. FED, Amsterdam 1967, 70 blz.,

f. 9.

Deze uitgave bevat een voordracht

gehouden op de Belastingconsulenten-

dag 1967, georganisèerd door de Neder-

landse Federatie van Belastingconsu-

lenten. Aan het debat, dat volgde op

de rede van Prof. Hofstra, werd deel-
genomen door Mr. A. J. van Soest en

Prof. Mr. H. J. Hellema. Ook dit debat
is in het boekje opgenomen.
Mr.
H. A. van
Nierop: Schets van het

bankwezen. Zesde druk, herzien in

samenwerking met Prof. Dr. C. D.

Jongman. Volksuniversiteitsbibliotheek,

tweede reeks no. 24. F. Bohn, Haarlem

1967, 179 blz., f. 10.

Deze druk is een herdruk van de

vijfde maar bevat enige wijzigingen en

aanvullingen. Deze betreffen o.a. de

banknederzettingen in het buitenland,

de credit card en de gegarandeerde

betaalcheque. Wegens ruimtegebrek (?)

ontbreekt een bespreking van het

vraagstuk van de invloed van de goud-

schaarste op het internationale be-

talingsverkeer.

Hurén of kopen? Maken of kopen?

Serie Directie-Data, deel 7. Onder

redactie van Drs. E. van der Wolk.

Nederlands Centrum van Directeuren,

Amsterdam 1967, 40 blz., f.
2,25.

Dit boekje behandelt het probleem:

hoe bij de huidige kapitaalschaarste en

hoge rentevoet t.a.v. investering en

produktieverhoging een juist beleid te

voeren. Drs. E. van der Wolk neemt

het onderdeel ,,Huren of kopen?” voor

zijn rekening; P. J. H. Baily doet dit

met ,,Maken of kopen?”.

Distributie, ambacht en consument in

de literatuur.
Tweede herziene en bij-

gewerkte uitgave. Economisch Instituut

voor het Midden- en Kleinbedrijf,

‘s-Gravenhage 1967, 382 blz., f. 15.

Deze bibliografie wil tot gids dienen

voor hen die kennis willen nemen van
een aantal vraagstukken op het terrein

van de distributie, het ambacht en de
consument in binnen- en buitenland.

De hierin opgenomen boeken en

brochures zijn in twaalf hoofdstukken

ondergebracht:

T.

Distributievraagstukken;

alge-

meen.

Distributievormen; verkooptech-

nieken.

Groothandel; grossierderij.

Detailhandel; algemeen; geschie-

denis.

Detailhandel; branches.

Detailhandel; speciale onder-

werpen.

Ambacht; algemeen; geschiede-

nis; gildewezen.

Ambacht; branches.
Ambacht; speciale onderwerpen

Midden- en kleinbedrijf in detail-

handel en ambacht; algemeen.

Midden- en kleinbedrijf in detail-

handel en ambacht; speciale

onderwerpen.

Consumentenvraagstukken.

Het accent ligt op de hoofdstukken

IV t/m XI waarin voor een groot aantal

publikaties een plaats is ingeruimd.

Ten einde het opzoeken van publi-

katies die op een bepaald onderwerp

of op een bepaalde branche betrekking

hebben, te vergemakkelijken is achterin

het werk een trefwoordenregister op-

genomen.

John Fayerweather: Internationale mar-

keting (International Marketing. Vert.

door G. H. Veidkamp). Marka-reeks

no. 68. Het Spectrum, Utrecht 1967,

160 blz., f. 2,90.

Verkorte inhoud: Marketing voor het

wereldconcern – Internationale mar-

keting – Economische, culturele en

politieke grondslagen van marketing-

systemen – Consumenten: wat zij

kopen en hoe zij kopen — Het pro-

duktenbeleid – Distributie – Ver-

koopbevordering en marktonderzoek

– Het volledige marketing-programma.


‘4

1050

cher

Td,

uw

targ!en

nde geldontwaarding knaagt aan
uw
moeT-
ien bezit. Hoe beschermt u zich tegen deze
Ing? Wist u, dat er een zeer veilige methode

en meer

maken, inkomstenbe-

at dit beproefde systeem
eelnemers telt? En dat
ing direct opeisbaar is?
r meer weten, vraag dan
ijbfljvend Inlichtingen aan.

ERICAN MUTUAL FUNDS

oor Europa
I.I.S.
241 – Amsterdam Telefoon 020

246159

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

KONINKLIJKE MACHINEFABRIEK STORK NV

HENGELO (0)

INDE

VOORHOEDE
VAN DE

TECHNISCHE

VOORUITGANG

Deel uitmakend
van

7LLP
STORK-WERKSPOOR

23.000 werknemers,

Neerland’s grootste fabrikant
en exporteur van zware kapitaal-

goederen.

vraagt voor de leiding van haar afdeling

marktonderzoek

een ervren, bij voorkeurwetenschappeljk ge-

schoolde kracht, wiens taak het zal zijn op

grond van te verzamelen marktgegevens

afzetprognoses té maken, zowel op korte,
middellange als op lange termijn, voor be-

staande en nieuwe producten.

Commercieel inzicht en technische belangstel-
ling is vereist.

Leeftijd 30 – 40 jaar.

Telefonische inlichtingen bij de afdeling Kader-
ontwikkeling, 05400-54321. (toestel 642).
Sollicitaties te richten aan de Koninklijke Machine-
fabriek Stork N.V., Hengelo
(0), ta,v.
genoemde
afdeling.

E.-S.B. 18-10-1967

1051

wat doet die daar

,1

4

2

u
St

X
POP

Wij van de N.V. METAVERPA

in Maartensdijk prijzen ons

gelukkig door een steeds toe-

nemende export mede te
werken aan de welvaart-

bevordering.

En van onze grote export-

omzet profiteren onze Neder-

landse afnemers.

Aldus de heer K. G. J. Bak-

keren, direkteur van N.V.

METAVERPA te Maartensdijk.

DE KUJKT VER VOORUaT!

DAT MOET OOK!

Hij is de voorzitter van de NEC.

Dat is een fabrikanten-club. EEN CLUB VAN DE DAAD

185 fabrikanten, die nu al 15 jaar hecht samenwerken.

Om gezamenlijk de export te vergroten.

DAT MOET 1

Er moeten steeds meer orders komen.

ORDERS – ORDERS – ORDERS – ORDERS – ORDERS
ORDERS – ORDERS – ORDERS – ORDERS – ORDERS

Om de welvaart te handhaven.

Om de werkgelegenheid te garanderen.

BIJNA DE HELFT VAN HET NATIONALE INKOMEN KOMT

NÂMELIJK UIT DE EXPORT 1

Daarom kijkt de voorzitter ver vooruit.

Naar nieuwe markten. Naar nieuwe orders.
En 184 fabrikanten kijken met hem mee. Samen kunnen die 185 ondernemers heel wat presteren.

EXPORT4RE NECESSE EST

NEG

kzij

stichting Nederlandse Export Combinatie (NEC)

Kantoor: Brigittenstraat 24, Utrecht – postbus 127 – telefoon 030-25632

1052

telex 47406 NEC-Utrecht

Adresseer met

Addressögraph

70239 ABC 3067 1.75 11.20
1
2.95(

MA,Mezeeuiakr

/

iIUORN

j

F ‘

J
r1


-,•

_r’ •.e-•’•••’

CENT

4ALVNç

— —

ER

2—

1

/


L.

SPfr

50, 500, 5000 of 50000

Met Addressograph adresseert u foutloos, duidelijk en snel

In elke administratie kent men de herhaald
terugkerende gegevens, zoals adressen, arti-
kelomschrijvingen en andere. Ze komen voor
op allerlei soorten van formulieren: offertes,
orders, facturen, kwitanties, post- en bank-
giroformulieren enz.

Als het erom gaat op de kosten van kantoor-
werk te besparen, begin dan met het auto-
matiseren van het schrijven van deze repeti-
tieve, herhaaldelijk voorkomende, gegevens.
Zet ze op een Addressograph-plaatje.
Zijn de
gegevens eenmaal hierop aangebracht en
goed gecontroleerd, dan behoeft niemand in
Uw kantoor deze gegevens ooit meer te
schrijven of te controleren. Want in nog geen
seconde tijd staan ze op papier: foutloos,
duidelijk en volledig, tot veertien regels tege-
lijk, elke regel van veertig letters of tekens.
Desgewenst met vele doorslagen.

Zo’n Addressograph-plaatje houdt do voor-
raad bij, adresseert brieven, vult giropons-kaarten of bankgiroformulieren in, schrijft
plakadressen, vult vervoersdocumenten in,
doet honderd-en-een kantoorwerkjes sneller
en economischer, dan men ooit met de
hand kan doen. Economischer, want Addres-
sograph betekent ,,low cost automation”.
Addressograph is het begin van een bespa-
rende automatisering.

Wilt u meer hierover weten? Een telefoontje
of een berichtje en wij -zenden u een folder.

729
AJ

3066

75

.O2•5(

A,Maemakr

1

•i

(4) A ildressograph


ADDRESSOGRAPH – MULTIGRAPH

Postbus 1201 / Bezuidenhoutseweg 41 / ‘s-Gravenhage / Telefoon 070 – 85 53 00

TOONZALEN IN ‘s.GRAVENHAGE !AMSTERDAM 020.244782 / EINDHOVEN 040-39000
1
HENGELO (0V.) 05400-10 168

E.-S.B. 18-10-1967

1053

Telkens en telkens blijkt ons weer

hoezeer de nog steeds snel groeien-

de lezerskrng van onze uitgave

Hoogovens IJmuiden vraagt voor de

Bedrijfseconomische Afdeling

een bedrijfseconoom

een bedrijfs-

econometrist

De afdeling heeft tot taak om tezamen met verschillende
andere afdelingen mede te werken aan de voorbereiding

van bepaalde beleidsbeslissingen en zich daarbij speciaal
te richten op de financiële consequenties daarvan.

In het kader van genoemde taak worden door de afdeling
o.a. de volgende werkzaamheden verricht:

• rentabiliteitsberekeningen voor investeringsprojecten,

• financiële planning op korte en lange termijn,
• opstellen van bedrijfseconomische en statistische
modellen,

• bepaling van calculatiegrondslagen en het uitvoeren

van calculaties.
Voor de vervulling van de onder a. genoemde vacature
wordt gezocht naar een econoom, leeftijd tot ca. 35 jaar,

afgestudeerd in de bedrijfseconomische richting,

met een voltooide of gevorderde accountantsstudie en met

enige ervaring, bij voorkeur opgedaan op een accountants-

kantoor of een bedrjfseconomisch adviesbureau.

In verband met een verdere uitbreiding van de

Bedrijfseconomische Afdeling bestaan er bij deze afdeling

ook enkele vacatures voor jongere bedrjfseconomen

en zullen sollicitaties van pas afgestudeerden, die bereid zijn

de accountantsstudie aan te vatten, eveneens in

behandeling worden genomen.

Voor de vervulling van de onder b. genoemde vacature
wordt gezocht naar een jonge econometrist, afgestudeerd

in de bedrjfseconometrische richting.

Enige ervaring is gewenst, doch niet vereist, zodat ook pas

afgestudeerden kunnen solliciteren.

Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervaring worden, onder vermelding van
ons nummer ED 1188, lngewacht bij de afdeling Personeeisvoorzieninq (Hoofdkantoor).
Nadere inlichtingen kunnen telefonisch worden verkregen
bil de heer
E. Boersma.
tel. 02510-91284.

HOOGOVENS IJMUIDEN

-R

deze wegwiizer, speciaal voor de

particuliere belegger, wat inhoud,

actualiteit en objectiviteit betreft,

waardeert.

Dit heeft vele redenen het bevat

wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, die

steeds actuele onderwerpen des.

kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna

dynamisch geschreven beursover-

zicht, de stemming goed weer.

gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds.

analyses, volgens een eigen prak.

tisch systeem, enig voer Nader.

land.

4e Een chronique scandaleuse, fair

en onderhoudend geschreven en

uiteraard zender sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad.

viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen

(ook van incourante) telkens

wanneer hieromtrent iets te mel-

den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne

gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

111111
11010
IIllD0l0lllll1I111llhlllhlllIlllDlD0lllDlllI0 III

1054

4

Uw personeel noemt het
prettig ,..

2
ENEN~

Wij noemen het
gepremieerdebedr(.jtspaarregeiing
of

winst delingsspaarregeiing…

Bespreek deze interessante regelingen

met de Stichting:

Bovendien belast’deN.M.S. zich

Nederlandsche Middenstands Spaarbank

geheel kosteloos met:

(zonder winststreven)

Deze is specialiste op dit gebied en kan – in

• het ontwerpen van een reglement.

ovérleg met u – een voor uw bedrijf zo gunstig

• het administreren, van de spaarrekeningen.

mogelijke opzet maken, geheel afgestemd

.de beoordeling of opgenomen tegoed voor premie in

uw mogelijkheden, wensen én behoeften.

•de toetsing van de daarvoor vereiste bewijsstukken.

1
• het aanvragen van de goedkeuring bij de Stichting van

De rente voor tegoeden op deze

dé Arbeid.
•beschikbaarstelling van formulieren en reglementen.

spaarrekeningen is thans 4
1
12 Olo

De N.M.S. werkt onder volledige garantie van de Nederlandsçhe Middenstaiidsbank N.V.

I’mmU

650 vestigingen-eigen reservesf 7.200.000,-,lrlgelegdmeerdanf 310.000.000,-.
Spaarbank; Herengracht 577, Amsterdam. Telefoon: 020-63131, toestel 2322,
Wilt u uw verzoek om inlichtingen richten aan: Nederlandsche Middenstands

2323, 2324. Afdeling: Spaarregelingen.

Nederuidsche Middenstands Spa qrbank

E.S.B. 18-10-1967
1055

Vraag eens proef-

nununers aan voor

uw kennissen die

,,E.-S.B.” nog niet

kennen

Bureau voor Marketing Management

Dr. A. D. Bonnet

Voor de juiste verkooppianning

en budgettering

Huize ‘t Eiland – Bergambacht – telefoon 01825-607

16
‘ de rijksoverheid vraagt

voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

t.b.v. de Rijksdienst voor de lisselmeerpolders

adjunct-secretaris van de planningcommissie

7-221410936

die zal worden ingeschakeld bij de planningswerkzaamheden van bovengenoemde

Rijksdienst. De took bestaat onder meer uit het:
voorbereiden en notuleren von vergaderingen, waarbij de Planningcommissie is
betrokken;

gedetailleerd uitwerken van lange-termijn-plannen
;

in overleg met anderen coördineren van korte-termijn-plannen;
zorgdragen voor voortgangscontrole.

Standplaats: Zwolle, t.z.t. Lelystad.

Vereist: middelbare schoolopleiding, M.B.A. of S.P.D. en bij voorkeur diploma statistisch analist of analist ,,operatians research”.

Salaris, afhankelijk van opleiding en ervaring, max. f1288,- per maand.

voor het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen

t,a.v. de afdeling Leerlingwezen te ‘s-Gravenhage

hoofd van de onderafdeling planning en subsidiëring

voc. nr
. 7-227110936

Vereist: ervaring op het gebied van planning en statistische methodes, alsmede
financieel inzicht.

Salaris, afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring, max. f2OO5, per maand.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vac. nr
. (voor elke
vacature een afzonderlijke brief) zenden aan Bureau Personeelsvoorziening en

Bemiddeling van de Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-uitkering

1056

0,
0,
‘0

Denk voor uw bedrîjfsverlichting vooral

aan de A van Aanpassing

Elk bedrijf stelt zijn eigen, bijzondere

eisen aan de verlichting. Eisen, die

worden bepaald door de vorm van de

bedrijfsruimte, de wijze van inrichten

en vooral door de aard van de werk-

zaamheden die er verricht worden. Aan-

passing aan die eisen is noodzakelijk.

Aanpassing door de juiste keuze van

lamptype en armatuur. Met Philips

hebt u de zekerheid van een aangepaste

bedrïjfsverlichting.

PHILIPS ,,TL”-verlichting:

Hoog rendement – Blijvend goede

lichtopbrengst • Grote bedrijfszeker-
heid • Minimale wattverliezen • Vol-

komen aanpassing aan elke bedrijfs-

situatie.

Gemaakt voor uw bedrijf:

Het bijzonder instructieve boekje ,,Prak-
tische wenken voor Bedrijfsverlichting”
wordt u per omgaande toegezonden na
aanvraag bij Philips Nederland n.v., Afd.
Bedrijfsverlichting
45,
Eindhoven.

LIII
.

PHILIPS ‘J

Bedrijf sverlichting

E.-S.B. 18-10-1967
1057

de rijksoverheid vraagt

voor
de Algemene Rekenkamer

adjunct-inspecteur
‘,.
r.
7-046910936

In aanmerking komen doctorandi in de economie (Bedrijfseconomische richting, met als

keuzevak Administratieve Organisatie), dan wel zij, die met de accountantsstudie

N.l.v.R.A. gevorderd ziln tot en met het vak administratieve organisatie; voor deze

functie is een goede controle-ervaring vereist.

Leeftijd: bij voorkeur niet ouder dan 40 jaar.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris: tussen f922,- en f2005,- per maand.

controleur

nr. 7-046810936

Taak: het zelfstandig verrichten van controles en samenstellen’ van controle-rapporten

Vereist: middelbare schoolopleiding, bezit van diploma S.P.D. 1, aangevuld met

voortgezette studie voor: S.P.D. II dan wel M.O. Handeiswetenschappen A of M.O.
Boekhouden
;
dan wel N.l.v.R.A.-exarnen tot Bedrijfseconomie II of kandidaatsexamen
Economie alsmede controle-ervaring.

Leeftijd: bij voorkeur niet ouder dan 35 jaar.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris: tussen f977,- en f1288,- per maand.
voor het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
bij de Accountantsdienst

accountants
voc. nr. 7-228410936

met het academische accountantsdiploma of het diploma NIVA. Ook zij die hun studie

binnenkort hopen te voltooien worden uitgenodigd te solliciteren.

Praktijk opgedaan bij de controle van omvangrijke organisaties strekt tot aanbevéling.

assistent-accountants
voc. nr
. 7-228210936

op verschillende niveaus; controle-ervaring is vereist.

Voor beide functies geldt: het aanvangssalaris is afhankelijk van diploma’s, leeftijd en
ervaring. Tegemoetkoming studiekosten mogelijk.

Standplaats: bij voorkeur ‘s-Gravenhage, althans het westen des lands.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vac. nr
. (voor elke
vacature een
afzonderlijke brief) zenden aan Bureau Personeelsvoorziening en

Bemiddeling van de Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan
1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-uitkering

1058

Auteur