De arbeidsmarkt in’ 1964
De landelijke arbeidsrnarlt is een belangrijk, doch tevens
en nogal abstract begrip. Op de niveaus van sectoren en
bedrijfsklassen wordt het reeds wat mipder schimmig.
Gegevens over 1963 en 1964 kunnen worden cntleend aan
een onlangs verschenen publikatie van de Directie voor
Arbeidsvoorziening van het Ministerie van Sociale Zaken
en Volksgezondheid
1).
Dit artikeltje behandelt vooral het
jaar 1964.
Een vermindering van de spanning op de arbeidsmarkt
wordt in de betrokken publikatie voor 1964 niet waar-
schijnlijk geacht
2)
De sterke
groei van de beroepsbevolking
(weliswaar is de invloed van
de na-oorlogse geboortegolf
iets geringer dan in 1963, doch
door meer buitenlandse –
– wo. Turkse – arbeiders en
minder emigratie blijft het
hoge niveau der laatste jaren
gehandhaafd) zal vlot in het
arbeidsproces kunnen worden
opgenomen. De mannelijke
beroepsbevolking zal met
52.000 (1963: 51.000) stijgen;
de vrouwelijke met 28.000
(1963: 29.000).
De toename van de gemiddelde
arbeidsbezetting ial 50.000 man-
nen en 27.000 vrouwen, waar-
van 31.000 mannen en 9.000
vrouwen in de
industrie,
belopen.
In de
aardewerk- en baksteen-
industrie
zal de bezetting stijgen
ondanks’ een verwachte verder-
gaande mechanisering in de bak-
steenindustrie. Uitbreiding van het produktassortiment in de cement-
en btonwarenfabrjeken zal de arbeidsbezettimig doen toene,nen.
In de
bouwnijverheid
wordt het accres van een 12.000 ,na,i
(196211963: 16.000 man) becijferd op grond van een ,,normale”
groei van 1 a 1,5 pCt. (ca. 7.000 man), vrijstelling van militaire
dienst (ca. 2.000) ma,!) en aantrekking uit andere bedrijfstakken
tengevolge van de, in de bekende bouwnota aangekondigde, ver-
beterde arbeidsvoorwaarden (ca. 3.000 man). Dat de behoefte in
deze bedrjfsklasse groot is, zij hier vo/ledigheidsha/ve toegevoegd.
De
metaalnijverheid,
de bedrjfsk/asse met degrootste arbeids-
bezetting, zal – na de bouwnijverheid — de grootste toename
vertonen. De loonexplosie zal de vraag naar ,netaalprodukten,
wo. die van de. elektrotech,,ische industrie, bevorderen. Ook van de investeringsgoederenindt,strjeën wordt een hoge bedrijvigheid
verwacht, zowel door stijgende bïnnenlandie investeringen (die
echter tegen het einde van dit jaar kunnen dalen) als door meer
uitvoer naar ontwikkelingslanden. Uit de toon valt de scheeps-
bouw: de arbeidsbezetting zal hier verder verminderen.
Voor dd
chemische
industrie wordt een voortzetting van de
Blz.
De arbeidsmarkt in 1964…………………..851
De Miljoenennota 1965; budgetteren in inflatie-
tijd,
door
Prof.
Dr. J. Pen ……………….
852
Het jaar 1965,
in de glazen bol,
door Prof. Dr.
W.
Hessel …………………………….
857
West-Europa op het slappe koord,
door Drs. A.
H. Q. M. Merkies en Drs. D. van der Werf…..
859
• zeer gunstige ontwikkeling verwacht. Het sterk stijgend beloop
van de uitvoer zal zich in gelijke mate blijven ontwikkelen; de
groei van debinnenlandse vraag zal nog groter zijn, mede door
de verwachte expansie van de bouwnijverheid. Opmerkelijk is dat
de gro/ere relatieve toename van de produktie waarschijnlijk ge-
paard zal gaan met een dalend stijgingspercentage van de arbeids-
. bezetti,ig, hetgeen samenhangt met de toenemende arbeids-
produk!iviteit.
De
txtielnijverheid
staat mede in het teken van een mechanisatie
van het produktieproces. Concernvorming en standaardisatie van
de produkt i&beînvloeden eveneens de vraag naar arbeidskrachten.
-; ‘Voor 1964 emz 1965 worden resp. vermindering en opheffing van
het arbeiderstekort verwacht, waarbij het aantal buitenlandse
arbeidskrachten een rol speelt.
De beroepenstructuur zal worden
getvijzigd door accentuering van
de machine-technische beroepen.
Voor de
voedings- en genot-
middelenindustrie
als geheel
‘wordt een geringe toename van de
personeelsbezetting verwacht. De
verschillende vormen van industrie
in deze bedrjfsklasse geven een
uiteenlopend beeld te zien. Een
grotere arbeidsbezetting svordt
verwacht voor de conserven-
fabrieken, eveneens in de lino-
nade- en mnineraalwaterfabrieken.
In de bieFbroutverjen zal er een
status quo zijn. Verdere concen-
tratie en mechanisatie zullen ver-
inoedelijk de arbeidsbezetting in
de zuivelindustrie doen dalen.
Het perspectief voor de
steen-
koolmijnen
is
onzeker, veel zal’
afhangen van de terugkeer van
in West-Duits/and werkzame
arbeiders. –
3.397 1.02! +
27
,Wat de andere sectoren
1
bètreft, wordt van de landbouw
een verdere daling verwacht.
•
Door het toenemend gebruik
van arbeidsbesparende middelen kan hier worden ge-
sproken van éen autonome ontwikkeling. Deexpansie van
de dienstensector zal wordén voortgezet doch iets ge-
ringer zijn lan in 1963 (22.000 t.o.v. 26.000 man) dobr de
krapte op de arbeidsmarkt, vooral door het tekort aan
vrouwen. Uit de tabel blijkt duidelijk de grote rol van de
zwakke sexe in deze sector. De expansie van de diensten-
sector is om. gecorreleerd met de grotere welvaart en
de industriële groei. Mede hierdoor zal de personeels-
toename, evenals in 1963, het grootst zijn in de handel. –
S
M.H.
,,Arbeidsmarktbeschrijving
1963″,
Staatsdrukkerij en Uit-
geverijbedrijf,
1964.
Ondanks de publiciteit rondom een aantal ontslagen wordt
in de recente verkenning van het C.P.B. de kans op een merk-bare ontspanning v66r
1965
eveneens gering geacht.
Blz.
Prognoses betreffende de toeneming van het aantal
personenauto’s,
door Drs. R. Bakker……….
861
Bo e k be s p ze k i n g:
Prof. J. Johnston: Econometric methods,
door
Drs. G. J. Aeelts Averink …………….
864
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
865
Arbeidsbezetting en arbeiderstekorten
(x 1.000)
Tekorten
Arbeidsbezetting
Bedrijfsklassen en
1963 a)
1963a
Mutaties
sectoren
’63/64
V
M
I
Y
I
Mlv
2,3
0,2
50
4
+
1
+
0,1
Aardewerk, baksteen
……….
10,5
0,2
387
14
+12
+
0,4
2,2
0,7
76
18
+
2
+
1
Houtverw. industrie
………..
3,1
0,1
60
4
+
1
.
+
0,2
Bouwnijverheid
……………..
Chemische nijverheid
…………
0,6
8,8
55
101
+
0,4
+
3
Leder en rubber
…………..
1,3
0,9
”
49
.10
±
0,5
+
0,3
d,4
–
55
1
–
0,9
–
Kleding en reiniging
…………
28
..
2,5
550
47
+10
+
1,5
Extractieve nijverheid
………..
2
…
1,7
•
89
31
+
0,5
+
0,4
Metaalnijverheid
………….
Textietnijverheid
…….
……..
vo ed.: en genotm. industrie
.
4,1
2,7
172
38
+
1,5
+
1,5
Overige bedrijven
…..
……..
2,5
1,2
127
21
+
3
+
0,6
Totaal nijverheid
……………
58
[
19
1.670
1
289
+31
9
.
–
385 36
-5
–
visserij
…………………
–
9
– –
–
.Land- entsinbouw
…………1
Diensten (esct. Overheid)
….
12
…
18
997 597
+22
+1 8
Overheid
(mci.
mii. en md.)
…
4
1
336
99
•j-
2
j+ 1
Totaal
a) Jaargemiddelde.
‘
S,
.
E.-S.B. 23-9-1964
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
,
851
/
De Miljoenennota 1965
Budgetteren in infiatietijd
De ontwerpbegrotingen voor 1965 – de eerste die voor
de volledige materiële verantwoordelijkheid van Minister
Witteveen komen – werden onder moeilijke omstandig-
heden opgesteld. Overbesteding en loon- en prijsstijging
vallen samen met krachtig uitgesproken wensen tot uit-
gavenverhoging en nog krachtiger wensen tot belasting-
verlichting. De eisen van de maro-economie – te weten:
.een begrotingsoverschot en een bij het nationaal inkomen
achterblijvend peil der overheidsuitgaven – zijn dit jaar
meer dan ooit in strijd met de wensen van de belangen-
groepen.
Onder die omstandigheden zal een beheerder van de
schatkist zijn positie zo sterk mogelijk trachten op te
bouwen; hij moet redeneringen te baat nemen, gericht op
het in toom houden van al te forse eiseii en hij moet vooral
zijn politieke achterban van zich af trachten te houden.
Ieder die het goed meent met het economisch evenwicht
moet de bewindsman daarbij helpen – desnoods door er
op te wijzen, dat de Miljoenennota de zaken te rooskleurig
voorstelt.
Dat
is wel meer gedaan in dit tijdschrift. Tien
jaren geleden verscheen een soortgelijke kritiek van de
huidige Minister op de Miljoenennota
1955
1)
Niet alleen
werd daarin uitgerekend, dat de overheidshuishouding een
verkeerde infiatoire druk op de economie des lands uit-
ofende, welke berekening de visie van de Miljoenennota
beoogde te corrigeren, maar bovendien werd de toenmalige
Minister berispend toegesproken omdat hij het had ge-
waagd, een belastingverlaging van f. 500 mln, toe te zeggen
voor het jaar 1956, terwijl toch niemand kon voorspellen,
hoe de conjunctuur er dan uit zou zien.
Het artikel van 1954 slaat zo nauwkeurig op de huidige
situatie, dat de verleiding groot is om er flinke stukken
uit over te schrijven. Ik heb die verleiding weerstaan; het
onderwerp is wellicht te ernstig voor de grappen, die men
zich langs die weg gemakkelijk veroorlooft. Bovendien is
mijn kritiek minder gericht op het beleid – iedereen weet
nu langzamerhand wel, dat de aankondiging van de ver-
laging van de loon- en inkomstenbelasting een moeilijke
zaak is, en in de Miljoenennota wordt weinig twijfel ge-
laten omtrent de onmogelijkheid om deze operatie nog in
1965 uit te voeren – dan op de ingewikkeldheid van de
berekeningen, die de Minister hebben geleid tot zijn con-
clusie, dat zijn begroting past bij de conjunctuurpolitieke
noden van het ogenblik. Ik geloof, dat het calculatorisch
vernuft van het departement zichzelf heeft verslagen: het
bewijst weinig anders dan dat inen van alles en nog wat
kan bewijzen, en dat is geen overtuigende stelling. Voor
de Kamerleden is het ook niet om bij te houden De Minis-
ter zou mi. sterker hebben gestaan, als hij een eenvoudiger
methode had gevolgd om de effecten van de begroting te
berekenen; een methode die dan weliswaar tot de conclusie
had kunnen leiden, dat de overheid’ nauwelijks tegendruk
tegen de inflatie bièdt. Hij heeft nu wat veel naar zich toe-
gerekend, in die zin dat hij ons uitlegt hoezeer de schatkist
binnen de ,,ruimte” blijft; was zijn berekening wat pessi-
1)
,,Inflatie, revaluatie en de Millioenennota
1955″
in ,,E.-S.B.”
van
29
september 1954.
mistischer uitgevallen dan had hij eventuele eisen tot ver-
dere uitgaven of verdere verlichtingen gemakkelijker af
kunnen wijzen.
Dit laatste geldt ook voor de prognose van de inflatie
in 1965. De ,,Verkenningen” van het Centraal Planbuteau,
die bij de Miljoenennota zijn gevoegd, ko,men tot de eigen-
aardige conclusie, dat het evenwichtsherstel in 1965 hele-
maal vanzelf tot stand zal zijn gekomen. Deze cijfer-
opstelling – van een prognose mag men nauwelijks
spreken – is niet bijzonder realistisch, maar bovendien
ondermijnt zij als het ware de vermanende woorden van
de Minister over matiging en terughouding – behalve op
het stuk van de lonen.
Als alles vanfelf, of bijna vanzelf, terecht komt, waarom
dan al die vermanende beschouwingen aan het slot vai de
Miljoenennota? Alweer, het had de positie van de bewinds-
man kunnen versterken als er ook voor 1965 een flink
betalingsbalanstekort uit de bus was gekomen; in elk geval
lijkt de waarschijnlijkheid daarvan mij groter dan die van
het evenwicht dat nu in de verkenningen is neergeschreven.
Want de geringe betedingstoeneming die voor 1965 is
verkend berust op twee dingen. In de eerste plaats zal het
volume van de particuliere consumptie slechts
stijgen
met
een half tot anderhalf procent, en in de tweede plaats
zullen de investeringen helemaal niet toenemen. Het eerste
is dan o.a. weer het gevolg van een stijging der contract-
lonen met 0 of 2 pCt.; we mogen uitzoeken, maar er is
weinig cynisme voor nodig om noch het een, noch het
ander te kiezen, en als het op voorspellen aankomt een
hogere gooi te doen. De consumptieprijsstijging is, in die
zelfde verkenning, immers al getaxeerd op
2,5 â 4,5 pCt.,
de arbeidsproduktiviteit gaat omhoog met 2,5 pCt. en de
loonpolitiek is in handen van de Stichting van de Arbeid.
Weliswaar stijgen de lonen meer dan de contractionen, en
gaat van die ,,wage drift” ook een welvaartsverhogende
werking uit voor de arbeiders, maar de contractlonen zijn
nu eenmaal een gevoelige factor – gevoelig voor velerlei
spanning. En aan spanningen zal 1965 stellig rijk zijn.
Al deze dingen bijeen maken de verkenning meer tot een
wens dan tot een prognose.
Wat de investeringen betreft, zij stijgen in het stuk van
het C.P.B. met name niet vanwege de krapte op de kapitaal-
markt. Het staat nog te bezien of die krapte inderdaad zo
rigoureus zal doorzetten. Het ziet er op dit moment wel
naar uit, maar dat komt mede door de ijzeren hand van
De Nederlandsche Bank – en of die instelling haar beleid
zal volhôuden als het werkelijk gaat kraken staat te bezien.
Natuurljk kan het C.P.B. moeilijk cijfers opschrijven die
ervan uitgaan, dat de restrictieve teugels nolens volens
gevierd gaan worden, maar over de conclusies van zo’n
nota kan dan nog ieder het zijne denken.
Ook in dit do’cument zijn de cijfers alle naar één kant
getrokken. Het C.P.B. heeft een consistent bëeld be-
schreven, maar het is net iets te eenzijdig om er. en beleid
op te mogen baseren. Het zou anders zijn als van de over-
heid, in 1965, een duidelijk deflatoire invloed zou uitgaan;
maar dat is m.i. niet zo. Dat brengt mij tot de ,,ruimte”
en het ,,ruimtebeslag”.
852
E.-S.B. 23-9-1964
De overheid en de ruimte.
De invoering van het begrip ,,ruimte” vormde een mijl-
paal in de geschiedenis van de Nederlandse economische
politiek. Ruimte is een toverwoord; het bedwingt de op-
dringende belangengroepen met een beroep op objectieve
factoren. ,,Het spijt mij, er is geen ruimte voor uw gerecht-
vaardigde verlangens” – dat is de formule waarmee
menige boot kan worden afgehouden. Het ruimtebegrip
was oorspronkelijk bedacht om de loonvoriiiing binnen de
grenzen van het toelaatbare te houden en zo enige decen-
tralisatie van de loonpolitiek mogelijk te maken. Daarna
is het begrip door Minister
Zijlstra naar de overheidssector
overgebracht, hetgeen opnieuw een historisch moment was;
er is een zekere analogie met de rechtsstaat, die onder
–
worpen is aan algemeen geldende rechtsregels. Zo sterk
klemt het ruimtebegrip in de publieke sector natuurlijk
niet; het ligt niet in wetten verankerd en de regel, dat de
overheid binnen haar ruimte moet blijven is een politieke,
geen juridische. Toch is het een belangrijk criterium, en de
Miljoenennota slooft zich uit om aan te tonen, dat ook
deze keer de begroting binnen de ruimte blijft. Helaas is
het begrip daardoor op rekkelijke
wijze
uitgelegd.
Ruimte â la Zijlstra betekent: de jaarlijkse uitgaven-
toeneming en de autonome belastingverlagingen moeten
samen binnen de 4 pCt. blijven. Deze ,,structurele budget-
norm” heeft tevens het voordeel, een vanuit de overheids-
huishouding komende inflatie de pas af te snijden. Het per-
centage van 4 is reëel gedacht; het klopt immers met de
trendmatige toeneming van het reëel nationaal inkomen.
Het is evenwel gewoonte geworden om de 4 pCt. te vertalen
in guldensbedragen; doch de aldus gevonden ruimte biedt
een veel te strenge norm in tijden van prijs- en loonstijging.
Al te strenge normen kunnen niet worden gehandhaafd;
deze bekende waarheid wordt door de Miljoenennota 1965
opnieuw geïllustreerd.
Het blijkt namelijk uit de Miljoenennota dat, evenals in
vorige jaren, de salarisverhogingen, die deels in directe na-
volging van de particuliere sector, deels bij wijze van de-
nivellering aan de ambtenaren zijn toegekend, niet ten
laste van de structurele ruimte zijn gebracht. Dat is op
zichzelf begrijpelijk, omdat de 4 pCt. op volumina slaat
2).
Minder begrijpelijk is dan echter, waarom de Miljoenen-
nota de
prijsstijgingen
van de overheidsbestedingen wel uit
de ruimte betaalt. Hiermee wordt weliswaar een korte
traditie voortgezet, maar erg logisch lijkt het niet. Of zou
de ratio van het niet meenemen van de algemene salaris-,
verhogingen juist liggen bij het feit, dat de overheids-
salarissen de laatste drie jaren zoveel sterker zijn gestegen
dan die in het
bedrijfsleven?
Deze denivellering bij de over-
heid is natuurlijk ook ,,geïnduceerd” in de zin dat de par-
ticuliere salarissen meer uiteenliepen dan de ambtelijke,
doch in die zin is alles geïnduceerd. Het buiten beschouwing
laten van de algemene salarismaatregelen is zeer arbitrair.
En nog meer geldt dit van een nieuwigheid, die deze Mil-
2)
Het vaak gebruikte argument, dat de loonstijging niet
meegenomen hoeft te worden omdat zij in navolging van de
particuliere sector geschiedt; is van twijfelachtig gehalte. Op die
manier kan men het halve budget wel wegpraten.
joenennota vervolgens invoert: met het oog op de grote
loon- en prijsstijgingen in 1964 is de structurele budget-
ruimte, die aanvankelijk werd berekend op f.
425
mln, per
jaar, met 10 pCt. verhoogd. De uitdrukking luidt ,,bijge-
steld”. Daar nu kan men bezwaar tegen hebben; want èf
men beschouwt de ruimte in procenten, calculeert het gelds-
bedrag en laat de loon- en
prijsstijging
erbuiten; maar dan
ook geen bijstellerij. Ofwel men stelt bij, maar dan ook de
loon- en
prijsstijging
eronder gebracht. Niet: een beetje
van het een (de
prijsstijging),
en niets van het ander (de
algemene salarisstijging) en dan toch wat bijstellen. Op
deze manier krijgt
de argwanende lezer het gevoel, dat men
nog wel veel meer kan corrigeren en calculeren, en dat er
dan altijd uit te voorschijn komt dat de overheid binnen
de ruimte blijft. Speliegels moeten liefst niet te vaak ge-
wijzigd worden, en zeker niet op een ingewikkelde manier,
en vast en zeker niet door de belanghebbende partij zelf.
Zoals het nu gebeurt wordt de ‘aststelling der speliegels
zelf een ondoorzichtig spelletje.
In het
bijzonder
dunkt mij een bezwaar van de thans
gevolgde procedure, dat de overheid haar salarissen net
zoveel kan denivelleren als zij wil en toch het gevoel kan
wekken, dat de operatie geen beslag legt op ruimte en dat
zij niet infiatoir werkt. In werkelijkheid geven zulke salaris-
verhogingen natuurlijk wél impulsen in de kringloop; zoals
gezegd is zelfs het begrip ,,ruimte” ontstaan uit de wens,
dergelijke infiatoire krachten vanuit de arbeidsmarkt te
voorkomen! –
Retributies en bijdragen.
Bedenkeljker nog dan het bijstellen van de norm en het
arbitrair behandelen van de nominale uitgavenstijgingen is
een correctie in de ruimtecalculatie, die dit jaar voor het
eerst wordt toegépast. Het betreft de ,,netto-methode”: bij
de berekening van het ruimtebeslag wordt afgezien van de
uitgavenstijgingen die als het ware hun eigen inkomsten
meebrengen in de vorm van
prijzen,
retributies en bijdragen.
,Deze kunstgreep is zeer geschikt om alle beoefenaren van
de leer der openbare financiën de oren te ,doen spitsen.
Alleen het woord ,,netto” heeft immers al een ongunstige
klank; daar heeft een lange traditie, vooral in Frankrijk,
van begrotingsversluiering voor gezorgd. In Nederland zijn
wij altijd wars gebleven van het budgettair salderen van
inkomsten en uitgaven; alleen bij de staatsbedrijven staan
we er soepeler tegenover. Wij hebben een bi
–
uto-begroting,
en daar wordt thans ook niet aan getornd, met uitzondering
van het Wegenfonds, waar’bver nader. Hier is allereerst de
netto-methdde aan de orde als een calculatorische kunst-
greep.
De netto-methode wordt in deze Miljoenennota namelijk
ingevoerd als een verdere correctie op de berekening van
het ruimtebeslag. De gedachte is daarbij, dat een stijging
der zeifdekkénde uitgaven geen beslag legt op economische
ruimte. Is die gedachte juist?
Naar mijn mening niet. Stel dat er meer paspoorten
worden uitgereikt, dat daarvoor nieuwe ambtenaren worden
aangesteld, terwijl de extra-leges voldoende zijn om die
ambtenaren mee te betalen (zover is het in Nederland nog
(1. M.)
E..S.B. 23.9-1964
t
853
niet, al zie ik het er wel van komen als de ontwikkeling
doorgaat, die deze Miljoenennota inzet; maar daarover
straks). De koopkrachtstroom naar de gezinnen is nu ver-
groot door de ambtënarensalarissen, en deze zelfde stroom
is pro tanto verkleind door het afstappen van de leges;
per saldo is zij gelijk gebleven. De particuliere inkomens
na belasting zijn dus door de uitbreiding van deze over-
heidsdienst niet aangetast, de particuliere bestedingen even-
min, en het beslag op produktiefactoren in de particuliere
sector dus waarschijnlijk ook niet. De overheid heeft echter
emplooi gegeven aan extra ambtenaren. Er is dus wel dege-
lijk beslag gelegd op rûimte. Door de netto-methode wordt
dit aan het oog onttrokken; de Miljoenennota geeft een te
gunstig beeld
3).
Dit beeld is nu als volgt: er is een bijgestelde budget-
ruimte van f. 470 mln., waarvan slechts f. 436 mln. wordt
besteed. De overheid blijft in 1965 met f. 34 mln. binnen
de haar toegemeten perken. In 1964 is dat anders; thans is
zij bezig deze perken ad f. 134 mln. te buiten te gaan. In
1965 zal dus voor eèn deel worden goedgemaakt wat wij
nu misdoen.
Op grond van het bovenstaande lijkt mij de conclusie
gewettigd, dat deze voorstelling van zaken te optimistisch
is uitgevallen; zij berust op teveel correcties en bijstellingen.
We zouden kunnen proberen, de correcties en de bij-
stellingen van de Miljoenennota terug te schroeven, maar
daar zou niemand wijs uit kunnen. Een andere methode is
eenvoudiger en beter. Zij werkt niet met procentsgewijze
variaties, doch met het aandeel van de overheid in het
nationaal inkomen (G/Y).
De methode der procentsgewijze variaties kan intussen
in zoverre niet worden gemist, dat zij voorkomt in de
bekende E.E.G.-aanbeveling van 15 april 1964. Daar wordt
5
pCt. genoemd als nominaal maximum dat geldt voor de
aanwas van de publieke sector in alle lid-staten. De Mil-
joenennota rekent uit, dat de begroting
1965
een stijging
van 3,2 pCt. te zien geeft. Die uitkomst wordt niet be-
invloed door bijstelling of door het buiten de calculatie
houden van salarisverhogingen (het gaat immers om een
nominaal cijfer) maar zij is wél verkregen door 1,6 pCt.
af
te trekken voor zelfdekkende uitgaven. Telt men deze
er weer bij op, dan blijven we met 4,8 pCt. net
even binnen
het E.E.G.-plafond. Daarbij is rekening gehouden, niet
alleen met uitgavenstijgingen, maar ook met autonome
belastingverhogingen en met de progressie.
Een eenvoudiger methode.
/
De Zijlstra-norm komt erop neer, dat het aandeel van
de overheid in het nationaal inkomen constant blijft. Van
daar uit is men in stijgingspercentages gaan rekenen, die
zijn vertaald in guldensbedragen, en deze zijn bijgesteld.
Veel eenvoudiger is het, bij de oorspronkelijke gedachte te
blijven en G/Y als criterium aan te houden. De Mil-
joenennota verstrekt gegevens over dit percentage; waarbij
men dan nog, naar verkiezing, ,,irrelevante” uitgaven buiten
beschouwing kan laten. Loon- en prijsstijgingen worden
echter meegeteld, zowel bij de particulier als bij de over-
heid, en zichzelf bedruipende diensten natuurlijk eveneens.
Het aandeel van de begroting in het nationaal inkomen is
een gemakkelijk aansprekend cijfer; zozeer zelfs, dat de
vrees zou kunnen opkomen, dat het een mythisch of ,,heilig”
3)
Trouwens, als de netto-methode de juiste was, zouden alle
eerdere berekeningen (o.a. in dit tijdschrift) volgens de monetaire
impuismethode verkeerd zijn uitgevallen. Het gaat dit jaar om
1,6 pCt. van het begrotingstotaal. Geen klein verschil dus.
karakter zou krijgen. Dat moet dan maar op de koop toe
genomen worden.
Nèemt men alle rijksuitgaven ter hoogte van f. 14,7 mrd.
(dus geen ,,correctie voor irrelevantie”) als percentage van
het nationaal inkomen tegen marktprijzen dan vindt men
cijfers in de buurt van 26. Het jaar 1964 zal waarschijnlijk
26,3 pCt. te zien geven, en de huidige begroting leidt tot
26,4 pCt. Dat is een heel klein stijginkje, waarbij evenwel
te bedenken valt dat het cijfer voör het lopende jaar op ver-
moedelijke uitkomten slaat en het cijfer voor 1965 op’ de
oorspronkelijke begroting. Die omstandigheid accentueert
de stijging nog een beetje. Neemt men de ,,relevante” uit-
gaven (dus excl. het bekende rijtje: aflossing staatsschuld,
annuïteiten A.B.P.F. en Spoorwegfonds, woningwetvoor-
schotten, ontmuntingen enz.) dan vindt men voor 1964
een percentage van 23 en voor 1965 van 22,9; een lichte
daling die wel in haar tegendeel zal zijn omgeslagen als
het straks op de rekening aankomt. Zou men onder de
irrelevantia de woningwetvoorschotten niet meetellen (en
dit grote bedrag dus in de uitgaven laten zitten) dan zijn
de percentages resp. 24,7 en 24,9. Al met al: de rijksuitgaven
vormen op zijn best een constante fractie van het infiatoir
zwellende nationaal inkomen; wie wil, mag voor 1965
een lichte stijging ten opzichte van 1964 constateren. Dit
lijkt mij iets realistischer. In ieder geval is aan de uitgaven-
zijde van enigerlei conjuncturele tegendruk geen sprake
4).
Die tegendruk moet dus geheel en al uit de fiscale hoek
komen. Hier werken de autonome belastingmaatregelen
en de progressie. Maar de autonome maatregelen werken
voor 1965 in de verkeerde richting: dat komt door de alge-
mene belastingherziening en door de verlaging van de
E.E.G.-binnentarieen. In totaal, en na saldering met de
doorwerking van de in 1964 getroffen fiscale maatregelen
(benzine en sigaretten), geven deze een bestedingsverruimen-
de impuls van ca. 1 pCt.; dit komt bovenop de weliswaar
heel lichte stijging van het aandeel der rijksuitgaven in het
nationaal inkomen. Deze infiatoire krachten moeten dus in
toom worden gehoudën door de werking van de progressie-
factor, welke gesteld kan worden op 2,2 pCt. van het natio-
naal inkomen. Het is dus niet speculatief om te veroider-
stellen, dat de in- en de deflatoire krachten van de variaties
in de begroting elkaar ongeveer in evenwicht houden. Of,
anders gezegd, dat de overheid met de variaties in haar
budget nauwelijks bijdraagt tot de infiatiebestrijding. Of,
nog weer anders gezegd, dat de progressie het enige plecht-
anker vormt dat het schip van staat behoedt voor afdrijven
in infiatoire richting. En dit anker wil men kwijt: dat heet
het ,,neutraliseren” van de progressiefactor. Gelukkig be-
hoeft deze operatie nog niet in 1965 te worden uitgevoerd.
Het begrotingstekort.
Maar er is meer. Wij zijn in de loop van het laatste
decennium zo’ onder de bekoring geraakt van de mone-
taire impulsmethode (de ,,methode-Witteveen”, die uit-
sluitend met jaar-op-jaar verschillen werkt) dat we dreigen
te vergeten, dat er ook nog zoiets bestaat als een begrotings-
tekort. Het is een heel bijzonaere iftellectuele prestatie,
en voor een buitenstaander zelfs nauwelijks geloofwaardig,
dat op blz. 38 van de Miljoenennota, onder het hoofdje
,,Dê betekenis van de rijksbegroting voor de conjunctuur”,
wordt uitgelegd dat men moet letten op de veranderingen
in de rijksuitgaven, en op bepaalde veranderingen in de
4)
Waarbij we nog wel mogen bedenken dat het meestijgen
van G met Y zich meer voltrekt in het vlak der nominale groot-
heden dan in dat der volumina.
854
E.-S.B. 23-9-1964
ontvangstenzijde van de begroting, en dat de zaak daarmee
bekeken is. Over het tekort wordt niet gerept! De oorzaak,
daarvan ligt bij het feit, dat we volgens deze methode alleen
in aanmerking nemen welke variaties (impulsen) er sinds
het afgelopen jaar optreden; maar is dât geen beperkihg
‘,an het gezichtsveld die we af en toe eens even moeten
kunnen opheffen? Moet er niet eens iemand opstaan die
betwijfelt, of de begrotingstêkorten op de gehele dienst in
de orde van grootte van een miljard dan zo oninteressant
zijn voor de beoordeling van de conjuncturele situatie dat
we er geen woord meer aan vuil behoeven te maken? En
die zich in gemoede afvraagt of alles wat daarover is ge-
schreven in de zgn. leerboekjes, waar de mehsen van de
praktijk zo begrijpend over kunnen glimlachen, verouderd
is, of te elementair, of te academisch, zodat we veilig
mogen vergeten dat een krasse inflatie nog altijd het best
bestreden wordt door een begrotingsoverschot?
5)•
Deze retorische vragen beogen tot uitdrukking te brengen,
dat het mij niet onverschillig is dat deze begroting, die de
inflatie wil bestrijden, een flink tekort te zien geeft. Toe-
gegevén, het was erop de begroting 1964 6ok al; toen was
het anderhalf miljard, nu bijna een miljard. Maar 1964 is
dan ook een jaar van overbesteding! En dat het tekort is af-
genomen spreekt bij al die geïnduceerde belastingopbreng-
sten haast vanzelf. Ook wil ik toegeven, dat het misschien
te veel gevraagd ware om het tekort in zijn tegendeel te
doen verkeren. Eveneens moeten we toegeven, dat het
tekort door leningen kan worden gedekt, en door die
leningen worden de particuliere investeringen misschien
wat afgeremd, vooral nu de liquiditeiten krap zijn. Maar
lenen werkt niet even deflatoir als belastingheffen; en het
levert geen volledige compensatie op van de kringloop-
verruimende werking van de overheidsuitgaven die met de
leningen worden gedekt. Het zou stellig naïef zijn om het
gehele tekort als inflâtoir aan te merken; dat het bijdraagt
tot de gespannen situatie van de Nederlandse economie
staat echter vast. Wij weten alleen niet precies hoeveel,
omdat we de deflatoire werking .van de schuldcreatie niet
kennen. Die van de belastingheffing trouwens ook niet,
al was het maar omdat zij ten dele op het sparen drukt.
De economie is op dit punt ignoranter dan cle modelbouw
en de monetaire impulsmethode met hun precieze cijfers
suggereren. Doch de onvolkomenheid van onze kennis ma
ons er niet toe doen besluiten, het begrotingstekort in zijn
uitwerking te veronachtzamen. In ieder geval versterkt de
aatiwezigheid van het begrotingstekort mijn conclusie, dat
deze begroting geen bijdrage levert tot de bestrijding van
de overbesteding. Zou het, om nu op het beleid te komen,
niet beter zijn geweest om de progressiefactor althans door
te laten werken totdat zodoende het tekort was opgeheven?
Budgetmechanisme en marktmechanisme.
Hoewèl de conclusies van de Miljoenennota veel opti-
mistischer zijn dan de bovenstaande, heeft men op de
Kneuterdijk toch ongetwijfeld gevdeld hoe gevaarlijk het
kan zijn om zich, ook in de toekomst, vast te leggen op de
5)
Zo iemand is trouwens al dadelijk opgestaan toen Witteveen
in 1954 met zijn jaar-op-jaar methode kwam, nI. J. Tinbergen.
Hij aanvaardt de verschillen-analyse, doch wil zich niet vast-
leggen op de periode van een jaar. Tinbergen zegt letterlijk:
,,Men kan ook oudere zonden willen ,c&rigeren” (,,Was 1954
inflatoir?”•in ,,E.-S.B.” van 1 december 1954). Deze kritiek is
echter blijkbaar in de w;nd geslagen. Overigens sprak Tinbergen
destijds meer over het betalingsbalanssaldo dan over de be-
groting, en was zijn conclusie dat 1954 niet zo infiatoir was als
Witteveen destijds stelde. Vandaar dat het verband met de
huidige discussie niet zozeer in het oog loopt.
neutralisatie van de progressie. De Miljoenennota stelt
dûr dan ook impliciet iets anders tegenover: de accen-
tuering van retributies en
bijdragen.
Dat beleidsaccent is
nieuw. Deze vormen van inkomsten zijn gekoppeld aan
de
stijging
van bepaalde uitgaven; het is een automatisme
dat enigszins lijkt op de progressie, zij het dat de lasten
op een andere wijze worden verdeeld. En bovendien wordt,
zoals bekend, een verhoging van retributies door het pu-
bliek gemakkelijker aanvaard dan de druk van de inkom-
stenbelasting; na de eerste schrik went men eraan, zoals
men aan hogere prijzen wént, terwijl de schrik van het
aanslagbiljet telkenjare terugkomt. De mensen hebben ook
meer het gevoel waar voor hun geld te krijgen dan bij de
algemene belastingen.
Maar het belangrijkste voordeel kan onder omstandig-
heden liggen bij het feit, dat de retributie twee tegen-
gestelde groepen met elkaar in verband brengt: de groep,
die de uitgavenverhoging wenst en de groep die de retri-
butie moet betalen. In het ideale geval vallen beide groepen
samen, en dan is de pressie geneutraliseerd. Het budget-
mechanisme is vervangen door het marktmechanisme; de
allocatie van de produktiefactoren wordt gereguleerd door
de koopkrachtige vraag enerzijds en de kosten anderzijds.
Het is al vaak bepleit om dit principe zover mogelijk in de
overheidshuishouding te laten doordringen; in de Ver-
enigde Staten is deze gedachte vooral naar voren gebracht
door M. Friedman en bij ons is het een onderdeel van wat
F. Hartog praktische welvaartseconomie noemt. Het is een
zaak met pro’s en contra’s. Een voordeel van het budget-
mechanisme is immers, dat het de allocatie opzettelijk om-
buigt in een richting, die wij politiek wensen. Pareto-
optimaliteit mag dan vele economen na aan het hart liggen,
maar de politici hebben zo hun eigen normen. Met andere
woorden: onder het budgetmechanisme is er een eigen be-
leid van de overheid mogelijk, bij een stelsel van zelf-
dekkende uitgaven is dat niet zo. Dan wordt de begroting
geduwd en getrokken door de afnemers.
Het is jammer, dat de Miljoenennota deze kwestie niet
duidelijk aan de orde stelt. Ik krijg de indruk – maaï ik
kan mij vergissen – dat zij ons zoetjesaan meeneemt naar
het marktmechanisme. Op sommige punten zal dat stellig
veel openbaar verzet wekken, zonder dat de principiële
vraag aan de orde komt: wat willen we, de markt volgen
of niet? Bij het kleuteronderwijs, waarvan de retributies
worden verhoogd, spreekt men in het bijzonder over het
kleuteronderwijs en bij de voorgenomen verhoging van
de collegegelden van f. 200 op f. 400 over de toegang tot
het wetenschappelijk onderwijs en over de barrières, die
eigenlijk geslecht moesten worden. Dat zijn interessante
zaken, maar de principiële vraag: budget- of markt-
mechanisme?, raakt er door op de achtergrond.
Zeer in ‘het bijzonder is dit het geval bij het Wegen-
fonds. Daar zal nog veel eii hevig over worden gepraat en
geschreven. Automobilisten en wegenbouwers zullen niet
gelukkig zijn met de wijze waarop hun wens is ingewilligd:
zij hadden de .hele opbrengst van de motorrijtuigen-
belasting, liefst vermeerderd met het bijzonder invoerrecht
op benzine, in hun potje willen hebben, en de uitgetrokken
f. 190 mln, steekt daarbij heel schraal af. En stellig zullen
zij onaangenaam zijn getroffen door het perspectief der
weggelden en tollen. De discussie zal waarschijnlijk wel
beheerst worden door de vraag: waar blijft het geld dat
,,eigenljk” door de automobilist is opgebracht (waarbij
dan oveIr afwenteling wordt gezwegen, doch dit terzijde)?
En ook hier dreigt het principe uit het oog te worden ver
–
loren: wil men een zelfdekkend systeem of wil men beleids-
E.-S.B. 23-9-1964
855
vrijheid bij het vaststellen der uitgaven?
Daarbij komt dan nog, dat de Mil-
joenennota in het geval van de wegen een
nieuw element in onze begroting introdu-
ceert:. dat vanpartiële leningfinanciering.
Als het Wegenfonds een tekort heeft, kan
het gaan lenen. Zo wordt de conjunctuur
politieke hantering van de schuldcreatie
door de overheid belemmerd en door-
kruist. Voor de nabije toekomst komt dit
erop neer, dat het infiatiegevaar wordt
versterkt: de schatkist gaat lenen waar,
macro-economisch, eigenlijk belastingen
geheven hadden moeten worden. Het is
de, uit alle boeken over het onderwerp
bekende, kritiek op de fondsen: zij door-
kruisen de eenheid, niet zozeer van de
begroting (dat ook wel; het komt echter
op de tweede plaats), maar van het be-
leid. De Minister doelt hier waarschijnlijk
op als hij in de Miljoenennota zegt, dat
fondsen zo hun bezwaren meebrengen.
Hij is dus node over deze bezwaren heen-
gestapt. Als ik het goed zie is de prikkel,
die hem over de hindernis heeft heen-
geholpen geen andere dan de wens, extra-
inkomsten te kunnen incasseren in de
vorm van weggelden. Zo ergens, dan komt
hier de wens aan het licht, de retributie tot
een wezenlijker onderdeel van het finan-
ciële beleid te maken. Doch daarmee
wordt de beleidsvrijheid, in casu het af-
wegen van uitgaven en het stellen van
prioriteiten, ingeperkt
6).
Conclusie.
Bovenstaande aantekeningen schilderen
de begroting 1965 op een andere wijze
af dan de Miljoenennota het doet. In dat
staatsstuk komt de omvang van de
publieke sector naar voren als een doel-
bewust binnen haar eigen ruimte gehouden
grootheid, die optimaal past in een struc-
tuur- en conjunctuurbeleid. Maar die visie
is beïnvloed door rekentechnieken, die
rijkelijk veel willen bewijzen. In feite drijft
de overheidshuishoudirig met het infiatoir
gezwollen nationaal inkomen mee, zij ver-
snelt de kringloop door een begrotings-
tekort en oefent alleen enige conjuncturele
tegendruk uit door de progressiefactor.
En deze factor wil de regering nu juist
neutraliseren. Om dit verlies aan macro-
economisch automatisme goed te maken
wordt nu een aanloop genomen in de rich-
over
65
jaar pensioen
Veiligheid vanaf het eerste levensjaar. Zo lang mogelijk
zullen de ouders zelf het jonge leven beschermen.
Door al vroeg maatregelen te nemen voor later,
kunnen zij voor een blijvende financiële bescherming
zorg dragen – voor een mensenleven lang.
Deze veiligheid kunt ook U verkrijgen wanneer
U zich laat adviseren door R. Mees & Zoonen
Assurantiën. Als oudste makelaarsfirma in Nederland
– werkzaam sinds 1720 – beschikken zij over een
schat aan ervaring. Zij kunnen objectief beoordelen
welke voim
van verzekering in Uw geval de meest
geschikte is, zorgen voor de nodige aanpassingen en
wijzigingen, kortom
Uw
belangen volledig behartigen.
R.MEES &ZOONEN
ASSURANTIËN
Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam
Delft – Vlaardingen – Alblassrdam – Spijkenisse
1720
ting van meer retributies en bijdragen, die
d.a. het voordeel hebben, de pressiegroepen
binnen de perken te houden, maar waar-
aan verschillende bezwaren kleven. In haar consequentie
leiden dergelijke oplossingen ertoe, dat het budgetmecha-
nirme deels wordt vervangen door het marktmechanisme
en dat de speelruimte voor een doelbewust eigen beleid
van de overheid wordt verkleind. Er ligt enige troost in
het feit, dat dat beleid nu ook niet zo heel doelbewust en
zo heel eigen is; maar.die troost is schraal.
Groningen.
J. PEN.
6)
Een theoretisch punt: onder een stelsel van retributies of
bijdragen kan het beleid minder goed op de toekomst worden gericht dan onder een werkelijk budgettair beleid. Het punt is vooral zo academisch, omdat wij in Nederland, wel verre van
een beleid te voeren dat op het verkeer in het jaar 2000 is gericht,
aanhinken achter de griezelige groei van het autopark; het
is
niet eens ondenkbaar, dat het met een zeifdekkend wegenfonds
beter zal gaan. Ook hieruit blijkt, dat onze overheden meer
geleid en geduwd worden dan wij soms voorgeven.
856
E.-S.B. 23-9-1964
Het jaar 1965 in de glazen bol
ON
Het is aan geen twijfel onderhevig dat ditmaal met
meer dan gewone belangstelling naar de verkenning van
het Centraal Planbureau is uitgekeken. Het is ook buiten
kijf dat zij die de economische ontwikkeling op de voet
trachten te volgen wel zo ongeveer vöoraf wisten wat de
strekking van het stuk zou zijn. In tegenstelling tot de
vorige maal is er op de publikatie van het stuk geen loon-
politieke storm gevolgd. Dat is, zo menen wij, vooral te
danken aan het feit dat de samenstellers uit het verleden
lering hebben getrokken. Er is niet van één aanbevolen
veronderstelling vo6r de loonontwikkeling uitgegaan doch
van twee alternatieven. In de tweede plaats is de formu-
lering wat gelukkiger uitgevallen. We kunnen ons voor-
stellen dat de meer wetenschappelijk dan politiek gerichte
samenstellers wat moeite hadden om te verwerken, dat
formuleringen politiek gevoelig kunnen •zijn. Kennelijk
heeft men daar thans meer begrip voor kunnen
opbrengen.
Blik over de grens.
De verkenning begint zoals gebruikelijk is met een blik
over de grens. Uit dat overzicht kunnen we drie feiten
halen die voor onie economie van grote betekenis zijn.
In de eerste plaats de pogingen om binnen de E.E.G. een
dam op te werpen tegen de hardnekkige infatie, in welk
proces de verschillende overheden allerminst onschuldig
staan. We kunnen daaruit concluderen dat de E.E.G. een
uiterst nuttige functie heeft en het wenselijk is dat haar
gezag op het punt van de coördinatie der verschillende
economisch-politieke instrumenten wordt versterkt. We
kunnen ook vaststellen dat bij voortgaande inflatie op
Europees niveau het effect van de recente sterke loon-
stijging wordt afgezwakt. Wanneer men deze loonstijging –
als een noodzakelijke structurele of fundamentele aan-
passing ziet dan is die effectverzwakking niet gunstig.
Een tweede feit is het tekort van maar liefst f. 4 mrd. op
de lopende rekening van de Italiaanse betalingsbalans over
de periode van januari 1963 tot en met maart 1964. Het
werpt een scherp licht op het tekort dat voor ons land
wordt verwacht. Wij blijven matig in onze zonden. Die
gedachte wordt versterkt wanneer we het derde feit signa-
leren: Duitsland kweekt nog steeds belangrijke over-
schotten. Ten dele zijn die te danken aan inflatie elders.
Men ontkomt echter niet aan de indruk dat er nog iets
schort aan de fundamentele evenwichten tussen de ver
–
schillerde landen. De situatie-ad-fundum blijft bijzonder
duister. Het is daarom niet gerechtvaardigd al te hard van
stapel te lopen bij onze pogingen het schip van onze eco-
nomie een rechte koers te laten lopen. Een kompas oni-
breekt eigenlijk.
Het Planbureau signaleert een toeneming van de wereld-
handel in 1964 met 11 pCt. en verwacht voor 1965 een
stijging met 8 pCt. We zouden kunnen zeggen dat we
wat de wereldvraag naar onze produkten betreft Vrij goed
zitten. Als we uit het buitenlands overzicht een conclusie
willen trekken – zij het ook met een slag om de arm –
dan i het wel deze, dat het internationaal klimaat voor
onze economische expansie in de toekomst niet ongunstig is.
Het jaar 1964.
Wat opvalt, doch geen verrassing is, is dat voor het
lopende jaar nog geen ontspanning op de arbeidsmarkt in
zicht is. De arbeidsreserve heeft een record-minimum van
30.000 bereikt, terwijl het aantal openstaande aanvragen
maar liefst op 130.000 ligt. De arbeidsproduktiviteit steeg
met ruim 4,5 en het bruto nationaal produkt met
5,5
pCt.
De totale loonstij ging beliep 15 pCt. met een onzekerheids-
marge van 1 â 2 pCt. naar beide kanten. Een sterk zwevend
loonniveau dus, waar nog nauwelijks een nieuw loontouw
aan vast te knopen valt. Met een uiterste onzekerheids-
marge van 4 pCt. worden de alternatieven, waarover
hieronder, wel wat schimmig.
Houden we 15 pCt. aan dan resteert na aftrek van de
stijging der arbeidsproduktiviteit een stijging der loon-
kosten met 10 pCt., tegen 7 pCt. in 1963. De stijging van
de kosten van levensondërhoud staat op 6 pCt. en die
van het consumptieprijspeil op 6,5 pCt., zodat de reële
loonstijging op jaarbasis op 8,5 â 9 pCt. komt. Daar de
arbeidsproduktiviteit met 4,5 pCt. vermeerderde, hebben
de werknemers ruim 4 pCt. uit anderen hoofde ontvangen.
Dit impliceert een verdere toeneming van het werknemers-
aandeel.
Gelet op de loonontwikkeling is het opmerkelijk dat
het consumptievolume met 6 pCt. nauwelijks sterker steeg
dan het bruto nationaal produkt, waarvan de stijging
immers 5,5
pCt. beliep.
Men kan dus niet zeggen dat de
loorioperatie gepaard ging met een overmatige stijging van
de particuliere consumptie ve bestedingen. Geheel anders is
het gesteld met de investeringen in bedrijven in vaste activa.
Dâarvan steeg het volume maar liefst met 13 pCt. Gelet
op het feit dat de stijging de laatste jaren toch al sterk
was, spreekt dit cijfer boekdelen voor hem die het oog
richt op het verwachte betalingsbalanstekort. Voegen we
daar de 15 pCt. toeneming van de overheidsinvesteringen
aan toe dan kunnen we niet onder de conclusie uit dat het
algemene investeringsniveau in 1964 excessief hoog ligt.
Kijken we naar de ander van de beroemde tweeling
,,sparen en investeren”, dan merken we op dat de spaar-
quote met 18 slechts een half procent beneden het niveau
van 1963 ligt. Ook dat is niet mis te verstaan.
Gelet op het voorgaande verbaast het ons niet dat voor
1964 een tekort op de lopende rekening wordt becijferd
van f. 1,25 mrd. Dit dan ondanks het feit, dat het export-
volume, niet gehinderd door de loonkostenstijging, met
11 pCt. steeg. Wel staat daar enige ruilvoetverslechtering
tegenover. Een en ander wekt de nieuwsgierigheid naar
de verwachtingen, hoe voorlopig ook, voor 1965.
Het jaar 1965.
Het verwondert ons niet dat het Centraal Planbureau
over de loonontwikkeling nog geen verstandig woord
weet te zeggen. Door overloop enz. zal de loonstijging
tenminste 4 pCt. bedragen. Dit minimum is het ene alter-
natief waar van uit wordt gegaan. Het andere is een
stijging met 6 pCt., hetgeen betekent een contractsver-
betering gemiddeld en op jaarbasis van 2 pCt., geen
percentage dat indrukwekkend is. Wat wel weer opvalt
E.-S.B, 23-9-1964
857
is dat de lonen in de overheidssector, evenals in 1964,
sterker zullen stijgen ingevolge de denivellering en wel
met 4 pCt. extra.
Interessant is de prognose van de bestedingen. Het
particuliere conumptievo1ume zou
0,5
tot 1,5 pCt. en het
particuliere investeringsvolume in het geheel niet stijgen.
Een Vrij belangrijke daling van de investeringen in bedrijfs-
outillage zou gecompenseerd worden door de stijging van
de investeringen in gebouwen. Daar komt de stijging van
de bouwkosten nog bij wanneer men het nominale cijfer
wil hebben. Ruwweg kunnen we zegg’en dat zowel de
particuliere consumptie-uitgaven als de particuliere inves-
teringen naar volume een pas op de plaats zullen maken,
met als gevolg dat het tekort op de lopende rekening vrijwel
zal zijn weggewerkt, wèlk alternatief men ook als uitgangs-
punt voor de berekening neemt.
Dit zou op zichzelf een
fraai resultaat zijn, ware het niet
– en helaas verzuimt het
Centraal Planbureau dit scherp te signaleren
– dat in het
verleden, ook zoals we reeds zagen in 1964, de investeringen
sterker zjjn gestegen. Er heeft dus een fundamentele ver-
schuiving plaats.
Voor zover het overheidsinvesteringen betreft kan men
daar positief tegenover staan, al willen we hier niet voor
een dogmaticus versleten worden. Kritisch staan we
tegnover de niveauverhoging van de particuliere inves-
teringen. Onze gedachten gaan daarbij uit naar de ver-
sterkte bouwactiviteit. Wellicht moeten we nationaal de
keuze maken van een verschuiving der bestedingen naar de
bouwmarkt. Gelet op de woningnood is daar veel voor,
te zeggen. Gelet op de voortgaande prijsstijging in de
bouwsector beginnen twijfels te
rijzen.
Het zou van be-
tekenis zijn indien de rol van de bouweconomie in onze
nationale economie eens goed zou worden doorgelicht.
Hopelijk laat een sectorsgewijze prognose voor deze zo
uiterst belangrijke
bedrijfstak
niet lang op zich wachten.
Samenvatting.
Volgen we het Centraal Planbureau in zijn samenvatting
dan moeten we vaststellen dat 1965 waarschijnlijk een
keerpunt zal brengen ten goede op de betalingsbalans en
zij het met mate – op de arbeidsmarkt. Ook de be-
drijfsinvesteringen zullen door een keerpunt heen lopen.
Gelet op het uiterst hoge niveau dat in de loop van de tijd,
ook in 1964, is bereikt, wekt dat geen treurnis. De daaraan
verbonden instabiliteit echtef wèl. Een grote onzekerheid
vormt het exportvolume in
1965.
Als altijd ligt daar de
kern van de zaak. Voor 1965 verwacht het Planbureau
een stijging van 12 tot 13 pCt. Onzeker is het effect van
de loonkostenstijgingop onze concurrentiepositie. Het zit
er echter nog niet in dat dit effect desastreus is. Een percen-
tage van 10 of meer is nog altijd heel redelijk.
Terecht
merkt het Planbureau op dat een sterkere stijging van het
export volume tot een eerder herstel van de betalingsbalans
zal leiden, maar ook tot minder ontspanning op de arbeids-
markt.
Bij de veronderstelde stijging van 12 â’ 13 pCt. is
die ontspanning beperkt tot de omvang van 15.000 man.
Ook geen indrukwekkend cijfer. –
Dit voert ons direct terug tot de uitgangsveronderstel-
lingen van de beide alternatieven. Wat ons allereerst van
het hart moet is dat het Centraal Planbureau niet signa-‘
leert, dat bij minder ontspanning op de arbeidsmarkt als
gevolg van bijv. een sterkere stijging van de export,. de
zwarte loonvorming weer nieuwe kansen heeft indien men
poogt een restrictief beleid te voeren.
De loonoperatie heeft minder effect op de betalings-
balans dan we geneigd zouden zijn tedenken. Van een over-
matige consumptiestijging is duidelijk geen sprake. Ken-
nelijk speelt hier de belastingstructuur een matigende rol.
Houden we dat vast dan
rijst
dit politieke beeld voor
onze ogen op: allereerst een activering van de bouw-
activiteit met het duidelijke risico van overactivering en
daarna, zodra de conjunctuur dat zou toelaten – dat zit
er ook nog niet duidelijk in – een belastingverlaging.
Beide zaken concurreren heftig. Vandaar niet beide tegelijk
doch na elkaar. Het beleid is derhalve wel op een kunst-
stukje gericht.
Een risico dat echter niet genomen kan worden is een
opleving van de zwarte loonvorming. Dat zit er duidelijker
in. Tussen de onzekerheid van de loonstijging en die van
de exportstijging ligt een duidelijk verband. Nâarmate de
export sterker stijgt zal de opwaartse druk op de lonen
groter zijn. Welnu, die relatie is in het verleden te veel
verwaarloosd, een verwaarlozing die brede kringen tot het
inzicht bracnt dat een loonaanpassing.gewenst leek. Die
zelfde relatie zal in de nabije toekomst duidelijk maken of
die loonaanpassing geslaagd is. Het voert als vanzelf tot
de gedachte dat een soepel loonbeleid, aangepasi aan de
ontwikkeling van de arbeidsmarkt, meer uitzicht biedt dan
een beleid, dat vooropgesteld restrictief is en geobsedeerd
is door de betalingsbalans.
Het Planbureau gaat ook nauwelijks in
op
het restric-
tieve monetaire beleid. Ook hier dreigt de betalingsbalans
een korte-termijn-obsessie te worden, zonder een even-
wichtige aandachtverdeling over zaken die op korte termijn
en zaken die op lange termijn gewicht hebben. Het lijkt
een verstandig beleid te zijn een tekort zo snel mogelijk
weg te werken., De deviezenreserve heeft echter de functie
om fluctuaties op te vangen. Het kan verstandig zijn op
deze dobber iets langer te blijven drijven in het belang van
een voortgezette groei van onze economie Een overheid
die vooral de groei van de bouwapaciteit – terecht
overigens – een groot gewicht toekent, zou daar rustig
eens bij stil kunnen blijven staan.
Enschede.
W. 14E55EL.
(1. M.)
858
E.-S.B. 23-9-1964
West-Europa op hçt slappe koord
Wanneer de conjunctuurbeweging – die in de verschil-
lende landen van de Westerse wereld geenszins een even-
wijdig verloop behoeft te hebben – zich toespitst in een
overbestéding in sommige landen, terwijl elders de span-
ningen nog niet hun top hebben bereikt, is er kans op grote
onevenwichtigheden in het internationaal handelsverkeer.
Zo vertoonden de betalingsbalansen van verschillende Euro-
pese staten in 1963 en het begin van 1964 grote overschotten
en tekorten zowel op de lopende als op de totale rekening.
Deze tekorten zijn enerzijds uitvloeiselvan een ontwik-
keling die het inkomen negatief beïnvloedt, namelijk het
bereiken van de capaciteitsgrenzen en het tegenvallen van
de buitenlandse vraag
Anderzijds waren zij oorzaak van een liquiditeits-
verkrapping en daarmee van een afremming van de private
investeringen en van een vertraging van de produktie; in
een aantal gevallen hebben de betreffende autoriteiten zich
genoopt gevoeld dit effect nog te versterken door het voeren
van een kredietpolitiek.
De kille wind uit Zuid-Europa.
De moeilijkheden zijn het eerst opgetreden in
Italië,
waar ook de verslechtering van de betalingsbalans de
ernstigste vormen heeft aangenomen. Het tekort op de
Italiaanse lopende rekening dat in 1963 reeds ca. f. 2/
4
mrd. had bedragen, vertoonde in het eerste kwartaal 1964
opnieuw een groot tekort (f. 1/
4
mrd.) dat maar gedeeltelijk
uit seizoenfactoren kon worden verklaard. Sinds september
vorig jaar vertoont de industriële produktie geen stijging
meer. De Italiaanse overheid, belemmerd door de kabinets-
crisis, heeft eerst.in februari krachtige maatregelen kunnen
nemen, die hun vorm vonden in een verhogingvan de
omzetbelasting op luxe goederen (w.o. auto’s en benzine)
en in een verscherping van het monetaire beleid.
In het tweede kwartaal heeft de betalingsbalans zich
vrij onverwacht hersteld. In de consumptieve sfeer hebben
de recente maatregelen hierop reeds invloed gehad. Niet-
temin hadden vele bedrijven ook zonder deze maatregelen
hun investeringen moeten uitstellen en tot bet afstoten van
arbeidskrachten moeten overgaan.
Algemeen is men van mening dat daarmee een periode
van economische teruggang is ingeluid. Een dmvangrijke
internationale kredietverlening op korte termijn aan Italië
heeft kunnen voorkomen dat de in de periode van over-
besteding opgetreden kapitaalviucht een ongerechtvaar-
digde valutacrisis heeft veroorzaakt.
In
Frankrjjk
is de overheid reeds in 1963 overgegaan tot
het nemen van prijsstabilisatiemaatregelen.’ Langs twee
wegen heeft deze politiek invloed gehad op de investeringen
van private bedrijven. Allereerst heeft het welslagen van
het prijsbeleid de al sinds vorige zomer opgetreden ver-
slechtering van de betalingsbalans verscherpt en zo de
liquiditeitspositie van het bedrijfsleven verzwakt; daarnaast
werden ook rechtstreeks de winsten gedrukt. Evenals in
Italië is de industriële produktie sinds enige tijd niet meer
toegenomen. De Franse autoriteiten voeren naast het
prijsbeleid
Z
een restrictieve kredietpolitiek, en hebben boven-
dien het voornemen de toeneming van de overheidsuitgaven
in 1965 strikt te beperken en aan de belastinginkomsten
aan te passen.
Groot-Brittannië, Nederland en ook België nemen in
Europa conjunctureel een middenpositie in.
In het
Verenigd Koninkrijk
is de toeneming van de indu-
striële produktie eveneens sinds het begin van 1964 uitge-
bleven. Dit is hier echter minder opvallend dan op het
vasteland, waar men aan forse stijgingstempi gewend is.
Verontrustender zijn de tekorten op de lopende rekening die
zich sinds enige maanden voordoen. Dit klemt temeer daar
de autoriteiten te Londen gauw geneigd zijn het belang
van een snelle binnenlandse ontwikkeling achter te stellen
bij de internationale functie van het pond. Vooralsnog
wijst de Britse politiek niet in deze richting.
In
Nederland
is sinds enige maanden ook een krapte
aan liquiditeiten opgetreden. De betalingsbalans heeft
hierbij een belangrijke rol gespeeld. In herinnering zij
gebracht dat de overbesteding haar oorzaak had gevonden
in de loonotitpioffing van het najaar van 1963 en in een
sterke stijging van de investeringen. Dé compenserende
overheidsmaatregelen (uitstel van overheidsinvesteringen
en kredietcontrole) zijn op tijd. genomen, voordat de
betalingsbalanstekorten enige omvang hadden aangenomen.
In het algemeen kan succes aan deze politiek niet worden
ontzegd: de overbesteding schijnt beperkt te zullen blijven.
Thans wordt gewacht op de natuurlijke aanpassing van de
bestedingen, die zich in Italië reeds heeft voorgedaan en
die zich in Frankrijk nog bezig is te voltrekken.
België
is het enige land dat sinds de oorlog gedurig met
enige onderbezetting te kampen heeft gehad; thans zijn
voor deze zorg andere in de plaats gekomen, namelijk
die welke een overspanning van de economie met zich
brengen. Een versnelde loonstijging dreigt nu oorzaak te
worden van een overbesteding in 1965.
Het land, dat de beta1itgsbalanstekorten van de andere
landen grotendeels heeft opgevangen, is
West-Duitsland
geweest. De overschotten op de lopende rekening van de
Bondsrepubliek zijn al sinds jaren exorbitant groot. In
1963 bedroeg het surplus ca. f. 4,5 rnrd. Het is niet te ver
–
wachten dat het overschot van 1964 belangrijk groter zal
zijn. De prijsstijgingen zijn naar verhouding matig geweest.
In de komende maanden moet echter ook in Duitsland
met een versnelde bestedingsontwikkeling gerekend worden,
waardoor in 1965 het overschot waarschijnlijk zal terug-
lopen. De ontspanning die zich naar verwachting in de
rest van Europa zal voordoen, zal hierop mede van in-
vloed zijn.
Betrekkingen buiten Europa.
Dankzij de expansieve politiek van de Kennedy-Johnson-
regering waartoe onder meer de belastinghervorming moet
worden gerekend, blijft in de
Verenigde Staten
de produk-
tiestijging voortduren. Ook voor 1964 mag in de V.S. op
een toeneming van de private investeringen worden gere-
kend, en wel ter grootte van 10 tot 15 pCt. Bij de huidige
verstrengeling van de
Canadese
economie met die van de
V.S. kan daar niet van een eigen conjunctuur worden
gesproken; ook hier stijgt dus de produktie en nemen de
investeringen sterk toe (1964: ca. 20 pCt.). De hogere
prijsontwikkeling in Noord-Amerika tendeert het structu-
reel verschil in prijspeil met West-Europa recht te trekken
ten gunste van de Amerikaanse concurrentiepositie; de
E.-S.B. 23.9-1964
859
invloed op de betalingsbalansen van beide landen zal niet
kunnen
uitblijven.
Vooral voor de V.S. zal dit een uiterst
welkome compensatie opleveren voor de zware lasten op
de kapitaalrekening.
Elke verslechtering van de betalingsbalanspositie van
Europa vindt, behoudens de invloed op de Amerikaanse
rekènin,’ haar natuurlijke tegenpost in de positie van de
rest vande wereld. Dit zijn voor het grootste deel
ontwik-
kelingslanden.
De gezamenlijke reserves van deze landen
vertonen inderdaad een belangrijke
stijging
in de loop van
1963, namelijk met ca. $ 1,5 mrd. Intussen zijn de prijzen
van de grondstoffen niet onbelangrijk opgelopen; de in-
vloed hiervan strekt zich, behalve over 1963, ook uit over
1964, zodat aangenomen moet worden dat de inkomsten
van de ontwikkelingslanden zich over 1964 gunstig zullen
hebben ontwikkeld.
De betalingsbalansmoeiljkheden in Europa mogen dus
wegens hun invloed in het niet geïndustrialiseerde deel van
de weréld niet alleen negatief beoordeeld worden.
De loon- en
prijsstijgingen;
maatregelen
tegen de inflatie.
De Europese Commissie heeft zeer terecht de bestrijding
van de inflatie in Europa een zaak van de hoogste urgentie
genoemd. De loonstijgingen in de industrie overtreffen in
Europa. regelmatig de produktiviteit met ca.
5
pCt.; bij
voldoende vraag, zoals dit over de afgelopen drie jaar in
de E.E.G. het geval was, vonden deze kostenstijgingen
hun uitweg in de prijzen. In Frankrijk en Italië waren de
prijsstijgingen het sterkst.
In feite hangen beide verschijnselen, prijsstijgingen en
betalingsbalanstekorten, samen met het feit dat de produk-
tiecapaciteit de bestedingsontwikkeling niet heeft kunnen
volgen. De natuurlijke tegenmaatregel voor beide ver-
schijnselen is, voor zover de produktie niet kan worden
opgevoerd, een politiek die de bestedingen remt, i.c. ver-
laging van de overheidsbestedingen, belastingverhoging,
en eventueel kredietbeperking. Al deze maatregelen worden
door de E.E.G.-commissie en -raad voorgestaan, Op twee
bedenkingen moet echter worden gewezen.
Bedenking I. Naast prijsstabiliteit is de economische
politiek ook gericht op een hoge economische groei. Deze
beide doelstellingen zijn echter, zeker onder de huidige
omstandigheden waar wij gewend zijn aan loonstijgingen
van 5 tot 10 pCt. per jaar, moeilijk samen te verwezen-
lijken.
Bedenking II. Wanneer de ontwikkelde landen hun
hulpverlenende taak in een arme wereld ernstig nemen,
kunnen zij de economisch-politieke doelstelling van even-
wicht op de betalingsbalans moeilijk interpreteren als het
vermijden van tekorten op de lopende rekening. Elk over
schot hier betekent immers een tekort elders. Weliswaar
is het duidelijk dat niet evenwicht op de lopende, doch
slechts evenwicht op de totale (dus lopende plus kapitaal-)
rekening criterium kan zijn, niettemin mag dit nooit
aanleiding zijn de ontwikkelingslanden de mogelijkheid
te ontnemen hun lopende rekening in evenwicht te krijgen
en zo hun eigen problemen op te lossen. Hulp is goed,
handel is beter.
Vooruitzichten.
Wanneer er zich in Europa verdere prijsstijgingen zullen
vYordoen, zal dat voor niemand een verrassing behoeven
te zijn. De loonstijgingen kunnen niet onmiddellijk worden
afgeremd: meestal tracht de vakbeweging op het eind van
de hausse haar laatste kans nog waar te nemen. Wanneer
de produktie dan vertraagt, zullen de kostenstijgingen
de prijzen omhoogstuwen. Deze invloed wordt thans nog
versterkt door de
stijging
van de grondstoffenprijzen.
Slechts de goede oogst van dit jaar kan enige compensatie
geven.
Het is niet te hopen dat de recessie, die thans in Italië
en Frankrijk begonnen is, na Nederland, Engeland en
België te hebben geïnfecteerd, pas in Duitsland zal worden
gekeerd. In Italië en Fiankrjk wordt reeds korter gewerkt
en vallen reeds ontslagen. Leeft straks, na een verdere
ontspanning op de arbeidsmarkt, de produktie weer op, dan
is het mogelijk dat de loonontwikkeling voldoende is ver
–
traagd om de stijging van de loonkosten per eenheid pro-
dukt belangrijk te verminderen. Er moet ernstig rekening
mee worden gehouden dat in de naaste toekomst de ver-
I
r
.
… ‘.’•••.
-.
1
U kunt Uw. beleggingsrisioo verdelen
over ruim 200 vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig
is?
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verkrugt U in feite een volledige aandelen-
portefeuille, veilig verdeeld over ca. 200 zorgvuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan-
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
ILV.VEREENIGD
BEZIT
VAN 1894
De voordelen van qandelenbezit met beperking van risico
ondernemingen
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
860
1
E.-S.B. 23-9-1964
sterkte concurfentiekracht van Italië en Frankrijk zich
zal doen gevoelen in die landen die de druk op de beste-
dingen nog’bezig zijn te. verwerken. Daarom is het de
vraag of de vakbeweging in die ‘landen er goed aan doet
met nieuwe looneisen te komen.
Voor het Verenigd’Koninkrjk is het moeilijk, vlak voor
de verkiezingen, verwachtingen uit te spreken over de
toekomstige economisch’e politiek. Wel is door de heer
Maudling aangegeven dat op dit ogenblik niet gedacht
wordt 6ver een beperking van de binnenlandse vraag.
Zou een expansieve politiek g’evoerd worden, dan behoeven
de loonkostenstijgingen de Britse concurrentiepositie niet
te verzwakken, omdat een eventuele produktieverhoging
de
stijging
in de kosten per eènheid produkt kan teniet
doen. Wil een dergelijke politiek slagen, dan zijn naast de
maatregelen aan de vraagzijde, ook produktiviteits-
bevorderende maatregelen onmisbaar. Bij de huidige beta-
lingsbalansontwikkeling zou een dergelijk beleid betekenen
dat in het buitenland geleend zou moeten worden, of dat
rechtstreeks in de handel zou moeten worden ingegrepén.
Gedane zaken; nieuwe mogelijkheden.
In het bovenstaande is geschetst hoe de min of meer
geslaagde actie tegen de.overbesteding en de iriflatiein een
aantal landen ten koste is gegaan van de produktiestijging,
terwijl zij ook de investeringen niet onberoerd heeft
gelaten. Had deze ontwikkeling verzacht of vooi
–
konien
kunnen worden door
tijdige
en juist gedoseer’de maa’t-
regelen? .
Uit het voorgaande is wel gebleken dat de te snelle
loonontwikkeling bij de ,,Latijnse Zusters” de belang-
rijkste motor is geweest van de overbesteding. De Italiaanse
regering kan echter moeilijk kwalijk genomen worden dat
zij, na de moeizaam tot stand gekomen opening naar links,
niet onmiddellijk de politieke stabiliteit van het land weer
in gevaar heeft gebracht door te streven naar economisch
evenwicht. . Ernstiger is dat de vaster gezadelde Franse
regering geen kans heeft gezien de loonstijging te be-
teugèlen.
Achteraf gezien moet het, betreurd worden dat de Euro-
pese Commissie niet eerder op bestrijding van de inflatie
heeft aangedrongen. Wel had zij reeds begin 1963 op het
probleem gewezen, doch de vrees vôor een reçessie die in
het najaar van 1962 mede door een aantal vooraanstaande
econornisten werd voorzien, heeft haar er toen vermoede-
lijk van weerhouden maatregelen tgen een ovrbesteding
voôr te stellen.
Hoe dan ook, de beperkende politiek is te’ laat gekomen
en wordt, nu een recessie werkelijkheid wordt, waarschijn-
lijk te zwaar gedoseerd. Erger kan worden voorkomen
door, waar mogelijk, de loonstijgingen in de hand te houden.
De nog voortdurende expansie in Duitsland kan de produk-
tie in Italië en Frankrijk nieuwe impulsen geven. Een
licht expansieve overheidspcilitiek waar de omslag zich
reed,s heeft voltrokken kan meehelpen dé groei in de
produktie te herstellen.
A. H. Q M. MERKIES.
D. VAN DER WERF.
‘s-Gravenhage.
Prognoses betreffende de toeneming van het
aantal personenauto’s
In februari 1960 verscheen in ,,Economisch-tatistische
Berichten” een artikel van Drs. L. Becker over de te
verwachten groei van het Nederlandse personenautopark.
Dit artikel eindigde met: ,,Moge dit artikel aanleiding
zijn de gedachtenwisseling over dit onderwerp te her-
openen”. Wellicht mede doordat Beckers verwachtingen
voor 1970, vergeleken bij de toen bekende pronoses,
uitzonderlijk hoog waren, is zijn wens in vervulling ge-
gaan. Bovendien heeft waarschijnlijk dat artikel ertoe
geleid dat anderen ook een prognose hebben opgesteld;
zo verschenen in 1961 in ,,E.-S.B.” die van Bussink en
die van Geerlings.
Het is allerminst onze bedoeling – dit zij met nadruk
gesteld – de gemaakte prognoses of de daaraan ten
grondslag gelegen hebbende methoden te. kritiseren.
Maar we zijn thans weer enige jaren verder en het leek ons
interessant om eens na te gaan wat er op dit gebied bestaat
en in hoeverre reeds nu al iets te zeggen valt over de juist-
heid .van de destijds geuite verwachtingen. Hierbij moet
men er uiteraard rekening mee houden, dat de opstellers
der meest recente prognoses’ de beschikking hadden over
meer en beter bruikbare gegevens dan bijv. het Neder-
Iandsch Economisch Instituut in 1947 had. Ook zijn veelal
verschillende methoden gebruikt en diverse veronderstel-
lingen gemaakt. Wij zijn in het kader van dit artikel hier-
aan bewust voorbij gegaan en hebben alleen de eind-
uitkomsten vermeld.
Tabel 1 . geeft een overzicht van een aantal prognoses
vor Nederland, die na 1945 zijn gemaakt. Indien, een
prognose een maximum- en een minimumaantal aangaf,
hebben wij het gemiddelde overgenomen. De nummers
van de in tabel 1 vermelde prognoses corresponderen met
die in de grafiek, waarin bovendien de werkelijke aantallen
zijn weergegeven. Zowel in tabel 1 als in de grafiek is het
werkelijke aantal personenauto’s voor 1963 het voor-
lopige en voor 1964 het geschatte. Uitsluitend en alleen
ter wille van de overzichtelijkheid hebben wij in de grafiek
de trend 1962/1963/1964 doorgetrokken, doch, geheel
vrijblijvend en zonder enige pretentie.
Becker. heeft bij zijn prognose voor Nederland ook een
overzicht gegeven van enige prognoses voor West-Duits-
land, opgesteld door het ,,Rheinisch-Westfâlisches Institut
für Wirtschaftsforschung” in Essen; zij zijn door ons over-
genomen in tabel 2. Wij vermelden daarbij slechts dat het
personenautopark van de Duitse Bondsrepubliek per 1juli
1962 uit 6.134.252 stuks bestond. ‘
De methode, die Becker voor zijn Nederlandsè prognoses
heeft ontwikkeld, heeft hij ook toegepast opde oerige
landen van de E.E.G. In tabel 3 herhalen wij deze gegevens
en hebben daaraan toegevoegd de werkelijke çijfers van
1962.,
E;-S.B. 23-9-1964
861
t
,
…
t
TABEL 1.
Prognoses omtrent het personenautopark in Nederland
Prognose opgesteld
Prognose
Werkelijkheid
– flO•
door:
in. ________
aa,ital
jaar
aantal
jaar
1 Nederlandsch Econo-
misch Instituut
1947
100.000
1951
139.000
1951
2 Ir. van Gils, directeur
Rijkswaterstaat
1953
700.000 a) 1970
730.000
1962
3 Rijkswaterstaat’
1956
602.000 a) 1970
615.500
1961
4 J. B. Th. Hugenholtz,
directeur
Circuit
van Zandvoort
1957
861.840
1963
866.500
1963
5
‘idem
1957 1.000.000
1972 1.000.000
1964
6 Centraal OverIg Weg-
verkeers- en -ver-
voersorganisaties
1957
636.000
1970
730.000
1962
7 Ned. Maatschappij
voor Nijverheid en
Handel
1959
785.000
1970
866.500
1963
8 Drs. L. Becker
1960
842.000
1964
866.500. 1963
9 idem
1960 1.570.000
1970
10 A. Zewuster
1960 1.000.000
1967 1.000.000
1964
II
Drs. J. D. Bussink
1961
714.000
1964
730.000
1962
12 idem
1961
992.000
1970 1.000.000
1964
13 Drs. J. W. H. Geer-
lings
1961
750.000
1964 1.000.000
1964
14 idem
1961 1.186.000
1970
15 S.deJong
1963 2.300.0001970
16 ANWB
1963 2.000.000
1970
a) Ieder motorrijtuig op meer dan twee wielen, dus inclusief vrachtauto’s,
autobussen enz.
–
Bronvermelding der prognoses:
,,De groei van het aantal personenauto’s in Nederland” in ,,Econo-
misch-Statistisch Kwartaalbericht”, september 1947, blz. 58.
J. F. L. van Gils: ,,Het wegverkeer in Nederland en zijn
mogelijke
toe-
komstige ontwikkeling”, Hoofdstuk 11 van het boek ,,Weg en Verkeer”,
Amsterdam z.j., blz. 30.
,,De toekomstige ontwikkeling van het autoverkeer en het aantal auto-
mobielen in Nederland”, Rapport van de Dienst Verkeersonderzoek van de
Rijkswaterstaat, ‘s-Gravenhage 1956.
•
415. J. B. Th. Hugenholtz: ,,Toekomst en planning van het wegverkeer”,
Amsterdam 1957, blz. II.
,,Oe lasten op het nsotorwegverkeer en de uitgaven ten behoeve van dat
verkeer – Prognose 1954/1970″, Centraal Overleg Wegverkeers- en -vervoers-
organisaties, ‘a-Gravenhage z.j., blz. 10.
,,Verkeer en Welvaart”, Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid
en Handel, Haarlem 1959, blz. 20. –
8/9. L. Becker: ,,De te verwachten groei van het Nederlandse personen-
autopark” in ,,Economisch.Statistïsche Berichten” van 24 februari 1960,
blz. 215.
10. A. Zewuster: ,,Een miljoenauto’s in 196?”, Advertentiebedrijf N.V.
De Arbeiderspers, Amsterdam 1960, blz. 12.
11112. J. D. Busaink: ,,Geen verdrievoudiging, doch verdubbeling van het
aantal personenauto’s” in ,,Economisch-Stalistische Berichten” van 11januari
1961, blz. 29.
13/14. J. W. H. Geerlings: ,,De groei van het Nederlandse personenauto-park tot 1970″ in ,,Economisch-Statistische Berichten” van 29 maart 1961,
bIs. 334.
IS. S. de Jong: ,,Het toekomstig autobezit” in ,,R.A.L” (Orgaan van de
Nederlandsche Vereeniging ,,De Rijwiel- en Automobiel-Industrie”), 15
oktober 1963, blz. 366 en 1 november 1963, blz. 381.
16. Koninklijke Nederlandsche Toeristenbond ANWB, Jaaroverzicht 1963.
TABEL 2.
Prognoses voor West-Duitsland
D t m o stellin
Jaar waarop de
Verwacht
a
U
prognose betrek-
aantal
ro
gnose
king heeft
personenauto’s
Oktober 1955
1960
2,6 mln.
idem
1965
ca. 3.0 mln.
Januari 1956
1960
ca. 2,9 mln.
idem
1965
ca. 3,3 mln.
Januari 1957
1960
ca. 4,0 mln.
idem
1967
5,5 â 7,0 mln.
Maart 1959
1967
ca. 6,2 mln.
De relatieve positie van Nederland.
Vaak wordt de dichtheid van het aantal personenauto’s
weergegeven in relatie tot het aantal inwoners. Soms het
aantal pèrsonenauto’s per 1.000 inwoners, soms het
aantal inwoners per personenauto. Het bezwaar dat wij
hiertegen hebben, berust op het feit, dat geen rekening’
wordt gehouden met de grootte van het land, resp. de
i’
•1
5′
.4.
‘
.
‘1
TABEL 3.
De verwachtingen t.a.v. het personenautopark in de E.E.G.-landen
Verwacht autopark Verwacht autopark Autopark
per 1januari1964 per 1januari1970
Autopark
Land
per
__
in 1962
1januari1958
bijC
=
IOpCt.
bijC
=
20pCt.
bijC
=
IOpCt.
bijC
=
20pCt.
België
616.000
1.050.000
1.220.000
1.620.000
2.070.000
915.000
West-Duitsland
2.682.000
4.880.000
5.590.000
”
7.940.000
10.590.000
6.134.000
Frankrijk
3.750.000
6.120.000
6.990.000 9.250.000
11.860.000
7.008.000
1.215.000
2.420.000
2.970.000
4.410.000
5.800.000
3.007.000
Nederland
403.000
790.000
890.000
1.390.000
1.760.000
730.000
Italië
………………
Luxemburg
27.000
40.000
50.000 70.000
80.000
42.000
01
E.E.G ……………..
..8.693.000
15.300.000
17.710.000
24.680.000
1
32.160.000
17.836.000
TABEL 4.
Enkele autodichtheden van een aantal ,,westeljke” landen
Land
–
Aantal personenauto’s per 1.000 inwoners
‘
Aantal inwoners per
personenauto
1962
Aantal
personenauto’s
per krn’
1
.
1jan. 1952
1jan. 1958
groei
195211958 1962
groei
1958/1962
in pCt. in pCt.
15,2
36,3
139
61,8a)
70
16,2a)
17,8 a)
1,1
3,7
245
5,8 b) 57 b)
173,0 b)
0,4 b)
Oostenrijk …………………
8,5
33,3
.
292
78,1
134
12,8
6,6
ftalië
………… …………..
9,1
25,0
175
59,9
140
16,7 10,0
Nederland …………………..
Finland
………………….
9,2
29,6
222
57,5
94
17,4
0,8
Griekenland
………………./
51,4
234
112,0
118
8,9
24,7
43,3
118
87,9
103
11,4
1,0
West-Duitsland
……………..15,4
Noorwegen …………………19,9
..
61,8
121
117,7
90
8,5
,
12,7
Denemarken ………………..28,0
Zwitserland
……………….35,5
..
..
68,3
92
111,4
63
9,0
15,3
84,9
131
130,8 54
7,6
16,2
.
68,3
84
99,2
45
10,1
30,0 84,7
114
149,1,
76 6,7
12,7
Zweden
114,9
163
188,3
64
5,3
3,2
Luxemburg …………………36,7
80,4
73
126,9
58
7,9-‘
28,6′
België
……………………37,2
Frankrijk
………………….39,5
Australië
…………………
162,5
39
196,6 b)
,
21 b) 5,1 b)
0,3 b)
…………………..43,7
Groot-Brittannië
…………….46,4
206,2
60
220,9 b)
7 b)
4,5 b) 2,1 b)
Nieuw-Zeeland
…………….128,9
.16,5
202,1
.
37
228,3 b)
13 b)
4,4 b)
0,4 b)
Canada
……………………147,5
Verenigde Staten
……………
273,4
,
324,0
19
353,3
.
9
2,8 7,0
t
–
t.
1964 resp. 83,3; 12,0 en 24,4 (gebaseerd op 1 mln, personenauto’s).
1961 i.p.v. 1962.
Bron.’
Australië, Nieusi’-Zeeland en Canada: ,,Statistisches Jahrbuch für die Bundesrepublik Deutschland – 1963″. Overige landen: ,,Annual Bulletin of Transport Statiatica for Europe – 1963″.
‘862’
E..S.B. 23-9-1964
–
t
4
-JAREN
bevolkingsdichtheid. Verkeersproblemen ontstaan immers
wanneer er een discrepantie bestaat tussen het aantal
motorrijtuigen en de daarvoor beschikbare wegcapaciteit.
De beste methode om de dichtheid van het autopark aa’n
te geven is naar onze mening dan ook het aantal personen-
• auto’s per km weglengte. De internationale statistieken
betreffende de wegennetten der verschillende landen zijn
echter nog dermate onvergelijkbaar, dat dit geen reële
• mogelijkheid is. Als ,,next best” bevelen wij derhalve aan:
het aantal personenauto’s per km
2
. In tabel 4 zijn de
,aantallen personenauto’s voor
1952
en 1958 en de groei
1952/1958 ontleend aan het artikel van Becker. Wij hebben
daaraan toegevoegd de overeenkomstige cijfers voor
1962, de procentuele groei 1958/1962 alsmede het aantal
inwoners per personenauto en het aantal personenauto’s
per km
2
. –
E..S.B: 23-9-1964
0 0 0 0 0 0
(n
0
1
–
4
z
w
z
0
u)
UJ
—J
4
4
2.3
–
’15
/
2.2
2.1
.s
–
2.0
,
.
.16/
1.9
/
/
1.8
1.7
1,6,
/
.9
1.5
1.4
/
/
1.3
1.2
/
.14
11
/
/
1.0
/
f
10
.12
‘5
0.9
4
08
0.8
,
.7
.13
17
,
’11
.2
•6
16
.3
IS
14
13
12
1.1
.1
1946 1948 1950 1952 1954
1955
158 1960 1962 194 — 1966 198
1970 1972 1974
Uit tabel 4 blijkt dat de positie van Nederland relatief
gunstig is en nog grote
groeimogelijkheden
aanwezig zijn,
indien men het aantal auto’s relateert aan het inwonertal.
Beziet men evenwel de laatste kolom van die tabel, dan
blijkt dat de Nederlandse positie – vooral in verhouding
tot landen als de Verenigde Staten, Canada e.d. – ineens
zeer ongunstig is geworden. Het aantal van 17,8 personen-
auto’s pér km
2
heeft dan- nog slechts betrekking op de
gehele oppervlakte van Nederland; nemen we alleen de
oppervlakte van het droge deel van ons land, dan wijzigt
zich die 17,8 in een gemiddelde van 21,7 (1964: 29,7)
personenauto’s per km
2
. Op diezelfde km
2
moeten dan
ook nog gemiddeld 349 personen leven, d.w.z. wonen,
werken en ontspanning zoeken.
Rotterdam.
–
Drs. R. BAKKER.
863
Prof. J. .Johnston: Econometric methods.
McGraw-Hill
Book Company, Inc., New York 1963, 300 blz., 58 s.
‘De faam van wetenschapsmensen berust
•
dikwijls op
het uitnemend samenvatten van de resultaten van het
speurwerk van anderen. Een dergelijk succes verdient
ook Prof. Johnston net zijn onderhavige boek ten volle.
,,Econometric methods” is een uitgesproken
leerboek,
be-
stemd voor lezers met tenminste één ,,jaar” theoretische
statistiek als basiskennis. Daarbij mag niet worden ver-
geten dat dit laatste allesbehJve overeenkomt met de
statistische scholing, welke de economist in ons land ge-
woonlijk meekrijgt. De belangstelling voor dit boek zal
dan ook vooral moeten komen van de zijde van wiskun-
digen/statistici en econonietristen, en van hen die zich
in deze richtingen specialiseren. Het bevat ongetwijfeld
teveel (statistische) struikelbiokken om als inleiding te
kunnen dienen.
De auteur houdt er duidelijk-een orthodoxe opvatting
van het begrip econometrie op na: econometrie is in –
zijn ogen statistische analyse t.b.v. macro-economische
modellen, Johnston distantieert zich dus min of meer van
het jongste en veelbelovende toepassingsgebied, dat ge-
legen is in de problematiek van de individuele onder-
neming. Verwijzingen naar de bedrijfseconometrie –
,,management science” en ,,operations research” – zal
men daarom tevergeefs in dit boek zoeken.
Dit bezwaar is in zekere zin ondergeschikt aan een
meer algemeen punt van kritiek, namelijk dat hier een
maximum aan statistische theorie en technieken wordt ge-
boden tegen een minimurh aan economische achtergrond.
De index bevat bijv. niet één term van theoretisch-eco-
nomische oorsprong. Binnen het strenge kader van de
wiskundige statistiek wordt echter een zeer logische en
consequente uiteenzetting geboden yan praktisch alle
problemen welke de gebruiker van de ,,kleinste’kwa-
draten”-methode sinds jaar en dag hoofdbrekens hebben
bezorgd.
Als gevolg van uitbreiding van-de activiteiten
van de C.E.A. zoekt
CENTRAAL BEHEER
voor indiensttreding op korte termijn een
CH EF-SYSTEEMO NTWERPER
die leiding kan gevèn aan onze groep systeém-
analisten. Binnen deze groep worden in het
kader van de activiteiten van de Vereniging
voor Centrale Elektronische Administratie-
C.E.A. zelfstandig nieuwe projecten op admini-
stratief gebied onderzocht en ontwikkeld die
voor bewerking door middel van een computer
in aanmerking komen.
Daartoe is een intensief kontèkt met het
bedrijfsleven noodzakelijk.
Vereist wordt:
•
.
Diploma’s H.B.S.-B en S.P.D. of N.W.A.
inventief vermogen
Leeftijd 30-40 jaar
Ervaring in een overeenkomstige functie of
•
.
met soortgélijke werkzaamheden.
•
S
Kandidaten dienen bereid te zijn aan een
psychotechnisch onderzoek mede te werken.
Uitvoerige met de hand geschreven sollicitaties,
vergezeld van een redente pasfoto,’ te richten
aan de directie, Bos en Lommerplantsoen 1,
Amsterdam-W. /
864′
.
.
‘E.-S.B.
23-9-1964
HOL
iIAN
OCIETEIT.
RINGEN N.V.
A18O7
1
De ene helft van het boek is gewijd aan de mogelijk-
heden, de andere ifeift aan de beperkingen en de moei-
lijkheden. Dit houdt in dat het eerste deel een systema-
tische opbouw van het normale lineaire regressiemodel
in K variabelen wordt gegeven, compleet met de klassieke
verondertellingen en, uitwijdingen ôver zuiverheid, con
sistenti6 en maximale aannemelijkheid van schattings-‘
functies. Een zeer helder, gesclreven inleiding tot de
matrixalgebra, welk hulpmiddel in een later stadium
onmisbaar is, vormt hierin de enige afwijking van het
rechte pad.
Na deze verplichte oefeningen is het een verademing
in het tweede deel aan de ,,highlights” van de econome-
trie te beginnen: de successieve afbraak van de klassieke
veronderstellingen. Allereerst wordt uitvoerig ingegaan
bp meet- en waarnemingsfouten, welke zoals bekénd on-
derschattingen van de regressiecoëfficiënten tenderen te
geven. Een aantal oplossingen voor dit probleem wordt
gereleveerd: a priori schattingen van de (verhouding van
de) varianties ,van de meetfouten, groeperen van waar-
nenlingen, en het gebruik van instrumentvariabelen. Hoe
tevreden kunnen we dan zijn, dat wij met niet-consisten-
te schattingen van de pararneters toch consistente voor-
spellingen kunnen doen.
Autocorrelatie
van de storingen is een tweede euvel,
waartegen wij’ ons kunnen wapenen (wanneer ‘wij ten
minste de -.efficiency van voorspellingen willen ver-‘
hogen). Het transforrneren van de waarnemingen in eer-
ste differenties is hiervoor het bekende recept, maar ge-
raffineerder is een iteratieve methode, waarbij gebruik
wordt gema’ak’ van een schatting van de autocorrelatie-
coëfficiënt. Diverse andere prbblêmen yereien
I
al ‘even-
zeer a priori informat-ië of transformaties van de varia-
belen. M1ticôl1ineûritit’behoort
tot de eerste categorie,
heleroskedasticitelt
tot de’laatste. En dan zwijgen wij
maar over vertragingen – en het gebruik van dummy-
variabelen.
Voor de liefhebbers vangrootscheepse modellen is al
het voorgaande kinderspel. Het vraagstuk van de
simul-
tane vergelijkin gen
neemt – dan ook de laatste twee
hoofdstukken ten volle in beslag. Kleinste kwadraten in
twee of drie ronden, beperkte of volledige informatie?
Dat zijn de technieken, waarop in de toek6mst moet
worden gebouwd. De machines doen voortaan het reken-
werk; wij behoeven slechts te specificeren en te selec-
teren. Statistische problemen blijven er evenwel voor-
,lopig nog te over, want wij kunnen de diverse vraag-
punten pas één voor één aan. Zodra zij in combinatie –
voorkomen, staan ‘wij in feite nog met lege handen.
Maar een boèk als dit helpt ons de goede weg te vinden,
en bewijst hoeveel werk al is verzet.
Leiden.
,
– G. 1. AEYELTS AVERTNK,
pende rekening op transactiebasis heeft namelijk f. 1.250.
mln, bedragen en op kasbasis f. 896 mln. Exporteurs
hebben hun kredietverlening aan buitenlandse afnemers
doen verminderen en/of importeurs hebben kans gezien
in grotere omvang’ krediet van hun buitenlandse leveran-
ciers te verkrijgen.
Wat d meer recente ontwikkeling betreft blijkt de liqui-
diteit der banken per 14 september tot f. 330 mln, te zijn
gestegen. Eensdeels is het saldo der banken op hoger peil.
gebracht omdat op 15 september een hoger verplicht depo-
sito bij De Nederlandsche Bânk moet worden aangehouden
– dit steeg van f. 176 mln. tot f. 204 mln. – anderzijds is
men bedacht op de komende belastingbetaling.
De staat heeft sedert 27 juli, toen deschatkist leeg was,
kans gezien f.
576
mln, te vergaren, een factor die derhalve
verkrapjiend heeft gewerkt. Dat de liquiditeit der banken
toch bevredigend is gebleven moet dan ook worden toe-
geschreven aan de stijging van de goud- en deviezen-
reserves der Centrale Bank. Sedert op 6-juli het laagtepunt
werd bereikt heeft de 9tijging f. 459 mln, bedragen, hetgeen
‘tot verruiming van de markt heeft:geleid.
Kapitaalmarkt.
-. De Miljoenennota 1965’is om tenminste twee redenen
van belang voor de te verwachten ontwikkeling op de
kapitaalmarkt. In de eerste plaats leert men de’inzichten,
van dë regering kennen ten aanzien yan het bereiken van
een evenwichtiger situatie. Kern hiervan is de betalings-
balans. Onder bepaalde veronderstellingen, waarvan de
belangrijkste is het in de hand houden van de loonontwik-
‘keling, za1 in de loop van
1965
evenwichtsherstel op lopende
rekening kunnenworden bereikt. De ervaring heeft ons.
..méer dan
anderhalve eeuw
7
Geidmarkt.
De
cijfers
van de betalingsbalans over het eerste halfjaar
1964 bevestigen de indruk, die reeds lang bestond, ni. dat
van het internationale betalingsverkeer een krachtige. drai-
nerende werking op de geidmarkt is uitgegaan.. De goud-”
en deviezerireserves van de Centrale Bank en de de,viezén-
banken tezamen verminderden met f. 1.152 mln., hetgeêh’
de resultante is geweest van tekorten op lopende en kapitaal-
rékening. Het deficit zou’nog groter zijn geweest wanneer
niet de internationale handelskredieten een voor ons land
gunstig saldo zouden hebben getoond. Het tekort op lo- •
E.-S.B. 23-9-1964
levensverzekering’
0.’.
HOOFDKANTOOR
Heren gracht 475, Tel. (020) 221322,
AMSTERDAM 0.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street,
Tel WAS.4511.TORONTO.
”
ei.
865
Is
Blijf bij
Lees ,,E.-S.B.”
MELKA
A.
B. GOTHENBURG
zoekt voor haar 4 jaar oude E.E.G. dochteronderneming
te H000EZAND: MELKA (Holland) N.V., fabrikante van sport- en dress shirts, in ver-
band met de sterke ontwikkeling van haar bedrijven en de noodzaak tot administratieve con-
centratie een
ADMINISTRATIONAANAGER
Naast de alg. adviserende taak op organisatorisch terrein, zal zijn verantwoordelijkheid
gaan omvatten:
de fabrieksadministratie van haar onderneming met daarbij ook de loon-
administratie.
de administratie van haar verkoopapparaat, inclusief het voorraadbeheer.
Eisen: opleidingsniveau H.B.S. A – S.P.D. – M.O.
ervaring: enige jaren op het geëiste niveau, bekendheid met moderne admin.
technieken, zoals voucheradministraties.
leeftijd: minimum 30 jaar.
Als u een jonge bekwame medewerker bent met een adabtabel karakter, gewend om ook
een administratieve staf te leiden, vragen wij u een brief te sturen met volledige inlichtingen
en met pasfoto naar de directie van: MELKA (Holland) N.V., Hoogezand. Woning komt
beschikbaar.
geleerd, dat dit met een rente-
daling gepaard gaat.
Een tweede punt is het be-
roep van de staat op de kapi-
taalmarkt. In 1965 zal voor
een uitgavenoverschot van
f. 1 mrd. financiering moeten
worden gevonden. Dank zij
het stelse1 van stortingen op
de voorinschrjfrekeningen
door institutionele beleggers
en met name de rijksfondsen,
kan het Rijk telkenjare op
een aanzienlijk bedrag aan
kapitaalmarktmiddelen reke-
nen, zonder dat het daarbij
behoeft te concurreren met
andere gegadigden. In 1965
is de raming f. 800 mln. Dit
betekent, dat nog f. 200 mln.
op de open markt zal moeten
worden geleend, een bedrag
dat aanmerkelijk lager ligt
dan wij de laatste jaren ge-
wend zijn. Uit aflossing, die
onder de uitgaven zijn op-
genomen en dus oôk het ge-
noemde tekort van f. 1 mrd.
hebben beïnvloed, komt ech-
ter reeds f.
550
mln. ter be-
schikking. Tenminste wan-
neer men erop mag rekenen,
dat de ontvangers deze gel-
den opnieuw op de markt
zullen aanbieden. Doen ziji
dit dan zal het Rijk middelen
naar de markt toevoeren.
Voor andere gegadigden be-
tekent dit dat men meer gel-
den ter beschikking zal heb-
ben.
Maandschrlftvan de Economische
b,i.i 1 te
fl
1 a
îi
tis
Voorlichtingsdienst, Ministerie
van Economische Zaken,.
Den Haag
economisch
Beschouwingen over actuele
economische ontwikkelingen
Het laatste nieuws
overzicht
over economische integratie
en de wereldvraag
De Nederlandse export
HET TIJDSCHRIFT VOOR IEDER DIE,
Abonnementsprijs:
DIRECT OF ZIJDELINGS, BETROKKEN
(11 nummers per jaar) f25,—
Voor abonnees op het weekblad.
IS BIJ DE INTERNATIONALE HANDEL!
“E.V”
(15,-
Gratis proefnummer
Hiermede verzoek ik toezending van
een gratis proefnummer van
“Buitenlands Economisch Overzicht”t
naam
–
adree
Svp.
zenden aan: Stichting
Economische Publicaties,
woonplaats
Bezuidenhoutseweg
151,
Den Haag; tel.
070 -814011
AF
lnd.xcfen aandelen
30
dec.
H.
&
L.
11 Sept. 18 Sept.
30 dec.
11 Sept.
18sept.
(1953
—
100)
1963
1964
1964
1964
1963
1964
1964
Algemeen
……………….
392
419 —394
413
413
Nationale-Nederlanden, c
870
805
800
Intern, concerns
…………..
548
598-553
589
590
Zwanenberg-Organon
……..
900
970 974
Industrie
………………
341
357 —327
353
351
Robeco
…………………
f.227
f. 236
f.235
Scheepvaart
…………….
153
161-133
140
141
New York.
Banken en verzekering
………
232
249-223
237 236
Handel enz.
…………….
.
165
175— 156′
167
166
Dow Jones Industrials
……..
760
867 865
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Rentestand.
Langi. staatsobi. b)
………
4.71
5,13
5,01
Aandeleukoersen
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
.
333
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
f. 163,30
f. 161,70
lokalen b)
………..
3,66 c)
..
.
3,39
PhilipsO.B..
…………….
t’. 148,30
f.,159,60
f. 161,30
Disconto driemaands schatkist-
Unilever
……………….
t’. 138,90
f. 148,40
t’.
149,10
papier
………………..
2*
ca. 35/,
ca. 3’/
Expi. Mij. Scheveningen
…….
398
276
270
–
A.K.0.
…………………
526
4795
4795
Gecorrigeerd in verband met bonus.
Hoogovens, n.r.c.
………..
5645
613
616
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amstcrdamsche
Bank.
Kon. Zout-Ketjen. n.r.c .
…..
775
893
9055
19 december 1963.
‘
C. D. JONGMAN.
866
.
F..-S.B.
23.9-1964
ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGANISATIE AVB
Utrecht
zoekt voor haar Algemene Economische Afdeling een
ma*tapmast-advA”””
die o.m. belast zal worden met de invoering van budgetterings-
systemen bij middelgrote en grote ondernemingen.
Het accent van de functie ligt voornamelijk op de Organisatie van
de budgettering en- het vermijden en overwinnen van psychische
weerstanden bij de gebruikers. De administratieve aspecten van
de budgettering behoren niet tot zijn directe werkzaamheden.
Daarnaast zal hij in ruime mate belast worden met het verzorgen
van cursussen en het leiden van discussies betreffende de onder-
werpen planning, budgettering investeringsselectie en andere
moderne bedrijfstechnieken.
Vereist wordt: praktische ervaring bij de opzet en invoering van
een gedecentraliseerd budgettenstelsel en ervaring met de werking
van de budgettering bij voorkeur in een grote onderneming.
Ervaring in het houden van lezingen en discussiebijeenkomsten
is gewenst.
Een economische administratieve opleiding op academisch of
vergelijkbaar niveau is noodzakelijk. Leeftijd ca 30- 35 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 141 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
DEN HAAG
KANTOORRUI MTE
TE HUUR
KWANTITEIT
èf
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-‘
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op’ hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
– t
SITUERING:
Einde Laan van Meerdervoort nabij
K ij kd u in.
-.
MOGELIJKHEID:
Beschikbaarca. 800 m
2
.
Splitsing in
kleinere afdelingen is mogelijk.
SOUTERRAIN:
Indien gewenst archiefruimte aanwezig
tot maximaal 500 m
2
.
–
VOORZIENINGEN
:
C.v. installatie
–
toiletten
–
keuken
–
en kantineruimte.
HUURPRIJS:
Kantoor: f70,—/m
2
per jaar.
Souterrain: afhankelijk van de gewenste
–
oppervlakte.
REFLECTEREN:
Onder no. ESB 39-2, Postbus 42, Schiedam.
Zoekt
U
het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelsannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
j
Advertenfie-afdeling
–
Postbus 42
–
Schiedam
S
867
E.-S.B. 23-9-1964
All
Grote onderneming, ge’estigd te
t
Rotterdam, met gevarieerde indus-
triële belangen in binnen- en buiten-
land, zoekt ter versterking van de
bedrijfseconomische afdeling een
jong
DRS. ECONONIF
De werkzaamheden zijn van uiteen-
• lopende aar.d en omvatten o.m.
beoordeflng van investerings-
projecten, ‘ersIaggeving aan corn-
•
missarissen en, aandeelhouders,
financieringsvraagstukken.
• Brieven mét volledige inlichtingen,
. verlangd
,
salaris etc. onder Nr.
ESB. 39-1, Postbus 42, Schiedam.
De
Inspectie der Rijksfinanciën
van het
Ministerie van Financiën biedt enkele
JONGE ECONOMISTEN EN JURISTEN
• met-belangstelling voor de.problcmen vkn hei moderne staats-
besturir een interessante werkkring. De Inspectie der Rijks
financiën adviseert de Minister van Financiën over de financiële
aanvaardbaarheid van het door de ministeries voorgenomen beleid. Voor jonge academici die reeds in het begin van hun
carriëre in aanraking willen komen met een breed terrein van
de overheidsactiviteiten liggen hier aantrekkelijke mogelijkheden.
Sollicitaties kunnen onder no.
4-6687/7188
(in linker hovenhoek
brief en eny.) worden gezonden aan de Rijks Psychologische
Dienst Bureau Personeelsvoorzieiling van de Rijksoverheid,
Prins Mauritslaan
1
te ‘s-Gravenhage. Verzoeken om nadere
inlichtingen kunnen worden gericht tot het hoofd van de inspec-
tie der Rijksfinanciën, Ministerie van Financiën, Kneuterdijk
22,
‘s-Gravenhage,. met wie (telefoon
070 / 18 44 10
– toestel
2136) ook een afspraak kan v6rdert gemaakt voor een oriëntercnd
gesprek. Ook degenen die binnenkort atstuderén
of
uit militair,e
dienst komen kunnen solliciteren.
BELANGRIJKE NEDERLANDSE
PROCESINDUSTRIE wenst haar
staf te versterken met ingenieurs of
econômen die geïnteresseerd zijn in .
ORGANISATORISCHE
VRAAGSTUKKEN
De technische en technologische veranderingen
welke het produktieproces ondergaat, gaan
paard met vele organisatorische wijzigingçn.
Voor keuze van juiste maatregelèii zijn analye
en samenvatting van de huidige en voorstellen
.voor toekomstige organisatie-vormén noodzake-
lijk. Werkzaamheden op dit terrein bieden aan
jonge ingenieurs, technisch geïnteresseerde eco-
nomen, of H.T.S.-ers met voortgezette opleiding
op bedrijfsorganisatorisch terrein een goede
entree voor een carrière in het bedrijf. De sala-
riëring
is
uiteraard afhankelijk van leeftijd en
,ervaring. Voor een 32-jarige wordt edacht aan
een aanvangssalaris van
f
1.250,- tot
f
1.300,-
per maand.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven met informatie ove
op-
leiding, praktijk en leeftijd en vergezeld van een recente pasfoto voor
5 oktober
a.s.
aan het btireau van dit blad onder nummer ESB 39-3.
Effîciency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
In Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
868
E.-S.B. 23-9-1964
Abonneert 1f op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
‘
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 30; vooi
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
INSTITUUT VOOR ZIEKENHUISECONOMIE
van de Stichting ,,HET
1
NEDERLANDSE ZIEKENH1JISWEZEN”
JAN VAN NASSAUSTRAAT 23, ‘s-GAVENHAGE
/
vraagt wegens uitbreiding der werkzaamheden:
EEN STAFFUNCTIONARIS
EEN JONGERE MEDEWERKER
Het Instituut voor Ziekenhuiseconomie verricht gevarieerde econo-
mische en statistische onderzoekingen in het belang van het ziekenhuis-
wezen.
De te benoemen staffunctionaris zal, al dan niet in teamverband,
worden belast met de voorbereiding en uitvoering van onderzoekingen.
Voor benoeming komt in aanmerking, hetzij een jong economisch
doctorandus of baccalaureus, al dan niet met praktijkervaring, hetzij
een persoon van rjpere ervaring, gevormd in bedrijfsleven, ambtelijke
functies of anderszins, in het bezit van b.v. Staatspraktijkdiploma voor
Bedrijfsadministratie (S.P.D.), statistische diploma’s of diploma’s van
een vergelijkbaar niveau. Ervaring in het ziekenhuiswezen vormt
uiteraard een aanbeveling, doch is niet vereist.
De te benoemen jongere medewerker zal op aanwijzing van de staf
–
functionarissen, doch overigens zelfstandig, met intelligentie en kritische
inslag, uitvöerende werkzaamheden ‘dienen te verrichten zoals de
bewerking van enquêteformulieren, het verrichten van- berekeningen,
het opstellen van, tabellen en dairnaast met gevarieerde kantoor-
werkzaamheden worden belast.
Voor beide functies wordt de salariëring vastgesteld in afhankelijkheid van leeftijd, genoten
opleiding en ervaring.
Uitvoeige schriftelijke sollicitaties worden ingéwacht bij de Directeur van het Instituut
voor Ziekenhuiseconomie.
Esso
ESSO NEDERLAND’ N.V.
,
zoekt een
ICONOO
~
m
–
–
ter uitbreiding van de stafgroep Planning & Research.
Deze stafgroep adviseert Marketing Management bij het bepalen van het verkoopbeleid.
De werkzaamheden’ bestaan o.a. uit het verrichten van marktonderzoek, afzetprognoses,
prijsanalyses en het verlenen van assistentie bij de budgettering.
Het is noodzakelijk dat de nieuw te benoemen functionaris beschikt over een kritisch-
analytisch denkvermogen, cijfermatig
is
aangelegd en in teamverband kan werken.
Ervaring in soortgelijke fuhctie strekt tot aanbeveling.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan Esso Nederland N.’V., Postbus 110, te Den Haag,
t.a.v. het Hoofd van de Afd. Pers. & Soc. Zaken.
E.-SB. 23-9-1964
869
11
vraagt voor haar
ECONOMISCHE
AFDELING
jong
econoom
met belangstelling voor macro-economische
1•
vraag stukken.
UP 164. 2K. 80
Inlichtingen, alsmede sollicitaties
richten aan: UNILEVER N. V.,
Afdeling Personeelsvoorziening,
Postbus 760, Rotterdam onder nummer 731.
S.0 RINAME
MORET
&
OUDHEUSDEN
Accountants en belastingconsulenten
vragen voor hun kantoor te Paramaribo een
le ASSISTENT-ACCOUNTANT
met gevorderde accountantsstudie en ruime ervaring.
Uitzendtermijn voor ongehuwIen ± 3 jaren,
vobr gehuwden ± 4 jaren.
/
Met de hand geschreven brieven met uitvoerige inlich-
tingen aan Mr. B. Moret: MORET, DE JONG &
STARKE, Keizerstraat 9, Rotterdam-1.
___________________________
1
PHS. VAN OM,MEREN Kv.’
P
II
11111
11111
IIIIIIIIIIVIOIOIIlVIIlIIIIOI
Gevestigd te Rotterdam.
Voor vacerende functies
$1,
$
.
en beschikbare krachten
Uitgiftevan
f. 30.250.0(0,-
53/4
pCt 15-jarige in
op
hoog niveau zijn
de
niet.nroyeerbare certificaten van gewone
advertentiekolommen van
,
,Economisch-Statistische
aandelen converteerbare obligaties
Berichten”
het
aangewezen
in stukken van f 500,- aan toonder
medium:
tot de koers van
100 pCt
.
le)
Omdat Uw annonce onder
uitsluitend voor houders van claims.
de aandacht komt van stafper-
De inschrijving zal zijn opengesteld op
soneel in
de
grote
bdrijven.
VRIJDAG 2 OKTOBER 1964
van ies v oormiddags 9 tot des namiddags 4 uur bij de kantoren van
$
2e)
Omdat Uw annonce wordt
ondergetekenden te Rotterdam, Amsterdam en ‘s-Gravenhage,
op
de
gelezen door diegenen, die de
voorwaarden van het prospectus dd. 18 september 1964.
zakelijk belangrijke beslissingen
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, zomede, in beperkt aantal,
$
nemen, of daarbij
van
grote
jaarverslagen over 1963 en statuten der vennootschap
zijn
bij de kan-
toren vazi inschrijving verkrijgbaar.
.
,1
invloed zijn.
Rotterdamsche Bank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij,
‘
N.V.
/
870
.
.
IIlIIIII1IIlIIllIIDll 11111110 lID 11111110 VIII0I0l00IIlIIlIIIIIlI
E.-S.B.
23-9-1964
–
4
–