.
1807
S
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11:19.0*
MAUMTSS,TG.23
ROTTERDAM-2
Vakblad op het gebied van de detailhandel
zoekt relatie met auteurs van populair-
wetenschappelijke artikelen over
Bedrijfseconomische
vraagstukken
Brieven onder nr. 326 aan Reclame Adviesbureau
M. J. van den Biggelaar, Roemer Visscherstraat 2-6,
Amsterdam.
Blijf bij
lees E.-S.B.!
• meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
1
–
lerengracht 475. Tel. (020) 221322,
AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland LIfe BuIlding
–
1130 Bay Street, Tel. WA 5•4511,TORONTO.
R MEES & ZOONEN
Bankiers en assurantiemakelaars
ROTTERDAM
Rèhdevëzen
Bagage-
en
ongevallenverzekeringen
E C 0 N 0 MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave vande
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
–
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarieff
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,72
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
r
IMMISSIE VAN REDACflZ Ch. GIau; II. W. Lainberu;
3.
Redacteur-Secretarla: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-SecretarIs: M.
Hart.
MMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de WiIn2ars;
J.
van Tichelen;
R.
Vandeputte; A.
J. VI.rtck.
114
E.-S.B. 6-2-1963
De Nederlandse beroepsbevolking 1947- 196O achterblijvende groei
De bescheiden plaats van het gemiddeld’ inkomen per
hoofd van de bevolking in Nederland t.o.v. dat in de hoog-
ontwikkelde Westerselanden is mede een gevolg van het
lage aandeel van de beroepsbevolking. Gedurende de
jaren 1947-1960 groeide de totale Nederlandse bevolking
met 19 pCt.; de beroepsbe-
volking daarentegen. met
slechts ca. 8 pCt.: namelijk
van ruim 3,8 mln, tot ruim
tekende een daling van het
aandeel van de beroepsbevol-
king van 40,2 pCt. in 1947
tot 36,4 pCt. in 1960. Deze
getallçn behoren tot de voor-
lopige resultaten van de al-
gemene volkstelling van 1960,
die onlangs door het C.B.S.
werden gepubliceerd
1
). Enkele
van deze gegevens zijn in de
nevenstaande tabel weerge-
geven. –
Oorzaken van het gedaal-
de procentuele aandeel van
Nederlanders, werkzaam in
beroep of bedrijf, in de
periode 1947-1960, waren:
– de toename van de cate-
gorieën kinderen, beneden
14 jaar, en die van bejaarden
(65
jaar en ouder) van ge-
zamenlijk 34,6 pCt. van de
bevolking tot 36,9 pCt.;
– daling van de bevolkingsgroep van 14 t/m 64 jarigen
van 65,4 tot 63,1 pCt.;
– meer deelname aan dagonderwijs door de groep van
14-19 jarigen
– daling van de beroepsactieve groep bij de personen
van 65 jaar en ouder: van 20,3 pCt. tot’ 10,3 pCt.;
– daling van het aantal werkende vrouwen van 944.000
tot 928.000.
1)
,,Medede1in V.T.”, 1960, no. 9, januari 1963.
De verdeling van de beroepsbevolking over de bedrijfs-
takken was in 1960geheel anders dan die in 1947. T.o.v.
de landbouw kan met recht het woord exodus worden
gebruikt. Het aantal werkzame personen in deze sector
(mcl. visserij) ‘daalde namelijk met bijna 300.000 personen
van ruim 725.000 tot ruim
440.000. Dit betekende een
teruggang van bijna 20 pCt.
tot 10,7 pCt. van de totale
beroepsbevolking.
De bedrijfstak met de
g-rootste,winst was die van de
nijverheid: met bijna 400.000
personen van ca. 1,36 mln.
(35,3 pCt.) tot ruim 1,75
mln. (42,2 rCt.). Derhalve
een toename van ca. 7 pCt.
Andere ,,groeiende” bedrijfs-
takken waren die van ,,handel,
bank- en verzekeringswezen
en vervoer” (van 20 tot 23
pCt.) en van ,,overheid, maat-
schappelijke en zakelijke
dienstverlening” (van 17 tot
19 pCt.).
De bedrijfstaksgewijze ver-
deling van de vrouwelijke
beroepsbevolking verschilde
aanmerkelijk van die van de
mannelijke (1960; in pCt.):
M.
V.
Landbouw
(mci.
visserij)
…………………
12,5
4,4
Nijverheid
…………………………..
.- 47,7
22,8
Handel enz.
……………………….
.22,3
26,2
Overheid enz. ……………………….
.15,0
34,3
Huiselijke diensten
…………………….
0,1
12,3
Rest
…..
…………………………..
2,4
–
Een andere grote structuurverandering was die van de
verdeling over de categorieën ,,bedrijfshoofden”, ,,em-
ployés” en ,,arbeiders”. Opvallend is de snelle opmars van
de employés: een toename met ruim 460.000 personen,
d.w.z. met ‘ca. 60 pCt. Hun aandeel in de beroepsbevolking
nam toe van ca. 20 tot ca. 30 pCt. De getalsverhouding
arbeiders/employés veranderde van 100/41 in 100/60.
M.
H.
Beroepsbevolking naar bedrijfstak
31 mei 1947 31 mei 1960
Bedrijfstak
abs. b)
1
pCt.
abs. b)
pCt.
4,1 mln, personen. Dit be-
Landbouw
(mci.
visserij)
……….
18,8
446,6
10,7
Nijverheid
……………………
..
1.365,4
35,3
1.757,7
42,2
Handel, bank- en verzekeringswezen,
vervoer
……………………778,4
20,1
964,8
23,1
Overheid, maatschappelijke en zake-
.727,6
–
ljke dienstverlening …………..649
16,8
805,5
19,3
Huiselijke diensten
……………188,8
4,9
116,3
2,8
Rest
”
………………………157
4,1
77,4
1,9
Beroepsbevolking naar
leeftijdsgroep
31 mei 1947
31 méi 1960
Leeftijdsgroep
abs.
1
pCt. a)
abs.
pCt. a)
564.463
57,5
585.892 51,4
2.514.150
61,8
2.642.586
59,6
14-19
…………………..
649.509
52,3
834.048
50,2
20-49
…………………
50-64
…………………..
138.323
20,3 106.100
10,3
65
+
……………………
Totaal
……………….
3.866.445
40,2
4.168.626
36,4 Beroepsbevolking
naar positie
in het
bedrijf
31 mei 1947
31 mei 1960
Positie
_______________________
abs.
pCt.
aba.
ipCt.
643.823
15,4
Arbeiders
……………..
.. 1.242.152 29,8
Bedrijfshoofden
…………719.829
18,6
1.867.889
48,5
2.067.266
49,6
Empioyés
………………..
778,794
20,1
..
215.385
5,2
Overigen
………………499.933
12,8
Totaal
…………………
3.866.445
100
4.168.626
100
a
Ir, pCt. van elke leeftijdsgroep.
b)
x
1.000 personen.
‘S
Blz.
De Nederlandse beropsbevolking 1947-1960:
achterblijvende groei …………………..115
Engeland hoort bij de Euromarkt, door Dr. E. W.
Meier……………………………….
116
De E
.
E
.
G.
– bevroren?,
door Jhr. Mr. M. van der,
Goes van Naters……………………….
118
De mislukking van Brussel;
door Mr. F. G. van Dijk
118
Nederland en de E.E.G.,
door C. van Stolk.,..
119
Blz.
De eigendomsverhoudingen in Nederland; een fei-
telijke analyse (II),
door Drs. W. H. J. Reyn-
aerts……………………………….
120
Arbeidsmarkt- of bevolkingspolitiek,
door Drs.
W. J. Bruyn…………………………..
122
Waarheen met onze sociale verzekering en directe
belastingen?,
door C. P. A: Bakker………..
124
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
126
Recente publikaties ……………………..127
E.-S.B. 6-2-1963
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
‘
115
Engeland hoort hij de Enromarkt
Het bedrijfsleven is geschokt door de blokkade, welke
eenzijdig is opgeworpen tegen de aansluiting van Groot-
Brittannië bij de E.E.G. Minister Luns heeft in de Tweede
Kamer aangegeven dat de onderhandelingen hadden geleid
tot vergaande overeenkomsten, welke geen onoverkome-
lijke moeilijkheden meer overlieten voor het succesvol af-
sluiten der besprekingen. Zonder overleg met de partner
–
landen, -heeft President De Gaulle evenwel in zijn pers-
conferentie van 14 januari verklaard, dat voorlopig de
komst van de Britten niet in zijn visie over het toekomstig
Europa past. De abrupte wijze waarop President De Gaulle
de E.E.G.-landen heeft gedwongen het overleg af te breken,
heeft een streep door de economische vooruitzichten van
het bedrijfsleven gehaald. Niet alleen is de aansluiting van
Groot-Brittannië voorlopig onmogelijk gemaakt, doch ook
de verdere integratie van Europa is op het spel gezet. In
Nederland maar ook in het Economisch en Sociaal Comité
van de E.E.G. heeft het
bedrijfsleven
verklaard diep be-
zorgd te zijn over de ontstane situatie. –
Het beleid van de ondernémingen, de investerings- en
verkoopprogramma’s zijn afgestemd op de verdere inte-
gratie van Europa, waarbij de toetreding van Engeland tot
dè Euromarkt was ingecalculeerd. Na Duitsland en België
is Groot-Brittannië onze derde handelspartner. Ook zullen
voorlopig onderhandelingen over aansluiting van Ierland,
Denemarken en Noorwegen van de baan zijn evenals de
associatie met neutrale landen als Zweden, Oostenrijk en
Zwitserland. Naar deze Europese’ landen, niet leden van de
E.E.G., gaat ongeveer één vierde van onze export. Het
verbreken van de samenwerking met deze naburen wordt
– gevoeld als een economische slag.
Men ervaart verder in het bedrijfsleven een ernstige be-
zorgdheid over de toekomstige ontwikkeling in de E.E.G.
De crisis, welke zich bij de onderhandelingen met Groot-
Brittannië heeft voorgedaan, is een conflict in visie, welke
ook de toekomst in de E.E.G. zal gaan beheersen. Funda-
mentele verschillen van inzicht overde opbouw van Euiopa
bedreigen de verdere uitvoering van de Verdragen van
Rome. De conceptie van De Gaulle is een economisch,
militair en politiek zelfstandig Europa. Daarvoor wil hij
de as Frankrijk-Duitsland smeden binnen een continentaal
Europa. Straks zullen drie machten de wereldpolitiek be-
heersen,’de Chinezen, de Angelsaksen en de Europeanen.
De Europese eenheid verwateren met Angelsaksische in-
vloed in de E.E.G. door toetreding van Engeland is even-
zeer.in
strijd niet deze visie als een Atlantisch. partnership,
dat de Europese eenheid doet verdrinken in de oceaan.
Het Europa zal zijn handen vrij moeten houden voor de
geografische verbreding naar het Oosten, wanneer een
krachtig China meer en meer de Sowjet-Unie in de armen
van het continentale Europa zal dringen.
De bezwaren gaan niet alleen tegen de autoritaire toe-
passing van deze ideeën maar in even grote mate tegen’
– deze conceptie als zodanig van Generaal De Gaulle. Van-
uit economisch gezichtspunt is het bedrijfsleven in Neder
–
land in het algemeen niet gebaat
bij
een Europa, dat zich
van de rest van de wereld zou’afsluitén. Integendeel, handel,
scheepvâart en ook het grootste gedeelte der industrie is
gediend dodr het openhouden Van de handelsrelaties met
de rest van de wereld.
Het bedrijfsleven kan zich gelukkig prijzen, dat de nood-
lottige afloop van de onderhandelingen niet Groot-Brit-
tannië niet heeft geleid tot het uit elkaar springen van de
E.E.G. Maar het zou bepaaldelijk onjuist zijn zich illusies
te maken over de verdere samenwerking in de E.E.G., nu
getracht is de fundamentele tegenstelling eenzijdig op te
lossen. Daarvoor opzij gaan is in
strijd
met eigen opvat-
tingen en belangen. Hier past slechts een onverzoenlijk
neeh op de continentale visie.
aá
l
Wat staat Nederind thans te doen? in ae eerste plaats
is het belangrijk het hoofd koel te houden en zich niet tot
emotionele acties te laten verleiden. Nederland zal ver-
volgens zijn houding nauwgezet moeten afstemmen op de
politiek van de vier partners in de E.E.G., zodat tegenover
Frankrijk een gézamenlijke gedragslijn kan worden vast-
gesteld Hetgeen thans gebeurd is heeft het bestaan van
de E.E.G. op spel gezet en de democratische wijze van
samènwerking doorbroken. De vijf landen zullen aan
Frankrijk duidelijk moeten ‘maken dat zij niet voor een
autoritair optreden uit de weg zullen gaan. De suggesties,
welke wij hier doen zijn slechts provisorisch en zullen
nader moeten worden getoetst aan de opvattingen en poli-
tiek van met name Duitsland en Engeland.
De vraag stelt zich of er thans een alternatief mogelijk
isr In ieder geval zal Nederland en dit is ook de wens van
het bedrijfsleven moeten blijven streven naar een aan-
sluiting van Groot-Brittannië
bij
de E.E.G. Compromissen
komen hiervoor niet in aanmerking, hoogstens een nood-
oplossing, indien deze de aansluiting van Groot-Brittannië
zal vergemakkelijken.
In dit verband zou men kunnen denken aan een asso-
‘ciatie maar dan alleen als een pre-integratie-akkoord. Een
dergelijke associatie zou het wellicht mogelijk maken in
afwachting vaá een Britse aansluiting tot onderlinge af
–
schaffing te komen van de handelsbelemmeringen, althans
voor industriële produkten. Voor landbouwprodukten zal
een verruiming van het handelsverkeer, op zich een ge-
rechtvaardigde eis van het Nederlandse bedrijfsleven, wel-
licht het beste tot haar recht kunnen komen in nioiidiale
overeenkomsten. Deze noodoplossing biédt het voordeel
dat de integratie in de E.E.G. daardoor niet geheel behoeft
spaak te lopen, zolang Groot-Brittannië er buiten wordt
gehouden. Bij de besluitvorming in de E.E.G. iullen de
vijf landen door nauw overleg niet Groot-Brittannië ervoor
dienen zorg te dragen dat bij de totstandkoming van het
gemeenschappelijk beleid in de verschillende sectoren ook
de Engelse belangen worden verdiscorteerd. In afwachting
van een dergelijk associatie-akkoord zal alles in het werk
moeten worden gesteld om een toenadering tussen Frank-
rijk en Engeland te verkrijgen en op zijn minst de kloof
tussen de E.E.G. en de rest van Europa niet te verbreden.
De vijf landen zullen ongetwijfeld nog initiatieven ontwik-
kelen om op politiek terrein de sanienwerking met Groot-
Brittannië te verstevigen.
Ook in het bedrijfsleven zijn er stemhien opgegaan om
de autoritaire politiek van President De Gaulle op een
meer radicale wijze te beantwoorden. Als alternatief werd
116
.
.
E.-S,B. 6-2-1963
bepleit dat de
vijf
landen de otfderhandelingen met een lege
stoel zouden voortzetten en na een concept-overeenkomst
met Groot-Brittannië de Franse President voor de keuze zou-
den zetten dit verdrag te aanvaarden dan wel in de E.E.G.
de plaats van Frankrijk door Engeland in te laten nemen.
Deze meest consequente politiek is eigenlijk op het moment
van de mislukking der onderhandelingen met Groot-Brit-
tannië verworpen. De vraag is of alsnog onze partners in
de E.E.G. bereid zullen zijn een dergelijke consequente
houding in te nemen. Enige twijfels zijn hier wel op zijn
plaats. Met name zou dit een radicale ommezwaai inhouden
van de Duitse politiek welke in het vriendschapsverdrag
met Frankrijk is beklonken. Ook laat het zich aanzien, dat
het Europese bedrijfsleven op dit moment nog niet rijp is
voor deze krachtproef.
Maximaal gebruik zou dienen te worden gemaakt van
de Amerikaanse initiatieven tot het voeren van tarief-
onderhandelingen op basis van de Trade Expansion Act.
Ofschoon deze tariefonderhandelingen nooit als een ver-
vanging mogen worden beschouwd voor de uitbreiding
van de E.E.G. liggen hierin toch grote mogelijkheden ver-
scholen om de poorten van de Euromarkt naar de wereld
open te houden. De Trade Expansion Act heeft de Ame-
rikaanse president gemachtigd met Europa te onderhan-
delen over een halvering van de tarieven en zelfs een vol-
ledige afschaffing van de tarieven voor tropische produkten
en goederen waarvan het handelsverkeer tussen de Ver
–
enigde Staten en de E.E.G. 80 pCt. van de wereldhandel
uitmaakt. Tegenover maximaal een halvering of zelfs af-
schaffing van de buitentarieven van de E.E.G. welke ove-
rigens in
5
etappes.zal verlopen, zullen derde landen ade-
quate tegenprestaties dienen te stellen. De vraag welke zich
hier voordoet is of Generaal De Gaulle zal trachten de
grote druk die de komende tijd op hem zal worden uit-
geoefend te temporiséren door het innemen van een soe-
pele houding, dan wel er op uit zal zijn door het stellen
van stringente voorwaarden deze tariefonderhandelingen
te laten verzanden.
In de conflictsituatie richt zich de bezorgdheid ook op
het verdere verloop van de samënwerking binnen de
E.E.G. Tot nu toe heeft De Gaulle met kracht de stelling
verdedigd dat hij zal blijven medewerken aan de verdere
uitvoering van het E.E.G.-verdrag. Maar indien dit de
opbouw, van een ,,l’Europe des Patries” zal zijn waarin
Frankrijk het voor het zeggen heeft bestaat van onze kant
geen enkele behoefte aan medewerking.
Ook hier kan men zich radicaal tegenover President
De Gaulle opstellen en elke voortgang in de E.E.G. af
–
wijzen, zolang de toetreding van Engeland niet is geregeld.
De E.E.G. zal dan een spoedige dood sterven. Een meet
intelligente aanpak zou kunnen bestaan uit een meer
selectief optreden. Het teweerstellen zal dan toegespitst
kunnen worden op die terreinen waar een Gaullistische
visie zich van de Europese integratie tracht meester, te
maken. Nederland zal opnieuw zijn standpunt ten aanzien
van verschillende hangende kwesties in dit licht moeten
be?ien. In dit verband bestaat er ook in’het bedrijfsleven
geeigeneigdheid de zojuist geparafeerde associatieconventie
metlanden en gebieden overzee te doen ondërtekenen
Deze conventie verleent handelspolitieke preferenties en
financiële hulp aan voornamelijk de Frans sprekende ge-
bieden in Afrika. Het bedrijfsleven heeft deze eenzijdige
aandacht van de E.E.G. altijd als een discriminatie ervaren
ten opzichte van andere ontwikkelingslanden in Afrika en
daarbuiten, met name Latijns-Amerika. Het waren voorts
bijna uitsluitend Franse bedrijven welke profiteerden van de
‘gelden van het Europees Ontwikkelingsfonds waarit pro-
jecten in de geassocieerde landen werden gefinancierd. Het
komt mij dan ook voor dat Nederland er goed aan zou
doen de medewerking aan deze associatieconventie af-
hankelijk te stellen van een gelijkgerichte hulpverlening
aan andere ontwikkelingslanden waarbij ook de handels-
politieke preferenties geleidelijk dienen te verdwijnen. Van
deze politiek mogen de geassocieerde landen niet de dupe
worden. Indien Frankrijk onze
–
visie zou verwerpen dan
zouden de vijf landen eventueel in een rechtstreekse samen-
werking met de geassocieerde landen kunnen treden.
De Gaullistische visie heeft zich recentelijk geopenbiard
in voorstellen van Franse zijde, gemeenschappelijke maat-
regelen te nemen gericht tegen Amerikaanse investeringen
in de Euromarkt. Hetzelfde geldt de voorstellen van Frank-
rijk inzake het doen van tariefconcessies terwille van een
Frans-Russisch handeisverdrag. Het spreekt vanzelf dat
op dergelijke punten een onverzoenlijke houding moet
worden ingenomen. Typerend voor het buiten de deur
houden van Amerikaanse investeringen is de gedachte dat
de programmatie in Frankrijk evenmin als de voorgestelde
programmatie in Europa kan functioneren zonder vol-
doende isolering van de markt. Ook de beduchtheid dat
Amerikaanse belangen een overwegende rol zouden gaan
spelen in bepaalde sectoren van de Franse economie heeft
bij deze stappen voorgezeten.
Het bedrijfsleven stelt groot belang in hetgeen er te ge-
beuren staat op het gebied van de min of meer automa-
tische tariefaf braak. In het vooruitzicht staat een verlaging
van 10 pCt. per 1 juli a.s., op welk moment eveneens een
aanpassing zal worden doorgevoerd aan de buitentarieven.
Deze douanemaatregelen zouden de handelspolitieke kloof
tussen de E.E.G. en Groot-Brittannië kunnen accentièren.
Kan men zich hier op het standpunt stellen dat ondanks
genomen besluiten en verplichtingen ten gevotge van de
versnelling in de eerste etappe deze douaneniaatregelen
voorlopig kunnen worden opgeschort? Van groot gewicht
zal de Britse houding ten opzichte van deze douanemaat-
regelen zijn, waarbij wellicht mogelijkheden kunnen worden –
onderzocht om in afwachting van de Trade Expansion Act
de buitentarieven althans niet te verhogen.
Zoals de zaken nu. staan maken wij ons weini illusies
over een verdere voortgang van de Europese integratie.
Tenslotte troosten wij ons met de gedachte dat het beter
is gunstiger omstandigheden af te wachten dan ons ‘te
laten dwingen in’een ongewenste richting.
‘s-Gravenhage.
‘-
Dr. E. W. MEIER.
(1. M.)
E.-S.B. 6-2-1963
11
1
117
De E.E.G. – bevroren?
Er was eens een moderne, perfect werkende, machine.
Die machine moest – laten we maar zeggen – gestookt
worden door zes machinisten. Eén van die machinisten
liet het afweten;
hij
dacht te veel.., aan andere dingen.
Met groot risico voor de hele installatie: zij kon uit elkaar
ploffen – of bevriezen. Wat moest men nu doen: de ma-
chine vervangen of de machinist vervangen?
Het
lijkt
erg eenvoudig, maar de vervanging van die ene
machinist kan nog wel een tijdje aanlopen; zo’n jaar of
twee, drie. In die tijd kan men de machine stilzetten of
men kan met
zijn
vijven zo goed
mogelijk
verder gaan.
We waren het erover eens, dat de machine zelf niet te kort
schoot.
Het advies ,,doorgaan” is in het geval van de E.E.G.
veel delicater dan het zo lijkt. De Fransen zitten er nu een-
maal in; De Gaulle wil .zich de economische voordelen
niet ontzeggen. De onwillige machinist wil zich aan de
inachine blijven warmen;
hij
is er zelfs niet van weg te
slaan. Als het anders was, als de E.E.G. (natuurlijk tijdelijk)
een zaak van de vijf anderen zou worden – onder elkaar –
dan zou het eenvoudiger
zijn.
Maar politieke zaken zijn
nu eenmaal nooit eenvoudig.
Mijn advies is: de vijf anderen moeten zich door die ene
ook niet van de E.E.G.-machine laten wegslaan.
Het is
ônze machine!
De E.E.G. moet dus blijven draaien – zij
het niet op volle toeren. De E.E.G.-verplichtingen moeten
worden nagekomen – ook tegenover de achttien Afri-
kaanse landen, die hun vertrouwen in ons hebben gesteld,
en die helemaal niet zo happy zijn met het sabelgerinkel-
van De Gaülle (dat is namelijk al gebleken). Men wil de
Fransen, nu, geen extra plezier doen. Akkoord. Maar de
nieuwe Conventie met de Afrikaanse Staten bevat geen
enkele faciliteit voor Frankrijk, die het zonder dat
niet zou
hebben. Met name is het een misverstand, te denken, dat,
wat wij voor de achttien betalen, door Frankrijk minder
wordt betaald. Het bedrag ($ 730 mln, in vijf jaar) komt
gewoon boven 6p datgene, wat Frankrijk, België, Italië
zelf betalen. Hiermee chicaneren de Fransen nu eens niet:
in het laatste jaar hebben ze’ $ 60 mln. méér aan hulp be-
taald (uit eigen zak) dan in het daaraan voorafgaande jaar.
Veel hangt er af van de solidariteit van de andere vijf –
onder elkaar. Wat zal West-Duitsland doen? Ik ben minder
pessimistisch dan anderen over het Frans-Duitse Verdrag.
Het zal
namelijk
nooit gerealiseerd worden. De veiligheid
van Berlijn hangt meer van de Amerikanen (en de Engelsen)
af dan van de Fransen. Zonder N.A.T.O. kan Duitsland
niet leven. De recente, maar interne, bekering van de S.P.D.,
tot dit standpunt, bewijst zijn juistheid.
Het lijkt, of er in het bovenstaande niet over Engeland,
over het probleem Frankrijk-Engeland, is gesproken. Dat
is schijn, het hele artikel gaat er over. Ik vind alleen geen
reden tot rouwbeklag tegenover Engeland. De kostélijkste
kansen (formele uitnodigingen voor de Gemeenschap; pro-
Engelse regeringen in Frankrijk van 1950 tot
1958)
heeft
dit land voorbij laten gaan. En dan: ,,Nassau”; precies
tijdens een crisis in de E.E.G.-besprekingen. ,,The Financial
Times” noemt deze ,,openlijke bevestiging van de Brits-
Amerikaanse band”, tôen, ,,een grote en onnodige fout”..
van de
Amerikaanse
regering. Kom nou; Kennedy heeft
toch geen monoloog gehouden!
Deze fouten kunnen nooit de fout van De Gaulle goed
maken; ze versterken de centrifugale werking ervan. ‘De
vijf anderen moeten met Engeland in een voortdurend
Europees gesprek blijven; er mag in deze vriesperiode niets
gebeuren, waardoor van de.komende dooi niet voldoende
profijt zou kunnen worden getrokken. Maar dit gesprek
met Engeland moet ook een
Atlanlisch
gesprek worden.
De Europese Gemeenschap zal, als die andere grote Fede-
ratie, de Verenigde Staten, haar dienende plaats moeten
vinden in het Atlantisch Geheel. Maar het zou beslist
geen dienst
zijn
aan de zaak der Vrijheid, wanneer zij
daarin, als een suikerklontje, zou worden opgelost. Wij
moeten in onze eigen toekomst blijven geloven – ondanks
de vorst.
Wassenaar.
M. VAN DER GOES VAN NATERS.
De mislukking van Brussel
L’Europe a perdu une bataille. Ii y aura beaucoup joie
ï
Moscou et Péking. Aldus het Brusselse dagblad ,,La
Dernière Heure”.
Door de mislukking van de onderhandelingen in Brussel
is een conflict aan de dag getreden, dat binnen de Europese
gemeenschappen reeds lang latent aanwezig was. Dit con-
ifict is eerder van politieke dan van economische aard.
Wel kan de wijze waarop dit politieke conflict zal worden
opgelost vergaande economische consequenties mee-
brengen.
Védr alles gaat het er echter om, of de drie gemeen-
schappen, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,
de Europese Economische Gemeenschap en Euratom de
supranationale structuur zullen behouden of ‘dat een
,,Europe des Patries” zal ontstaan onder Franse opper-
leiding.
Onduidelijk is de positie van de Europese Commissie.
De voorzitter van deze belangrijkste van de drie execu-
tieven, Prof. Hailstein, heeft zich uitgelaten in die zin, ‘dat
men gewoon zal moeten doorwerken: Daarmee zou hij de
E.E.G. en ook de E.G.K.S. en Euratom degraderen tot
wat Generaal De Gaulle op 6 september noemde ,,be-
paalde min of meer boven- of supranationale instellin-
gen”, die – aldus’ de generaal – ondanks hun technische
betekenis geen gezag hebben en ook niet kunnen hebben;
en die in politiek opzicht niet doeltreffend zijn en niet
kunnen zijn.
De vice-voorzitter van de Europese Commissie, Dr.
Mansholt, stelt zich hier vierkant tegenover en is van
mening dat v66r alles het politieke conflict moet worden
opgelost. Binnen de Commissie heerst derhalve geen over
–
eenstemming.
Voorlopig schijnt het, dat vijf van de zes regeringen zich
stellen tegenover de Franse opvatting. Voor de oplossing
van het politieke conflict is van groot belang of deze eenheid
bewaard zal worden. Dat het conflict latent aanwezig was
blijkt uit vele kleinere en grotere botsingen tijdens de af-
gelopen vijf jaar. Het scherpste is dat conflict tot uiting
gekomen in de strijd om de zgn. politieke Unie, waarin
Nederland aanvankelijk geheel alleen stond. Een ander
symptoom was het niet herbenoemm van Etienne Hirsch,
de Franse voorzitter van Euratom, wiens politiek de Franse
118
.
E.-S.B. 6-2-1963
President niet welgevallig was.
Hij
werd vervangen door
een aanhanger van Generaal De Gaulle. De leden van .de
executieven, aldusde verdragen, ,,oefenen hun ambt in
volkomen onafhankelijkheid, uit in het algemeen belang
van de gemeenschap”. De politieke Unie werd in de ijskast
gezet, het geval Hirsch werd met de mantel der liefde be-
dekt.
Ruim een jaar geleden – zomer 1961 – richtte Groot-
Brittannië zich tot de gemeenschappen om onderhande-
lingen te openen over
mogelijk
toetreden. Dit verzoek
werd gevolgd door soortgelijke vragen van een aantal
andere Europese landen. De intërne
strijd
over de wijze
van onderhandelen en de voorwaarden waarop onder-
handeld zou worden duurde maanden. De gèmeenschappen
vertoonden weinig eenheid. Het Verenigd Koninkrijk
wachtte geduldig. Begin januari leek het erop dat overeen-
stemming zou kunnen worden bereikt. Midden in de be-
sprekingen viel het veto van het Franse staatshoofd. Hier-
aan was generlei overleg met de partners vooraf gegaan.
Een compromis bleek niet mogelijk.
Onder de indruk van de schnk van deze Franse greep
naar de macht sloten de
vijf
andere partners zich aaneen
en Frankrijk stond geïsoleerd.
Blijft
dit zo? De Westduitse
Bondsrepubliek heeft in deze zelfde periode een verdrag
met Frankrijk ondertekend, dat een zeer nauwe politieke,
militaire en ook economische band tussen deze twee landen
zal leggen..
Is dit een persoonlijke actie van Bondskanselier Aden-
auer? De Westduitse Minister van Buitenlandse Zaken
heeft mede ondertekend. De Staatssecretaris voor Euro-
pese Zaken, de heer Müller-Armack, neemt
zijn
ontslag.
De vraag of de Bondsdag dit verdrag zal goedkeuren kon
wel eens van doorslaggevende betekenis zijn. Hieruit zou
kunnen blijken of West-Duitsland zich blijft scharen aan
de zijde van hen die de Europese toekomst willen op-
bouwen op de gemeenschapsgedachte en de supranationale
structuur, of dat het zich wendt naar het systeem van het
bilateralisme. In het lâatste geval zal dit t.z.t. uitlopen op
de strijd om de oppermacht tussen Frankrijk en Duitsland.
Voortgaan in de zin van de heer Halistein alsof er niets is
gebeurd is een onmogelijkheid, z’olang deze principiële
politieke vragen niet zijn opgelost.
In de bestaande machtsverhoudingen is de rol die de
Westduitse Bondsrepubliek hier zal spelen van beslissende
betekenis. Ditzelfde geldt van de kracht die de Europese
Commissie en de beide andere executieven, de Hoge Auto-
riteit en de Euratom Commissie, hier zullen weten te ont-
wikkelen. Zullen
zij
de eenheid kunnen vinden om initiatief
te nemen teneinde de supranationale structuur te redden
of zal de nationale binding van hun leden te sterk zijn?
Natuurlijk zal men doorgaan met het afwikkelen van
lopende zaken. Zodra echter beleidsvragen moeten worden
beslist zal het thans ontstane onderling wantrouwen door-
breken. Het gevolg zal zijn, dat men zeker niet bereid zal
zijn zich opofferingen te getroosten ten bate van de ge-
meenschappen.
Zolang de politieke vraag niet is opgelost zullen de ge-
meenschappen zijn lamgelegd. Wordt deze vraag beslist in
de lijn van Generaal De Gaulle, dan zijn de gemeenschappen
gedegradeerd tot technische lichamen zonder politieke be-
tekenis. In dat geval behoeft men niet de illusie te koes-
teren, dat Groot-Brittannië en de andere landen nog bij
–
zonder geïnteresseerd zullen zijn.
Hier is bovendien haast
bij
de beslissing. De huidige
Britse regering heeft veel tegenstand moeten overwinnen
voordat haar Europese plannen in eigen land werden aan-
vaard. Vooral de tegenstand van de Labour-oppositie
heeft de onderhandelingspositie van Minister Heath veelal
zeer moeilijk gemaakt. Deze ,,anti-Europese” krachten
krijgen nu de wind in de zeilen. Er zijn nu al acties gaande
die de Britse positie moeten herstellen, maar die een nieuwe
toenadering niet eenvoudig zullen maken. Het Verenigd
Koninkrijk richt zich tot E.F.T.A. en Commonwealth.
Kan hier een nieuw blok ontstaan? Hoe is de positie van
Amerika? De actie van Generaal De Gaulle richt zich
over de rug van de E.E.G. vooral tègen Amerika. Laten
de Verenigae Staten dit zonder meer over hun kant gaan,
of zijn hier tegenacties te verwachten?
Voordat het politieke cônfiict is opgelost is niets te voor-
spellen omtrent de economische consequenties van de mis-
lukking van Brussel.
‘sGravenhage.
Mr. F. G. VAN DIJK,
Ingezonden
NEDERLAND EN DE E.E.G.
De heer C. van Stolk te New York schrijft ons:
Het is mij opgevallen, dat bewindhebbers soms de
stem van het publiek waarderen en het is deze gedachte,
die mij beweegt om een overtuiging aan u ter publi-
katie te zenden, die mij vervult.
Wij hebben in Nederland sinds meer dan vier eeuwen
een traditie gehad van een zelfstandig volk, met een
regeringsvorm die vandaag nog de toets van de kritiek
glansrijk kan doorstaan. Sindsdien is de wereld, om
met een modern woord te spreken, in een macro-
organische evolutie gewikkeld, die enerzijds kleine een-
heden tot samengroepering met groteren dwingt, maar
anderzijds, in een U.N.-organisatie, toch ook weer kleine
eenheden tot zelfstandigheid en nationalisme leidt.
De stemming van hopeloosheid van het Nederlandse
volk, om onder Russische dreiging een zelfstandige
eenheid te blijven, moet ongetwijfeld aanmerkelijk ge-
temperd zijn. Willen wij daar echter in grote lijn toch
aan vasthouden, dan zal dat moeten gebeuren met een groter gevoel van eigenwaarde dan men bereid was in
het verdrag van Rome te leggen. –
Met dat voor ogen is het een afschrikwekkend ge-
beuren om waar te nemen, hoe een dictator in Europa
is opgestaan, die het karakter van een werkelijk Euro-
pees bondgenootschap van de zes E.E.G.-landen met
de voeten treedt en een politieke weg inslaat van ver-
hindering tot deelneming van een der krachtigste Euro-
pese iaties en daarmee van de groep, waarvan zij deel
uitmaakt. Daardoor zou een werkelijk sterk Europa,
met een inwendig meer harmonieuze balans, onmogelijk
worden gemaakt ten behoeve van de glorie van één der
EEG-landen.
Ik ben van mening, dat dit met de voeten treden
van de rechtmatige verlangens van een grote frieerder-
heid van de andere vijf E.E.G.-landen, die deze toetre-
ding gaarne zouden zien ter versterking van de E.E.G.,
Nederland rechtvaardigt, om zich ook eenzijdig uit deze
voor hem onaanvaardbare dwangpositie terug te trek-
ken en om te overwegen zich te .voegen bij de groep
van zeven.
Ik besef, dat deze suggestie revolutionair is en de
moed van een overtuiging vereist. Doen wij dit echter
niet, dan kunnen wij ervan overtuigd zijn, dat op den
duur nog rieer over ons heen zal worden gelopen dan
nu reeds geschiedt. Ik heb De Gaulle in zijn sterkste tijd in Londen gade-geslagen. Een onmogelijk koppig mens met een bewon-
derenswaardig karakter. Hij heeft in die tijd alleen
daarom goed werk voor zijn land kunnen doen, omdat
hij in feite onder een sterker bewind stond, wat hij nog steeds niet kan verkroppen. Deze man vraagt erom, op
zijn tijd een krachtig ,,neen” te horen. Laten wij hem
dat vandaag geven. Sinon, le loup nous mange.
E.-S.B. 6-2-1963
119
II
De eigendomsverhoudingen in Nederland
Een feitelijke analyse
(II)
De ongelijkheid van de vermogensverdeling.
De vermogensverdeling in ons land vertoont alle ken-
• merken van een grote ongelijkmatigheid. Wij kunnen dit
twee verschillende manieren vaststellen. In de eerste
plaats door na te gaan welke verhouding er bestaat tussen
de personen welke nièt en de personen welke wèl in de
vermogensstatistiek voorkomen. In de tweede plaats door
– de ongelijkheid te bestuderen binnen de vermogensstatistiek
zelve.
Wij willen onze analyse van de vermogensongelijkheid
aanvangen volgens de eerste methode, dus door verhou-
dingscijfers te bepalen tussen de groep vermogenden en de
groep niet-vermogenden. Ten aanzien hiervan doen zich
verschillende mogelijkheden voor.
Wij kunnen het aantal personen, dat in de vermogens-
statistiek is opgenomen, uitdrukken in een percentage van
de totale bevolking. Voor het jaar 1959 komen wij dan op
een verhoudingscijfer van 3,3 pCt., voor 1960 op 3,2 pCt.
Realistischer lijkt een vergelijking tussen het aantal
vermogenden en het totaal aantal personen van 20 jaar
of ouder, laten wij zeggen het totaal aantal volwassenen.
Het aantal vermogende personen bedraagt hiervan in 1958
5,4
pCt. en in 1959/1960 5,2 pCt. Gelet op de leeftijds-
opbouw van de vermogensbezitters – slechts 4 pCt. van
hen was in 1958 jonger ‘dan 30 jaar – is ook een vergelijking
tussen het aantal vermogende 30-jarigen en ouder en het
totale aantal personen behorende tot deze leeftijdsgroep op
zijn plaats. Dit levert voor 1958 een percentage op van 6,7.
Een indicatie voor de beperkte omvang van de groep
vermogende personen biedt voorts de getaisverhouding
tussen deze groep en het totaal aantal inkomenstrekkers.
De statistiek betreffende de inkomensverdeling van natuur-
lijke persohen-in 1959 vermeldt in totaal 4.689.000 per-
-sonen. De bij de vermogensbelastingdinst geregistreerde
personen vormen hiervan 7,9 pCt.
Het is verder van belang om de verhouding vast te
stellen tussen het totaal aantal vermogende en niet-ver.
.mogende huishoudens. Het totaal aantal huishoudens be-
droeg begin 1958 bijna 2,7 mln. Van de mannen en vrouweif
voorkomende in de vermogensstatistiek zijn er 69.500 on-
gehuwd en nooit gehuwd geweest. Indien wij de gehuwde
of gehuwd geweest zijnde mannen en vrouwen bechouwen
als afzonderlijke huishoudens, dan komen wij op een totaal
van 303.500 vermogende huishoudens in de zin van de
vermogensbelasting. Vermoedelijk ligt dit aantal iets lager
– omdat een deel van de vermogende vrouwen zal behoren
tot de huishoudens van vermogende mannen. Over hoe-
veel gevallen van huwelijkse voorwaarden het hier gaat,
‘
is onbekend. Van het totaal aantal huishoudens blijkt al-
dus 11,2 pCt. te behoren tot de categorie der vermogenderi.
Tenslotte is het mogelijk om een vergelijking te treffen
tussen de totale omvang van de verschillende beroeps-
groepen en de representatie van deze groepen in de ver-
mogensstatistiek. Tabel 1 bevat de resultaten van deze
vergelijking voor het jaar 1958.
Het was niet mbgelijk om ook de beroepsgroepen ge-
pensioneerden en personen zonder bet op in deze tabel
op te nemen.
120
TABEL 1.
Representatie beroepsgroepen in de vermogensstatistiek
Beroepsgroep
Totaal
In de vermo-
Representatie(l)
(1)
gensstat
(2)
istiek
in pCt. van (2)
Zelfstandigen
900.000
198.000
22
Directeuren van nv’s
25.000
15.000
60
48.000
3,5
Arbeides
.
2.040.000
9.000
0,4
Employés ………..1.360.000
Werknemers
3.400.000
56.000
1,7
(excl. dir.)
Resumerend, komen wij tot de vrij sombere conclusie,
dat ongeveer 96,7 pCt. van de totale bevolking, 94,8
pCt. van alle personen van 20 jaar en ouder, 93,3 pCt.
van alle personen boven 30 jaar, 92,1 pCt. van alle in-
komenstrekkers en bijna 89 pCt. van alle huishoudens niet
vallen onder de categorie der vermogenden in de zin van
de vermogensbelasting. Ruim 98 pCt. van alle werknemers
in in die zin onvermogend, de handarbeiders voor zelfs
99,6 pCt. Met recht kan daarom worden gesteld dat ver-
mogensbezit het voorrecht is van betrekkelijk weinigen.
De ongelijkheid binnen
de vermogensverdeling.
Beschouwen wij thans de ongelijkheid die zich binnen
de vermogensverdeling zelf aftekent. Om deze vast te stel-
len, kunnen weer verschillende wegen worden bewandeld.
In de eerste plaats kunnen wij een vergelijking maken
tussen de relatieve bezetting per vermogensklasse en het
relatieve aandeel van elke vermogensklasse in het totale
belastbare particuliere vermogen. In grafiek 1 is deze ver-
gelijking grafisch weergegeven voor de vermogensverdeling
in 1959. Overduidelijk spreekt hieruit de tendens, dat met
het afnemen van de relatieve bezetting per vermogens-
klasse gepaard gaat een toenemend aandeel in het ver-
mogenstotaal.
Grafiek 1
Vermogensverdeling 1959
45 pCt.
32 pCt.
14 pCt.
pCc.
19 oCt.
15 pCt
ï22
14
PC.1
9 pCt.
10 pt.
10 pCt.
•
1 PCt.0 1 pCt.
00
50.100
100.200
200.300
300.500
500.1000 >1000
(x f.1000)
De Witte blokken geven aan het p’ercentage vermogensbezitters, dat
‘
in een bepaalde vermogensklasse valt. De zwarte blokken geven weer
het percentage van het totale vermogen, dat elke klasse bezit.
In de tweede plaats kunnen wij nagaan hoe de ver
–
houding is tussen het aantal ,,kleine” vermogensbezitters
(vermogen tot f. 100.000) en het aantal ,,grote” vermogens-
bezitters (vermogen van f. 100.000 en meer)
enerzijds,
en
het aandeel dat beide groepen in het totale belastbare
E.-S.B. 6-2-1963
particuliere vérmogen bezitten anderzijds. Voeren wij deze
vergelijking uit voor het jaar 1960, dan geraken wij tot het
volgende beeld. Ruim 271.000 personen, d.i. 73 pCt. van
het totale aantal, bezitten een vermogen kleiner dan een
ton. Ruim 98.000 personen, 27 pCt. van het totale aantal,
kunnen zich erop beroepen te behoren tot de categorie
der ,,grootmogendheden”. Het vermogensaarideel van de
laatsten bedraagt evenwel meer dan 68 pCt. Gelet op de om-
vang van de groep vermogensbezitters in verhouding tot
alle personen van 20 jaar en ouder, impliceert dit tevens
dat circa
2/
deel van het belastbare particuliere vermogen
wordt beheerd door ongeveer
1
1
4
x
5,2
pCt. = 1,3 pCt.
van alle Nederlanders van 20 jaar of ouder. Van het totale
belastbare particuliere vermogen is 30 pCt. in handen
van 3 pCt. van de vermogensbezitters, ofwel 0,15 pCt. van
alle Nederlanders van 20 jaar en ouder.
Een veel gevolgde methode om de ongelijkmatigheid
in de vermogensverdeling grafisch voor te stellen, bestaat
in het tekenen van een zgn. Lorenzcurve. Deze berust op
een eenvoudig principe. Wanneer 10 pCt. van de personen
die in de vermogensbelasting vallen, ook 10 pCt. van het
totale belastbate vermogen zouden bezitten, 20 pCt. van
de personen 20 pCt. van het v&rrnogen en zo vervolgens,
dan zou er sprake zijn van een volkomen gelijke vermogens-
verdeling. Wanneer
wij
in een grafiek op de X-as het aantal
personen in oplopende of cumulatieve percentages afzetten
en op de Y-as het vermogen eveneens in curnulatieve per-
centages, dan wordt deze gelijke vermogensverdeling voor-
gesteld door een
lijn
met een volkomen recht evenredig
verloop. Bezit echter 10 pCt. van de personen minder dan
10 pCt. van het vermogen, en 20 pCt. van de personen
minder dan
1/5
deel van het vermogenstotaal, dan ontstaat
een kromme lijn, die naar beneden van de diagonaal af-
wijkt. De gaping tussen de rechte en de kromme lijn vormt-.
een aanwijzing voor de omvang van de bestaande ongelijk-
heid in de vermogensverdeling. In grafiek 2 is de Lorenz-
curve getekend voor de vermojensverdeling in het jaar
1959.
Ter vergelijking is ook de Lorenzcurve weergegeven
voor de inkomensverdeling in
1958.
Uit het verloop van
beide lijnen volgt, dat de vermogensverdeling veel ongelijk-
matiger i§ dan de inkomensverdeling.
Een volgende maatstaf voor de bepaling van de on-
gelijkheid binnen de vermogensverdeling vormt de zgn.
constante van Pareto. Heel eenvoudig gezegd, komt deze
hierop neer. Er bestaat volgens Pareto een rechtlijnig ver-
band ‘tussen het aantal peronen met een vermogen groter
dan een bepaald minimum vermogen
(bijv.
f. 50.000) en
het vermogen, dat deze personen bezitten. De lijn die dit
verband weergeeft, kan steiler of vlakker verlopen. De’
maatstaf voor de helling is de grootte van de hoek, die
de betreffende lijn maakt met de X-as. Naarmate de hel-
lingshoek groter is, vertoont de lijn een steiler verloop,
en heeft de vermogensverdeling een gelijkmatiger karakter.
De constante van Pareto drukt nu de grootte van de hel-
lingshoek uit (de tangens van de betreffende hoek). Hoe
groter dus de constante, ds te gelijkmatiger is de ver-
mogensverdeling. Hoe kleiner de constante, des te ongelijk-
matiger is de vermogensverdeling.
–
Het C.B.S. heeft de constante van Pareto berekend voor
de jaren 1951, 1956, 1958, 1959 en 1960. Voor de genoemde
jaren waren de uitkomsten van deze berekening resp.
1,55;
1,43; 1,49; 1,44 en 1,37
1),
Hieruit kunnen wij dus afleiden,
1)
CBS.: ,,Maandstatistiek van het financiewezen”, maart
en december’ 1962, blz. 102 resp. 499.
E.-S.B. 6-2-1963
Grafiek 2,
Lorenzcurven vermogensverdeling 1959
ep inkomensverdeling 1958
t Vermogen
Inkomen
(cum. perc.)
100
90
80
70
60
50
– 40
30
20
10
Lijn von de volkomen
–
gelijke verdeling
,,
,.7
lnk. vemi.
– 1958 ‘-
Verm. verd.
1959
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
/
Personen
(Cum perc.
– –
dat de vermogensverdeling na 1951 ongelijkniatiger is ge-
worden. In 1958 is de vermogensverdeling weliswaar ge-
lijkmatiger van karakter dan in 1956, doch uit de Pareto-
constanten van 1959 en 1960 blijkt t.o.v. 1958 weer,een ten-
dens tot toenemende vermogensongelijkheid in ons land.
Uit het voorgaande mogen wij besluiten, dat ook binnen
de vermogensverdeljng zelve – een grote ongelijkmatigheid
aanwijsbaar is. De kleine selecte groep van ,,grootmogend-
heden” heeft een belangrijk deel van het ganse particuliere
vermogen in handen. De 1 pCt. rijkste Nederlanders be-
zaten in 1960 19 pCt. van dit vermogen, de 3 pCt. rijkste
30 pCt. en de 10 pCt. rijkste vaderlanders
bijna
50 pCt.
Naarmate wij hoger Idimmen op de vermogensladder
neemt de ongelijkheid in de verdeling toe. Uit de Pareto-
constanten blijkt een tendens tot toenemende vermogens-
ongelijkheid in de periode 1951-1960.
Statische versus dynamische analyse.
Met de behandeling van de constante van Pareto is en
dynamisch element in onze vermogensanalyse verschenen,
d.w.z. dat hierbij de ontwikkeling van de.ongelijkheid in
de vermogensverdeling over een reeks van jaren ter sprake
is gebracht. De overige vergelijkingsmethoden werden
7oornameljk op een bepaald jaar betrokken; zij droegen
een statisch kârakter.
De constante van Pareto leent zich zeer goed voor een
dynamische beschouwingswijze. Het is
bij
deze methode
op vrij gemakkelijke wijze mogelijk om bijv. met ver-
anderingen in de belastingvrije vermogensgrenzen rekening
te houden. Statistische complicaties doen zich evenwel nog
voor, welke verband houden met prijsveranderingen. De
fiscale waarderingen, vooral die van onroerende goederen,
sluiten niet onmiddellijk aan op de werkelijk geldende
prijzen. Daarnaast eist een realistische dynamische – be-
nadering aandacht voor de koopkrachtverzwakking, die de
121
gulden en dus ook de vermogens in de loop van de tijd
ondergaan
2)
.
–
Ook de overige methoden ter bepaling van de ongelijk-
heid in de vermogensverdeling – zowel die ten aanzien
van de verhouding tussen vermogende en niet-vermogende
personen als die betreffende de vermogensverdeling zelf –
kunnen in dynamische zin worden gehanteerd. Uit een
2)
Uitvoeriger hierover C.B.S.: ,,Maandstatistiek van het
financiewezen”, december
1960, blz.
494-497.
vergelijking der Lorenzcurven voor twee of meer versch1-
lende jaren kan bijv. op eenvoudige wijze worden afgeleid
in welke richting zich de vermogensverdeling beweegt.
Aangezien het doel van deze analyse zich beperkt tot het
in kaart brengen van de feitelijke eigendomsverhoudingen
in de jaren 1958/1960 moeten wij van een verdere be-
handeling van het dynamische aspect in de vermogens-
verdeling afzien.
Doorn.
Drs. W. H. J. REYNAERTS.
Arbeidsmarkt-, of bevolkingspolitiek
Eén van de meest opvallende trekken bij de vorbereiding
van het nieuwe Europa is het gemak waarmee men zich
van de sociale aspecten afmaakt. Men besteedt zeer veel
tijd aan de voorbereiding van maatregelen voor mijn-
bouw, handel en industrie en gaat tot het uiterste indien
de landbouwbelangen van de diverse partners in het geding
zijn. Maar wanneer het om sociale en culturele vraagstuk-
ken gaat, om mensen in hun levensverbanden, geeft men
alle pogingen tot rationeel vooruitzien op en slaat men
er maar een slag naar.
De optimist zal hiertegenover aanvoeren dat er toch
maar een belangrijk stuk sociale wetgeving in E.E.G.-
verband werd gecoördineerd en uitgebouwd. Deze maat-
regelen, hoewel belangrijk, zouden in feite slechts een onder-
deel moeten vormen van een veel breder sociaal beleid.
De tot op heden getroffen’ maatregelen schijnen meer als
een soort aanhangsel van de economische politiek op korte
termijn te zijn getroffen dan als uitvloeisel van een veel-
omvattende visie op het sociaal gebeuren.
Men ziet de mens in de eerste plaats als arbeidskracht en
de eenwording van Europa in de eerste plaats als het
openleggen van de arbeidsmarkt, wat de sociale aspecten
betreft. Een soort Europese ,,homo economicus” heeft zijn
intrede gedaan, een abstract arbeidsdier, dat op de grotere
arbeidsmarkt
zijn
krachten daar inzet, waar zij gebruikt
kunnen worden.
Zo hebben honderdduizenden huis en hof verlaten om
elders in Europa te gaan werken. Zoals bekend vindt deze
stroom vooral zijn oorsprong in Zuid-Europa en zwermt
van daaruit noordwaarts uit.
Ook Nederland kreeg hiervan een belangrijk deel. Ita-
lianen, Spanjaarden, Portugezen, Ieren, Turken en Grieken
verschenen hier reeds op de arbeidsmarkt. Soms betrof
het geschoolde arbeiders, zoals voor de textielindustrie,
maar het overgrote deel zal uit ongeschoolde arbeiders
hebben bestaan. Tegenover deze al of niet tijdelijke immi-
gratie stond in recente tijd een uittocht van arbeiders naar
Duitsland, in de bouwvakken en anderszins. –
5
1
.
1
Wat, zoals boven aangeduid, het eerst opvalt is het ont-
breken van aandacht voor de kwalitatieve aspecten van
deze invasie, buiten de vraag naar de arbeidsgeschiktheid
in engere zin om. Men vraagt niet naar inpasbaarheid in
het sociale en culturele patroon op korte of op lange ter-
mijn, noch naar de inspainingen wat zulks eventueel zal
kosten en de veranderingen welke het noodzakelijk gevolg
zullen zijn.
Ontbreekt soms de aandacht voor deze vragen geheel,
soms ook schijnt men erop te gokken dat de immigranten
toch niet lang zullen blijven en gaat men er stilzwijgend
van uit dat men enkele tijdelijke moeilijkheden maar op
de koop toe moet nemen. En als er dan relletjes zijn ge-
weest zoals in Twenthe, constateert men dat ,,dé weder-
zijds aanpassing onvoldoende gevorderd is”, zonder erbij
te vragen of deze aanpassing wel mogelijk of gewenst is
en op welk niveau deze aanpassing tot stand zou kunnen
komen.
In Nederland speelt de neiging, alles wat op internatio-
nale verbroedering lijkt in een soort ,,Überschwenglich-
keit” te verwelkomen een grote rol. Wij zijn het eerste bij
het toelaten van vluchtelingen, de voorste bij het verlenen
van indernationale bijstand aan ontwikkelingslanden, films
als ,,Hirosjima, mon amour” worden bij ons het gretigst
bekeken, de beschuldiging ,,discriniinatie” het snelst geuit.
Wie bedenkingen zou uiten tegen het al te licht oordelen
over vragen van immigratie en assimilatie loopt, door
deze algemeen bovendrijyende geesteshouding, a priori de
kans het odium van onverdraagzaamheid op zich te laden.
LU
De Nederlandse regering schijnt
bij
dit alles in ‘een twee-
slachtige positie te zitten. Enerzijds is
zij
geneigd, daartoe
mede aangezet door diverse parlementariërs, mee te zingen
in het algemene koor en in de verwachting van de komende
algemene verbroedering geen problemen meer te zien.
Anderzijds geeft zij bij herhaling blijk ten aanzien van
degenen, die zich hier blijvend willen vestigen, wel degelijk
andere criteria dan die van arbeidsgeschiktheid aan te
willen leggen. Het beste voorbeeld in dit opzicht geven wel
de diverse categorieën spijtoptanten, waarbij o.m. ver-
wachtingen omtrent assimileerbaarheid meespelen.
Bij
het
beleid van de Nederlandse regering in dit opzicht doet zich
de merkwaardige omstandigheid voor dat
bijv.
Zuid-
italianen, die als moeiijk-assimileerbaar beschouwd kunnen
worden,
bij
ons gemakkelijker entree kunnen krijgen dan
spijtoptanten, terwijl we in feite ook geen enkele garantie
hebben dat we de Zuiditalianen wèl kwijt zouden kunnen
raken als we dat zouden willen.
De r’egering poogt de sterk gewassen immigratiestroom
niet alleen ten aanzien van de spijtoptanten kwalitatief
enigermate te reguleren. Maar dergelijke pogingen blijken
soms een machteloos gebaar te zijn of geven blijk vati een
dilettantische benadering. Zo gaf men de vrouwen van
Spaanse arbeiders eèrst niet en later wel een verblijfs-
122
E.-S.B. 6-241963
vergunning, terwijl men enige tijd geleden
kon, vernemen, dat men jeugdige Antilliaanse
arbeiders op het platteland wilde onder-
brengen om hen de invloed van de Neder-
landse grote steden niet te laten ondergaan.
Alsof ten eerste het platteland daarmee ge-
baat zou zijn en ten tweede alsof men de
Antillianen aldaar zou kunnen vastbinden.
Elders laat men zich minder leiden door
abstracte overwegingen en loopt men minder
met het hoofd in de wolken. Zo zegt de be-
kende Franse demograaf Savoy, om slechts één
voorbeeld dicht
bij
huis te geven, dat de komst van Neder-
landers en vooral van Vlamingen in de Waalse industrie
en andere takken van bedrijf op grond van het taalverschil
ongewenst moet worden geacht en dat daarom aan Zuid-
europeanen voorrang moet worden verleend. Dat’ zulks
zou neerkomen op een instandhouden en verdiepen van
de toch reeds zo diepe kloof tussen Walen en Vlamingen
speelt bij hem blijkbaar geen rol, evenmin als de gedachte
dat de eenwording van Europa in de eerste plaats toch om
het overbruggen van dergelijke kloven tussen nabije volken
vraagt.
Overigens maakt,
blijkens
een opmerking van Minister
Beerman in de Tweede Kamer ,,dat de grens van het
assimilatievermogen bijna is bereikt”, de regering zich toch
wel groter zorgen over de kwalitatieve gevolgen van de
immigratie op de langere duur dan uit haar aarzelende
pogingen tot regulering zou blijken. En het is niet te boud
gedacht, dat een dergelijke onderstroom ook in het Neder
–
landse volk aanwezig is. Naast de onrust en de ontwrichting
welke de grote uittocht der Nederlandse emigranten naar
overzee heeft veroorzaakt is er ook de onrust om de
,,pluralistische”samenleving, inclusief de snel in tal en last
toenemende Ambonnezen, welke Nederland mede als ge-
volg van een hardnekkig vasthouden aan kolonisatiedromen,
rancune en pseudo-verantwoordelijkheid in steeds sterker
mate kreeg voorgeschoteld. Bij de reeds eerder openlijk
geuite bedenkingen van de vakbonden tegen bepaalde
vormen van immigratie en tewerkstelling voegen zich ver-
spreide uitingen van bezorgdheid om de gevolgde gang
van zaken.
Een kenmerk van deze onrust is, dat zij zich incidenteel
uit en niet, zoals in de jaren twintig, in brede ,,eugene-
tische” of sociaal-cultureel getinte beschouwingen kanali-
seert of tot actie komt. De Duitse furie heeft alle verant-
woorde en rationele neigingen in dit opzicht mede van de
kaart geveegd en in diskrediet gebracht. Een ieder die in
dit opzicht zoals gezegd bedenkingen koestert wordt on-
middellijk met de vinger nagewezen als iemand die waagt
te discrimineren. Dat niet iedere bedenking hier ver
–
werpelijk is en niet iedere vorm van planning in dit opzicht
kan worden afgewezen is een gedachte welke nauwelijks
geuit kan worden.
LU
De grootste spanning op de arbeidsmarkt schijnt voorbij
zodat mede daardoor de
tijd
rijp wordt voor een diepere
bezinning op de hier liggende vragen. In dit verband dient
erop te worden gewezen dat een gezaghebbend man als
Ir. Otten van Philips enige tijd geleden opmerkte dat de
komst van de buitenlandse arbeiders slechts een lapmiddel
was en dat voortgezette mechanisatie de uitkomst zou
moeten brengen. Daar komt nog
bij
dat, zoals Ir. Vos
indertijd meende, sommige defensie-opdrachten net zo goed
elders geplaatst hadden kunnen worden. Recentelijk heeft
tenslotte een werkgeversbond in de metaalindustrie er de
aandacht op gevestigd dat de talloze vestigingen van
buitenlandse ondernemingen vaak geen verrijking van
onze nationale economie betekenen en de spoeling op de
arbeidsmarkt nog dunner maken.
Blijkt derhalve dat vanuit economisch gezichtspunt het
belang van een
vrij
ongebreidelde buitenlandse immigratie
door ter zake kundigen gerelativeerd kan worden, op andere
terreinen betekent deze invasie op korte en op lange termijn
een verzwaring van taken, die het ,,maatschappelijk rende-
ment” dubieus maken. Men denke in dit verband aan de
zeer reële verzwaring op het terrein van de maatschappe-
lijke en politionele zorg ten aanzien van deze grote groepen
veelal ongeschoolde en ongehuwde arbeiders, wat de
overheidssector betreft. Daarbij voegen zich veelal de
emotionele en praktische bezwaren voor de bevolking,
welke lang niet
altijd
uit verwerpelijke bron voortvloeien.
Op langere termijn zal deze verzwaring van taken toe-
nemen en een breder terrein gaan bestrj ken. Men denke
in dit vrband aan vraagstukken met betrekking tot het
onderwijs, welke in een zich ongebreideld doorzetten van
een ,,pluralistische” maatschappij ongetwijfeld ingewikkel-
der zullen komen te liggen, alsook aan met het wonen en
het cultureel-sociale leven samenhangende vragen. Het
heeft onder meer geen zin de Nederlandse jeugd op te
voeden met normen en in idealen, welke zijn geïnspireerd
door het verleden en haar dan bloot te stellen aan een
maatschappij waarin geheel andere maatstaven zullen
moeten gelden.
Het zou te wensen zijn indien de Nederlandse regering
zich over al deze met elkaar samenhangende vraagstukken
grondig beraadde en vervolgens haar bedoelingen en doel-
einden op korte en lange termijn duidelijk maakt. Daarbij
kan de Nederlandse regering overigens nog komen te zit-
ten met een bijzonder moeilijk vraagstuk, waarmee ook
andere Westeuropese landen te maken hebben: dat van
de verbonden voormalige koloniale gebieden. In ons geval
hebben Suriname en de Nederindse Antillen een snel
groeiend arbeidsreservoir, dat blijkens respectieve be-
richten deels hier te lande aan de deur klopt om aan het
werk te gaan. Het valt te verwachten dat het juist deze
arbeidskrachten zullen zijn, die vaak grote assimilatie-
problefnen zullen geven, terwijl
zij
als gevolg ‘van de af-
stand onder meer moeilijk zullen terugkeren.
Te geloven dat elke instroming en de daaruit resul-
terende samenlevingsvraagstukken gemeden moeten wor-
den zou even irreëel
zijn
als de fatalistische gedachte, dat
het hier om een onontkoombaar ,,door de evolutie voor-
geschreven” beweging zou gaan, waarbij elke vrijheid van
keus vervalt en het zelfs ethisch verwerpelijk zou zijn.
erover na te denken. Bij een voortgaande versluiering van
deze zaken in een pseudo-ethisch a priorisme is niemand
gebaat.
Amsterdam.
Drs. W. J. BRUYN.
E.-S.B. 6-2-1963
.
.
123
Waarheeïi mét onzè sociale verzekering
–
v
en directe belastingen?
In d nummers van 5-12-1962 en 12-12-1962 ‘van dit
blad heeft Prof. Dr., F. Hartog een overzicht gegeven van
de door hem gewenste ontwikkeling op het gebied an de
sociale verzekeringen en de directe belastingen. Aan het
slot van zijti beschouwingen heeft hij de hoop uitgesroken
dat er nog enkele economen en misschien zelfs enkele be-
lastingdeskundigen aan het denken zijn gezet.
Wat het laatste betreft geloof ik dat er over deze zaken
reeds’ veel wordt gedacht. De vraag komt dan onmiddellijk
op aarom daarvan dan zo weinig blijkt, c.q. waarom dit
– zo weinig resultaat, heeft. De oorzaak daarvan ligt m,i.
voor een groot deel bij de in het maatschapelijk leven
steeds verder voortgaande specialisatie, welke tot gevolg
• heeft dat er hoe langer hoe minder personen komen die
een algemene vorming hebben, waarbij men de hoofdzaken
ôp tal van gebieden kan onderkennen en in hun samenhang
kan beoordelen. Dit geldt met nanie ten aanzien van de
door’ Prof. Hartog genoemde gebieden van de sociale ver-
zekering en de belastingen. Op beide terreinen wordt-door
specialisten gezocht naar oplossingen voor knellende pro-
blemen, welke in de meeste gevallen uitmonden in steeds
• verdergaande verfijningen.
Het economische begrip tolerantie, de op doelmatig-
heidsgronden aanvaarde speling bij de opzet en de uit-
voering van tal van maatregelen, moet steeds meer plaats
maken voor een sociale tolerantie, waarbij in toenemende
mate inefficiënties aanvaardbaar worden geacht om een
veriiieend gekwetst rechtsgevoel tegemoet te komen. In
sommige gevallen wordt dit ,,economisch” gemotiveerd
door een ondeugdelijke marginale kostencalculatie. Het
zijn niet ‘alleen de volksvertegenwoordigers en de bestuur-
ders van de vakbeweging, die tot deze ontwikkeling hebben
bijgedrâgen. Ook de regering en zelfs het bedrijfsleven
hielpen daarbij, al was het maar door onvoldoende weer-
stand-tegen de stroom van voorstellen tot verfijning.
De tegenstroom krijgt weinig kans. Organisatie-onder
–
zoeken welke slechts beogen een gegeven onaantastbaar
doel op de minst kostbare wijze te bereiken, zijn onvol-
doende om hierin verbetering te brengen. Nodig is
een integrale, kostprijsberekening van de uitvoering
van sociale en belastingmaatregelen, tegen welke achter-
grond het veronderstelde nut van de maatregel kan worden
‘afgewogen.
– Hoewel ik in grote
lijnen
de strekking van het betoog
van Prof. Hartog kan onderschrijyen, gaan zijn concrete
– aafibevelingen voor het fiscale vlak mij veel te ver. Zowel
bij zijn beschouwingen over de sociale verzekering als bij
die over de directe belastingen zou ik enkele kanttekeningen
willen plaatsen om daardoor een bijdrage te leveren ter
opldssing van de aan de orde gestelde problemen.
Hoewel het uit theoretisch gezichtspunt gewenst is uit-
drukkelijkonderscheid te maken tussen voorzieningen uit
sociale vérzekeringen en inkomensverdelingen door fiscale
maatregelen, kan ik mij goed voorstellen dat men op
zuiver economische gronden op tot de sociale verzekering
behorende terreinen premieheffing geheel of gedeeltelijk
achterwege laat en dekking zoekt uit de algemene middelen,
nI. als daardoor een belangrijke besparing aan uitvoerings-
kosten wordt verkregen en overigens geen onbillijkheden
van betekenis ontstaan. Omgekeerd acht ik het op dezelfde
gLond toelaatbaar dat sommige zaken in het vlak van de
sociale verzekering worden getrokken, terwijl men dit op
principiële gronden liever in de fiscale sector zou regelen. –
De sociale verzekering.
Met betrekking tot de sociale verzekeringen zou ik nog
wei een stapje verder willen gaan dan..Prof. Hartog. Ik
denk bijv. aan een verlaging van de uitkeringen bij ziekte
en ongeval
bij
toeneming van de welvaart. De ratio daarvan
is de volgende:
De procentuele uitkeringen hebben een dubbele strek-
king. Enerzijds wordt beoogd een prikkel te scheppen te-
gen misbruik,
anderzijds
wordt beoogd een zeker minimum
te geven dat voor het levensonderhoud noodzakelijk is.
Dit minimum stijgt
bij
toeneming van de welvaart niet
evenredig mee. Er komt bij welvaartsloonstijging meer
ruimte voôr het treffen van een eigen voorziening, in het
bijzonder door sparen. Dit is ook een van de redenen
waarom degenen die niet onder een verplichte verzekering
vallen in het algemeen slechts de zwaardere risico’s plegen
te verzekeren:
Uiteraard moeten sociaal ongewenste toestanden voor-
konien worden. Een verlaging van het uitkeringspercentage
van 80 tot
75
of 70 zou men
bijv.
pas na enkele jaren moeten-
invoeren. Ook is het denkbaar het verlaagde percentage
alleen voor de eerste zes weken in te voeren om aldus het
eigen risico enigszins te beperken. De moderne ontwikkeling
om
bij
ziekte de wettelijke uitkeringen tot 100 pCt. van het
loon aan te vullen moge op het eerste gezicht voor degenen
die ziek zijn bijzonder aantrekkelijk lijken, in feite is dit
niet het geval, omdat het ongetwijfeld aanwezige misbruik,
een der oorzaken van verhoogd ziekteverzuim, op de
schouders van de goedwillenden drukt. Een beperkt eigen
risico is op den duur voor de betrokkenen voordeliger,
niet alleen door de beperking van de uitkeringen bij het
misbruik, doch ook door de, sterke vermindering van de
uitvoeringskosten, welke juist bij kort ziekteverzuim het
hoogst zijn.
In dezelfd& trant doorgaand zou men ook kunnen be-
pleiten de door de vergrijzing van de bevolking toenemende
premielast voor de A.O.W. af te wentëlen door de uit-
keringen geleidelijk van de 65-jarige leeftijd op de 67-jarige
leeftijd te brengen, bijv. door degenen die thans 60 jaar
zijn de uitkering te geven
bij
het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar en 3 maanden; degenen die thans 59 jaar zijn
bij het bereiken van de leeftijd van
65
jaar en 6 maanden,
enzovoorts; tot degenen die thans 53 jaar of jonger zijn
bij het bereiken van de leeftijd van 67 jaar. Er is dan nog
voldoende tijd beschikbaar voor het treffen van eigen voor-
zieningen voor de periode gelegen tussen het bereiken van
de 65-jarige leeftijd en de latere ingangsdatum van de
A.O.W. Daarin kan men overigens iedereen vrij laten.
Een alternatief is de thans door velen bepleite verhoging
van de A.O.W.-uitkering te laten ingaan bij het bereiken
van de 70- of 75-jarige leeftijd, waarbij men zelf desgewenst
124
E.-S.B. 6-2-1963.
•
.
•
‘.
,
kan zorgen voor de aanvulling tussen de 65-jarige en de
70-jarige of 75-jarige leeftijd.
Ook afschaffing van de
kinderbjjslag
voorhet eerste’en
tweede kind voor loontrekkenden geeft op den duur meer
ruimte voor loonsverhoging dan het nominale bedrag van
de uitkeringen, omdat juist voor de talrijke gevallen van
uitkering voor één of twee kinderen de uitkeringskosten
relatief het hoogst zijn. Bij de uitkeringskosten moet men
niet alleen denken aan de kosten van de uitvoeringsorganen
zelf, doch ook
aa’i
de kosten welke de werkgevers moeten
dragen.
Ook hier geldt dat invoering geleidelijk, verdeeld over
een periode van meerdere jaren, dient te geschieden. Men
zou dus eerst de bijslag voor het eerste kind en later de
bijslag voor het tweede kind kunnen afschaffen. Desge-
wetst zou men een deel van de daardoor voor loons-
verhoging beschikbaar komende bedragen kunnen aan-
wenden voor verhoging van de kinderbijslag voor het
derde en volgende kinderen teneinde de grotere gezinnen
te ohtzien.
Als een voorbeeld van inefficiency, waarvan ik hier-
boven sprak, zou ik in dit verband willen noemen de ge-
dachte om ook aan, zelfstandigen kinderbijslag voor het
eerste en tweede kind te geven. De inefficiency daarvan
springt hier duidelijker dan bij de loontrekkenden naar
voren omdat de-betrokkenen zelf de premie moeten op-
brengen. Zij zullen in de regel al enige jaren premie betaald
hebben véôr zij aan het ontvangen van uitkering toe zijn,
daarna slechts gebaat zijn met het saldo van uitkering en
premie en tenslotte de uitkering moeten afbetalen, terwijl
zij doorlopend de uitvoeringskosten moeten dragen. Een
dergelijke ,,financiering” kan men beter aan zelfstandigen
zelf overlaten.
De directe belastingen.
Met betrekking tot de progressie in de loon- en in-
komstenbelasting stelt Prof. Hartog het marginale nut
tegenover de marginale ,,disutility” van de inspanning.
Hoewel dit theorétisch tot op zekere hoogte wel juist is,
gaat deze theorie in de praktijk meestal niet op. De in-
spanning van de mensen is aan grenzen gebonden. De
meeste werkende mensen vervullen noodzakelijk een vol-
ledige dagtaak van 8 â 9 uur, waarbij meestal noch voor
verlenging noch voor verkorting plaats is. Alleen de mate
van inspanning binnen de gegeven tijd schépt in een aantal
gevallen de mogelijkheid een hoger inkomen te bereiken
(voor werknemers: prestatieloon). Van belang is ook dat
een gelijke inspanning dikwijls een geheel ongelijke op-
brengst geeft. De motieven tot verdere inspanning zijn zeer
verschillend: de eerste spant zich meer
iQ
uit noodzaak,
de tweede uit plezier in het werk, de derde uit verveling, de
vierde uit eerzucht. Zo kan men doorgaan. ‘Hoewel de
progressie theoretisch wel van belang is vodr de inspanning,
woidt deze in de praktijk door talrijke andere factoren
van minder belang.
–
Niettemin is er veel voor te zeggen de druk van de pro-
gressie voor
de
middelbare inkomens
te verminderen. Deze
druk is onder oorlogsomstandigheden ingevoerd’en niet
voldoende’ verminderd toen daarvoor mogelijkheden ont-.
stonden. Dat daarvoor en ook vor belastingverlaging in
het algemeen nog
mogelijkheden
aanwezig zijn, wordt nog
onvoldoende ingezien. Het beste bewijs is wel het bestaan
van corisumentensubsidies zoals ten aanzien van de huren,
welke grotendeels door de gertieters worden opgebracht.
Als er ergens sprake is van een nationale inefficiency dan
is het wel op dit terrein, niet in het minst omdat er zowel
mét de inning (perceptiekosten) als met de besteding veel
ambtelijke arbeid gemoeid is, om van de lasten voor het
bedrijfsleven en de consumenten zelf nog maar te zwijgen.
Het beeld dat Prof. Hartog met betrekking tot de pro-
gressie heeft getekend is ook om een andere reden wat te
zwart gemaakt, ni. door onvoldoende aandacht voor de
mogelijkheden tot afwenteling van de belasting. De prijzen
voor de diensten van talrijke beoefenaren der vrije be-
roepen staan bijv. sterk onder invloed van de hoge ‘margi-
nale heffingen. Dit is mogelijk omdat die beroepsjroepen
tot op zekere hoogte dikwijls een monopoliepositie in-
nemen. Ik denk hier
bijv.
âan de tarieven van medici,
juristen, accountants, architecten. Dergelijke tarieven’
worden eenvoudig afgestemd op een gewenst levenspeil.
Een
dergelijke
toestand heeft bezwaren. Belastingontduiking
wordt aanlokkelijk. Het afwentelen van belasting blijft
overigens niet beperkt tot de inkomstenbelasting. De tot
de directe belastingen behorende vennootschapsbelasting
is voor de bedrijven een kostenfactor welke van invloed is
bij de bepaling van de prijzen van goederen en diensten.
Het zou mij te ver voeren op de concrete aanbevelingen
van Prof. Hartog met betrekking tot de directe belastingen
in te gaan. Ik geloof, dat zijn bezwaren in de praktijk
grotendeels verdwijnen wanneerin het tarief van loon- en
inkomstenbelasting de belastingvrije bedragen een flink
stuk zouden worden verhoogd en daarboven een sterk
verminderde progressie zou worden aangebracht. Een der-
gelijke belastingherziening schept dan automatisch de
mogelijkheid tot vereenvoudiging en afschaffing van ver-
fijningen welke alleen bij een sterke progressie en hoge
belastingdruk rationeel zijn.
Tenslotte zou ik nog willen opmerken, dat men de ont-
wikkelingen op het gebied van de sociale verzekering en
de belastingen niet los kan zien van de ontwikkelingen op
verschillende andere gebieden. Dâarbij denk ik met name
aan het loonbeleid en het huurbeleid. Zo is het bijv. mo-
gelijk het vraagstuk van de woningnood voor een belangrijk
deel op te lossen door een verbetering van het huurbeleid,
waarbij de compensatie voor, een verdere huurverhoging
gezocht wordt in verlaging van loon- en inkomstenbe-
lasting en verhoging van de
kinderbijslag
voor de grôtere
gezinnen, zoals ook in verschillende andere. E.E.G.-landen
het geval.is
.
Utrecht.
C. P. A.BAKKER..
55~~
KOLLER&’VAN OS.
èn solide
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s.Gravenhage
–
Brèda
–
‘Utrecht
–
Arnhem
–
Leeuwarden
E.-S.B. 6-2-1963
125
–
t
-t
Geldmarkt.
Met de kwartaaluitkering van het Rijk aan de gemeenten
is op de geidmarkt weer een période van grotere ruimte
aangebroken. Het hogere kasreservepercentage voor de
lopende kasreserveperiode betekent vooralsnog geen wijzi-
ging in de situatie. De caligeidmarkt heeft met een verdere
renteverlaging gereageerd. Het ,,officiële” tarief is op 29
januari, ondanks de maandultimo, met pCt. tot 1 pCt.
verlaagd, nadat op 25januari reeds een verlaging tot 1 pCt.
had plaats gevonden. De rente op de open markt sloot
zich nauwkeurig bij de door de commissie uit de banken
vastgestelde rente aan.
Het is grotendeels het financiële verkeer van de Staat
en de seizoenmatige inkrimping van de bnkbiIjetten-
circulatie geweest, die de marktpositie grondig hebben ge-
wijzigd. De invloed van het buitenland op de binnenlandse
situatie is in de eerste maand van het jaar vrijwel afwezig
geweest.
Kapitsahnarkt.
In de Miljoenennota heeft de Minister van Financiën
ons v6orgerekend, dat het jaar 1963 een te financieren
kastekort van rond f. 900 mln. zal gaan opleveren. In de
loop van het jaar zullen de Rijksfondsen een f. 600 mln.
op voorinschrijfrekeningen storten, zodat het in de ver-
wachting lag dat voor f. 300 mln, een beroep op de kapitaal-
markt zou moeten.worden gedaan. De Minister heeft, zo-
als gebruikelijk, geen gras laten groeien over het zeker
stellen van zijn financiële positie. De staatslening, die in
de behoefte moet voorzien, is reeds aangekondigd. De
voorwaarden zijn zodanig gekozen, dat het effectieve ren-
dement ca. 0,1 pCt. boven het marktrendement ligt. Kon
men uit dezen hoofde reeds op het welslagen van de lening
rekenen, de wetenschap, dat het waarschijnlijk de laatste
kans is, dat men staatsobligaties d.m.v. intekening op een
emissie kan verkrijgen, zal’velen doen besluiten het in-
schrjfbiljet in elk geval in te vullen.
Het jaarcijfer van de uitgifte van pandbrieven dot., –
hypotheekbanken is de afgelopen weken bekend geworden:
f. 160 mln, is langs deze weg in 1962 beschikbaar gesteld,
bijna f. 70 mln. meer dan in 1961.
,De bel.irs heeft een kalme januarimaand achter de rug,
met een algemeen
indexcijfer
dat van 347 op 2 januari
tot
359
op de laatste dag van de maand steeg, di. dus met
ruim 3 pCt. De koersbeweging bij de internationale aan-
delen heeft, zoals gewoonlijk, het meest tot de stijging
bijgedragen. Industriële aandelen toonden ook een be-
perkte vooruitgang, maar
bij
banken en handel was er
nauwelijks verandering in het indexcijfer. Men karakteri-
seert de huidige situatie wel als een beweging op een hoog
plateau. De koersontwikkeling weerspiegelt dit beloop zeer
nauwkeurig.
Indexeijfers aandelen.
28 dec.
H. & L.
25 jan.
1 febr.
(1953 = 100)
.1962
1963
1963
1953
Algemeen
………..
345
362 – 346
361
364
Intern, concerns
…..
464
488 – 463
486
494
Industrie
319
339— 321
•339
336
Scheepvaart
……..
134
144— 135
141
145
Banken
………….
257
261 —251
257
253
handel enz
………
150
154— 149
152
1521
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 157
f. 163,40
f. 170,10
Philips G.B
………………
f. 139
–
f. 150
f. 153,90 Unilever
……………….
f, 138,40
f. 147
f. 144,301
A.K.0..
………………..
4014
434
3
1
435
3
1
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
548
5644
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
.
770
7714
zwanenberg.Organon
……..
909’/
902
905
van Gelder Zn
…………..
244
275 268
Amsterdamsche Bank
……..
390 385 382
Robeco
…………………
f. 208
–
f.215
f.
217
New York.
Dow Jones Industrials
……..
652
680
683.
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
………
4,24
–
4,22
4,25
Aand. internationalen a)
3,20
3,07
–
lokalen a)
………..
3,86
3,74
Disconto driemaands-schatkist-
papier
……………….
2
I’/
1
,
18
a)
Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONUMAN.
‘S
met. n aandeel
‘Vereenigd. Bezit van
1894′
hebt U 200
Ijzers
In het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundigsamengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
–
oplevert. S-p-r-e-i-d-i.n-g over ca.
200
fondsen beperkt
het risico.
Alle banken en commissionairs kunnen TJ inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
126
1
E.-S.B. 6-2-1963
RECENTE PUBLIKATIES
Beslis.ingsspelen, modern hulpmiddel bij de opleiding in
het bedrjjfsbheer, ontworpen door J. R. Greene en
R. L. Sisson, bewerkt door A. H. Hulshof, cc. drs.
en J. Ykel.
N. Samsom N.V., Alphen a.d. Rijn 1962,
123 blz., f. 11,25.
Dit boek is geschreven met de opzet het gebruik van
,,kleine” spelen
bij
cursussen en bedrjftraining te be-
vorderen. Het doel is bedrijfsfunctionarissen te leren
helder te denken over vraagstukken, die de bedrijfs-
voering betreffen.
Een beslissingsspel is een van de vormen van simulatie
(verg. de linktrainers in de luchtvaart). De externe voor-
waarden en de beheersregels zijn zodanig ontworpen, dat
zij overeenkomen met de omstandigheden en problemen,
die zich
bij
de bedrijfsvoering voordoen. Uit de inhoud:
voorraadspel, werkverdelingsspel, warenhuisspel, plan-
ningspel, verkoopspel, directiespel en marktspel.
Jhr. Prof Dr. D. J. van Lennep, Drs. S. G. Ljjftochi en
Drs. 1. A. Hendriks: Slagen en falen.
Nederlandse
Vereniging voor Bedrijfspsychologie, no. .39, uitgave
H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 47 blz., f. 3.
Lezingen en verslag van de daarop gevolgde discussie
gehouden in de algemene vergadering van de Nederlandse
Vereniging voor Bedrijfspsychologie van 3 mei 1962.
Behandeld werden resp. ,,Persoonlijke factoren van slagen
en falen in het bedrijf”, ,,Slagen en falen uit bedrjfs-
organisatorisch gezichtspunt” en ,,De verantwoordelijkheid
van de onderneming voor slagen en falen”.
Dr. D. Horringa, Prof Mr. Drs. M. H. K. van der Graaf
en Drs. J. H. Ruysch van Dugteren: Het Bedrjifs-
klimaat.
Nederlandse Vereniging voor Bedrijfs-
psychologie, no. 40, uitgave van H. E. Stenfert Kroese
N.V., Leiden, 32 blz., f. 2.
Preadviezen, uitgebracht aan de algemene vergadering
van de Nederlandse Vereniging voor Bedrjfspsychologie
van 8 november 1962. Behandeld werden resp. ,,Het voor-
onderzoek”, ,,Het onderzoek, wegen en middelen” en
,,Het onderzoek: voorwaarden en consequenties; verhou-
ding tussen diagnostiek en therapie”.
Liberale gedachten. Een bundel opstellen aangeboden aijz
Prof Mr. P. J. Oud t er gelegenheid van zijn 75ste
verjaardag.
Nygh en Van Ditmar, Rotterdam/’s-Gra-
venhage, 277 blz., f. 19,90.
Inhoud: Drs. H. A. Korthals: opdracht – A. W. Abspoel:
politiek portret van een groot parlementariër – Prof. Mr.
D. Simons: Oud als schrijver over staatsrecht en staat-
kunde – Mr. H. van Riel:politieke partij en beginsel in
1962 – Dr. J. F. van Royen:
geestelijke
vrijheid en verdraag-
zaamheid – Prof. Mr. J. V. Rijpperda Wierdsma: heden-
daags staatsrecht – Prof. Dr. E. H. ‘s Jacobs: de toekomst
van de rechtstaat – Mr. E. H. Toxopeus: territoriale decen-
tralisatie in de tegenwoordige tijd – Prof. Dr. N. E. H. van
Esveld: de vrijheid in het sociaal-economische leven –
Dr. K. van Dijk: gelijkheid/ongelijkheid – Prof. Dr. H.
J. Witteveen: perspectieven der economische politiek –
Drs. J. F. Schouwenaar-Franssen: over opvoeding en
onderwijs – Mr. F. G. van Dijk: de plaats van de liberale
fractievorming in de Europese democratie.
Effîciency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
,
ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGANISATIE A.V.B.
Maliebaan S
–
Utrecht
zoekt contact met een econoom, ingenieur of socioloog van om-
streeks 35-40 jaar die in de functie van
in staat dient te zijn zelfstandig met een team -van specialisten
organisatie-opdrachten uit te voeren en tevens discussie-bijeen-
komsten en cursussen te leiden.
Hij dient te beschikken over een langdurige ervaring in de advies-
praktijk.
–
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag
onder nummer 19 ingewachtbij
Nwe Binnenweg 474, R’darn.
E.-S.B. 6-2-1963
–
127
Fa. A. 0. Beuthvan Wickevoort Crommelin
Economische Pensionadviseurs
Rubensstraat 89 – Amsterdam-Z.
Tel. 020-725410
* ,,De weg uit de pensioendoolhof” is op aanvraag gratis
voor
directies of fondsbesluren verkrijgbaar.,
t.-
Er ontbreekt’ nog
één
specialist aan –
Uw bedrijf….
Géén onderneming met oog voor .verantwooide bedrijfs-
voering zal het belang van specialisten willen ontkennen.
Toch missen vele ondernemingen de hulp van een econo-
misch-pensioenadviseur, die terzake van alle facetten op
zijn gebied deskundig is.
Een feit is, dat in de premie voor de pensioenregeling een
marge voor een tussenpersoon ingecalculeerd is. De verzeke-
ringnemer heeft het – geidswaardige – recht, de çconomisch-
pensioenadviseur als tussenpersoon aan te wijzen.
Door deze aanwijzing ontvangen de belanghebbenden die
voortdurende,juridisch- en economisch-deskundige bijstand*
– waarop zij recht hebben.
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
Jiaak gebruik t’an
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
de rubriek
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermale be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
,’TACATURES
grote inMelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
DE COÖPERATIE’VE CONDENSFABRIEK ,,FRIESLAND”
vraagt voor haar bedrijf te LEEUWARDEN
in verband met functieverandering van dc huidige functionaris een
Dc
Coöp.
Condensfabriek
HOOFD van de afdeling efficiency
–
,,Fries!and” heeft zich als een der grootste
melkverwerkende
–
bedrijven ter wereld gedurende
de laatste jaren sterk ontwikkeld,
voor het verrichten van onderzoekingen en het invoeren van methoden op het gebied van de
De vergroting van haar binnen-
efficiency.
en buitenlandse afzet heeft ge- leid tot een uitbreiding van het
Hiertoe moeten o.a. worden gerekend:
gebouwencomplex en van het
•
produktiviteits- en kostenfactoren
–
gedifferentieerde
produktie-
apparaat. Een en ander heeft
•
doelmatige ruimteïndeling.en routing
iiet zich mee gebracht, dat aan
•
intern en extern transport
–
het doelmatig functioneren van
.
beloningssystemen verband houdende met de produktiviteit.’
.
-.
het bedrijf regelmatig aandacht
moet worden geschonken.
De functionaris zal daartoe moeten samenwerkén met andere staffunctionarissen en afdelings-
De afdeling efficiency verricht
chefs.
daartoe 6nderzoekingen en zal
onder
supervisie
van
de
be-
Voor de vervulling van deze zelfstandige functie wordt gedacht aan een jong bedrijfseconooni
drijfsleider adviezen moeten ge-
(ca. 30 jaar) niet enige jaren bedrijfservaring.
ven over aangelegenheden be-
Ook H.T.S.’ers met ruime ervaring op het bovenomschreven gebied komen in aanmerking.
treffende efficiercy en produk-
tiviteit en verbeteringen moôten
Sollicitaties met vermelding van personalia, opleiding en ervaring te richten aan de Afdeling
introduceren.
Personeelszaken van bovengenoemd bedrijf, Postbus 226 te Leeuwarden.
128
–
.
E.-S.B. 6-2-1963
.
BOSTITCH ½CRL is een
hand-hechtapparaat met
een groot doordringings-
vermogen voor bloc-
hechting tot 12 mm.
BOSTITCH Bostomatic, het electrische
hechtapparaatmetmiCrO-SWitCh. Speciaal
geschikt voor kantoren, waar grote hoe-
veelheden circulaires, folders enz. voor
b.v. direct mail campagnes gehecht moe-ten worden.
Voor het hechten van blocs, brochures en tijdschriften
voor kleine of voor grote oplagen
heeft BOSTITCH de meest geschikte hechtmachine
BOSTITCH No. 7 de bedrijfszekere elec-
trische draadhechtmachine voor grote
hoeveelheden hechtwerk tot 22 mm
dikte. In een oogwenk om te zetten van
vlak- tot zadelhechting.
BOSTITCH B-8 Zadelhechtmachine voor
kantoorgebruik, waarmede met gemak
brochures van ruim 100 pagina’s nauw-
keurig in de rug gehecht kunnen worden.
BOSTITCH EHFS is een uitermate prac-
tische machine voor vlak- en zadel-
hechting. Ideale machine voor b.y.
huisdrukkerijen. Werkt met voorge-
vormde hechtnieten, maximale hecht-
dikte ca. 10 mm.
Bostitch, Inc., U.S.A.
Officieel Vertegenwoordiger
DEKKER.VERPAKKING N.V.
W. Fenengastraat
21,
Amsterdam
Tel.
59765 (4
lijnen)
hechten beter—hechten sneller
*weItig gedeponeerd
E.-S.B. 6-2-963
129
kwz
De Koninklijke Nederlandse Zuivelbofld F.N.Z.
te ‘s-Gravenhage
vraagt voor zijn Economische afdeling een
economisch
medewerker
Voor deze functie wordt gedacht aan een jonge econooiii
of landbouwkundig ingenieur met studierichting economie,
liefst uit agrarisch milieu.
Zijn taak zal vooral bestaan hit het bestuderen van de
vraagstukken die verband houden met marktordening en
andere zuivelpolitieke aangelegenheden en het op grond
van deze studie opstellen van adviezen aan het bestuur.
Voor deze functie is, naast het vermogen de problemen
goed te analyseren, uitdrukkingsvaardighe)d vereist.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met vermelding van
leeftijd, opleiding en ervaring, onder toevoeging van een
recente pasfoto, binnen een maand te richten aan de
Koninkiijke Nederlandse Zuivelbond
F.N.Z.,
van de Spiegelstraat 16 te ‘s-Gravenhage.
Op de enveloppe, in linker bovenhoek vermelden: E.M.
D. HUÔIG & CO
Ao. 1825
MAKELAARS IN ASSURANTIN
ROTTERDAM
Telefoon (010) 13 08 00
Telex 21103
VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex221 99
Postbus 502
Wijnhaven 23
Postbus 518
‘1
LKM
OOK IN NEDERLAND
PONSREKENINGKAARTMACHINE
•
MET IR 10000
•,
Evenals
de
ANKER Boekhoud
automaat BN 5000 kan ook de
LKM aan een Transistoren-Reken-
atitomaat gekoppeld worden. De
,
functies van de LKM worden hier-
1
door uitgebreid met een volledige
–
–
S
rekenfunctie,
welke geen
enkele
–
manuale handeling vereist.
eekeautomaatinge
,
Laat
u zich
eens
geheel
vrijblij
•
1
1
1
enddoor onze ANKER-boekhoud-
–
machineadviseur over de mogelijk-
j
heden van de LKM voorlichten.
ANKER KANTOORMACHINES N.V. Hoofdkantoor DEN HAAG
Anna PauTownaplein 3 Tel. (070) 636907
Verkoopkantoren en
showrooms: A M S T E R D A M
–
ROTTERDAM
–
DEN HAAG
–
EINDHOVEN
130
E.-S.B. 6-2-1963
een voOrbeeld van geslaagde industrialisatie
De tijd dat Friesland overwegend een agrarische
ôeftzich niet te behelpen met ongeschoolden.
provincie was, is voorbij. Steeds meer neemt de
Dadelijk na de lagere school begint een groot deel
industrie de overhand; ze wordt reeds als bestaans-
van de jeugd een beroepsopleiding in technische
bron belangrijker dan de landbouw.
richting.
Dit proces zal zich voortzetten. De mechanisatie
1
van het landbouwbedrijf maakt voortdurend ar-
Het is een jonge, energieke en ambitieuze arbeids-
beidskrachten’ vrij. Steeds meer zoons van boeren
hiarkt, waar de moderne ondernemer het juiste
en landarbeiders zoeken een bestâan in de indus-
personeel vindt.
trie. Zij dragen bij tot het arbeidsreservoir, waaruit
nieuwe industrieën onbeperkt kunnen putten.
De ondernemer die vooruit kijkt,
kijkt
naar
De ondernemer, die zich in Friesland vestigt, be-
Friesland.
Dit zijn de 11 kernen: Bergum – Dokkum – Drachten – Harlingen – Heerenveen – Koot-
stertilie (gem. Achtkarspelèn) – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Wolvega.
Friesland kunt u bouwen
Inlichtingen: de industrialisatle-raad ddr Friese Kernen, Sophialaan 1. Leeuwarden, tel. (05100) 28144-2814e.
E.-S.B. 6-2-1963
131
!qT
VERZEKERING EN
DIENSTVERLENING
ten behoeve van hef bedrijfsleven
WET-RISICO
–
bedrjfs.w.a.-verzekering, motorrijtuigverzeke.
ring, ongevallenverzekering voor inzittenden
van automobielen.
BRAND-RISICO
brand- en bedrijfsschadeverzekering van in.
dustriële en andere objekten.
MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsschade, stormschade
en andere risico’s.
VERVOER-RISICO
transportverzekering van goederenzendingen
in binnen- en buitenland.
PENSIOEN-RISICO
collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en
invaliditeitsverzekering.
VERENIGING VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE ADMINISTRATIE
–
C.E.A.
loon-, voörraad-, debiteuren-aministratie, fac-
turering enz. met behulp van elektronische
apparatuur. –
De
bij Centraal Beheer aangesloten vereni-
gingen werken op zuiver onderlinge grondslag.
Het, lidmaatschap kan u een belangrijke be-
sparing, op de kosten opleveren. ‘
CENTRAAL BEHEER BELAST ZICH
ô.ök
1MEI”
DEACMIN.ISTRATIE VAN
ONDERNEMINGSPENSIOENFONDSEN
STELT U VOOR
HET VERKRIJGEN
VAN INLICHTINGEN
IN VERBINDING MET:
BOS EN LOMMER-
PLANTSOEN 1,
AMSTERDAM-W
TEL 134971
-‘
POSTBUS 8400
132
E:-S;B. 6-2-1963