Ga direct naar de content

Jrg. 44, editie 2169

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 4 1959

Economisch – Sta.tiitis che

Be
‘r

tchten

Het Engelse bankwezen

ende

t

1

persoonlijke leningen

*•

P. A.
Zoetmulder

De kolen in nood

Een energiepolitiek noodzakelijk

*

Mr. G.
A.
van

Haeften

De chemische industrie in Nederland

C.
Vermey

De tankvrachtenmarkt in 1958

*

G. C.
A.
Mulder, B. Sc., Ps. D.

Surinaamse kanttekeningen

‘4-

UITGAVE VAN .HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

44e JAARGANG

No. 2169

WOENSDAG 4 FEBRUARI 1959

BAK

HORLOGES

SIERADEN

TAFELZIL VER

Simij8
1837
in het
haig
van ltolterdcnn

VESTEWAGENSTRT 70

TELEFOON 110583

t
MAV
j

+L(VENSVt_RZEkEklI
1
G

8
ANK

C
O
LLECTIEVE

PENSI
O
EN-VERZEKERING

_J
~

H. BRONS
Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

voor de bestuursdienst. Aanvangssalaris f. 710,— ver-
meerderd met toelagen. Uitzending op een hoger salaris
is mogelijk, indien over praktische ervaring wordt be-
schikt. Voorzieningen inzake ziektekosten, buitenlands
verlof en pensioen. Sollicitaties onder letter BB te rich-
ten aan het Ministerie van Zaken Overzee, Plein 1,
‘s-Gravenhage.

R; Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Graven bage

Delft

Schiedam

Vlaardingen

Albiasserdam

Financiering van invoer,

uitvoer en transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer

E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdan 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en
Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom).
De administratie, behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN
REDACTIE:
Ch. Glasz; L. M. Koyck;
H
.
W.
Lambers;
J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon. COMMISSIE
VAN
ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

TELEFOON 1119 80*

MAUR1TSWEG 23

ROTI’ERDAM

GOUVERNEMENT

VAN NEDERLANDS NIEUW-GUINEA

vraagt

Jonge Academici

82

-.

Het Engelse bankwezeiï en de

persoonlijke leningeii

Enkele geestdriftige journalisten hebben het doen voor-

komen als zou het aangezicht van het Engelse bankwezen

met het invoeren der persoonlijke leningen onherkenbaar

zijn veranderd. Dit is echter, aldus betoogt R. 3. Clark in

het ,,Journal of the Institute of Bankers”
1),
geenszins

het geval: de
verschijning
van deze leningen was weliswaar

belangrijk en de wijze waarop zij werden nekondigd,

was tot op zekere hoogte nieuw, maar de beginselen waarop

de kredietverlening der banken berust, zijn onveranderd

gebleven. Eerder dienen de nieuwe activiteiten, die een

geheel andere
wijze
van benadering van het publiek mee-

brachten – tegen de gewoonte in hebben de banken per

advertentie aangekondigd, dat kredietbehoevenden welkom

waren – te worden beschouwd als een evolutie in antwoord

op in de jaren vijftig heersende omstandigheden.

Gedurende twee decennia immers is het Engelse bank-

wezen onderhevig geweest aan alle mogelijke restricties, die

met name de kredietverlening aan particulieren belemmer-

den. Hierdoor ging het contact met het publiek voor een

groot deel verloren.. De simpele mededeling, dat de meeste

restricties waren opgeheven, zou op zichzelf niet voldoende

geweest zijn om dit contact te herstçllen. Een andere reden

om tot het verstrekken van persoonlijke leningen over te

gaan school in het feit, dat, als gevolg van de sedert 1939 –

het aanvangsjaar der restricties – sterk gestegen inkomens

en levensstandaard thans honderdduizenden arbeiders

voor krediet in aanmerking komen. Ten slotte achtten de

banken het ongewenst dat zij wel als ,,groothandelaren”

in krediet bij de enorme groei van het afbetalingskred jet

betrokken waren, maar verstoken bleven van de voordelen,

die de ,,detaillisten” genoten en dat tijdens de restrictie-

periode steeds meer instellingen het operatieterreiri der

banken betraden.

De snelheid waarmede de banken na het opheffen der

restricties met plannen ter tafel kwamen, heeft indruk

gemaakt en de verwantschap met het af betalingskrediet,
alsmede de faciliteiten der leningen, hebben ook sterk de
aandacht van het publiek getrokken. Althans, zegt Clark,

die wij hier nog altijd aan het woord laten, dit zou men

afleiden uit de reacties der journalisten, wier gunstig ont-

haal toch niet geheel en al mag worden toegeschreven aan

het feit, dat er eind augustus niets anders was om over te

schrijven. In hoeverre wordt deze reactie gestaafd door de
ervaringen der bankiers? Vooropgesteld zij, dat de banken

geen stormloop van kandidaten voor persoonlijke leningen

verwachtten. De belangrijkste reden hiervoor was dat het

publiek aan de nieuwe vorm van krediet met wennen en

1)
,,Three months of personal loans”. Journl of the In-
stitute of Bankers, december
1958.

Blz.

Het Engelse bankwezen en de persoonlijke leningen 83

De kolen in nood; een energiepolitiek noodzakelijk,

door P. A. Zoetmulder ………………….
84

De chemische industrie in Nederland,
door Mr.

G. A
van Haeften ……………………..

87

De tankvrachtenmarkt in 1958,
dçor C. Vermey

90

Surinaamse kanttekeningen,
door
G. C. A.
Mulder,
B
. Sc., Ps.
D………………………….

92

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

dat een groot deel dergenen die van afbetalingskrediet

gebruik plegen te maken, nog moet worden overgehaald

de bank te betreden.

De ervaringen stemmen tot nog toe wel met deze ver-

wachtingen overeen. Het gemiddelde bedrag der lening

beloopt £ 150 tot £ 170. Leningen voor de aankoop van

auto’s komen het meest voor; daarna volgen die voor

onderhoud en verfraaiingen van huizen en die voor duur-

zame verbruiksgoederen. Het is heel goed mogelijk, zegt

Clark, dat dit patroon nog verandert. Wanneer het publiek

wat met het idee vertrouwd geraakt, zullen de kredieten

voor onderhoud van huizen wel toenemen, terwijl de banken

wellicht in het vakantieseizoen geconfronteerd zullen

worden met een aantal aanvragen voor bijdragen in de

financiering van buitenlandse reizen. Over de geografische

spreiding der leningen is nog maar weinig bekend. Het is

echter wel gebleken, dat kantoren in nieuwe steden en in

centra met een groeiende bevolking het het drukst hebben.

Maar zelfs dââr zijn de werkzaamheden van het meren-

deel van het personeel niet sterk toegenomen, want de
boekhouding is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Het

grootste deel van het extra werk is op de schouders der
topfunctionarissen terecht gekomen: zij moeten met de

kandidaten voor leningen praten en zo’n gesprek kost,

of het nu vruchtbaar is of niet, veel tijd. Misschien dat het

met het toenemen der ervaring mogelijk wordt de gesprek-

ken wat minder tijdrovend te maken. De tijdsbesparing is

echter wel zeer begrensd, want de potentiële klanten zijn

mensen en hun problemen zijn menselijke problemen.

Bovendien zijn deze gesprekken nuttig om het publiek te

doen inzien welke betekenis de bankier als financieel

adviseur kan hebben.

Een nevengevolg van het einde der kredietbeperkende

maatregelen is de toegenomen vrijheid der bankmanagers

én hun toegenomen verantwoordelijkheid. Zij kunnen het

weigeren van kredieten nu niet langer afschuiven op de

rug van de monetaire autoriteiten. Voor de meerderheid

der bankmensen waren, zegt Clark, de knellende banden

der restricties hoogst onaangenaam, maar sommigen was

het gebrek aan concurrentie, dat uit de beperkingen voort-
vloeide, geenszins onwelkom. ,,The ending of the squeeze
has made a lot of managerial chairs distinctly less comfor-

table”. Deze lieden daargelaten, kan echter worden ge-

steld, dat het opheffen der restricties de banken de kans

heeft geboden zich aan te passen aan de gewijzigde omstan-

digheden. Zo gezien zijn de persoonlijke leningen een

symptoom van toegenomen concurrentie, die weliswaar

enkele ongemakken met zich brengt, maar ,,will certainly

be better for all”.

Blz.

Ingezonden stuk:

De rentepolitiek der spaarbanken,
door Drs. P.

de Ridders, met een naschrift van Dr.
G.
Dom-

misse

…………………………….
95

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans

95

Notities:

‘De spaarquote in Zweden ………………86

Recente publikaties ……………………..96

83

Wegens structurele verschillen en exceptionele omstandigheden is er volgens schrijver heden ten dage sprake van een ongezonde concurrentie
tus-
sen de in de E.G.K.S.
geproduceerde kolen ener-
zijds en de importko!en alsmede de aardoli2pro-diikten anderzijds. Concurrentie tussen
de ver

schillende energiebronnen is nodig, doch voor zo-
ver deze zich niet volgens billijke normen voltrekt
en de voor de toekomst noodzakelijk geachte
produktiecapaciteit der E.G.K.S.-mijnbouw in ge-
vaar brengt, zal zij moeten worden gereguleerd.
Het probleem van de
infra.marginale
mijnen zal
moeten worden aangepakt. Daarnaast zal men tot
een beleid moeten komen, gericht op de vraag in
hoeverre de inheemse mijnbouw in stand moet
worden gehouden. Mocht produktie-inkrimping
noodzakelijk blijken, dan zal de mijnindustrie
daaruit de consequenties moeten trekken. Ander-
zijds zal er dan echter voor moeten
worden
ge-
zorgd dat
Ie
voor de toekomst onmisbaar geachte kolenproduktie niet meer
wordt blootgesteld aan
een ongebreidelde concurrentie.

De ernstige afzetmoeilijkheden, die de Westeuropese

mijnindustrie op het ogenblik ondervindt, .werpen de vraag

op, of de hedendaagse hevige concurrentiestrijd met

importkolen en aardolieprodukten als een gezond ver-

schijnsel te beschouwen is; gezond in tweeërlei zin, ni.

voltrekt de concurrentie zich volgens gelijke en dus billijkQ

normen en zal zij in de toekomst leiden tot een optimale

dekking van de te verwachten energiebehoefte, waarin

alle bronnen een verantwoord aandeel zullen verkrijgen?
IL
Bij de beoordeling van deze vraag is het nuttig een induk

te verkrijgen van het concurrent ievermoge n der diverse

energiebronnen in het algemeen alsmede van de excep-

tionele factoren, die de positie van de kolen in de huidige

afzetcrisis extra moeilijk maken.

Het staat vast, dat de Westeuropese mijnindustrie in de

concurrentie structureel min of meer is gehandicapt.

Het produktie-apparaat is uitzonderlijk star. Aanpassing
aan de markt door verlaging of verhoging der produktie

is op korte termijn bijna niet mogelijk. Produktie-opvoe-

ring door uitbreiding der capaciteit vergt vele jaren omdat

ondergrondse investeringen zeer tijdrovend zijn. De

mijnbouw is bijzonder arbeidsintensief; de bezettings-

graad bepaalt derhalve het produktieniveau in sterke mate.

Een in de hoogconjunctuur toenemende vraag naar kolen

valt meestal samen met een verkrapping van de afbeids-
markt, die de gewenste personeelsuitbreiding frustreert.

Opvoering der produktiviteit door mechanisatie onder

gronds. voltrekt zich langzaam wegens de over het alge-

meen ongunstige geologische verhoudingen in de West-

europese mijnen.

Produktieverlaging geeft aanleiding tot moeilijkheden,

die men in de meeste andere industriële bedrijfstakken

vrijwel niet aantreft. De mijnbouw is geen fabriek waar
men de produktie kan terugbrengen door minder grond-
stoffen te verwerken. De mijnbouw
wint
een grondstof

volgens lang voorbereide afbouwprogramma’s, die niet

in een handomdraai kunnen worden gewijzigd zonder in

prohibitieve kosten. te vervallen en het risico te lopen,

dat af bouwwaardige lagen moeten worden geabandonneerd..

Wegens de grote arbeidsintensiviteit leidt een produktie-

De kolen in nood

Een energiepolitiek

nôodzakeljk

beperking vrij snel tot repercussies op de werkgelegenheid.

Tot ontslag gaat men echter niet licht over, mede omdat de

mijnwerker een gespecialiseerd vakman is. Heeft hij het

bedrijf eenmaal verlaten, dan is hij blijkens de ervaring

‘meestal voorgoed voor de mijnbotiw verloren. Vandaar

dat een mijn bij afzetstagnatie eerst haar toevlucht neemt

tot voorraadvorming en, indien dit onvermijdelijk is ge-

worden, tot zgn. ,,Feierschichten” (niet gewerkte onder-

grondse diensten) alvorens maatregelen te nemen, die de

toekomstige produktiecapaciteit prejudiciëren.

De Noordamerikaanse mijnbouw onderscheidt zich in
deze opzichten sterk van de Westeuropese. Alhoewel de

lonen aanmerkelijk hoger zijn, verschaffen de naar Europese

begrippen ideale geografische omstandigheden de Ameri-

kaanse kolen een grote voorsprong in kostprijs en pro-

duktieflexibiliteit. De structuur van de aardolie-industrie

is een geheel andere. Zij is betrekkelijk weinig arbeids-

intensief en zeer kapitaalintensief en kenmerkt- zich door

grote pr6duktie- en prijsflexibiliteit.

Maar er is nog meer dat het concurrentievermogen der

diverse energiebronnen bepaalt. Sinds de totstandkoming

van de E.G.KS. is de Westeuropese mijnbouw aan een
strenge reglementering onderworpen. Zo ontnemen de

voorschriften inzake de non-discriminatoire toepassing

en publikatie der prijzen de mijnindustrie veel commerciële

souplesse. De in het Verdrag voorziene mogelijkheid van
aanpassing der prijzen aan die der concurrenten verschaft

in dit opzicht weinig verlichting omdat dit systeem ge-

compliceerd en volstrekt éénzijdig
(111.
uitsluitend in neer-

waartse richting) werkt. Aangezien de concurrerende

importkolen en aardolie aan geen enkel prijsvoorschrift

zijn gebonden, ondervinden de Gemeenschapskolen aldus

een discriminatoire behandeling. Dit is een anomalie, die

op den duur onaanvaardbaar zal blijken te zijn. Het gaat

hier om een additioneel nadeel voor de kolen, waarvan

de produktie, vergeleken met die van de concurrerende

energiedragers, reeds onder structureel veel moeilijker

omstandigheden tot stand komt.

De kolenprijs is sinds jaar en dag door de overheid

beïnvloed. De
mijnbouw
in de Gemeenschap heeft zelden

84

of nooit de gelegenheid gekregen om zelfs in redelijke

mate de voo’rdelen van de hoogconjunctuur te genieten.

In weerwil van.de Hoge Autoriteit, die volgens het Verdrag

verantwoordelijk is voor de prijscontrole, zijn de regeringen

der meeste Gemeenschapslanden druk op het prijspeil

blijven uitoefenen. Daardoor werd de mijnbouw de moge-

lijkheid onthouden in de hoogconjunctuur voldoende

reserves te kweken ten behoeve van een concurrentiestrijd

in de laagconjunctuur. Indien men meent, dat een druk

op de kolenprijs onvermijdelijk is, dan kan men, als

logische consequentie daarvan, niet van de mijnindustrie

verwachten dat zij in moeilijke tijden tegen een ongebreidel-

de conôurrentie opgewassen js.

• De hiervoor, genoemde factoren spelen bij de tegen-

woordige afzetstagnatie der Westeuropese kolen een grote

rol. De crisis wordt echter aanmerkelijk verscherpt door

exceptionele omstandigheden. Zo wordt de kolenmarkt

nog steeds overstroomd met grote .hoeveelheden Ameri-

kaanse kolen, die op langlopende contracten werden ge-
kocht. De hoofdoorzaak hiervan is ontegenzeggelijk het

feit, dat in d&’achter ons liggende hoogconjunctuur de
inheemse mijnindustrie de vraag niet kon volgen en de

verbruikers genoodzaakt waren uit de Verenigde Staten

veel kolen aan te voeren. Daarnaast valt het echter ook

niet te ontkennen, dat de toenmalige gröte vraag naar

kolen door, politieke en kunstmatige factoren .werd op-
geschroefd. Wij releverden in ons vorige artikel”) reeds

de invloed van de Suez-crisis, die bij het bedrijfsleven tot

overbevoorrâding leidde. Ook de energieprognoses van de

‘O.E.E.S. en de E.G.K.S. hebben een zek.ere ‘schaarste-
psychose in het leven geroepen. Het is te betreuren, dat

destijds in de vele publikaties niet uïtdrukkeljker de aan-

dacht is gevestigd op de voorbehouden, waarmede deze

prognoses waren omkleed. Waar deze ramingen uiteindelijk

ten doel hadden het overheidsbeleid globaal te oriënteren,

kan men zich zelfs afvragen, of het niet veel beter ware

geweest de prognoses binnenskamers te houden dan uit-

sluitend aan de elementen, die voor de toekomst een

zorgwekkend energietekort suggereerden, zo’n .onvang-

rijke publiciteit te geven. –

Voorts heeft de H.A. zich in haar officiële publikaties

uitgesproken voor de aankoop van Amerikaanse kolen op

,,long term’ ‘-contracten. Vele importeurs en verbruikers

hebben zich hiefdoor laten beïnvloeden, menende dat het

executieve orgaan van de E.G.K.S. toch wel zou weten

waar het met het kolenverbruik in de Gemeenschap naar

toe ging. Het motief van de H.A. is geweest, dat de invoer
van Amerikaanse kolen naar haar inzicht op lange termijn

nodig zal blijven en derhalve in Europa’s energievoorziening

een structureel karakter heeft verkregen; voorts dat de

E.G.K.S. een ,,open” gemeenschap is en dat men niet

van de Verenigde Staten kan verwachten in hoogconjunc-

tuur kolen te leveren om ze in laagconjunctuur thuis te

houden. Weliswaar heeft de H.A. haar opvattingen ter-

zake later verduidelijkt en gesteld, dat de invoer uit de

Verenigde Staten slechts partieel van structurele aard is,

echter zonder dit ook maar enigszins te kwantificeren.

Of dit echter zou moeten betekenen, dat de invoer uit

derde landen
onder alle omstandigheden
dient te worden

vrijgelaten, zelfs ingeval van een noodtoestand, menen

wij te mogen betwijfelen.

Het is duidelijk, dat het beperken van de invoer op baiis

van afgesloten contracten zeer grote moeilijkheden op-

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 28 januari
1959.

werpt en in zekere zin ook onredelijk is. Daar staat echter

tegenover, dat destijds aanmerkelijke hoeveelheden Ameri-

kaanse kolen werden gekocht op grond van een artificieel

beïnvioede en ten dele dus fictieve vraag. Het uitzonderlijk

hoge voorraadniveau bij de industrie legt hiervan getuigenis

af. Vervoerd tegen destijds lage, doch thans relatief hoge

tijdchartertarieven zijn zij in prijs niet concurrerend, doch

desondanks niet terug te dringen. Indien darnaast dan

nog wegens de thans exceptioneel lage dagvrachten zeer’
goedkope Amerikaanse kolen worden aangeboden, gaat

men zich toch wel afvragen cf het billijk is dat de zo on-

elastische mijnbouw ook nog de volle druk moet blijven

ondervinden van een èoncurrentie, in feite uitgeoefend

door de onder geheel andere economische voorwaarden

werkende zeescheepvaart, die van een ongekende elasticiteit

in haar tariefstelling blijk geeft. –

De vrije koleninvoer uit derde landen en het structurele

karakter daarvan stellen uiteindelijk een principieel vraag-•

stuk aan de orde, ni. of het juist is dat deze invoer door

afsluiting van lange-termijn-contracten ook voor de toe-

komst moet worden gestabiliseerd, waardoor de door de

conjunctuur bepaalde afzetfiuctuaties vrijwel geheel door

de inheemse mijnbouw moeten worden opgevangen.

Over devraag, of de.eigen produktie dan wel de invoer in

de laagconjunctuur prioriteit %verdient, kan men lang –

twisten. Eén ding is echter zeker: de Westeuropese mijn-

bouw zal op den duur niet in staat zijn bij grote afzet-
fiuctuaties haar produktiecapaciteit in stand te houden.

Dit moet ten slotte leiden tot definitief verlies aan arbeids-

krachten en het opgeven van produktiecapaciteit.

Ook de concurrentiestrijd niet de aardolie heeft scherpe

vormen aangenomen. Het is een bekend feit dat• zich de

laatste tijd een ongekend felle strijd, afspeelt tussen de

olieproducenten (mcl. de Oosteuropese), die in het gebied

van de E.G.K.S. opereren. Ieder tracht ten koste van

grote prijsconcessies een zo omvangrijk mogelijk markt-

aandeel te verwerven. Het prijsniveau heëft daardoor een –

abnormaal karakter verkregen; in Wëst-Duitsland bijv.

werd vastgesteld, dat men dikwijls levert tegen prijzen, die
ver onder het wereldmarktniveau liggén. Dat de kolenafzet

van deze concurrentie ernstig heeft te lijden, ligt voor

de hand.

Uit het voorgaande mag vooral niet worden afgeleid,

dat in de .E.G.K.S. ten behoeve van dè mijnbouw een

protectionistisch regime zou moeten groeien; haar zou

daarmede uiteindelijk een ‘slechte dienst bewezen zijn. –

Concurrentie is heilzaam en daarom nodig. Iets anders is

echter of men de concurrentie niet moet breidelen indien

zij op bepaalde punten ongezond blijkt te zijn. Wij denken

hierbij aan het hiervoor besproken verschil in prjsregimes,

alsmede aan een ongelijkheid van fiscale lasten, aan welk

laatste vraagstuk de H.A: kortelings meer aandacht is

gaan schenken.

Indien men voorts van oordeel is, datdeWesteuropese

mijnindustrie, de zgn. infra-marginale mijnen daargelaten,

voor de toekomstige voorziening behouden moet blijven

en daarom niet aan extravagante sociale en mijnbouw-

technische storingen kan worden blootgesteld, zal men

ook van ongezonde concurrentie moeten spreken indien

bij een tijdelijke inzinking van de energiemarkt een on-

gebreidelde concurrentie – van, andere energiebronnen tot

dergelijke storingen leidt. ‘

Voor de zgn. infra-marginale mijnen, die door de con-

junctuurcyclus hen geen normale rentabiliteit meer ver-

mogen af te werpen, zijn blijvende
moeilijkheden
on-

85

vermijdeljk, zelfs indien aan alle voorwaarden, die een

gezonde concurrentie stelt, is voldaan. Deze mijnen

zullen o.i. dan ook moeten verdwijnen. Men onderschatte

de complicaties echter niet. Afgezien van het feit, dat vele

mfra-marginale mijnen relatief schaarse soorten produceren

(antraciet), werpen de sociale consequenties zeer• ernstige

moeilijkheden op. Ter voorkoming van grote werkloosheid

zal de sluiting geleidelijk moeten geschieden en aan aan-

passingshulp zal niet zijn te ontkomen. Dit neemt niet weg,

dat het vraagstuk
moet
worden aangepakt. Daar dit tot

dusverre nog niet in voldoende mate geschiedde, dreigt de

gehele Westeuropese mijnbouw in diskrediet te geraken en

het is daarom te hopen, dat de huidige moeilijkheden de

stoot geven tot een definitieve oplossing van dit zuiver

structurele vraagstuk, dat zich overigens beperkt tot cea

relatief geringe produktiecapaciteit.

In hoeverre het echter verantwoord is het produktie-

vermogen van de Westeuropese mijnbouw als geheel te

reduceren, is een veel moeilijker vraag, die slechts te

beantwoorden is indien men bij benadering kan beoordelen

tot op welke hoogte de kolen voor de tpekomstige voor

ziening onmisbaar zullen
zijn.
Sinds het bestaan van de

E.G.K.S. is het, ondanks alle energieprognoses, niet duide-

lijk geworden waar de toekomstige taak van de mijn-

industrie ligt. Wij menen hier van een
taak
te kunnen

spreken omdat het gaat om de vraag naar energie, die

straks
moet
worden bevredigd. In 1953 prefereerde men
goedkope kolen boven veel kolen, enige jaren later werd

de mijnbouw voorgehouden, dat zij haar produktie maxi-

De spaarquote in
Zweden

Bij het Zweedse onderzoek naar de financiële

positie van particulieren in
1955,
waarvan wij reeds

in ,,E.-S.B.” van 21 januari jI. gewag maakten,

werden ook inlichtingen ingewonnen omtrent de

besparingen. In onderstaand staatje, dat is ont-

leend aan ,,Index” van november ji., zijn enkele

gegevens gereproduceerd.

Inkomen, besparingen en spaarquote

1 Gemiddeld Gemiddelde
Belangr. bron van

inkomen 1 besparing

(in pCt.)
en Spaarquote
inkomsten

1
(kronen)

(kronen)
i

arbeiders

8.367

451

5,4
employ6es

13.847

1.123

8,1

Landbouw
………..
7.828

1.994

25,5
Ander bedrijf

. 14.350

4.164

29,0

Diversen
………..
3.875

390

10,3

Totaal
…………
1

8.668

1

864

1

10,0

De resultaten van dit deel van het onderzoek

zullen voor degenen, die met Keynes zijn groot-

gebracht, in beginsel wel geen verrassingen

inhouden. Het blijkt ni., dat de spaarquote van

zelfstandigen uit de landbouw en uit het be-

drijfsleven veel groter is dan die van loon- en

salaristrekkenden. De spaarquote van de groep

,,diversen”, waarin gepensioneerden en studenten

begrepen zijn, wijkt weinig af van het algemeen

gemiddelde.

maal diende op te voeren en thans weerklinkt weer het

geluid van 1953. Het is voor de
mijnindustrie
daarom wel

heel moeilijk geworden een zo verantwoord mogelijk be-

leid ten aanzien van investeringen en arbeidsbezetting te

voeren.

In verband met de hoogstgecompliceerde positie van de

inheemse kolen op de energiemarkt van morgen lijkt het

ons dan ook noodzakelijk, dat er op supranationaal niveau

een energiepolitiek voor de zes landen der E.G.K.S. wordt

ontwikkeld, die tracht meer klaarheid te brengen in de

vraag, welk aandeel de onderscheidene energiebronnen
in de dekking van de toekomstige vraag zullen hebben.

Daarbij zullen alle argumenten, die voor en tegen het

behoud van kolenmijnen pleiten, tegen elkander moeten

worden afgewogen. Men zal moeten beslissen in welke

mate men zich afhankelijk wil stellen van importen uit

meer of minder zekere en veraf gelegen produktiegebieden.

Men zal moeten nagaan in hoeverre de sociale consequen-

ties van een inkrimping der kolenproduktie aanvaardbaar

zijn in het kader van een verantwoorde werkgelegenheids-

politiek. Men. zal grondig moeten onderzoeken of de

concurrentieverhoudingen tussen de verschillende energie-

bronnen zijn scheefgetrokken met het doel dergelijke

distorsies te corrigeren. Men zal zich moeten verdiepen in

de prijsontwikkeling op lange termijn van kolen, aard-

olieprodukten en kernenergie; een vraagstuk, dat bij de

kolen in sterke mate wordt bepaald door de arbeidskosten,

bij de olie door de kosten van exploratie en exploitatie

in de produktiegebieden (royalties!) en de ontwikkeling

van de afzetverhouding tussen de verschillende raffinage-

produkten en bij de atoomenergie door de vereiste inves-

teringen. Een onderzoek van het prjzenaspect is daarom

zo belangrijk omdat het voor de toekomst een indruk

geeft van mogelijke wijzigingen in de onderlinge concur-

rentieposities en tevens een inzicht verschaft in de vraag

of, en zo ja in hoeverre, de instandhouding van een bepaald

volume der kolenproduktie op het gebied van de energie-

prijzen een zekere ,,premie” vereist en rechtvaardigt.

Uit dit alles zullen maatregelen moeten voortvloeien,

die aan de ontwikkeling van de verschillende energie-

bronnen de gewenste richting geven. Mocht blijken, dat de

E.G.K.S. van een deel van haar kolenmijnen afstand kan

doen of dat de
mijnbouw
als geheel een korter leven be-

schoren zal zijn dan thans wordt verwacht, dan zal de

mijnindustrie daaruit de consequenties moeten trekken.
Anderzijds zal men dan echter ook maatregelen moeten

treffen opdat de inheemse kolen, die men onmisbaar acht

voor de voorzièning op lange termijn, niet zijn bloot-

gesteld aan een ongebreidelde concurrentie. Aldus zou de

mijnbouw niet langer in de mist behoeven te varen en

weten, dat zij op steun kan rekenen indien een onhoudbare

concurrentie van tijdelijke aard haar in ernstige moeilijk-

heden dreigt te brengen. Indien in deze zin een beleid tot

stand zou komen, zou niet alleen de mijnbouw, doch

ook de gehele Westeuropese energievoorziening er wel

bij varen. Naarmate de verschillende energiedragers een

duidelijker taakstelling wordt verschaft zal de energie-

huishouding immers een meer evenwichtig beeld gaan ver

tonen en minder onderhevig worden aan ernstige storingen,

zoals die zich heden ten dage voordoen. Slechts indien

deze storingen binnen de perken kunnen worden gehouden

zal grotere zekerheid worden verschaft, dat de sterk

stijgende energiebehoefte in de toekomst volledig kan

worden gedekt.

‘s-Gravenhage.

P. A. ZOETMULDER.

86

In dit artikel wordt allereerst aandacht geschon-
ken aan de vraag, welke soort ondernemingen tot de chemische industrie worden gerekend, vervol-

gens aan de karakteristiek van het chemische pro-

duktieproces en aan de bedrijfseconomische as-pecten daarvan. In 1957 bedroeg de omzet f. 2,5

mrd., waarvan f. 1,2 mrd. werd geëxporteerd.

Hiermee nam de chemische industrie ruim 10 pCt.

van de totale industriële en agrarische export voor
haar rekening. Het in deze industrie geïnvesteerde

bedrag ivordt geschat op f. 2,5 mrd.; het aantal
werknemers bedraagt 65.000. Voorts wordt de
Nederlandse chemische industrie – op voorzich-

tige wijze – vergeleken met die in het buiten-

land. Uit het vermelde cijfermateriaal zou volgen,
dat de chemische industrie in ons land ongeveer
de vijfde plaats in West-Europa en de twaalfde
plaats in de wereld inneemt. Schrijver besluit zijn
artikel met een opsomming van hetgeen door onze
chemische industrie thans wordt gefabriceerd.

lu1

chemische industrie

in Nederland

*)

Dat de chemische industrie zich tot een voor ons land

belangrijke industrietak heeft ontwikkeld, dringt in steeds
ruimer kring door zonder dat daarmede gepaard gaat vol-

doende begrip omtrent aard en omvang van deze zeer

gevarieerde bedrijfstak.

Om tot enig inzicht in deze industriële sector te komen,

dient men zich het karakter van ,,processing industry” te

realiseren, de industrie die zich in hoofdzaak bezighoudt met

stofomzetting in besloten apparatuur en niet met machinale

vormverandering. Tot de ,,processing industry” behoren

naast de chemische industrie verschillende andere industrie-

en, die op historische gronden niet tot de chemische in-

dustrie gerekend worden, zoals de metallurgische, de papier-,

de rubber-, de glas-, een groot deel van de voedings- en

genotmiddelenindustrie en de petroleumraffinage.

,,Processing industry” schept stoffen uit andere en vrijwel

ieder chemisch produkt kan uit verschillende stoffen en
volgens verschillende werkwijzen vervaardigd worden.

Bovendien kan voor eenzelfdç toepassing dikwijls het ene

produkt door een ander vervangen worden. De economische

factoren beslissen; vervaardiging langs onderscheidene

wegen komt bijv. voor bij verschil in prijzen van grond-

stoffen en energie, terwijl eveneens in de praktijk meermaals

twee of meer produkten voor eenzelfde toepassing ingezet

worden. Men speurt dan ook niet alleen naar nieuwe stof-

fen, doch ook naar nieuwe werkwijzen en toepassingen voor

reeds bestaande stoffen. Een en ander leidt tot verdringing

van het ene produkt door het andere en van het ene pro-

cédé door het andere.

Bij het op elkaar laten inwerken van twee, of meer grond-

stoffen om tot een produkt te komen, ontstaan bijna steeds

ook andere stoffen, bijprodukten en – hinderlijke – afval-

stoffen. Het ijinden van nieuwe toepassingsmogelijkheden

leidt er soms toe dat een afvalstof tot bijprodukt en een

bijprodukt tot hoofdprodukt wordt en omgekeerd, hetgeen

later nogmaals kan wisselen. Dikwijls blijkt hetgeen voor

het ene bedrijf hoofdprodukt is, voor het andere als bij-

produkt te gelden. Wanneer eenzelfde produkt langs ver-

schillende wegen wordt vervaardigd, zullen meestal niet

alleen de procédé’s, doch ook de grondstoffen andere zijn;

er ontstaan op deze wijze andere nevenprodukten, die weer

tot uiteenlopende uitgangspunten voor verdere produkties

leiden. Uit dit alles volgt dat chemische bedrijven, ook bij

vervaardiging van in hoofdzaak dezelfde produkten, moei-

lijk vergelijkbaar zijn en meestal een sterk uiteenlopende

kostprijsstructuur vertonen.

Dat deze industrie streeft naar het op zo groot mogelijke

schaal produceren, dat zij zeer kapitaalintensief is en dat

aan de betrekkelijk geringe personeelsbezetting hoge eisen

worden gesteld, van de chemicien tot de ingenieur en de
universitair opgeleide toe, kan niet genoemd worden als

een bijzonder kenmerk. Wel onderscheidt zij zich als gevolg

van het ,,processing” hierdoor, dat zij meer dan andere

industrietakken tot uitbreiding van het produktenpakket

neigt, naar verdere eindprodukten zowel als naar het zelf

gaan fabriceren van grondstoffen. Zo kan men voor de

verwerking van een eindprodukt of bijprodukt dikwijls ge-

bruik maken van een grondstof welke elders reeds in het

bedrijf verbruikt wordt, waardoor het aanvatten van de

produktie van de een dat van de ander bevordert.

Deze uitbreidingstendens werkt ook doordat men per

produkt een economische minimumcapaciteit kent, terwijl

het bedrijf dikwijls de volle capaciteit van de apparatuur

voor het directe doel niet benutten kan; dit leidt ertoe de

overcapaciteit in te zetten voor de fabricage van een ander

produkt. Hierbij voegt zich een impuls, voortkomend uit

het speurwerk. Immers, elke aanpak van een nieuw produkt,

ook wanneer men de fabricagemethode van een ander

overneemt, vereist speurwerk en naarmate de ervaring

daarin toeneemt, groeit de mogelijkheid tot verdere aanpak.

Hetzelfde geldt trouwens voor de ervaring die een bedrijf

opdoet met zijn apparatuur en procédé’s; ook daar leidt

vergrote kennis tot uitbreiding van het produktenpakket.

Naarmate het produktieprogramma groter wordt, stijgt

dan ook de uitbreidingstendens een kettingreactie zet in.

Dat de tendens tot uitbreiding versterkt wordt door een

*) Grote delen van dit artikel zijn ontleend aan de inleidingen
tot de jaarverslagen van de Vereniging van de Nederlandse
Chemische Industrie over 1956 en 1957.

87

fusie of een andere vorm v

aaneensluiting tussen be-

drijven, die enigszins vergelijkbaar zijn of die tot elkaar

staan als leverancier en afnemer, voLgt uit het voorgaande.

Een juiste fusie – zo wijst de ervaring uit – betekent een

veel groter versteviging dan uit het bijeentellen van de
componenten volgt, vanwege de hieruit sprongsgewijs

ontstaande mogelijkheden tot het aanvatten van verdere

fabricages.

Naarmate het produktenpakket in onderlinge chemische

samenhang uitgebreid wordt, wordt wel de tendens tot

verdere uitbreiding groter, doch anderzijds ziet men ook

een rem optreden juist door deze samenhang: evenwichten
tussen produkties ontstaan en een noodzakelijke beperking

hier leidt tot mindere produktie daar, terwijl soms een

grotere produktiemogelijkheid voor het ene produkt van-

weg(de samenhang met het andere ni& gerealiseerd wordt.

De chemische industrie is gebaseerd op ervaringen en

uitvindingen en naarmate het terrein van het chemisch

weten zich uitbreidt, wordt de kans op uitvindingen qua

stof, toepassing en vervaardiging aan de rand van dat

terrein groter. Men ziet dan ook dat de uitvindingen elkaar

steeds sneller opvolgen. De verschillende onderdelen van

deze sector wijzigen hun procédé, grondstof en apparatuur;

voor slechts weinig produkten zou men vandaag een fa-

briek bouwen zoals deze nog véér de oorlog gebouwd werd.

Een grens is hier voorlopig niet gesteld, wanneer men ziet

hoezeer de huidige techniek achterstaat bij de werkwijze van

de levende natuur, waar bij vrijwel constante temperatuur

en druk zeer bijzondere chemische omzettingen plaatsvinden

en uitgaand van verschillende grondstoffen de indproduk-

ten tijdig en in afgepaste hoeveelheden te juister plaatse

komen. Nu mag hieruit niet afgeleid worden, dat een een-

maal bestaande installatie door een nieuwe vinding op haar

gebied met één slag haar waarde verliest. Het tegendeel is

meestal waar; het oudere handhaaft zich naast het nieuwe

en men ziet dan slechts bij uitbreiding of bij oprichting

an een concurrerend bedrijf het nieuwe toegepast, zodat

beide eerst naast elkaar bestaan en langzamerhand het

oudere verdwijnt.

Dit alles leidt tot de grote veranderlijkheid, de snelle

ontwikkeling, de chemische industrie eigen. Deze industrie

is ten dele riskanter en avontuurlijker dan andere en wel

vooral daar waar zij in het onbekende doordringt; dat deze

veranderlijkheid tot snelle afschrij ving noopt, is begrijpelijk.

Na het bovenstaande is het duidelijk, dat hét heden van

de-chemische industrie zeer weinig houvast omtrent de

toekomst geeft.,Voor ons land kan men stellen dat er een

flinke gedifferentieerde chemische industrie aanwezig is en

dat in het, algemeen de prod u ktenpakketten van de bed rij-

ven nog niet zé veelzijdig zijn, dat de uitbreidingstendens

even sterk werkt als in de ons omringende landen met hun
meer geïntegreerde eenheden. Vele bedrijven hier te lande

staan in dit opzicht aan het begin van een nieuwe ontwikke-

lingsfase en naarmate het uitbreidingsproces vordert,

stijgen de kiu1sen voor verdere ontplooiing.

RIM

Dat de chemische industrie voor ons land belangrijk is

en nog belangrijker kan worden, valt in de laatste Industria-

lisatienota te lezen. In eign kring wordt verwacht, dat de

omzet van deze tak dit jaar zal stijgen boven die van de

textielindustrie, waarmede zij na de metaalnijverheid eh

de voedings- en genotmiddelenindustrie – qua. omzet wel
te verstaan – de derde plaats zal bezetten.

De chemische industrie neemt met f. 2,5 mrd. bijna

10 pCt. van de totale industriële omzet voor haar rekening

en met f. 1,2 mrd. ruim 10 pCt. van de totale industriële

en agrarische export. De chemische bedrijven leveren ge-

deeltelijk, aan elkaar; de rest gaat naar andere industrie-

takken, naar ‘de landbouw en het ambacht, terwijl een deel

voor consumptie bestemd is. Deze industrietak importeert

aan grondstoffen voor f. 450 mln., terwijl ons land daar

naast aan chemische produkten voor een kleine f. 600 mln.

importeert; ongeveer de helft hiervan betreft produkten,

die hier ook vervaardigd worden en dit geeft dus weer de

concurrentie die onze industrie van buitens op de eigen

markt ondervindt.

Een en ander nader uitwerkend krijgen wij (voor 1957)

het volgende beeld:

TABEL 1.

(Schatting in
Binnenlandse grondstoffen

mln. gld.)

– minerale en agrarische
…………………….


240-
chemische (onderlinge leveringen)
………………
335
Import grondstoffen
…………………………….
450

Totaal grondstoffen
…………………………..
.
1.025
Brandstoffen e.a. energie

………………………
160
Verpakkingsmiddelen
………………………..
100

Totaal hulpstoffen

…………………………..
.
260
Afschrijvingen

………………………………
.
230
Indirecte belastingen
………………………….

..55
Toegevoegde waarde

…………………………
.
880

Omzet
……………………………………..
.
.
2.450
verkoop binnenland
– onderlinge leveringen

……………………
.335
m
– aan andere industrieën, landbouw, abacht en
voor directe consumptie
…………………

898

..

Export

…………………………………….
.
1.217

Omzet
………………………………………
.
2.450

De meeste cijfers berusten op schattingen; voor de af-

schrijvingen zijn niet de werkelijk door de fabrieken toege-

paste afschrijvingen genomen, doch is ‘een theoretisch

bedrag gegeven, dat is afgeleid uit een verdeling van het

tÈtaal geïnvesteerd vermogen, fabrieksgebouwen, instal-

laties enz., waarop een normale afschrijving werd toegepast.

De totale invèstering kan worden gesteld op een bedrag

gelijk aan dat van de omzet, dus op ca. f.
2,5
mrd. Het

aantal ‘werknemers in de chemische industrie bedraagt

65.000; deze zijn werkzaam in ruim 400 bedrijven.

De export over 1957 kan als volgt worden onderverdeeld:

TABEL 2.

(in mln. gld.)
336
Zes meest waarschijnlijke zone-partners (Engeland,

Zweden,
Noorwegen, Denemarken, Zwitserland en Oostenrijk)
218

Euromarkt-landen

totaal

……………………………
..

93
66
67

Rest

West-Europa

………………………………….

16

Oost-Euröpa

………………………………………

verenigde

Staten

…………………………………..

107
Canada

en

Mexico

…………………………………
….
Zuid-

en

Midden-Amerika

…………………………..
.
Afrika

……………………………………………98
Azië
……………………………………………..
189
Oceanië
…………………………………………..
.27

Totaal

…………………………………………..
1

1.217

Bij vergelijking van deze gegevens over de Nederlandse
chemische industrie met die van de chemische industrie in
het buitenland, dient met het volgende rekening te worden

gehouden. Het buitenlandse cijfermateriaal is hier en daar
onbetrouwbaar; bovendien

is ,,chemische industrie” geen

vastomlijnd begrip, zodat zuivere vergeljkingen uit dien

hoofde reeds onmogelijk zijn. Gesteld, dat internationaal

dienaangaande één criterium bestond, ook dan nog zouden
vergelijkende cijfers slechts beperkte waarde hebben:. Het

aantal werknemers ‘bijv.. geeft slechts. een grove indicatie;.

88

omdat men rekening moet houden met het verschil in

automatisering hier en elders en met de grote verschillen

in arbeidsintensiteit in de diverse sectoren van de chemische
industrie.

Een omzetvergelijking gaat ook slechts in beperkte mate

op, omdat naarmate meer geïntegreerd is, de omzetcijfers

relatief lager zijn: hetgeen hier in de omzet verschijnt als

levering van het ene bedrijf aan het andere, wordt elders

niet meegeteld wanneer deze twee bedrijven daar tot één

concern behoren. De waardevermeerdering zou wellicht

de zuiverste maatstaf opleveren, doch de gegevens hierom-

trent ontbreken of zijn uiterst onbetrouwbaar, ook al omdat

geen eenheid heerst omtrent de benadering van dit begrip.

Op een of andere manier zouden bovendien bij vergelijking

van de betekenis van deze industrie in ons land met die
van de andere landen de buitenlandse belangen meege-

rekend moeten worden. Kortom, vergelij kingscij fers moeten

met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd. De

hieronder gegeven cijfers gelden voor 1956.

TABEL 3.

De chemische industrie in de Euromarkt-landen

Aantal
werk-
nemers
Omzet
Export
Integratie

(in mrd.
gld.)
65.000
2,2
1,0
betrekkelijk

weinig 60.000
2,0
0,8
betrekkelijk

weinig
Luxemburg

………..
nauwelijks chemische
industrie
Nederland

……………
België

……………….

225.000 9,3
1,3
Vrij sterk
195.000

6,9 0,8
sterk
Frankrijk

………….
Italië

……………….
390.000
13,9

1
3,5
sterk
west-Duitsland

………

Totaal Euromarkt
…….
935.000
1

34,3
7,4

TABEL 4.

De chemische industrie in de zes landen, die voor aansluiting

als volwaardig lid van de vrjjhandelszone in aanmerking komen.

werkne-
Omzet
Export
Integratie
mers (in

mrd.

gld.)
ver. Koninkrijk

380.000

16,8

3,1

vrij sterk

Zweden
…………..

23.000

1,4

0,3

betrekkelijk weinig
Zwitserland
…………..
39.000

1,6

1,0

Vrij sterk

Noorwegen

19.000

0,9

0,4
Denemarken
………….
10.000

0,6

0,1
Oostenrijk
……………
39.000

1,0

0,2

….

Totaal

vrjhandetszone

510.000

22,3

5,1

Totaal

Euromarkt

en
vrjhanzlszone

..

1.445.0001

56,6

12,5

TABEL 5.

De chemische industrie in de rest van Europa

Aantal
werk-
Omzet
Export
nemers
(in mrd. gtd.)
Spanje
………………………………

2,8(7)
Ijsland,

Ierland,

Finland,

Portugal,

Turkije,
Joegoslavië en Griekenland

1,6

…..

U.S.S.R
………………………………..
31,5

Tsjechoslowakije,

Hongarije,

Bulgarije,

Roe-

Oost-Duitsland

……………………….
200.000

7,2
Polen

…………………………………….
3,0

menië, Albanië

……………………………
3,5

49,6

2,5
TABEL 6.

De chemische industrie in de andere werelddelen

Aantal
werk-
Omzet
Export

nemers
(in mrd.
gld.)
832.000
92,3
6,0
53.000
4,3
1,0
0,5

Verenigde

Staten

……………………….
Canada

………………………………
Japan

……………………………………9,5
Orige

landen

………………………
.
2,7 2,5
…….

118,8
10,0
wereldtotaal

………………………….
225.
•25

Uit nevenstaand cijfermateriaal zou volgen, dat de

Nederlandse chemische industrie ongeveer de vijfde plaats

in West-Europa en de twaalfde plaats in de wereld in-

neemt. In grootte zou zij 1 pCt. van de wereldindustrie

uitmaken; haar rol in de wereldexport is groter, nl. ca.

4
pCt., omdat zij – met uitzondering van Zwitserland –

naar verhouding meer exporteert dan de andere landen.

VIM
I
am

De Nederlandse chemische industrie is in het algemeen
jonger dan die van de landen, die groot zijn op dit gebied.

Zij was véér 1914 betrekkelijk onbelangrijk; een flinke

stoot werd gegeven na 1918, voortgekomen uit het ver-

langen naar eigen verzorging, waarvan het ontbreken in

1914-1918 nijpend werd gevoeld. De crisis in de jaren dertig

hield de begonnen ontwikkeling tegen; de grote ontplooiing

kwam eerst na 1945. Deze werd vooral bepaald door de

verkoopmogeljkheden, ontstaan in de jaren na de oorlog

toen de grote behoefte aan chemische produkten niet kon

worden bevredigd ten gevolge van het in ons land heersend

deviezengebrek en van de onderproduktie in de wereld;

men streefde er naar de knelpunten in de aanvoer te elimi-
neren, vooral wanneer bij groter capaciteit dan nodig voor

het eigen land, hiermede deviezen konden worden verkregen.

Deze industrietak is niet alleen jong, zij kah ook niet op

grote revolutionaire vindingen wijzen, behalve in depetro-

chemische sector. De drang tot snelle opbouw vroeg vooral
om toepassing van hetgeen elders waardevol was gebleken.

Eensdeels ging men over tot verwerking van de grondstof-

fen uit eigen bodem, zoals kolen, zout, petroleum, turf,

aardappelen, anderdeels – en vooral na de laatste oorlog –

greep men veelal die produkten aan, die weinig diepgaande

chemische opbouw verlangden en gerede afzet vonden. Zo

ontstond geen organisch geheel. Verscheidene basisproduk-

ten worden hier thans vervaardigd en verscheidene eind-
produkten; verschillende sectoren zijn hier i,f nauwelijks

ontwikkeld èf ontbreken geheel.

Hierboven werd, op grond van vergelijkende cijfers over

1956,
gestreefd naar een plaatsbepaling van de Nederlandse

chemische industrie in het huidige internationale kader.

Een andere benaderingswijze – een hachelijke onder-

neming – bestaat hierin, dat men niet statisch doch in het

snel wisselende geheel, dynamisch, tot een bepaling tracht

te komen. Zo kan men de industrie, die hier
thans
staat,

qua produktenpakket en omzet vergelijken met de chemische

industrie, die kort vôér de laatste oorlog internationaal

bestond. Indien twintig jaar geleden de chemische industrie,

die men thans hier vindt, reeds aanwezig geweest ware

– afgezien van de sindsdien bereikte technische verbete-

ringen-, zou men een vrij compleet beeld gevonden hebben

van de toen internationaal bestaande chemische industrie,

terwijl dan ons land gerekend zou zijn tot de chemisch-

industrieel hoog ontwikkelde landen.

Vergeleken met twintig jaar geleden zijn er op internatio-

naal vlak verschillende nieuwe sectoren tot ontwikkeling

gekomen, terwijl daarnaast de indertijd bestaande sectoren

zich ook sterk in hun aantal produkten hebben uitgebreid.

Veel daarvan is in ons land nog niet ontgonnen; hier en

daar staan wij, voor zover ontgônnen, evenwel vooraan en

hier en daar zijn wij goede tweede. Al met al geen slechte

prestatie als men bedenkt dat ons land, in tegenstelling

tot vele andere landen, een veertig jaar geleden nauwelijks

over chemische industrie beschikte.

89

Per ultimo 1957 en 1958 was resp. 2/4 en 4

mln, ton draagvermogen opgelegd. In de eerste
maanden van
1958
heérste een grote slapte op de
apen markt, waarin enige verbetering kwam door
de crisis in het
Midden Oosten en door de vraag
naar ruimte voor rekening, der Sovfracht voor ver-

scheping van donkere olie uit Zwarte Zeehavens.
In de
timecharter.sector was
de bedrijvigheid in
1958 eveneens gering. In de periode 1947/1957

is het draagvermogen van de wereldtankvloot ruim

verdubbeld, zodat het begin 1958 ca. 50 mln, ton
bedroeg.
Het draagvermogen der in aanbouw
resp. in bestelling zijnde
tankertonnage
wordt ge-
schat op 25 â 26 mln, ton per ultimo 1958. Re-
kening
houdend met de groei van het wereldolie-

verbruik concludeert schrijver dat het slopen van
tankschepen en de
alinulering van .bouwopdrach.
ten een grotere omvang moeten aannemen, wil het

ernstig verstoorde evenwicht tussen vraag en aan-
aanbod binnen afzienbare tijd worden hersteld.

iJe

tankvrachtenmarkt

in 1958.’

De gang van zaken op de tankvrachtenmarkt was in het

afgelopen jaar uitermate teleurstellend. Zowel van de Per-

zische Golf als van de Caraïbische Zee bewogen de vracht-
ten zich voortdurend beneden de basisvrachten met diepte-

punten in april/juli, toen reders, wier schepen niet op termijn

bevracht waren, met 60 pCt. beneden de schaaivracht ge-

noegen moesten nemen. Hoe ongunstig de situatie was,

blijkt uit de jaargemiddelden’der door de London Tanker

Brokers Panel voor reischarters vastgestelde vrachten, ni.

53,1 pCt. beneden de schaaivracht van de Perzische Golf

en minus
53,6
pCt. van de Caraïbische Zee op sterling-

basis en U.S.M.C. minus 63,1 pCt. en U.S.M.C. minus

67,6 pCt. op dollarbasis. De uit de vaart genomen tonnage

steeg dan ook van circa 2j mln, ton draagvermogen be-

gin 1958 tot circa 4 mln, ton draagvermogen aan het

einde van het vorige jaar.

Gedurende de eerste helft van januari bereikten de tank-

vrachten op de open markt het diepste punt sedert het

einde van de oorlog. Het overgrote deel der bevrachtingen

van de Perzische Golf in januari kwam op basis van circa

60 pçt. beneden de schaaivracht tot stand. Reders van

een in de laadhaven liggend schip moesten zelfs met minus

80 pCt. genoegen nemen! De vraag naar ruimte in de trans-
atlantische sector was te verwaarlozen. Van de Caraïbische

Zee werd slechts één tanker voor het vervoer ener lading

donkere olie naar. Italië tegen 60 pCt. beneden de schaal

vracht gesloten. Voor schone lading werd de schaaivracht

min 274 pCt. betaald. In de Amerikaanse kustvaart daal-

den de vrachten tot het lage Peil van 60 pCt. beneden de

,U.S.M.C. schaalvracht voor drie tot vier achtereenvolgende

reizen.

Aanvankelijk nam de bedrijvigheid in februari iets toe.

Voor een lading donkere olie naar Spanje werd minus

40 pCt. betaald. De verbetering was echter van korte duur

en de vrachten daalden spoedig weder tot minus
50/55
pCt.

Voor schone lading werd wederom minus 274 pCt. be-

taald, doch in de Amerikaanse kustvaart steeg de vracht,

dank zij iets ruimer vraag, tot U.S.M.C. minus
55
pCt. =

49 pCt. beneden de schaaivracht. Maart was, evenals trou-

wens de drie volgende, maanden, uitgesproken stil. Voor

(vrvolg van blz. 89)

Een opsomming van hetgeen hier thans gefabriceerd

wordt, moet noodzakelijkerwijs onvôlledig blijven; een

volledige opsomming zou een 1.800-tal produkten omvat-

ten, overigens niet eens zo’n indrukwekkend aantal als

men bedenkt, dat in totaal waarschijnlijk een 15.000 che-

mische produkten op industriële schaal vervaardigd wor

den. Zo worden hier o.a. vervaardigd: zeep-, was- en reini-

gingsmiddelen; kristalsoda; etherische oliën, essences en

synthetische reukstoffen; kosmetica; poetsmiddelen; vloer-

bedekking; chemische kantoorbehoeften, zoals carbon-

papier en stencils; fotografisch, materiaal; verfpigmenten;
kunstharsen; drukinkten; verven en vernissen; minerale en

plantaardige wascomposities; plakmiddelen; textielhulp-

middelen; lijm, gelatine, beenzwart; textielkleurstoffen;

farmaceutica; bakkerijhulpstoffen; antioxydanten en con-
serveringsmiddelen; wegenbouwprodukten; springstoffen

en vuurwerk; hulpstoffen voor de metaalnijverheid; kunst-

meststoffen; plantenziektenbestrijdingsmiddelen; rayon;

kunststoffen als polyvinylchloride;. polyethyleen, nylon,

cellulose-acetaat-foliën en viscose-foliën; weekmakers;

oplosmiddelen; polyfosfaten; ionenuitwisselaars; actieve

kool; per-verbindingen; borax; potas; verschillende zuren

als zwavelzuur, salpeterzuur, zoutzuur, fosforzuur, citroen-

zuur, oxaalzuur, melkzuur, monochloor-azijnzuur, azijn-

zuur, mierenuur en verdere vetzuren; vetalcoholen;

glycerine; ‘ammoniak; ben±oïkoolwaterstoffen; carbid;

acetyleen; . vinylacetaat; natronloog; chloor; soda; water-

glas; zwavel.

Het merendeel’ van de genoemde produkten of produk-

tengroepen wordt – ook naar internationale maatstaf –

op grote of vrij grote schaal vervaardigd en helpt met forse

bedragen mee om te komen tot de voor ons land zo belang-

rijke omzetten en exporten. Veel staat er reeds, meer mag
verwacht worden.

‘s.Gravenhage.

.

Mr, G: A. VAN 1{AEF,TEN. –

90

schone tonnage bestond vrijwel geen belangstelling. In de

Amerikaanse kustvaart werd voor buitenlandse tonnage

55 pCt. beneden de U.S.M.C. schaalvracht betaald, terwijl

Scandinavische bevrachters er in slaagden de vracht voor

het vervoer van donkere olie naar Scandinavië tot minus

65 pCt. te drukken.

De crisis in het Midden Oosten leidde tot groter activi-

teit. Voor rekening der Military Sea Transport Service

werd een aantal tankers bevracht, terwijl Shell Tankers

voor het eerst seder meer dan een jaar enkele schepen

bevrachtte. Ofschoon verscheidene opgelegde tankers in de

vaart werden gebracht, kon de vracht voor donkere olie

van de belangrijkste verschepingscentra tot minus 35 pCt.
stijgen. De vraag naar ruimte voor rekening der Sovfracht

voor het vervoer van donkere olie van de Zwarte Zee droeg

mede tot de iets betere stemming bij. Ook in de schone

sector werden, voornamelijk voor rekening der M.S.T.S.,

verschillende tankers bevracht.

Aanvankelijk werd ook in augustus voor supertankers

van de Perzische Golf naar het Verenigd Koninkrijk!

Continent met opties nog de schaalvracht minus 42f.pCt.
betaald, maar voor september-verscheping liep de vracht

tot minus 55/58 terug. In de transatlantische sector was

de bedrijvigheid gering, terwijl in de Amerikaanse kust-

vaart ruimte op basis der U.S.M.C. schaalvracht minus

45/50
werd gesloten.

In september ondergingen de vrachten voor donkere

olie geen wijziging van betekenis. Voor schone olie werd
aanvankelijk minus 20 pCt. betaald, maar tegen het einde

der maand werd voor oktober-verscheping door reders

met 20 â 30 pCt. beneden de schaalvracht genoegen ge-

nomen. In oktober domineerde de vraag naar ruimte van

de Zwarte Zee. Voor oktober/november-verscheping wer-

den verscheidene tankers naar het Continent/Scandinavië

tegen minus 30 pCt. voor donkere en minus 20/25 pCt.

voor schone olie bevracht, terwijl tevens ruimte naar Argen-

tinië op, grond van het door de Sowjet-Unie met dit land

gesloten leveringscontract werd gesloten. In de Amerikaan-

se kustvaart accepteerden reders, voor niet-Amerikaanse

tonnage, de U.S.M.C. schaalvracht, minus 60 pCt.

In de beide laatste maanden onderging de markt geen
wijziging. Alleen in de Amerikaanse kustvaart steeg de

vracht voor prompt beschikbare tonnage tot U.S.M.C.

minus 35 pCt.

De bedrijvigheid in de timecharter-sector was in het af-

gelopen jaar eveneens gering. In Londen waren het prak-
tisch alleen de Regent Oil en Esso, die enkele schepen be-

vrachtten. Eerstgenoemde maatschappij sloot een Noorse

tanker van 15.000 ton, oplevering januari 1959, voor
5
jaren

schone of donkere olie, tegen 22/- met optie verdere twee

jaren tegen 25/- per ton draagvermogen per maand en

continueerde een reeds lopend charter van een 17.000 ton-

ner van begin 1961 af voor vijf jaren tegen 20/- per ton

draagvermogen per maand. Esso Petroleum bevrachtte een

in aanbouw zijnde Noorse supertanker van 47.000 ton,

oplevering 1960, voor zeven jaren tegen 19/3 voor de eerste

31 en 17/3 voor de resterende 31 jaren.

Het betrekkelijk geringe aantal bevrachtingen voor

achtereenvolgende reizen gold vrijwel uitsluitend onaf-

hankelijke bevrachters. De vrachten bewogen zich prak-
tisch op hetzelfde niveau als die, welke voor reischarters

werden betaald. Voor achttien maanden reizen bedroeg

de vracht ongeveer 45 pCt. beneden de schaalvracht.

Tenzij zich geheel onvoorziene gebeurtenissen voordoen,

moet voorshands met een voortduren der huidige ongun-

stige situatie gerekend worden. Weliswaar is de uit de vaart
genomen tonnage die in juni jl. tot circa 5,6 mln, ton draag-

vermogen was gestegen, in de volgende maanden terug-

gelopen maar de laatste weken valt wederom een stijging

waar te nemen. Op 29 december waren 273 tankers met

een draagvermogen van 4.075.769 ton opgelegd en op 19

januari ji. 283 tankers met een draagvermogen van 4.217.124

ton, zulks ondanks het toenemend aantal tankers, dat voor

graanvervoer wordt bevracht. Het zijn vooral de super

tankers, die door het accepteren van lage vrachten voor

de legitieme vrachtvaart niet te onderschatten concurrenten

zijn.

Het draagvermogen der wereldtankvloot is gedurende

het tijdvak 1947/1957 meer dan verdubbeld en steeg van

23,4 mln, ton tot circa 50 mln, ton in het begin van het

afgelopen jaar. Bovendien moet bij de beoordeling der

potentiële vervoerscapaciteit rekening worden gehouden

met de aanzienlijk grotere snelheid en pompcapaciteit van

de moderne tanker.

Zelfs het wereldverbruik van petroleum, dat de laatste

tijd wederom toeneemt, zal op korte termijn geen tastbare

verbetering brengen. In het jaarverslag over 1957 der

Koninklijke Olie werd terecht gesteld, dat zelfs bij een

te verwachten stijging van het gebruik het surplus aan ton-

nage nog geruime tijd zal voortduren. Voor het zojuist

aangevangen jaar zijn de vooruitzichten voor de tankvaart,

d.w.z. voor die rederijen, weilcer schepen voor emplooi

opde open markt zijn aangewezen, dan ook weinig be-

moedigend.

Juiste gegevens over geannuleerde bouwcontracten zijn

niet bekend, maar aangenomen wordt, dat annuleringen

en nieuwe bouwopdrachten, voornamelijk bij Japanse wer-

ven geplaatst, elkander vrijwel in evenwicht houden. De

in Londen gevestigde firma John T. Jacobs & Co. Ltd.

schat de eind vorig jaar in aanbouw, resp. bestelling zijnde

tankertonnage op 25 â 26 mln. ton draagvermogen. Hiervan

zijn volgens Ir. L. Schepers, directeur der Koninklijke

Nederlandse Petroleum
Mij.,
circa 71 mln. onbevracht!

Weliswaar neemt het aanbod van oudere schepen voor

sloop toe – volgens het Institut für Schiffahrtsforchung

te Bremen bedroeg het maandelijks gemiddelde voor vracht-

en tankschepen tezamen in 1957 circa 51.000 brt. en ver-

leden jaar circa 105.000 brt. -, maar het is duidelijk dat

het slooptempo nog aanzienlijk moet worden versneld en

bovendien annulering van speculatieve bouwopdrachten op

groter schaal dan tot dusver geschiedde noodzakelijk is,

wil het ernstig verstoorde evenwicht tussen vraag en aanbod

binnen afzienbare
tijd
worden hersteld.

Rotterdam.

C. vERMEY.

Blijf bij – Lees ,,E.-S.B.”!

91

Surinaamse kanttekeningen

(Vierde kwartaal 1958)

Zoals reeds in vorige Kanttekeningen werd betoogd, is

in 1958 de recessie aan Suriname niet voorbij gegaan, het-

geen duidelijk tot uiting kwam in de bauxietexport, nog

steeds de kurk waarop Suriname economisch drijft. Deze

liep volgens de voorlopige cijfers terug van 3,4 mln, ton
in 1957 tot 2,9 mln, ton in
1958.
De bedrijvigheid lièp in

vrijwel alle sectoren terug, hetgeen o.a. tot uiting kwam in

een vervroegde en scherpe uitverkoopperiode bij de detail-

handel, juist
tijdens
de St. Nicolaas- en Kerstaankopen.

Gezien de verwachte stijging der bauxietverschepingen in

1959, en ook de versnelde uitvoering der welvaartsplannen

in dat jaar, overheerste bij de jaarwisseling een optimis-

tische stemming.

In tegenstelling tot de voorafgaande jaren werden alle

Begrotingen voor
1959
v66i het begin van dat jaar afge-
handeld. Uit deze Begrotingen, in het
bijzonder
uit die

van Economische Zaken, ademt de reeds bij het Regerings-

programma tot uitdrukking gekomen actieve economische

politiek op liberale basis. Aangekondigd werd, dat de uit

1947 stammende deviezenmaatregelen sterk vereenvoudigd

zullen worden. Inmiddels werd reeds de officiële vaststelling

van een eerste valuta, de Canadese dollar, opgeheven.

De handel daarin is echter beperkt, en de koersvorming

volgt die van New York. De Regering staat in het bijzonder

een actieve handelspolitiek voor met de omgevende landen,

Ruiltransacties (rijst tegen cement, etc.) van enkele han-
delaren met Venezuela werden .krachtig gesteund. Toen

een der belangrijkste triplex-afnemers, Cubâ, belemmerende

bepalingen maakte, werden in Koninkrijksverband be-

sprekingen en eventuele maatregelen voorbereid. De in-

middels op Cuba plaatsgevonden hebbende regimewijziging

heeft verder contact voorlopig verhinderd. – –

Nu de schoenervaart op Brazilië weer is toegelaten, zij

het onder scherpere controle, herstelt deze zich langzaam.

Van oppositiezijde klaagt men echter, dat deze schoener-

vaart de toenemende smokkel in verdovende middelen zal

bëgunstigen, zowel wat betreft de import in Suriname zelf,

als de illegale doorvoer naar Nederland. Inmiddels werd

bij een grote razzia een der vermoedelijke hoofddaders

door de politie gegrepen.

Ineen voor Kerstmis gehouden interview deelde deMinis-

ter van Economische Zaken o.a. mede, dat de invoer suc-

cessievelijk geheel vrijgegeven zal worden. Voor importen

tegen documenten of ‘accreditieven zijn reeds geen ver-

gunningen.meer nodig en van het beperkte aantal gecon-

tingênteerde artikelen werden intussen kinderschoenen en

heren- en jongensbovenkleding geheel en sigaretten vrijwel

vrijgegeven. Een sanering van de importhandel van over-
heidswege acht hij ongewenst. ‘De handel dient zichzelve

te saneren. De bestaande Kamer van Koophandel en

Fabrieken acht hij evenals zijn voorganger verouderd. Bin-

nenkort kan een nieuwe Ontwerp-Landsverordening in

dezen verwacht worden. Zodra de K.v.K. weer eën represen-

tatief orgaan van het bedrijfsleven is dient deze het con-

tactorgaan bij uitstek te zijn tussen de Overheid en het
bedrijfsleven. Zij nioet dan ook zeker een deel van het

werk verrichten, dat thans door enkele particuliere organi-

saties noodgedwongen wordt gedaan.

Tussen de Regering en de Suralco is een, nadere over

eenkomst gesloten inzake de bouw van de stuwdam bij

Brokopondo. Een gedeelte van de .weg daarheen is thans

reeds gereed en deze zal in 1959 gereedkomen evenals de

voorbereidende technische werken bij de dam. In 1960

wordt begonnen niet de dambouw.zelve. Inzake de vrij-

dom van rechten voor de Suralço . werden de formaliteiten

vereenvoudigd. – –

Ter financiering van het tekort op de Buitengewone

Begroting werd een 44 pCt. lening uitgeschreven en geheel
voltekend ten bedrage van Sf. 500.000. De totale schulaen-

last van Suriname is’daarmee thans Sf. 2,1 mln.

Het tienjarenplan.

De
Begroting voor
1959
werd. ditmaal-tijdig .opgesteld,

en wel zo, dat deze v66r het.begin van het jaar tezamen

met de Landsbegroting door de Staten kon worden be-

handeld, nadat tijdig tevoren een Vuistbegroting aan de

Nederlandse Regering was voorgelegd en het principiële

flat daarop was verkregen. Mede in verband met het nade-

rende begin van de uitvoering van het Brokopondoplan

werd ter vermijding van eventuele knelpunten het zwaarte-

punt van het Tienjarenplan naar voren verschoven. De

Begroting voor 1959 wijst een totaal ian van Sf. 18. mln.

Deze, op realisatiebasis opgertelde, Begroting is evenals

het gehele .Tienjarenplan een intentie. ‘Het moet namelijk

niet als vaststaand worden gèacht, dat reeds in 1959het

apparaat dermate zal kunnen worden uitgebouwd, dat

de gevoteerde Sf. 18 mln, inderdaad in 1959 zullen kunnen
worden besteed.

-‘

. -.

Teneinde een inzicht te. verkrijgen in de vcortschrijding

van het Tienjarenlan is het goed, in afwachting van nader
te publicer’en cijfers, een vergelijking te maken tussen de

oorspronkelijke.Begroting (herziening oktober
1954)
ener-

zijds, en het Verslag over
1954/56
en het totaal der Begro-
tingen 1957-59 anderzijds. Daar wij in feite kunnen aan-

nemen, dat na het werkjaar 1959 in totaal 54 van de 10

planjaren zijn verstreken
(1954
als half jaar rekenende),

kunnen wij de volgende vergelijkende cijfers opstellen

(in Sf. mln.):

55 pCt. vanl Reatisatie
1
Verschil
Sectorgroep

– I

1954

Begroting

1
begroting

1954-1959
1
(+ of—)
1954

1

Direct produktief

48,7

26,9

19.9

—7,0
Arb. voorzieningen

4,0

2,2

0,1

—2,1
Indir. produktief

39,0

21,4

25,3

+3,9
Sociale sector

32,3

17,7

20,2

+2,5
Beheer ets Diversen

3,0

1,6

3,6

+2,0

– Totaal
……….

.127,0

1

69,8

1

69,1

t

Hier zien wij een zekere afgljding van de produktieve

naar de minder- en niet-produktieve sectoren, hetgeen voor

de economist, die in de eerste plaats geïnteresseerd isin de

verbreding van de èconomische basis zeker betreurd zal

worden. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat men

er ondanks vele pogingn niet in geslaagd is, a,dditionele

econoniische mogelijkheden te vinden anders dan de buiten

het Tienjarenplan gelaten projecten Wageningen en Bro-

kopondo. Slechts mde uitbreiding van het agrarisclie areaal

92

kon in de produktieve sector resultaat bereikt en verwacht

worden.
De sector Arbeidsvoorzieningen verdween vrijwel geheel

uit het beeld. Politieke weerstanden tegen immigratie-objec-

ten hadden hierop hun invloed. Bij de Indirect produktieve

sector is de uitbreiding van het wegennet de meest in het
oog lopende post. Daar deze uitbreiding een eerste voor-
waarde is voor de uitbreiding van het agrarisch areaal en

ook de Oost-Westverbinding hierin is begrepen, kan op den

duur zeker van een hoge mate van acceleratie der produk-

tiviteit als direct gevolg hiervan worden gesproken.

Bij de Industriële sector (direct produktief) vond het

hotelproject tijdens de Statenbehandeling enige weerstand.

Velen, ook buiten de Staten, zijn van mening, dat een der-

gelijk kostbaar toeristenhotel te Paramaribo in de eerste

jaren zeker met verlies zal werken, temeer, daar sedert de

oorspronkelijke planopstelling een nieuw hotel door par-

ticulieren werd gebouwd en dat aan de gestelde, eenvoudige,

eisen voldoet. Momenteel kan de hotelaccommodatie te

Paramaribo als voldoende worden beschouwd en zou een

op het Tienjarenplan steunend hotel uitsluitend een coh-

current van het particuliere kapitaal worden.

In de Agrarische sector wijkt het werkplan 1959 op ver-

scheidene punten af van het in de Begroting 1958 opge-

nomen meerjarig •werkscherna. Dit betreft in hoofdzaak

projecten ten zuiden en ten westen van Paramaribo. Bij

nadere bèschouwing blijken de geografische verschuivingen

slechts gering te zijn, zoals de uitbreiding van het Tout-Lui-

-Faut project ten koste van de openlegging Petersburg, en

het creëren van het Santo-Boma project in plaats van de

sanering van het Magentagebied. Voor de geïnteresseerde

buitenstaander ware het gewenst dat de toelichting op
de toekomstige Begrotingen in dezen iets uitgebreider

worden opgesteld.
Bij de Bosontsluiting doet zich een belangrijke technolo-
gische evolutie voor. Het is namelijk gebleken, dat de aan-
leg van ontsluitingskanalen door middel van graafmachines

kostbaarder en tijdrovender is dan door middel van explo-

sies met springstofladingen. Door het toepassen van deze

laatste methode vervallen thans de aanschaffingen van

graafmachines in
1959
en verdere planjaren. De Dienst
Landsbosbeheer publiceert regelmatig uitgebreide ver-

slagen.

Welvaartsplanning.

De nota van Toelichting van bovengenoemde Begroting

besluit met een belangrijke zinsnede: ,,Daar nu in het be-

gin van
1959
over een vierjarige ervaring met de uitvoering

van het Plan zal worden beschikt, wordt het tijdstip ge-

komen geacht om het intentieplan op de helling te zetten

en aan de hand van de sedert opgedane ervaring en de in-

middels verkregen vollediger en exacter basis-gegevens over

te gaan tot een herziening van het plan op alle punten,

waarop dit nodig blijkt” (blz. 11). Dit betekent dus niet

anders, dan dat het in de jaren
1949-54
opgestelde en thans

in uitvoering zijnde tienjarige welvaartsplan zo nodig ge-

heel wordt gewijzigd. En aangezien geen enkele indicatie

wordt gedaan, in welke richting die wijzigingen zouden

plaatsvinden, en de uitvoering van het bestaande plan nor-

maal doorgaat, zou een spoedige nadere publikatie in dezen

wel gewenst zijn. De vraag doet zich voor, of er feitelijke

of
,
theoretische redenen zijn, die dit op-de-helling-zetten
rechtvaardigen. In afwachting van een nadere publikatie

over eventuele feitelijke redenen door het Planbureau wil-

jm wij hier volstaan met een summier ingaan op de in de.
laatste jaren doorbrekende ilieuwe inzichten inzake wel-

vaartsplanning voor onderontwikkelde gebieden.

De basis voor deze planning is de wens naar sociaal-

economische gelijkheid van alle volkeren en in het bijzon-
der door de vele publikaties van Keynes ontwikkelde zich

gedurende en na de laatste wereldoorlog een vrijwel unifor

me gedachtengang voor deze planning, welke çloor de

internationale instituten als algemeen geldend werd aan-

vaard. In het midden van de vijftiger jaren trad een reactie

op, mede ten gevolge van het feit, dat vele met enthousias-

me aangepakte welvaartsplannen bleken te mislukken.

Sinds Eugene R. Black in 1956 de woorden
,,…
a fresh

approach is now required”
1)
neerschreef zagen wij een

groeiende stroom van literatuur verschijnen, die ernstige

kritiek deed horen tegen de tot dan algemeen aanvaarde

principes
2).
En in tegenstelling tot de geheel in het Westen

ontstane post-Keynesiaanse gedachtensfeer inzake wel-

vaartsplanning voor onderontwikkelde gebieden, groeide

de kritiek vooral in de kringen van hen, die dagelijks mid-

den in de problemen van die, onderling zeer verschillende,

gebieden leven en werken. Bijzonder duidelijk is dit onder-

scheid in gedachtengang merkbaar in de kritiek van W.

Brand op de publikaties van P. T. Bauer en B. S. Yamey
3),

waarin hij blijk geeft dermate vastgeroest te zijn in neo-

katheder-socialistische leerstellingen, dat hij meent, dat

het constateren van een ,,liberale getuigenis” voldoende is

om de thans doorbrekende gedachtengang te kunnen ver-

werpen.

De berekening van een nationaal inkomen is wel de

belangrijkste basis voor de bepaling van het sociaal-eco-

nomische niveau van een bepaald gebied. Ook het onder-

scheid tussen ontwikkelde, minder ontwikkelde en onder-

ontwikkelde gebieden wordt op basis van het nationaal in-

komen vastgesteld. Voor deze berekening is in de loop van

de jaren een standaardformule opgesteld, welke door de

instituten der Verenigde Naties wordt gebruikt, en waarvan

de diverse nationale formules slechts weinig afwijken. De

vraag dringt zich thans op, of deze formule wel juist is.
Bauer en Yamey richten hun kritiek o.a. op de waarde-

bepaling van de dienstverleningen, welke in het nationaal

inkomen tot uitdrukking komen
4).
Interfarniliale dienst-

verleningen worden namelijk buiten de berekening gehou-

den. Voor de Westelijke wereld kan dit misschien juist

zijn, voor de meeste onderontwikkelde gebieden echter niet.

Dit is o.a. op Suriname van toepassing. In de ,,Grond-

slagen van een Tienjarenplan voor Suriname”
5)
wordt ge-

sproken van een, geringe arbeidsproduktiviteit als gevolg

van verkapte werkloosheid, en hiermede is in het gehele
Tienjarenplan rekening gehouden. Diverse feiten wijzen
er echter op, dat deze, geheel door een Westerse bril be-

keken, verkapte werkloosheid veel geringer is dan men

binnen het raam van de standaardformule aanneemt. Voor-

al bij het Hindostaanse volksdeel speelt de interfamiliale

dienstverlening een grote rol, hetgeen tussen de plant- en

oogsttijd o.a. tot uiting komt in de bouwactiviteit. Deze

The challenge of the underdeveloped lands”, Virginia
Quarterly Review,
Vol. 32, blz. 1.
Zie hiervoor o.a. P. T. Bauer: Economic Analysis and
Policy in Underdeveloped Countries, Durham, N.C.,
1957;.
P. T. Bauer and B. S. Yamey: The Economics of Under-deve-
loped Countries, Cambridge and London
1957; G.
Myrdal:
Rich lands and Poor, New York
1957; H.
Myint: The ,,Classical.
Theory” of International Trade and the tinderdeveloped Coun-
triès, in The Economie Journal London
1958,
blz.
317.
In ,,De Economist”
1958,
blz.
486.
Op. cit.,
blz. 19.
5).
Paramaribo,
1952.

93

ongecontroleerde en niet-berekende bouwactiviteit speelt

bij de kapitaalvorming in Suriri,ame een grote rol. Wanneer

men nieuw-ontslôten ditricjen. met intervallen van bijv.

twee jaar bezoekt, ziet men duidelijk, .dat binnen dat tijds-

verlôop het kleine optrekje op een ontginningheeft plaats-

gemaakt voor een boerderijtje,’ dat daarna wer plaats-

maakt

een vrij groot familiehuis, dat een naar ver-

houding belangrijke investering vertegenwoordigt.

• Deze investering blijkt ook uit de import vadde niet

lokaal ierkrjgbare materialen voor, de bouw. Deze steeg

met spröngen:

.

In voer

(in 1.000 kg)

949

1957

Golfplaten ……………………268

1.362

Cement
…………………….
6.273

24.939

Zelfs wanneer wij rekening houden met de invoerstij ging

ten gevlge van de bouwactiviteitén, die direct in verband

staan met de planactiviteitén, en die ook binnen het Tien-

jarenplan .berekend worden,, blijft nog een bëlangrijkè

meer-import ten behoeve’ van d&ongecontroleerde bouw-
nijverheid over. Wanneer de in dë v6rrn van interfamiliale

dienstverlening plaatsgevonden hebbende onzichtbare ver-

loning volgens de geldende loonstandaard zou’worden be-

rekend komen wij zeker tot een additioneel arbeidsin-

komen van Sf. 3 mln, per jaar, hetgeen meer dan 10 pCt.

uitmaakt van het totâle nijverheidsinkomen.

Ht hierboveuistaande is slechts bedoeld als illustratie

Ç’an één dei statistisch benaderde sectoren van het nationaal

inkomen. Afgezien van de vraag, of een verhoging van het

nationaal inkomen, zoals wij dit thans aanvaarden, wel

het leidende -richtsnoer is voor ôntwikkelitigsplannen voor

ônderontwikkelde gebiëden, kunnen wij aan de hand van

boveiaangehaa1d’ vôrbeeld reeds de voorlopige conclusie

trekken, dat bij’ een op-de-helling-zetten van de welvaarts-

planning ‘oor Suriname meer zal moeten worden bezien

daii. alleen dé féiteljkë verworvenheden in de divërse sec-

orgroepen. . .

Financiën.

..-

De verkorte balans per 30 december 1958 van de Cen-

trale Bank zag er als volgt uit (in ‘Sf. 1.000):’

Debet
I
Credit
Goud, deviezenrekeningen
28.628

Bankbiljetten

…………
16.730
Diverse saldi
…………..
284
Rek.-cour. saldi
……….
4.527
Effecten en hypotheken

..’
40
‘Deviezenrekeningen
183
Gebouwen

……………
288
Kapitaal’

……………
3.000
Sluitrekningen

……….
259
Reserves

……………
3.050
Sluitrekeningen

……….
2.009

Totaal
29.499
29.499

De creditstijging in de rekening-courantsaldi in het mid-

den van het jaar blijkt dus te niet te zijn gegaan, terwijl,

de bankbiljetten in omloop een .yerdere langzame stijging

te zien geven. Het totaal der deviezensaldi daalde iedert
1juli1958 met Sf.
4
mln. Een Amerikaanse groep vroeg
vergunning aan tot het vestigen van een bankierskantoor

te Paramaribo.

De Surinaamse Begroting voor
1959
vertoont een tekort

van Sf. 6 inin., mede ten gevolge van de vérgrote inspan-

ningen t.b.v. het Tiei’ijarenplan.

Begrotingsvergeljking 1957
2
59

(in S!. mln.)

1

1957

1

1958

1


1959

Ontvangsten gewone dienst
45,8
46,0 46,6
‘Uitgaven gewone dienst
………
38,2
41,1
44,3 7,6
4,9
2,3
Overschot gewone dienst
Ontvangsten buitengewone dienst
16,5

..

15,6
17,3
Uitgaven buitengewone dienst
25,4
.22,7
25,6
1,3
2,2
6,0
Tekort totale dienst

De Overheid hoopt dit tekort te dekken door naast de

reeds gemelde binnenlandse lening een buitenlandse lening

van Sf. 4 mln. . aan te gaan en enkele belastingen te ver-

hogen. Teneinde een juist beleid te kunnen voeren in de

nabije toekomst heeft de Overheid de Nederlandse hoog-

leraren P. Lieftinck en C. Goedhart uitgenodigd, haar van

advies te dienen.

Handel en scheepvaart.

De recessie kwam tot uiting in de
invoercijfers
over de

eerste drie kwartalen. Deze liep ni. terug, vergeleken bij

verleden jaar, van Sf. 20,7 tot 17,8 mln. De voornaamste
teruggang vond plaats in investeringsgoederen, melkpro-

dukten en cocosolie (cijfers A.B.S.). Zoals vanzelf spreekt

leed ook de scheepvaart onder deze teruggang. Het aan-

tal binnengelopen schepen daalde met 10 pCt. en de ton-

nage over de eerste drie kwartalen was 2,1 mln. BRT tegen

2,5 verleden jaar. Voor 1959 wordt evenwel een toename

in het scheepvaartverkeer verwacht. De K.N.S.M. ver-

hoogde het aantal afvaarten, terwijl de French Line sedert

oktober Paramaribo in haar transatlantische dienst op-

nam met’ één afvaart per maand. De Grimaldi Lijn kon-

digde hetzelfde aan met ingang van mei 1959.

Stichting Machinale Landbouw.
Volgens lokale persberichten zal omstreeks midden 1959

in Nederland worden beslist, of met de ontginning van

een tweede polder een aanvang kan worden gemaakt. Uit

rendabiliteitsoverwegingen ware deze uitbreiding zeer toe

te juichen. Temeer,daar ten gevolge van de terreingesteld-

heid de ontginning van deze polder waarschijnlijk aan-

merkelijk minder kosten zal vergen dan de eerste. Ook de

reeds opgedane ervaring en de technologische ontwikke-

ling (o.a; het schieten der trenzen) zal merkelijk van in-

vloed zijn.

De Lareco, dochter van de Ned. Heidemij. verwacht in

1959 uitbreiding van haar werkzaamheden.

Paramaribo.

G.C. A. MULDER, B.SC., Ps. D.

(..4avertentie)

Kabels met papier- en

met p!asticisolatie vôor hoogspanning, laagspanning

en telecommunicatie. Kabegarnituren, koperdraad en koperkabel, staaidraad en bandstaal

NV. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN DELFT

94

INGEZONDEN STUK

De rentepolitiek der spaarbanken

Drs. P. de Ridders te Rotterdam schr,ft ons:

In ,,E.-S.B.” van 17 december 1958 schreef Dr. G. Dom-

niisse over ,,De refitepolitiek der spaarbanken” op een

duidelijke en prettig leesbare
wijze,
die echter ook stimu-

leert tot het maken van tegenopmerkingen. Het merkwaar-
dige is echter, en deze mening ondervond steun in een ge-

sprek met een spaarbankdeskundige, dat het gevaar zeer
groot is, principiële verschillen te creëren, waar door de

schrijver slechts graduele bedoeld zullen zijn en dat de

schrijver van het artikel ,,aangevallen” wordt op stellingen,

die hij niet als zodanig heeft gesteld.

Nochtans wil ik trachten bij het artikel enige aanteke-

ningen te plaatsen, deels van kritische aard. De nogal theo-

retisch gestelde, algemene strekking van het betoog hield
het advies in ook in de sector van de spaarbanken zich te

bedienen van het vervangingswaardeprincipe, waardoor de

spaarbanken soepeler met de algemene marktrente mee zou-

den kunnen reageren. Het geval doet zich echter voor, dat

de spaarbanken wel degelijk een dynamische rentepolitiek

trachten te ‘oeren (zij moeten wel), maar toch bewust niet

in een mate, die gevaarlijk kan zijn met betrekking tot de

sterk toegenomen renteverplichtingen, waartegenover maar

kleine reële opbrengsten van effecten blijven staan.

De verduidelijking van de functie van de spaarbanken

is n.m.m. maar gedeeltelijk geslaagd door de vergelijking

met de collecterende goederenhandel. Zulk een vergelijking

roept immers ook weer moeilijkheden op. Men moet zich

nl. goed bewust blijven van het feit, dat het goed van hand

tot hand gaat, totdat de uiteindelijke consument bereikt

is en dat de spaarder slechts
tijdelijk
afstand doet van zijn
beschikkingsmacht, geïncorporeerd in de spaarduitjes. De

spaarbanken zijn er niet primair als tussenstation en bron

voor de kapitaalmarkt, maar zij hebben een einddoel in

zichzelf. Een vraagteken zou gesteld kunnen worden bij de

stelling, dat de opkopers in de collecterende handel pri-

mair zien naar de inkoopprijs. Met evenveel zorg zal hij

trachten een zo hoog mogelijke opbrengst te behalen en

deze opbrengstprijs zal ook richtinggevend zijn voor zijn

opkoopprjs.
Een andere opmerking geldt het begrip uitschakeling.

Wanneer de huidige prijsverhoudingen op de geldmarkt zo-

danig zijn, dat de condities van de spaarbanken niet aan-

trekkelijk genoeg zijn, dan brengt men zijn geld elders

(aangenomen dat de bedragen voldoende groot zijn). Dit

is dan echter een tijdelijke uitwijkmaatregel, slechts moge-

lijk voor bepaalde grote spaarders, die de algemene struc-

tuur van de markt niet aantast. Uitschakelingstendens is

de blijvende neiging de bedrijfskolom een ander beeld te

geven en is niet in de eerste plaats een gevolg van een on-

juiste prijspolitiek.

Hiermede houdt verband het toetreden van zgn. out-

sïders. Zij nemen een nieuwe functie ter hand wegens de

relatief hoge beloning. Dit is n.m.m. een gewone zaak,

die weliswaar onder verschillende omstandigheden kan

plaatsvinden (gedacht wordt bijv. aan een te vergaande

branchevervaging), maar niet uitsluitend het gevolg be-

hoeft te zijn van een onjuiste prjspolitiek. Bij het verge-

lijken van de verschillende opbrengsten (6 pCt. op de

kapitaalmarkt en 2,5 â 3 voor de spaarbanken, zoals schr.

bijv. doet), moet men er zeker van zijn dat de condities

ook vergelijkbaar zijn.

NASCHRIFT

Gaarne zeg ik Drs. P. de Ridders dank voor de door

hem gemaakte opmerkingen. Dit biedt mij de gelegenheid

op een enkél puntwat dieper in te gaan. Wanneer wordt

gesteld, dat de spaarbanken wel degelijk een dynamische
rentepolitiek trachten te voeren, dan acht ik dit een nobel

streven, doch zou op dit punt de feiten voor zichzelf willen

laten spreken. Van een in betekenende mate volgen van de

markt is naar mijn mening geen sprake geweest. Indien

voorts wordt gesteld, dat een vërdergaande aanpassing van

de rente gevaren inhoudt, dan kan daar tegenover wordën

opgemerkt, dat het
niet
volgen van de markt eveneens

grote risico’s meebrengt. In dit verband zou ik erop willen
wijzen, dât de continuIteit van het inleggerstegoed als ge-

volg yan de spaarderssubsitutie, welke een belegging op

lange termijn mogelijk maakt, slechts is gewaarborgd in-

dien en voor zover de spaarvoorwaarden in overeenstem-

ming zijn met de geldende marktcondities. Zodra dt niet

meer het geval is wordt de continuïteit doorbroken en

dreigt de liquiditeitspositie te worden aangetast. Dit ge-

vaar is naar mijn mening eveneens zeer reëel te achten.

Aerdenhout.

Dr. G. DOMMISSE.

De geidmarkt.

Het tegoed van de Schatkist bij De Nederlandsche Bank

is in de week eindigend 25 januari met f. 275 mln, afge-

nomen; dit bedrag is vrijwel gelijk aan de toeneming van

het saldo van de banken. De oorzaak van dit stuivertje

wisselen moet in belangrijke mate worden geiocht in de

driemaandelijkse betaling van de Staat aan de gemeenten.

Het bedrag van deze uitkering is kennelijk grotendeels

,,in de markt” gekomen. Dit behoeft niet altijd ‘het geval

te zijn, bijv. als de gemeenten op de betaling vooruitlopen

door – al dan niet via de Bank voor Nederlandsche Ge-

meenten, een voorschot op te nemen bij de Staat of bij De

Nederlandsche Bank.

Behalve de kwartaalsuitkering heeft de opvallend grote

stijging van de goud- en deviezenreserves (f. 82 mln.) de

ruimte op de geldmarkt doen toenemen, zodat de ultimo

zonder merkbare spanningen is verkpen. Voor de schatkist-
biljetten die bij de Agent over-de-toonbank kunnen worden

afgenomen, blijft dan ook grote belangstelling bestaan.

De kapitaalmarkt.’

Dat het de Amerikaanse Regering ernst is met de inflatie-

bestrijding blijkt wel hieruit dat een amendement is in-

gediend op de Employment Act 1946, krachtens hetwelk

als doelstelling van de Amerikaanse economische politiek

mede zou worden opgenomen: ,,reasonable price stability”.

Ook is er een speciale Kabinetscommissie voor de prjssta-.

bilisatie benoemd. Ondertussen heeft zich in het Ameri-

kaanse koerspeil in het midden van de verslagweek een

flinke reactie voorgedaan, die in het verdere’ verloop

evenwel weer grotendeels is ingehaald. Als één der oorzaken

van de reaëtie kan gewezen worden op de ontslagen van

personeel in het General Motors-concern. Ook vertonen

de jaarcijfers over 1958 bij menige onderneming toch be-

.slist geen opwekkend beeld, waartegenover dan weer voor

spellingen van record-winsten voor het lopende jaar kunnen

95

I

worden gesteld. Ook de ramingen inzake de belasting-

opbrengsten voor het 1 juli a.s. aanbrekende fiscale jaar

zijn gebaseerd op zeer hoge bedrijfswinsten.

In Amsterdam is het koersverloop van de aandelen

Koninklijke aan tegengesteld gerichte invloeden onder-

worpen geweest. Enerzijds was er het gerucht dat ook deze

aandelen op de Duitse beurzen zouden worden geïntrodu-

ceerd;anderzijds kon worden geconstateerd dat de Standard
Oil of New Jersey
S
90 mln, heeft gereserveerd in verband

met de belastingverhoging in Venezuela, in welk land ook

Koninklijke zeer actief is. Omtrent aandelen Philips werd

bekend dat zeven Amerikaanse beleggingsfondsen in het

vierde kwartaal 1958 nominaal f. 7 mln, van dit aandeel

aan hun portefeuilles hadden toegevoegd. De januari-

maand heeft enkele forse koersstijgingen en grote omzetten

te zien gegeven. De
stijging
bedroeg voor Unilever ruim

50 punten, voor A.K.U. 37, voor Nederlandse Kabelfa-

brïeken en Van Gelder resp. 38 en 30 punten. De aandelen-
omzetten waren in januari 1959 bijna f. 100 mln, nominaal,

di. driemaal zoveel als in januari 1958. De obligatiè-om-

zetten bedroegen resp. f. 91 mln. en f. 51 mln.

Van de emissiemarkt is o.a. een 24 pCt. premielening â

99 pCt., groot f. 20 mln., ten laste van de provincie Zuid-

Holland te melden. Het rentepercentage is gebaseerd op
41/4
pCt. en kon dus, dank zij het loterijkarakter, in over-

eenstemming met de rentegammavoorschriften worden

gebracht. In de eerste vijf jaar zal elk kwartaal een prijs

van f. 100.000 worden verloot. Scholten’s Aardappelmeel-

fabrieken zal effectief ruim f. 3 mln, aandelen en bijna

f. 2 mln.
43/4
pCt. converteerbare obligaties plaatsen. De

Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij heeft

het dividend verlaagd en tegelijk een claimemissie van

aandelen aangekondigd.

De nieuwe staatslening doet een agio van ca.
4
pCt.

boven de inschrijvingskoers, zodat het succes van de lening

als reëel kan worden beschouwd.
Blijkens
het ontwerp

Leningwet 1959, dezer dagen bij de Tweede Kamer in-
gediend, ‘wil Minister Zijlstra opnieuw in staat worden

gesteld f. 14 mrd. aan (langlopende) leningen te plaatsen,

nu het krachtens de Leningwet 1955 toegestane bedrag. op

f. 87 mln, na is uitgeput. Zolang deze wet niet van kracht

is geworden zal de Staat dus niet op grote schaal nieuwe

(onderhandse of openbare) leningen kunnen plaatsen.

Aand.

indexcijfers

A.N.P.-C.B.S.
2 jan.
23 jan.
30 jan.
(1953
=
100)
1959
1959 1959

Algemeen

……………………………
255
265 264
Internat.

concerns

…………………
375 386 383
Industrie

……………………………
174 186
‘186
Scheepvaart

…………………………
151

,
155 155
Banken

…………………………………
138
149
150
Indon.

aand
.

…………………………
103
115
114

‘Aandelen

Kon.

Petroleum
.

……………………
t. 183,20
f. 185,25
f. 182,70
Unilever

………………………………
452
477
1
,
,
4
/
465%
Philips

…………………………………
493%
490
1
/2
498%
A.K.0
.

…………………………………
262
286½
283%
Kon.

N.

Hoogovens

………………
341 352 344
Van

Gelder

Zn.

………………..
….
193 220
1
/2
220
1
/4
H.A.L.

…………………………………
158½
166
3
4
16778
Amsterd.

Bank

………………………
253’/
2

273
265
H.V.A.

…………………………………
131½
147%
147%

Staatsfondsen

2½. pCt.

N.W.S.

……………………
59%
607s
60½
3
1
/2

pCt.

1947

…………………………
90?
s

92i 91/32
3%

pCt.

1955

1

………… …………
87½
88%
89½
3

pCt.

Grootboek

1946

‘…………
88% 88% 89%
3

pCt.

Dollarlening

………………
90%
92
3
/4
92
1
/2

2 jan.
23 jan. 30 jan.
Diverse obligaties
1959
1959 1959

.3% pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
90
1
/8
93
91
3
3
/4
pCt.

Bk.v.Ned.Gem.195411/III
81
85½
85
3
/4
3½ pCt. Nederi. Spoorwegen
89
91
91%

pCt.

Philips

1948

………………
95
951/4
95%’
3
1
/4
pCt. Westl.

Hyp.

Bank

……
.
83%
84½ 84½
6

pCt. Nat.

Woningb.len.

1957
110
111½
112
1
/
4

New York’

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
588 596
594
M. P. GA1’7S.

RECENTE PUBLIKATIES

Broekman’s Comn’iissiebank voor Incourante Fondsen N. V.:

Gids voor incourante fondsen 1959. Amsterdam 1959,

31 dubbele bladzijden, f 3.

Deze gids, die in het bijzonder van belang is voor de

aangifte voor de Vermogens- en Inkomstenbelasting, bevat

o.a. voor de aandelen, oprichtersbewijzen e.d. het in 1958

ontvangen bruto dividend en, tevens voor obligaties, de

koers per 31 december 1958. Verder worden vermeld het

statutair en geplaatst kapitaal per ultimo 1958, dividenden
over 1954/1957, hoogste en laagste koersen in
1956,
1957

en 1958, nog uitstaand bedrag der obligatieleningen en

afiossingsvoorwaarden.

(Advertentie)

Bij de N.V. KONINKL. NEDERL. BOEKDRUKXERIJ

H.A.M.

ROELANTS

GEVESTIGD TE SCHIEDAM, LANGE HAVEN
141

komt binnenkort vacant de plaats van

EXPLOITATIE-CH EF

der Afdeling

TIJDSCHRIFTEHUITGEVERII

Voor deze functie wordt gezocht een enthousiaste

jongeman
(30-40
jaar) met commerciële inslag

en fantasie, die goed zijn gedachten weet uit te

drukken in woord en

geschrift en aan wie het

nemen van allerlei initiatieven kan worden toe-

vertrouwd. De voorkeur gaat uit naar iemand,

die reeds eerder met het tijdschriftwezen in aan-

raking kwam.

Eigenhandig

gesch reven, uitvoerige

sollicitaties,

welke

met

discretie

zullen

worlen

behandeld,

worden ingewacht onder n.
4035
bij het

Psychologisch Adviesbureau Dr. J. Slikboer

Gedempte Oude Gracht 90

Haarlem

96

A. Goudvis: Opleiding van, vertegenwoordigers. J.
N. Voor-

hoeve, ‘s-Gravenhage z.j., 108 blz., f. 4,90.

De serie Bedrijfspsychologie, waarin het boekje het

elfde deeltje is, heet ook de ,,Bibliotheek voor ieder die

met personeel omgaat”. Dit boekje is dan echter wel

bestemd voor diegenen uit deze groep die nog niet of nog

maar heel kort het standpunt hebben verlaten van ,,Ver-

kopen is een kunst – je kan het niet leren”. De waarde
niets wordt vernield.

1

van het werkje is dan dat het laat zien dat de taak van de

vertegenwoordiger moeilijk is, dat de opleiding omvangrijk

behoort te zijn en dat deze opleiding veel problemen mee-

brengt. Veel méér kan van een boekje met 80 blz. tekst ook

niet worden verwacht. De efficiency-bureaus hebben wat

de bedrijfsorganisatie betreft een naam gevestigd. Jammer

dat over soortgelijke instituten die zich specialiseren op

verkooporganisatie en opleiding van vertegenwoordigers

PROVINCIE ZUID-HOLLAND

UITGIFTE
VAN

max.f 20.000.000.- 2
‘/2
pCt. Premie-Obtigaties

(Premie-Lening 1959)

In stukken van
f
100.- nominaal.

Gedurende de eerste
vijf
jaren elk kwartaal een premie van

f100.000,-, voor het eerst op 15 juni 1959, daarna jaarlijkse

uitlotingen. In totaal 55 premies van f100.000,-, verder 1640

premies variërende van f 500,- tot
f
75.000,-.

Elke obligatie wordt met tenminste f125.- aflosbaar gesteld.

Ondergetekenden berichten dat de inschrijving op bovengenoem-

de uitgifte zal zijn opengesteld op

VRIJDAG 6 FEBRUARI 1959,

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN 99 pCt.

bij de kantoren van de

Rotterdamsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.

De Twentsche Bank N.V.

Hollandsche Bank-Unie N.V.
heren Hope
& Co.

heren Lippmann, Rosenthal & Co.

heren R. Mees & Zoonen

Nationale Handelsbank N.V.

Nederlandsche Handel- Maatschappij, N.V.

heren Pierson, Heldring
&
Pierson

te Rotterdam, Amsterdam en ‘s-Gravenhagc, voorzover aldaar ge.

vee tigd, op dc voorwaarden van het prospectus dd. 30 januari 1959.

DE GEDEPUTEERDE STATEN DER

PROVINCIE ZUID-HOLLAND.

‘s-C raveni’
age,
30 januari 1959.

— ___

Abonneert
11
0
1)

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie
van:

Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra,
Prof. F. J. de Jong.

Abonnementsprijs
f
22.50;
fr. p. post
f
23.60; voor stu-
denten
f
19.—; fr. per post
f
20.10.

Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

14i
m
4
d

Voor de

particuliere belegger

het aangewezen
advies-orgaan

S

V.rschijnt 1 keer p. 14 dagen

S

Vraagt gratis proefnummer

Administratie Bel-Bel
Postbus 42

Schiedam

97

beslissing

DeN.Y. Vereenigd Bezit van 1894 trekt

in sterke mate de aandacht vn beleggers

en door voortdurende vraag vindt grote

uitbreiding ptaats. Ook voor U bieden

haar aandeTen een goede belegging.

e’

Vraagt inlichtingen bij
Uw
bankier of

Uw tommissionair in effecten of bij •de

–.-.
-…-..
–.

KWANTITEIT

of
.N.V.
PORSELEIN- EN TEGELFABRIEK

KWALITEIT
M Ö S’A

gevestigd te Maastricht.

Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties

IJitgifte op

door

Uw

onderneming


geplaatste

personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
van

aan

te doen

U’ tevoren

te
moeten afraden deze annonces
nom. f -500.000-.- gewone aandelen
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden

reacties

voorspellen
wij U beslist niet.
elk grootnom:1.0O0.- aan toonder

ten volle gerechtigd tot het dividend over het boekjaar 1959
Wilt U echter een indruk heb-
en volgende boekjaren,
ben van de kwaliteit van de


binnenkomende reacties,

dan
tot de koers van 100. pCt.
zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-
gelmatig

inschakelen
,,E.-S.B.”
uitsluitend voor houders van claimbewijzen van de thans uitstaande gewone

als medium voor het oproepen
a’andelen in de verhouding van nom. f 7.000.- uitstaande aandelen op norn.

van functionarissen op

hoog
f 1.000.- nieuwe aandelen.

niveau. De ervaring leert deze


bediijven

namelijk

dat

een
Ondergetekende bericht, dat zij dé
inschrijving
op bovengenoemde uitgifte
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
openstelt op
een prima selectie

van

het aantal

reacties

betekent,

het-
Donderdag, 12 Februari
1959,
geen een

niet

onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
van des-voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
,,aanbod”.
bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Maas-
Zoekt U het in de kwaliteit.
tricht,
op de voorwaarden van het prospectus dd. 3 Februari 1959.
van de reacties op

Uw per-
soneelannonces,

dan

geven
Ezemplaren van het prospectus. eninschrijvingsbiljetten, alsmede

tot een
wij U ernstig

in

overweging
beperkt aantal

van de statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 1958
om ,,E.-S.B.” als medium in
zijn bij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
te schakelen.


Amsterdam, 3 Februari 1959.

Advertentie-afdeling

Postbus 42— Schiedam

.

.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

98

.

t

heeft op haar Studie-afdeling gelegenheid

tot plaatsing van een

drs in de economie

De taak van de aan te stellen functionaris
omvat in het bijzonder het zelfstandig
analyseren, o.a. langs statistische weg,
van economische en monetaire verschijn-
selen op nationaal en internationaal
terrein. Kennis van geld- en bankwezen
strekt tot aanbeveling.

Leeftijd ten hoogste 35 jaar.

Sollicitanten moeten bereid zijn zich
eventueel aan een psychologisch onder-

zoek te onderwerpen.

Eigenhandig geschreven sollicitaties, voor

zien van pasfoto, onder opgave van
leeftijd en uitvoerige inlichtingen omtrent
opleiding (studierichting, keuze- en bij-
vakken), praktische ervaring enz. te
richten aan de Chef Personeelzaken,
De Nederlandsche Bank N. V., Postbus 98.

I
Amsterdam-C.

0

strut
172

Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE NV.

– ‘Vorschottenop èffect;
J.
I

ii

EERSTE NEDERLANDSCHE


PENSIOEN REGELINGEN


RISICO

HERVERZEKERING

VAN PENSIOENFONDSEN

MODERN BEDRIJFSBEHEER

Bedrijfseconogm’ reorganiseert uw bedrijf
en administratie, o.a.: verkooporganisatie,

planning, routing, prestatiebeloning, kost-

prijscalculatie, kostenbewaking, budgettering.

Redelijke tarieven
met conditie: no cure
no pay

TELEFOON 020-718930 (G. C. HOLLANDER)

HOOFDKANTOOR

•1
1

JOHAN DE
WITTLAAN
50
‘s’GRAVENHAGE
TEL. 0 1700-51.43.51

1

POSTADRES: POSTBUS
5

u

IV

0

DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.

TE AMSTERDAM

D.
HUDIG
&
CO

Ao. 1825

MAKELAARSIN ASSURANTIN

ROTTERDAM

Telefoon 139360
Wijnhaven 23

Telex 21103
Postbus
518

VAN DER
HOOP, OFFERS
&
ZOON.

Ao. 1807

BANKIERS

‘ROTTERDAM

Telefoon 114620
Westersingel
88

Telex 22199
Postbus 502

9

W. A. Scholten’s Aardappelmeelfabrieken N.V.

gevestigd te Groningen.

Uitgifte

van

nom. f. 1.807.500.- gewone aandelen aan toonder

(desgewenst op naam)

in stukken groot nominaal f. 500.-

voor de helft ‘delende in de resultaten van het boekjaar 1958/1959 en ten
volle delende in de resultaten van volgende boekjaren

tot de koers van 175 pCt.
uitsluitend voor houders v.n claimbewijzen van de thans uitstaande preferente en gewone aandelen,
en wel in de verhouding van nom. f. 1.000.- uitstaande. aandelen op nom. f. 500.- nieuw gewoon aandéel,

en van

f. 2.000.000.-
434
p• 1 5-jarige
o
bli
ga
tië
n
*)

in stukken groot nominaal
f.
1.000.- aan toonder

tot de koers van 99
1
/2
pCt.

De lening is.& pari aflosbaar op 1 Maart van de jaren 1965 tot en met 1974, en wel in 10 jaarlijkse
termijnen,’ elk f. 200.000.-.

Vervroegde gehele of gedeeltelijke afiossing is vanaf 1 Maart 1965 toegestaan, doch uitsluitend op 1 Maart
van ieder jaar, en wel in de jaren 1965 t/m 1969 & 101k % en gedurende de verdere looptijd
A
101 %.

Ondergetekenden berichten, dat zij op

Woensdag, 11 Februari 1959

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
de inschrijving openstellen op bovenstaande uitgiften bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam,
‘s-Gravenhage
en
Groningen,
voor zover aldaar gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus
van uitgifte d.d. 30 Januâri 1959.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede – tot een beperkt aantal – exemplaren van de statuten
en van het jaarverslag over het boekjaar 1957/58 zijn ten kantore van inschrijving verkrijgbaar.

Amsterdam
30 Januari 1959.
Groningen

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

MESDAG &
GROENEVELD’S BANK N.V.

* Onder voorbehoud, dat de op 9 Februari 1959 te houden algemene vergadering van aandeelhouders aan de uitgilte liaa
oedkeuring verleent.

100

Auteur