Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2149

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 10 1958

E onomisch – Statistische’
Bert
‘ochten

Bevordering van de export

*

Dr. F. Hartog

Kentering in de Amerikaanse conjunctuur

*

Prof. Dr. F. L. van Muiswinkel

Het Vestigingsbesluit Levensmiddelen-

bedrijven

met een naschrift van Mr. 0. Leyendekkers

*

Mr. G. E. Kruseman

De praktijk der verticale prijsbinding

*

Drs. W. F. Slagt

Levensverzekering op basis van aandelen

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

43e JAARGANG

No.2149

WOENSDAG 10 SEPTEMBER
1958

1

p


Pensioenregelingen


Risico-herverzekering

van pensioenfondsen

EIR”STE NEDERIAHOSCHt

HOOFDKANTOOR:

JOHAN, DE WITrLAAN 50 – ‘S-GRAVEN HAGE

TEL 01700-51.43.51

POSTADRES: POSTBUS 5

A44Le4Lee4 i,v
,,&433.”

F

0

R. Mees & Zoonen

F
1

I

I

Rotterdam

Amsterdam. ‘s-Grtvenbage

Delft – Schiedam- Vlaardingen

Alblasserdam

Financiering van invoer,

uitvoer en
5
transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer

E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Cent.

,Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprijs:
franco per pos:, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,— overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75
ct.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie,
betreffende
advertenties
te richten aan. de N. V.
Koninklijke
Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300. toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”


f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

c

MMISSIE VAN REDACflE: Ch. GIaaz; L M. Koyck; ILW. Lamber.;
J.
Tinbergen: J.
R. Zuideina. Redacteur-Secretarie: Â.
de
Wft.
Adiunct Redacteur-Secretarie: 3. H.
Zoon
MMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F.
CoSta; 3.
E. Merteua
de Wilmars;
J.
an Tichelen; R. Vendutte; A.
J.
Vlerick.

Bij de dienst van Stadsontwikkeling en Weder-
opbouw kan een

medewerker

op academisch niveau

• (socioloog, sociograaf of één der aanverwante
studierichtingen) worden geplaatst, die belast
zal worden met het verrichten van sociaal
onderzoek.

De aanstelling geschiedt in de rang van
assistent-planonderzoeker ofpianonderzoeker,
afhankelijk van opleiding en ervaring.

Vermoedelijke salarisgronzen:

f 5876,- tot f 7382,- resp. f 8018,- tot f 11707,-.

Gehuwden komen eventueel in aanmerking
voor vergoeding van reis- of pensionkosten
en verhuiskosten.

Sollicitaties te richten tot burgemeester en
wethouders en te adresseren aan de chef van
het bureau Iersoneelvoorziening, kamer 331,
stadhuis.

Inzending binnen 14 dagen onder no. 336.

(Zie ook de vacatures op pag 704)

• 690

S

Nederlandse uitvoer volgens bestemming a)

(in
pCt.
van de tota1euitvoerwaarde)

1954
1955
1956

1957
rvan

oerwaardc

7 in
pC
1956

Europa,w.o.’

……..

68,3 68,9
69,2
71,1
134
O.E.E.C.-landen,
wo.:
61,4
64,4
65,5
67,1
140
E.E.G.-landen,w.o.:
36,0
38,1
40,3
41,4
148
B.L.E.U. en
W.-Duitsl
29,9
30,9

.
32,2
34,0
146
Azie en Oceanië, wo.:
10,9
-10,4
10,7
9,8
115

. 3,8
2,5
2,9
2,3
118
A merika, w.o ……..

..

13,5 12,6 11,8
110
Verenigde Staten


6,8 5,8 6,2
5,1
96
Afrika ……………

5,8 5,8
5,9
5,7
,
125

Indonesië …………2,5

100,0

..

100,0 100,0
128
roeneming

uitvoervo-

..
rotaal …………….

lume van jaar op jaar

~
-iuo,o

(inpCt.)

………….
14
10
4
5
119

‘•
Bevordering van de export

In de jongste Industrialisatienota heeft de Minister

van Economische Zaken betoogd, dat de noodzakelijke
uitbreiding van het industriële produktie-apparaat in d

naaste toekomst een jaarlijkse uitvoerverhoging van

gemiddeld
5 â
6 pCt.
,
vergt en dat het, aangezien de om-

standigheden vermoedelijk minder gunstig zullen zijn

dan in de achter ons liggende jaren van hoogconjunctuur,

niet alleen nodig zal zijn ,,de verbetëring van onze con-

currentiepositie na te streven, doch bovendien, om aan

het exportbeleid hernieuwde aandacht te

schenken”.

iDat de dringende noodzaak van activiteiten op export-

‘gebied ook in ondérnemerskringen wordt onderkend,

blijkt uit de grote belangstel-

ling die voôr de door de werk-

geversverbonden ,
5
in samen-
werking met de ,,Stichting

Vertegenwoordiging van de

Nederlandse Industrie voor

Internationale Belangen” ge-
organiseerde Exportvergade-
ring aan de dag werd gelegd.

Een viertal functionarissen

dezer stichting heeft op de

vergadering gesproken over

de
mogelijkheden
tot opvoe-

ring van onze export naar

overzeese markten en over

de problemen, waaraan daar-

bij het hoofd moet worden

geboden.
.

.
.

De met de Exportdag beoogde stimulans is, gezien de re-

latief geringe toeneming van de export gedurende de laatste

jaren, niet overbodig. Dat het accent dezer
,
stimulans

kwam te liggen op nieuwe markten stemt overeen met de

herhaaldelijk geuite wens tot grotere spreiding van onze

uitvoer te geraken. Vergeleken met véér de oorlog is deze

wensreeds ten dele in vervulling gegaan. Nevenstaande
tabel doet echter zien, dat het aandeel van West-Europa

en met name dat der landen van Kl&n-Europa in onze

uitvoer de laatste jaren niet onaanzienlijk is gestegen.

Een oorzaak hiervan alsmede van de geringere stijging

van ons exportvolume is, dunkt ons, in de door Z.K.H.
de Prins der Nederlanden op de vergadering gehouden

inleidende toespraak aangewezen: ,,Het is stellig ge-

makkelijker naar bekende dichtbij gelegen landen zijn

produkten te exporteren dan naar Verre, dikwijls on-

bekende landen…. Men kan zeggen dat men voor zijn

bestaande produktie-apparaat in eigen land en in Europa

voldoende afzetgebied heeft en dat een poging, met alle

daaraan verbonden kosten, om een nieuwe markt te ver-

overen, niet de moeite waard is…. Ik vraag mij in ge-

moede af of hier niet sprake is van een te grote vast-

Blz.

Bevordering van de export ………………..691

Kentering in de Amerikaanse conjunctuur,
door

Dr. F. Hartog ………………………..
692

Het Vestigingsbesluit Levensmiddelenbedrijven,

door
Prof.
Dr. F. L. van Muiswinkel, met een na-

schrift van Mr.
0. Leyendekkers …………
695

AUTEURSRECHT VOORBEHOU1)EN

houdendheid aan traditiônele markten, waardoor te weinig

oog bestaat voor de nieuwe ontwikkelingen, die zich

in vele gebieden van de wereld aan het voltrekken

zijn
,
‘.
Van deze nieuwe ontwikkelingen hebben de vier Stich-

tingsfunctionarissen, die van mening zijn dat de grote

mogelijkheden voor expansie van onze export liggen in

de minder ontwikkelde landen, verhaald. Hoewel deet.

landen geenszins over één kam mogen worden geschoren,

hebben zij
vrijwel
alle gemeen, dat een sterke drang aan-

wezig is om zo spoedig mogelijk zelf industrieën op te

bouwen. Deze drang heeft de export een karakter-

verandering doen ondergaan,

waaraan wij ons zullen moe-

ten aanpasen. Niet langer
1

is het zo, dat industriële lan-

den in hoofdzaak afgewerkte

produkten naar overzee kun-

nen exporteren.in ruil voor

grondstoffen. De wens tot
industrialisatie heeft in de’

minder ontwikkelde landen

belangstelling doen ontstaan

voor ,,joint ventures” in

diverse

vormen. Voorts
-,

worden in toenemende mate

,,turnkey”-offertes, waarbij

de afnemer van in’tallaties

slechts met één leverancier

voor alle onderdelen in plaats

van met verschillende leveranciers voor elk ‘ondèrdeel

afzonderlijk te maken heeft, verlangd. Deze verlangens

brengen voor de exporterende landen uiteraard bijzonder,e

j,roblemen en risico’s met zich.
.

Nederland is niet het enige land dat
fijn
expdrt naar

overzeese gebieden beoogt op te voeren. De concurrenten

zitten niet stil. ,,The battle for export markets”, zegt

,,The Banker” van juli jl., ,,is inevitably acquiring greater
severity, as evidence, mounts of a widening of the 1argin

of unutiised resourcesin the industrial countries”. De

minder ontwikkelde landen zijn zich van deze concurrentie

ter dege bewust en laten niet na te pôgen hieruit voordeel

te trekken. Dit gsldt, behalve voor het bovengenoemde,

ook voor, exportkredieten. Wil Nederland van de goede

naam die. zijn produkten elders genieten ten volle proft-

teren, dan zal het, zo werd ter vergadering betoogd, zijn

achterstand op het gebiéd der exportkredieten moeten
inhalen. Ook aan de Overheid werd in dezen een taak

toegedacht. Al met al kregen wij uit de inleidingen der

Stichtingsfunctionarissen de indruk, dat energiek zal

moeten worden aangepakt om de put te dempen, voordat
het exportkalf de kans loopt er in verzeild te geraken.

Blz.

De praktijk der verticale prjsbinding,
door Mr.
G.
E. Kruseman ………………………
698

Levensverzekering op basis van aandelen,
door-

Drs. W. F. Slagt ………………………..
701

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans
‘t..
702

Recente publikaties ……………………..704

691

1

Kent ering

in.

Amerikaanse

conjunctüur –

Ter beantwoording van de vraag, of de opleving
die
de Amerikaanse conjunctuur momenteel te zien
geeft verder zal doorzetten, trekt schrijver een
vergelijking met soortgelijke ontwikkelingen in
1948.1950 en 1953-1955, waarbij hij nagaat of de
bepalende factoren voor de huidige conjunctuur-
beweging dezelfde zijn als in 1949 en 1954
Schrijver betoogt, dat het in dè reden ligt, voor-
lopig op een
stijgende
economische activiteit in de
Verenigde Staten te rekenen. Wat de invloed van de Amerikaanse conjunctuur op de Europese be-
treft, merkt schrijver op, dat, indien de opleving
in Amêrika doorzet, het Europese dollarprobleem vermoedelijk verder verlicht zal worden, zodat de
conjunctuurpolitiek in de betreffende Europese
landen weer enigszins op expansie
kan worden ge-
richt. Daarbij blijft het zaak,
de Verenigde Staten
niet in een mogelijke conjuncturele overspanning
te volgen, tel%einde niet door uitputting van de-
viezenreserves
opnieuw gedwongen te
worden, tot
een pijnlijk tenigdraaien van de binnenlandse be-
stedingen.

Na sedert augustus 1957 acht maanden achtereen

Zal de thans begonnen opleving verder doorze’tten? Het

gedaald te zijn is de Amerikaanse industriële produktie in

antwoord op deze vraag kan natuurlijk niet zonder meer

mei 1958 voor het eerst weer met 1 pCt. gestegen. In juni

worden gevonden door extrapolatie van’ de produktie-

vond een toeneming met 2, pCt. plaats en in juli nogmaals ‘

stijging van de laatste maanden. Er is enig inzicht in de

met 2 pCt. Voor het ogenblik lijkt dus het dieptepunt

‘achtergrond van de recente ontwikkeling voor nodig. In

gepasseerd te zijn. Dit dieptepunt betekent een produktie-

het volgende zal worden getracht, hierover nadere infor-

daling met 13 pCt. vergeleken met de laatste maard vébr

matie bijeen te brengen.

de recessie.

A,nerikaanse produktie gedurende de recessies 1948-1950, 1953-1955 en 1957-195?
(industrie en mijnbouw; maandelijkse indices, gecorrigeerd voor seizoenen mei telkens laatste maand v66r de recessie = 100)

108

106

104

102
/

100

0
0
.

98

96

o
l

94
92

90

88

86

84

82

1 2 3
4
5 6 7 ‘8 9
1U 11 12 13 14 ib 1517 15 12tJ
21 22 23 2425 maanden
recessie 1948-1950 (begin: december 1948)

recessie 1953-1955 (begin: ‘augustus 1953)

recessie 1957-1958? (begin: september 1957)

692,

De drie na-oorlogse recessies.

Een eerste
mogelijkheid
om meer rçliëf te geven aan de

huidige recessie is het trekken van een vergelijking met

soortgelijke ontwikkelingen in 1948-1950 en 1953-1955.

Daartoe zijn in de vorenstaande grafiek de drie inzinkingen

a.h.w. op elkaar gelegd door dé beginpunten in de tekening

te laten samenvallen.

Er blijkt vrij veel overeenkomst te bestaan.
,
Met name

heeft het in alle drie gevallen acht maandén geduurd

voordat een diéptepunt was bereikt. Het dieptepunt van

1958 (-13 pCt.) houdt ongeveer het midden tussen het

dieptepunt van 1949 (-17pCt.) en dat van 1954 (-10 pCt.).

Na het passeren van het onderste keerpunt is in 1949 en

1954 een kwakkelperiode gevolgd van 4-6 maanden.

Daarna zette het definitieve herstel in (i.c. de terugkeer
tot het niveau van v66r de inzinking), dat 8-9 maanden

in beslag nam.

Wanneer de geschiedenis zich herhaalt mag dus nog niet

worden gerekend op een ononderbroken herstel. Er is in

dat geval nog een of enkele malen een terugval te verwach-

ten. Omstreeks het vierde kwartaal van 1958 zal dan de

definitieve opleving beginnen die medio 1959 de produktie

weer zal hebben hersteld tot het peil van v66r de

recessie.

Of deze herhaling inderdaad te verwachten valt hangt

uiteraard af van het feit of de bepalende factoren dezelfde

zijn als in 1949 en 1954. In dit. verband ligt het voor de

hand te zien naar het gedrag van de
vorraadinvesteringen.

Een tamelijk verbreide opvatting is dat de na-oorlogse

Amerikaanse recessies typische voorraadcycli zijn en du

wat hun lengte betreft bepaald worden door de tijd welke

nodig is om de door de ondernemers gewenste minimale
verhouding tussen voorraden en afzet te bereiken. Inder-

daad kan, uitgaande van het feit dat de conjunctuur-

fluctuaties bepaald worden door de bestedingen, worden

geconstateerd dat de voorraadvorming de meest gevoelige

bestedingscategorie is. Daarmee behoeft zij echter nog

niet altijd de
oorzaak
van fluctuaties te zijn. Het is ook

mogelijk dat op andere wijze ontstane schommelingen door

de wisselingen in de voorraadvorming worden begeleid

en/of versterkt.

Zo gezien was alleen de recessie van 1948-1950 een

zuivere voorraadcyclus. Gedurende de recessië van 1953-

1955 ondergingen behalve de voorraadinvesteringen bok

de overheidsbestedingen een gevoelige daling. Vermoedelijk

lag in deze h’-tste factor de eigenlijke oorzaak van de

omslag. De huidige recessie is gekenmerkt door het samen-

gaan van dalende voorraadinvesteringen met dalende

investeringen in vaste activa. Deze dalingen zijn waar-

schijnlijk beide in belangrijke mate veroorzaakt door de

politiek van duur en schaars geld die de Overheid in de

jaren 1956 en
1957
heeft gevoerd.

Bij nadere beschouwing vertonen de na-oorlogse reces-

sies dus ondanks de oppervlakkige analogie toch bepaalde

verschillen, die van invloed kunnen zijn op de mate en

snelheid van het herstel. Wel zijn de fluctuaties in de voor-
raadvorming in alle drie gevallen op zijn minst als begelei-
dingsverschijnsel opgetreden, doch een tweede bestedings-

categorie is de beide laatste keren mede van invloed

geweest.

Er is een ander punt waarop de drie na-oorlogse recessies

ook bij nader inzien een analoog verloop te zien geven.

Dit is de stabiliteit van de particuliere consumptie, waarbij

we voor een goed begrip eerst nader moeten stilstaan.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

285 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertenti6)

Het gedrag van
de. particuliere
conswiptie.

De consumptie vormt in• hoofdzaak een afgeleide

conjunctuurfactor in die zin dat zij veeleer door het natio-

nale inkomen bepaald wordt dan dat zij dit bepaalt. Dit

laatste geldt echter slechts tot op zekere hoogte. Bij een

neerwaartse beweging komt er namelijk een bepaald

niveau waarbeneden de consumptie niet verder daalt,

omdat het leven toch door moet gaan. Wanneer dit punt

bereikt is daalt ook de conjunctuur niet verder meer. Met

enige schematisering kan het dus zo worden gesteld dat

de consumptie de bodem van de conjunctui.irbeweging

bepaalt en de rest van de bestedingscategorieën de fluctu-

aties daarboven. Deze bodem is nu blijkbaar in de na-

oorlogse Amerikaanse situatie z6 hoog komen te liggen

dat de consumptie in het geheel niet meer daalt: bij een

opwaartse conjunctuur stijgt zij, bij een neerwaartse

conjunctuur blijft zij constant. Dit betekent dat een recessie

spoedig doodloopt, waarbij de conjunctuur 6f op een

toch nog betrekkelijk hoog niveau blijft hangen, 6f weer

omslaat in opwaartse richting. Dit heeft zich in de na-

oorlogse jaren duidelijk gemanfesteerd.

Voor deze stabiliteit van de consumptie in perioden van

neergang der economische activiteit zijn enerzijds verant-

woordelijk de verschillende factoren die het beschikbare

inkomen hooghouden en anderzijds de bufferwerking

van de besparingen.

Wat het eerste punt betreft zou men als gevolg van de

afnemende werkgelegenheid en winstdaling een corres-

ponderende afneming van het primaire beschikbarë in-

komen verwachten. Hier tegenin werken echter de ,,esca-

lator clauses” (overetngekomen vaste periodieke loons-

verhogingen) in vele arbeidscontracten en de dividend-
stabilisatie, Deze laatste maakt dat de fluctuaties
ia
de

winst in sterke mate worden opgevangen door de reser-

veringen. Verder zijn er de ingebouwde stabiisatoren, die

langs secundaire weg bijdragen tot de stabiliteit van het
beschikbare inkomen. Te noemen vallen hier vooial .de

progressie van de belastingen, die hij dalende economische

activiteit de belastingbetalingen sterker doet afnemet dan

de grootheden die als heffiogsgrondslag fungeren, de werk-

loosheidsuitkeringen en de steun aan de boeren.

693 –

• Ondanks dit alles vertoont het beschikbare inkomen toch

nog een gedempte daling. Dat deze inkomensdalingen

niet in de consumptie woden teruggevonden komt door

de fluctuaties in de besparingen. Men houdt blijkbaar in

het algemeen dermate vast aan een eenmaal bereikt con-
sumptieniveau dat inkomensdalingen allereerst verhaald

worden op de besparingen. Dit verschijnsel is analoog aan

de dividendstabilisatie, als gevolg waarvan immers de

reserveringen vooral als buffer optreden.

Tezamen zorgen al deze invloeden blijkbaar voor een

sterk stabiliserende werking ingeval van een neerwaartse

conjunctuurbeweging.

Overheidsbestedingen en investeringen.

Met één uitzondering (de recessie van 1953-1955) hebben

ook de overheidsuitgaven zich zeer stabiel gedragen of

zijn zelfs als neutraliserende factor gehanteerd. Het niveau

is en blijft hoog als gevolg van de defensie-inspanning.

Verder vertonen de uitgaven van de lagere publiekrechte-

lijkq lichamen reeds geruime tijd een trendmatige toe-

neming.

De investeringen in vaste activa zijn gekenmerkt door

belangrijke fluctuaties, maar bereiken bij neerwaartse

bwegingen toch
blijkbaar
ook vrij spoedig een bodem

waarbeneden ze niet meer dalen. Bovendien nemen de

uitgaven aan speurwerk door de recessie heen trendmatig

sterk toe. Ook buiten de consumptie zijn er dus belangrijke

invloeden die remmend op een conjunctuurdaling inwerken.

Daarom is er geen reden om verwonderd te zijn over het

feit dat de laatste recessie evenals de beide vorige reeds

na acht maanden haar dieptepunt heeft bereikt.

Overheidsoptreden en vooruitzichten.

Men kan als overheid in de milde recessies van het na-

oorlogse Amerikaanse type zonder grote risico’s passief

de natuurlijke bodem afwachten. (Misschien is het in

verband met de belangrijke rol van de ingebouwde stabili-

satoren beter, hier van een ,,quasi-natuurlijke” bodem te

spreken). Men kan ook kortstondige produktiedalingén

van 10-17 pCt. onaanvaardbaar achten en dus de laatste

resten van dé conjunctuurbeweging trachten uit te bannen.
De Amerikaanse Regering heeft maatregelen genomen die

tot dusver weinig effect hebben gehad. Zij heeft zich name-

lijk beperkt tot verruiming van de liquiditeit van het

bankwezen en goedkoop-geidpolitiek, alsmede tot het

verhogen van enkele eigen bestedingen. Belastingverlaging,

die wegens de veel voorkomende heffing aan de bron in de

Amerikaanse verhoudingen een snelle, uitwerking zou

hebben, is afgewezen. Van de wèl gekozen instrumenten

komt het effect van liquiditeitsverruiming meestal pas op

het moment waarop de conjunctuur door andere oorzaken

reeds is opgeleefd, ook al is een voorafgaande liquiditeits-

verkrapping’ de voornaamste oorzaak van de neergang

geweest. Verder vertoont de toeneming van de overheids-

uitgaven veelal een zekere vertraging gemeten vanaf het

moment van de beslissing. Verwacht mag dus worden dat

er als gevolg van de in de afgelopen maanden plaats-

gevonden hebbende verruimende maatregelen ..bepaalde

stijgingspotenties in het economisch leven aanwezig zijn,
die de conjuncturele opleving verder kunnen dragen.

Een negatieve factor lijkt op het eerste gezicht dat

blijkens de laatste enquête naar de investeringsplannen van

het bedrijfsleven in 1959 een verdere daling van de inves-

teringen in vaste activa wordt verwacht, nadat reeds voor

1958
een gevoelige teruggang is – resp. zal worden –

verwezenlijkt
1
). Dit zal echer in de praktijk wel meevallen.
De ervaring heeft geledrd dat investeringsplannen ten dele

worden gewijzigd onder invloed van het conjunctuur-
verloo. In zoverre zijn de vaste investeringen dus ook

geen autonome, doch een afgeléide bestedingscategorie.

Bovendien neémt de woningbouw – die niet onder de

enquête is begrepen – toe als gevolg van daarop gerichte

verruimende overheidsmaatregelen.

Alles bij-elkaar genomen ligt het dus in de reden, voor-

lopig op een stijgende economische activiteit in de Ver-

enigde Staten te rekenen.

Hernieuwd inflatiegevaar?

Gezien de vrij spectaculaire omslag naar boven en de

nog te verwachten nawerking van expansieve maatregelen

is het niet vreemd dat er stemmen opgaan die waarschuwen

tegen het weer opsteken van het infiatiegevaar. Dit temeer

omdat de
stijging
van de kosten van levensonderhoud

zelfs tijdens de recessie is doorgegaan. Dit laatste is echter

voor een opwaartse conjunctuur misschien eer een gunstig

dan een ongunstig teken. Bij een
inkrimping
van de econo-

mische activiteit daalt de produktiviteit in vele sectoren
als gevolg van de afnemende bezettingsgraad. De door-

gaande loonstijging kan dan niet worden opgevangen door

produktiviteitsstijging.

Daarentegen betekent een stijgende bezettingsgraad

vanuit een situatie van onderbezetting een daling van de

kosten per eenheid produkt, die geheel of ten dele de

trendmatige
loonstijging
kan compenseren.

Dit zijn alleen invloeden op de kosten. Ook het gedrag

van de winsten is van belang. Hiervoor geldt echter ten

dele hetzelfde. Bij de huidige ,,attitude” van vele onder-

nemers is het lang niet zeldzaam dat getracht wordt de
daling van de totale winst als gevolg van teruglopende

bedrijvigheid goed te maken door prijsverhoging, waardoor

de winst per eenheid produkt stijgt. Dit is natuurlijk

alleen zinvol bij vraagelasticiteiten die lager zijn dan één,

doch bij een hoog welvaartspeil komen vele dergelijke

goederen voor. Een- dergelijk winstgedrag leidt in een

conjuncturele opgang – tot het niveau van volledige

bezetting – eerder tot prijsdaling dan in een bescheiden

conjuncturele neergang. Prijs- en bestedingsinfiatie behoe-

ven dus niet altijd parallel te lopen. Het verband tussen

beide kan vermoedelijk – zeer schematisch – het beste
aldus worden gezien, dat zij binnen bepaalde grenzen

tegen elkaar in bewegen. De bovengrens is volledige

bezetting van het produktie-apparaat (die natuurlijk ook

partieel kan zijn bereikt). Voorbij deze grens gaan beste-

dings- en prijsinfiatie hand in hand. De benedengrens is

zeg 10 &
15
pCt. produktiedaling. Daaronder slaat de

geschetste prijsontwikkeling vermoedelijk om en treedt

een ineenstorting op. Daar de conjunctuur zich na de

oorlog steeds boven dit kritieke punt heeft bewogen, is de

parallellie van bestedings- en prjsdeflatie geen actueel

geval meer. Dit betekent dat een monetaire defiatiepolitiek,

welke gericht is, op prijsdaling, niet meer werkt of, beter

gezegd, eerst effect gaat bereiken wanneer een situatie

met onaanvaardbaar hoge werkloosheid is bereikt. Wanneer

deze analyse juist is, had de Amerikaanse Regering in de

jaren
1956
en 1957 de prijsstijging beter niet door mone-

taire restrictie kunnen bestrijden.

Hët effect op
Europa.

In een vroeger artikel indit blad is betoogd dat de

1)
Volgens de Mc Graw-Hill-enquête, waarvan de resulta-
ten worden gepubliceerd in ,,Business Week”.

694

Het onlangs in ,E.-S.B.”
gepubliceerde artikel
van Mr.
0.
Leyendekkers geeft schrijver aanlei-
ding de zakelijke achtergrond van
bedoelde
be-
schouwing over
het
ontwerp
Vestigingsbesluit Le-
vensmiddelenbedrijven nader te bezien.
Schrijver
bespreekt daartoe de volgende punten uit, het be-
toog van Mr. Leyendekkers: a. de oorspronkelijke
aard van de Vestigingswet van 1937; b. de ont-
wikkeling van de detailhandel in levensmiddelen
sedert.dat jaar; c. de doelmatigheid van het ont-
werp Vestigingsbesluit Levensmiddelenbedrijven.
Bij de beoordeling van het Vestigingsbesluit dient
men volgens schrijver niet alleen de juiste oor-
spronkelijke bedoeling van de Vestigingswet in
het oog te houden, maar zal men tevens dankbaar
de
zegenrijke werking
van deze wet moeten erken.
nen. Bepaalde bezwaren die noodzakelijkerwijze
aan de toepassing van de wet zijn verbonden zal
men — gezien de
opmerkelijke resultaten – op de
koop toe moeten nemen. In een naschrift bepleit
Mr. Leyendekkers nogmaals de wenselijkheid van
liberalisatie – niet plotseling, maar geleidelijk

van het vestigingsbeleid.

De Vestigingswet is vanaf haar afkondiging in het

jaar 1937 een dankbaar object geweest voor geestige

scribenten. Het artikel van Mr. 0. Leyendekkers: ,,De

zin van het zinloze”
1)
is voorshands het jongste produkt

van de Vestigingswet-bellettrie, welke een aanvang nani,

met het toenmaals geruchtmakende artikel over ,,De

volslagen slager’
2).

Het literaire genot, dat door de desbetreffende schrijvers

wordt geboden, mag ons echter niet doen twijfelen aan
hun serieuze bedoelingen. Het loont dan ook de moeite

om de zakelijke achtergrond van Mr. Leyendekkers’

artikel over het ontwerp Vestigingsbesluit Levensmiddelen-

bedrijven 1958 eens nader te bezien. Wij willen ons daarbij

beperken tot de hoofdzaken uit Mr. L’s betoog en wel tot

a. ,,deoorspronkelijke aard” van de Vestigingswet;

b. de ontwikkeling van de detailhandel in levensmiddelen

sedert het jaar 1937 en

Zie ,,E.-S..” van 2 j’uli 1958.
Prof. Dr. N. J. Polak in ,,E.-S.B.” van 9 februari 1938.

(vervoIg van blz. 694)

rechtstreekse uitwerking van de Amerikaanse conjunctuur

op de Europese te verwaarlozen is, doch dat de ihdirecte

invloed, die via de grondstoffenproducerende landen loopt,

in het algemeen van betrekkelijk belangrijke betekenis is.

Deze invloed kan worden gecompenseerd door een Euro-

pese tegenkracht op de grondstoffenmarkten. Een dergelijke
contra-beweging is alleen mogelijk bij voldoende deviezen-

en vooral dollarreserves. Deze laatste worden doorgaans

juist aangetast door een Amerikaanse recessie
2)

‘De bedoelde ontwikkeling is deze keer heel anders ge-

lopen. De goud- en dollarreserves van de Europese landen
zijn niet verslechterd maar verbeterd. Dit komt doordat de

Amerikaanse uitvoer sterker teruggelopen is dan de in-
voer, hetgeen op zijn beurt verklaard moet worden door

de recessieverschijnselen”in verschillende Europese landen.

kDeze Europese recessie – of.conjuncturele aarzeling – is

grotendeels autonoom in die zin dat zij niet is opgeroepen

door. de Amerikaanse teruggang, doch veeleer een reactie

2)
F. Hartog: ,,De invloed van de Amerikanse conjunc-
tuur op de Europese” in ,,E.-S.B.” van 23 oktober 1957.

V

Het

Vestigingsbesluit

/

Levensmiddelen-

– bedrijven

c. de doelmatigheid van het door Mr.
L
bekritiseerde

Vestigingsbesluit.

In het artikel van Mr. Leyendekkers wordt o.a. de

stelling geponeerd, dat de oorspronkelijke aard van de

-Vestigingswet deze zou
zijn,
dat zij slechts ,,bij wijze van

uitzondering” zou worden gehanteerd. Mr. L. beWeert

vervolgens, dat de Vestigingswet een doel. in zichzlf is

geworden, welke tot een steeds zinlozer verkaveling van

het bedrijfsleven voert. Vanuit deze stellingen vuurt Mr. L.

zijn geschut af op het ,,wespennest der middenstandsbe-

langen” en op ,,het labyrinth van zinloze futiiteiten”.

Wanneer een deskundige als Mr.,L, zich zo scherp uitlaat,

dan moet de Jezer de schrik om het hart slaan. ,,Hoe

bestaat het” zal menigeen zich na lezing van zijn artikel

hebben afgevraagd, dat een dergelijk Vestigingsbesliiit

het departement heeft kunnen verlaten. Hoe heeftmen

ten departemente de krenten en rozijnen in dit besluit

zo kwalijk kunnen bejegenen? Waarom mag de melk-,

zuivel,- groente- en visboer wel rijsttafelingrediënten

is op een voorafgaande periode van overbesteding in ver-

schillende landen.
Zij
vormt in hoofdzaak een coïncidéntie

– een uit dollar-oogpunt gelukkige coïncidentie – met

vJAt in de Verenigde Staten heeft plaatsgevonden. Wanneer

de Amérikaanse opleving doorzet zal het Europese dollar-

probleem vermoedelijk verder worden verlicht, zodat de

conjunctuurpolitiek in de betreffende Europese landen

weer enigszins op expansie kan worden gericht. Daarbij

blijft het zaak
i
de Verenigde Staten niet te volgen in een

/
mogelijke conjuncturele overspanning, teneinde niet door

uitputting van deviezenreserves opnieuw gedwongen te

worden tot een pijnlijk terugdraaien van de binnenlandse

bestedingen.

De conjuncturele hemel begint dus van het westen uit

enigszins op te klaren en de onmiddellijke vooruitzichten

zijn moedgevend. Extreme zonneschijn roept echter

donderbuien op, die in onze constellatie het weer doorgaans

voor enige tijd bederven. In deze gematigde luchtstreek.

van West-Europa is matiging, ook in de conjunctuur-

politiek, het beste recept.

‘s-ravenhage.

F. HARTOG.

695


,.

..

.’.

verkopen, terwijl dit voorrecht aan de slager slechts onder

beperkende voorwaarden is toegestaan?. Waarom mag in

/ vredesnaam de ,,koude bakker” wèl margarine en slaolie
maar geen boter verkopen?

Het zijn slechts enkele vragen van de vele, die Mr. L.

bij het binnenzeilen van de ,,zee der Dwaasheid” bij zich

voelde opkomen.

Het is niet onze bddoeling om in dit artikel aan Mr. L.
op deze belangwekkende vragen een antwoord te geven.

Wij zijn op dit terrein niet zo deskundig als de schrijver

van ,,De zin van het zinloze”. Wèl intcresseren ons de

fundamentele stellingen, waarop bovengenoemd artikel

rust. Het eerste punt dat daarbij onze belangstelling heeft,

is het volgende.

• Is het waar, dat deze wet overeenkomstig haar oor-

spronkelijke aard slechts bij wijze van uitzondering dient

te worden gehanteerd? Wij menen, dat deze vraag ont-

kennend moet worden beantwoord. In de M.v.T., die het

ontwerp 1937 vergezelde, wordt met nadruk• geconsta-

teerd, dat het bij deze materie niet gaat om ,,bijzondere

of op zichzelf staande vraagstukken”, doch om ,,de alge-

mené dieper liggende problemen, welke rechtstreeks

wortelen in de sociaal-economische positie van de midden-

‘stand in onze samenleving”. Voorts wordt in deze M.v.T.

opgemerkt, dat de te nemen maatregelen alleen dan doel

zullen treffen, ,,indien zij wijzen in de richting van duurzame

verbetering en mitsdien daarvan ook voor minder ongun-

stige tijden nuttig effect mag worden verwacht”.

Bij gebrek aan kennis en ervaring bestond er in 1937

en voorafgaande jaren een desastreuze concurrentie. De

M.v.T.zegt daarvan: ,,Van mededinging, die een heilzame

selectérende werking uitoefent, tot een rationeler bedrjfs-

.beheer leidt of de kosten van voortbrenging op een lager
.peil brèngt, is hiei geen sprake. Veeleër wordt aldus een

ongezonde concurrentie in de hand gewerkt, kapitaal
vernietigd en door vermindering van de omzetten per

onderneming daling der kosten belemmeÈd, wellicht zelfs

prijsverhoging teweeg gebracht”.

Teneinde in deze situatie verbetering te brengen, wenste

men – wederom blijkens dé M.v.T. ‘
,,aan te sturen op
het geleidelijk tot stand brengen van een stelsel van vesti-

gingseisen”.
Ook uit andere gedeelten van de M.v.T.

blijkt overduidelijk, dat aan de wetgever toenmaals een

regeling voor ogen stond, die het gehele terrein van de

middenstand zou omvatten. Van een hanteren ,,bij wijze

vn uitzondering” is nooit sprake geweest.

Men zôu aan de hier gesignaleerde principiële mis-

vatting van Mr. L.
stilzwijgend
voorbij kunnen gaan,


ware het niet, dat deze door ons gewraakte uitspraak

de hoeksteen is, waarop Mr. L. zijn betoog heeft opge-

bouwd. Immers, indien de Vestigingswet slechts bij wijze

van uitzondering zou kunnen en moeten worden gehan-

•teerd, dan zou de huidige praktijk er inderdaad op wijzen,

dat het vestigingsbeleid een doel in zichzelf is geworden.

Dan ook zou er waarheid kunnen schuilen in de scherpe

opmerking dat de huidige Nederlandse Overheid ,,de

vooropgestelde voorkeur” heeft ,,vodr afgebakende grenzen

tussen de vakjes, in de vrees voor iedere ontwikkeling die

niet bij vorbaat geordend is”.

• Met laatstgenoemde opmerking, die o.i. niet voldoende

is gemotiveerd, heeft Mr. L. kennelijk het oog op de

jongste ontwikkeling van het levensmiddelenbedrijf in de

michting van zelfbediening en levensmiddelenwarenhuis

(de zgn. ,,super market”). Deze ontwikkeling, ontstaan in

de Verenigde Staten heeft ook in Nederland en elders in

Europa weerklank gevonden en tot een snelle groei van

het aantal ,,super markets” geleid. Toegegeven kan daarbij

worden, dat de ontwikkeling in Nederland werd geremd

door de Vestigingswet. Onmiddellijk moet hieraan echter

worden toegevoegd, dat het door Mr. L. als ,,zinloos”

getypeerde ontwerp Vestigingsbesluit Levensmiddelen-

bedrijven juist de bedoeling heeft om deze belemmering

weg te nemen en wel door een sterke vereenvoudiging aan
te brengen in de vakbekwaamheidseisen.

Vanwaar dan toch de oppositie, die Mr. L. tegen dit

Vestigingsbesluit ontketende? Een duidelijk antwoord op

deze vrâag vermochten wij ons, na bestudering van zijn

artikel, niet te vormen. Het verweer dat Mr.L. voert, berust
nl. op een complex van overwegingen.

In de eerste plaats ontwikkelt Mr. L. bepaalde bezwaren

van ‘bedrijfseconomische aard. Hij ziet nI. de parallelli-

satie
3)
in de levensmiddelensector door het ontwerp-

besluit ,,vakkundig om hals gebracht” en betreurt zulks,

omdat hij van deze parallellisatie produktiviteitsverhoging
en kostenverlaging verwacht. Ook de huisvrouwen zouden

met dit bedrjfstype zijn gebaat, omdat zij tijd kunnen

besparen bij haar dagelijkse inkopen. –

Het wil ons voorkomen, dat aan dit deel van Mr. L.’s

argumentatie geën al te groot gewicht moet worden toe-

gek6nd. De zeifbediening,’ welke aan het geparallelliseerde

levensmiddelenbedrijf inherent is, vraagt nl. in de eerste

plaats offers van de huisvrouw. Zij ontvangt geen hulp

meer van verkopers, terwijl zij zelf voor het vervoer van de

ingekochte goederen ‘moet zorgdragen. In een land als

Nederland, waar de thuisbezorging van levensmiddelen

zulk een belangrijke plaats inneemt, betekent het doen ‘van

inkopen in een zelfbedieningsbedrijf dus in vele gevallen

extra tijdverlies. Bij de’ oorspronkelijke opzet van deze

bedrijven in Amerika werd de geringere service goed-
•gemaakt door de lage verkoopprijzen. De jongste ont-

wikkeling van dit bedrjfstype met zijn geweldige investe-

ringen in gebouw en inventaris, met zijn kosten van voor-

verpakking en reclame, heeft deze voorsprong echter

volledig teniet doen gaan
4).

Uit het oogpunt van prod uktiviteitsverhogin g en kosten-

verlaging behoeft men de door de Vestigingswet geremde

ontwikkeling van de ,,super market” in Nederland derhalve

niet te betreuren. Daartegenover kan worden gewezen op

de drastische sanering, die deze wet sedert het jaar 1937

heeft teweeggebracht. Het aantal kruidenierswinkels daalde

van 1937 tot
1956
van 416 tot 215 per 100.000 inwoners.

De gemiddelde weekomzet steeg in hetzelfde tijdvak voor

de zelfstandige kruidenier van f. 150,— tot f. 1.000,-.–;

voor het filiaalbedrijf van f.
950,—
tot f. 4.100,— per

verkoopplaats
5)•
Er is in ons land derhalve bij de distri-
butie van levensmiddelen sedert het jaar 1937 enorme

vooruitgang geboekt. Deze vooruitgang moet grotendeels

aan de Vestigingswet worden toegeschieven.

Zulks betekent uiteraard niet, dat aan deze wet geen

feilen zouden kleven. Met name de branche-afbakening

blijft een moeilijk probleem, dat nog lang niet ten genoege
Mr. L. spreekt in zijn artikel over ,,de onbegrijpelijke
nieuwe naam
parallellisatie”.
Het ‘is hem blijkbaar niet be-
kend, dat dit begrip in de bedrijfseconomische literatuur
in Nederlând reeds ruim 25 jaar burgerrecht heeft verkre-
gen.
Zie: ,,Bedrijfsvergelijkend onderzoek
in
een aantal zelf-
bedieningsbedrijven in levensmiddelen”,
1957.
Zie: P. v. d. Linde: ,,De Mogelijkheden van Morgen”,
1957.

696

(Advertentie)

..-.

van alle betrokkenen is opgelost. Spèciaal bij het Vesti-

gingsbesluit Levensmiddelenbedrijven treedt dit probleem

in zijn volle scherpte op de voorgrond.

Mr. L. stelt in zijn artikel een eenvoudige en radicale

oplossing voor. Breek, zo zegt hij, de vestigingsregelingen

gedeeltelijk af, laat de vakbekwaamheidseisen over de hele

linie vervallen, of laat de verkoop van alle verpakte en

prjsgebonden merkartikelen vrij.

Is deze eenvoudige en radicale oplossing aanvaardbaar?

Ook op deze vraag menen wij een ontkennend antwoord

te moeten geven. Wij baseren onze afwijzing op de omstan-

digheid, dat door de werking van de Vestigingswet sedert

het jaar 1937 een bepaalde branche-structuur is gegroeid

die men niet plotseling weer ongedaan kan maken. Men
kan het groeien van deze structuur betreuren, doch men

bedenke daarbij steeds, dat het de prijs is, die voor de

sanering van het Nederlandse distributie-apparaat
moest

worden betaald. Bij het stellen van vestigingseisen moet men

immers noodgedwongen de grenzen aangeven waarbinnen

deze eisen gelden. Daarbij is het naar onze mening onmo-

gelijk om de vakbekwaamheidseisen te laten vervallen,

omdat’ zij het meest wezenlijke bestanddeel van de in de

wet gestelde drie eisen vormen. De handelskennis, waaraan

o.a. wordt voldaan door het behalen van het midden-

standsdiplorna, geeft weinig waarborgen voor de bekwaam-

heid van de aspirant-ondernemers. Dit diploma immers

is het resultaat van algemeen vormend onderwijs, doch is

niet afgestemd op de speciale problemen der afzonderlijke

bedrijfstakken.

De vakbekwaamheidseis echter vraagt per branche

niet alleen kennis van dé verhandelde artikelen, maar

bovendien speciale wetskennis, alsmede kennis van de

bijzondere bedrijfseconomische problematiek van de

betrokken branche. Voor het drijven van een ,,super

market” (algemeen levensmiddelenbedrijf) zijn de vak-

bekwaamheidseisen aldus geredigeerd, dat zij niet de som

vormen van de eisen voor de 5 afzonderlijke branches

(kruidenierswaren, vlees, groente en fruit, brood, melk)

doch meer gericht zijn op de bijzondere bedrijfsvoering,

die aan de ,,super market” eigen is (bijv. inrichting van

de bedrijfsruimte; bijzondere economische aspecten, waar-
mede bij de uitoefening van het algemeen levensmiddelen-

bedrijf rekening met worden gehouden).

Tegen de inhoud van de aldus geformuleerde vakbe-

kwaamheidseisen voor het algemeen levensmiddelen-

bedrijf trekt Mr. L. te velde. Zijn eerste bezwaar is het

volgende. Waarom mag een ondernemer, die aan deze eis

voldoet en die dus beschikt over de kennis, waarmee hij

5
branches tezamen mag uitoefenen, het desbetreffende


diploma niet tevens aanwenden voor de uitoefening van

1-4 der bedoelde branches? Het antwoord op deze vraag

ligt o.i. voor de hand. Het vakbekwaamheidsdiplomâ

algemeen levensmiddelenbedrijf is anders geaard, dan de

overeenkomstige diploma’s voor de afzonderlijke branches

(zie boven). Eerstgenoemd diploma legt het accent op de

eigen aard van de ,,super market” en past niet zorder meer

tp
de verkoop van artikelen, die volgens de oude methoden

worden verhandeld.

Een tweede bezwaar, door Mr. L. naar voren gebracht

is het volgende: ,,de vakbekwaamheidseisen zouden voorts

uitsluitend op de
verkoop
gericht moeten zijn en gezuiverd

moeten worden van alles wat op inkoop en administratie
betrekking heeft; deze functies kunnen en zullen immers
veelal elder
t
s verricht worden dan in de ,,inrichting”,

waarvoor de vergjinning wordt verleend”.

Bij het formuleren van dit bezwaar heeft Mr. L. kennelijk

alleen gedacht aan het grootwinkelbedrijf. Ruim 90 pCt.

van de verkoopplaatsen in de levensmiddelenhandel wordt

echter..bij wijze van zelfstandig kleinbedrijf uitgeoefend.

Voor de kleinbedrijven geldt dit tweede bezwaar dus niet,

en dus heeft dit bezwaar in de onderhavige kwestie weinig

Waarde.

Ook op detailpunten zouden wij de inhoud van het

artikel van Mr. L. aan kritiek kunnen onderwerpen. Wij

zien daarvan af, omdat wij van mening zijn, dat de hoofd-

argumenten uit zijn artikel niet houdbaar zijn. Bij de

beoordeling van het ontwerp Vestigingsbesluit Levens-

middelenbedrijven dient men niet alleen de juiste oor-

spronkelijke bedoeling van de Vestigingswet in het oog
te houden, maar zal men tevens dankbaar de zegenrijke

werking van deze wet moeten erkennen. Bij deze erkenning

zal men de opmerkelijke resultaten moeten afwegen tegen

bepaalde bezwaren, die noodzakeljkerwijze aan cle toe-
passing van de wet zijn verbonden. Gezien de resultaten

zal men de nadelen echter op de koop toe moeten nemen.

Het is een klein kunstje om het onderhavig Vestigings-

beshuit in een bespottelijk daglicht te stellen, maar het is

moeilijker om er iets beters voor in de plaats te stellen.

Bepaalde technische bezwaren tegen de formulering van

de eisen (zie de punten 1-7 uit het artikel van Mr. L.).

kunnen o.i. vrij gemakkelijk worden ondervangen. Wij

sluiten ons dan ook gaarne aan bij het volgende gedeelte

uit het betoog van Mr. L., dat wij met volled)ge instemming


hebben gelezen, en wel:

,,Bij eerste kennismaking lijkt het een labyrinth, maar

als men later de systematische lijnen in het geheel onderkent

en ziet hoe alles in elkaar grijpt, kan men zijn bewondering

aan de makers van dit werkstuk niet onthouden”.

Amsterdam.

Prof. Dr. F. L. VAN MUIS WINKEL.

NASCHRIFT

Wij moeten de geachte schrijver toegeven dat de Toelich-

ting, waarmee de Wet van 1937 destijds werd ingediend,
reeds frasen inhield omtrent ,,verheffing van het vak”. In

,,E.-S.B.”van 30januari 1957hebben wij uiteengezet waarom
wij het niet aannemelijk achten, gezien de algemene tendens

van de economische en financiële politiek in de dertiger
jaren, dat het de Regering toen ernst was met deze doel-

stelling. Wij vermoeden dat zij slechts naar voren werd

geschoven omdat de publieke opinie in die tijd nog niet zo

gewend was als thans aan ingrijpen in concurrentiever-

697

98

r

/


S

.Jn dit artikel beziet schrijver di vraag, of een

systeem van effectieve verticale prijsbinding – wat
een centraal georganiseerde handhaving van de
prijzen impliceert’ – als zodanig bedreiging van

het algemeen belang medebrengt. Hiertoe stelt
schrijver gegevens terzake van het prijspeil van
vergelijkbare artikelen waarvoor verschillende re-
gelingen gelden, i.c. van radio-apparaten en stof-
zuigers, tegenover elkaar. De conclusie die schrij-
ver uit deze vergelijking trekt luidt, dat de stelling,
als zou het prijspeil door een systeem van indivi-duele verticale binding met centrale handhaving
ongunstig beïnvloed worden, onhoudbaar is. In
feite wordt volgens schrijver het peil van de pnj-
zen uitsluitend en ongeacht hun al of niet bindend
karakter bepaald door het verloop van zaken bij
de vaststelling. Het enige wat daartegenover kan
worden gesteld is dat, indien op grond van welke ”
factoren dan ook de prijzen te hoog worden vast-
gesteld, een effectieve handhaving daarvan aan een
rechttrekking van dit exces door kortingen aan
het publiek in de weg staat.

.

De praktijk der”

verticalé

prjsbinding –

/

Het belangwekkende artikel van Dr. J. M. E. M. A.

Zonnenberg over ,,Verticale prijsbinding en E.E.G.” )

geeft mij aanleiding nog enkele kanten van het daarin

behandelde probleem nader te belichten. Ik stel daarbij

voorop dat, bok al bleek dit uit mijn artikel ,,De Neder-

landse kartelbepalingen en die van de E.E.G.”
2)
misschien

niet overdui4elijk, mijn gedachten aangaande de resp.

,,kwade pieren”, Minister Erhard en Minister Zijlstra,

gehçël parallel lopen met die ian Dr. Zonnenberg. Het

hiërna volgende moge dit onderstrepen. /

Enkele maanden geleden vonden besprekingen plaats

Zie’,,E.-S.B.” van 9 juli 1958, no. 2140.
2)
Zie ,,E.-S.B.” van 4 december 1957, no. 2110.

(ve,volg van blz. 697)

houdingen ter bescherming van gevestigde belangen.

Trouwens, indien verheffing van het vak werkelijk voorop
had gestaan, had het dan niet in de rede gelegen, allereerst

eisen te stellen aan de
bestaande
ondernemingen, in plaats

van alleen degenen te testen die er nog komen moesten?

Wij verkeerden in die tijd, als journalist, nogal eens in
middenstandskringen, maar hebben nooit een midden-

stander ontmoet die in dit opzicht het devies van de Bond

-! zonder Naam tot het
zijne
maakte.

Vraagt Prof. Van Muiswinkel wat ons bewogen heeft

tot het
schrijven
van ons artikel, dan is dit het antwoord:

in de bezettingstijd hebben wij zo minutieuze distributie-

• regelingen gekend dat zelfs het aantal knopen aan baby-

kleding was voorgeschreven. We hebben die nood-wet-
geving met bekwame spoed opgeruimd, maar zijn thans

bezig in snel tempo eèn ander- legislatief Madurodam op

te, bouwen onder het motto
middenstandspolitiek.
Niet

alleen dit vestigingsbesluit, maar ook de Vestigingswet

zelf (op 16 punten
gewijzigd
-nog voordat zij is toegepast)

en niet minder de Winkelsluitingswet 1951 (die momenteel

reeds weer grondig
gewijzigd
wordt) bevatten regelingen

die ook voor juristen maar nauwelijks te doorgronden zijn

en dragen sporen van een perfectionisme dat ‘in geen

verhouding staat tot de belangen die zij regelen.

Regeling van bedrijvigheden die op zichzelf geexszins
afkeurenswaardig, maar zelfs zeer, nuttig – zijn, is in een

tussen de vertegenwoordigers der representatieve groot-

handelsorganisaties uit de zes landen over de keuze tussen

het verbods- en het misbruik-beginsel, die bij de uitwerking

der E.E.G.-bepalingen gedaan zal moeten’ worden. Ten

gunste van de verbods-wetgeving liet zich daarbij slechts

één stem onmiskenbaar horen: die van de Duitse groot-

handel. In de officieuze gesprekken kwam de belangrijkste

reden hiervoor duidelijk naar voren: men werkte met -het

Duitse Kartelreferat zo goed samen en vond daar’ bij het

overleg aangaande dispensaties en incidentele vergunningen

zoveel begrip voor de
werkelijkheid
der economische

verhoudingen, dat men Minister Erhard in zijn beginselen,

ook al stond men daar principieel geenszins achter, niet

maatschappij als de onze helaa
1
s nodig, nlaar het blijft voor

de burgers moeilijk, de morele gegrondheid daarvan in te

zien. Daarom moet de Overheid zich daarbij ten zeerste

beperken. Wanneer de mazen zo nauw worden dat mensen

die zich van geen kwaad bewust zijn zich plotseling in

overtreding
blijken
te bevinden, dat afdôende algemene

controle niet mogelijk is en de handhaving grotendeels aan

de concurrentienijd van de bedrijfsgenoten wordt over-

gelaten, dan ontstaat er een stemming van onverschilligheid

en afkeer tegenover de wet en de Overheid, die zich ook

op andere rechtsgebieden wreekt. Ook is het duidelijk dat

de welvaart er niet mee gebaat is wanneer een ondernemer

zich niet kan wenden of keren zonder zich aan de wet te

stoten. •

Deze morele en stoffelijke schade voor de gemeenschap

kan niet wdrden gerechtvaardigd met een
verwijzing
naar

toestanden véér 1937. De situatie van de middenstand is
thans grondig
gewijzigd.
De financiële, fiscale en sociale

lasten, aan het vestigen van een onderneming verbonden,

zijn thans zo iwaar, dat het AlgeméenWaarborgfonds voor

de Middenstand in zijn jaarverslag 1957 constateerde dat

er, ondanks kredietfaciliteiten, een gebrek is aan onder-

nemende middenstanders om de bedrijfspanden in nieuwe

stadswijkeii te bezetten. Daarom zou men thans – niet

plotseling, maar geleidelijk aan – moeten aansturen op

liberalisatie van het vestigingsbeleid. –

Amsterdam.

I

.

Mr. 0. LEYENDEKKERS.

1.
.•

,4,…

wilde afvallen.
bp
dit punt zijn de ervaringen van ht

Nederlandse
bedrijfsleven
anders. Het stuit immers –

uitzonderingen daargelaten – veelal op een houding die ik,

de omschrijving: ,,koel met achting’ omdraaiend, zou

kunnen omschrijven als welwillend zonder achting. Ja,

het lijkt soms wel alsof men het bedrijfsleven ziet als een

grodp lieden, die tegen het nationale belang complotteren

en waarmee men dus, indien men hen niet duchtig in de

gaten houdt, allerhande bedenkelijke verrassingen kan

beleven. Daarbij komt dat men op ons Departement de,

in Nederland uitgesprôken merkwaardige, werking van het

eigenbelang – ook bij collectieve bindingen – niet begrijpt

en met de theoretische scholing niet recht op één noemer

brengen kan.

De belangrijkste factor voor deze tegenstrijdigheid tussen

de beide nabuurlanden ligt echter mi. in de wettelijke

kartelbeginselen zelf. In overheidskringen heerst algemeen

– en grotendeels terecht – de opvatting, dat men ,,de

zaak centraal in de hand moet hebben”. Dit nu is – of

althans lijkt – veel eenvoudiger bij een verbodsstelsel dan

onder het misbruikbeginsel. Niet alleen omdat men bij een

ruimere toepassing van het laatstgenoemde principe het
misbruik moet aantonen (niet vdor niets tracht Minister

Zijlstra deze bewijslast altijd orn te keren), doch ook omdat,

het aan redelijke mensen, waaronder de Nederlandse

ambtenaren zeker te rekenen zijn, nu eenmaal gemakke-
lijker valt om zich met de mâcht in handen te laten over-
reden of zelfs te laten overtuigen dat men die hand moet
lichten, dan om in een situatie van relatieve onmacht het

zelfvertrouwen op te brengen dat nodig is om met losse
teugels het paard toch zijn wil op te leggen. Juist dân is
men geneigd om de theorie niet alseen algemeen richt-

snoer doch als een strakke strop te hanteren. Aldus dreigt

inderdaad het gevaar dat het Nederlandse bedrijfsleven

met behulp van de ,,strop van Erhard”, waarbij men zich

in het eigen land zeer wèl bevindt, de keel meer toegesnoerd

zal wdrden dan op grond van het ten onzent geldende

beginsel te verwachten ware. –

Dit zijn echter overwegingen, die voor het gebied der

kartelbeheersing in het algemeen gelden. Ten aanzien

vande verticale prijsbinding komen daar complicaties bij,

die wortelen in begripsverwarringen: Op één daarvan, te

weten het onvoldoende uiteenhouden van de elementen

prjsvaststelling en prijsbinding, heeft Dr. Zonnenberg

eeds en zeer terecht gewezen. Inderdaad maakt het een

fundamenteel verschil of leveranciers, die het tweede

element collectief – bijv. in de vorm ener centraal georga-

niserde handhaving van de prijzen – hanteren, daarbij

rechtstreeks of tersluiks het oog hebben op een algemeen

geldend
prijspeil
en dus hun onderlinge concurrentie op
dit punt willen uitschakelen resp. verzachten, of dat zij

zich daarbij richten tegen het elkaar bestrijden van detail-

listen met het wapen van kortingen aan het publiek. In het

eerste geval bestaat er, zoals niemand zal ontkennen, in

beginsel gevaar voor het prijspeil en daarmede voor de

gemeenschap als geheel, terwijl in het tweede geval een

dergelijk oordeel a priori niet geveld kan worden.

Mét Dr. Zonnenberg laat ik de eerstbedoelde casus-

positie, die in Nederland praktisch niet voorkomt en ten

gevolge van zijn kleine en voor het buitenland open liggende

markt ook nauwelijks voorkomen kan, buiten beschouwiifg

en beperk mij tot de tweede, waarbij ik dus de vraag moet

bezien, of een systeem van effectieve verticale prijsbinding

– wat een gécentraliseerde handhaving impliceert – als

zodanig de bovenbedoelde bedreiging van het algemeen

belang medèbrengt. Hier geldt het Engelse gezegde: ,,the

proof of the pudding is in the eating”. Een dergelijk prâk-

tisch
bewijs
zou in dit geval geleverd moeten worden door

de nodige gegevens terzake van het prijspéil van vergelijk-

bare artikelen, waarvoor verschillende regelingen gelden,

tegenover elkaar te stellen. Aan deze voorwaarden beant-

woorden ra1io-apparaten enerzijds en stofzuigers anderzijds

en wel in meer dan één opzicht.

Op radiogebied bestond vroeger een zeer effectieve

prijshandhaving, terwijl deze thans in beginsel in het geheel

niet meer en in de praktijk – met menige concessie – nog

slechts voor de Philips-apparaten bestaat. Daarentegen

werkt bij stofzuigers de centrale handhaving der in vrije

concurrentie vastgestelde brutoprjzen sedert 1948 nog

steeds. In België zijn verder de handelaren volledig en
ii1

West-Duitsland in de praktijk vrij in wat zij met de hen

opgegeven prijzen doen, hetgeen ertoe geleid heeft dat in
het eerste land bij de verkoop van stofzuigers
10-15
pCt.

en in het tweede land 5.pCt. korting aan kopers, die con-
tant willen betalen, ingeruimd wordt.

Bij het eten van deze pudding valt nu in de eerste plaats

op dat het doorbrekèn van het prijshandhavingssysteem
voor radio-apparaten door de Minister in begin 1956 op

het prijspeil niet de minste invloed heeft gehad. Integendeel,

bleef ook sedertdien een Duits toestel bij ons zoveel meer
kosten dan in het land van herkdmpt dat zich de zgn. ifie-

gale import ontwikkelde van handelaren, die over de grens

bij grossiers inkochten en goede zaken maakten, hoewel

zij de Nederlandse prijs met 15 tot 20 pCt. onderboden.

Dit verschil is thans ten gevolge van een ingrijpende her-

calculatie door de officiële importeurs geringer geworden

doch beweegt zich toch nog in de orde van grootte van-
DM 100 tegenover f. 105 tot f. 115, zodat de apparaten

hier 12-24 pCt. duurder zijn dan in West-Duitsland.

Teneinde tot een goede vergelijking te komen verstrek
ik hieronder de gegevens van de vier – een vijfde is eerst

enkele maanden aan de markt – Duitse fabrikaten van

stofzuigers, die in ons land verhandeld worden. De Duitse

prijzen zijn omgerekend in guldens na aftrek van het aan
het publiek gemiddeld gegeven kortingspercentage doch

zonder verdiscontering van de invoerkosten.

Verschil in

Fabrikaat
Type
Nederlandse
a

de
NC

SC

prijs

1
120 122
—2
2
160
148
+8
S

……………..

1
141
125
+
13
4.

…………….
1
212
175
+
21
M

……………..
Va)

……………
1
228
298
—23

a) wordt rechtstreeks aan het publiek verkocht. Niet bij het kartel
aangesloten.

Deze cijfers tonen dus, afgezien van het laatste merk,

tegenover de voorafgaande gegevens ten aanzien van de

radiotoestellen een volkomen ander beeld en wel zo zeer,

dt retour-importen naar West-Duitsland van de . eerst-

genoemde apparaten welhaast even lonend zouden zijn

als de ,,illegale invoer” in Nederland van de laatstgenoemde

momenteel nog i.

Ten bewijze dat de verklaring hiervan moet worden

gezocht in een of ander verschil, voortvlôeiend uit de aard

der beide produkten, vermeld ik ten slotte dat ook de

stofzuigers der Nederlandse fabrieken – die met één

.

uitondering alle bij het kartel zijn aangesloten – in ons

land aanzienlijk goedkoper ‘zijn dan in de nabuurlanden

699

‘1

,

(en in het buitenland in het algemeen).Wat België

betreft is de prijs aldaar – na aftrek van het

normaliter aan’ het contant betalende publiek

gegeven kortingspercentage – bij 2 types prak-

tisch gelijk aan die in Nederland, terwijl hij bij

4 types 10-30 pCt. en bij 4 types 30-50 pCt.

hoger ligt. In West-Duitsland kwam ik slechts
2 Nederlandse types tegen; zij zijn daar na af-

trek van de korting aan het publiek 35 pCt.

duurder dan hier.

Uit deze gegevens blijkt zonneklaar dat de

stelling als zou het prijspeil door een systeem

van individuele verticale binding met centrale –

handhaving ongunstig beïnvloed worden, onhoudbaar is.

Uit de achterstaande vergelijkingen zou zelfs het tegen-

deel kunnen worden afgeleid. Ook dat ware echter
onjuist. De waarheid die trouwens bij enig nuchter

denken dadelijk in het oog springt – is namelijk dat

het peil van dè prijzen uitsluitend en ongeacht hun al of

niet bindend karakter bepaald wordt door het verloop van

zaken bij de vaststelling. Het enige wat daartegenover kan
worden gesteld is dat, indien op grond van welke factoren
dan ook de prijzen te hoog worden vastgesteld, een effec-

tieve handhaving daarvan aan een rechtrekking van dit

exces door kortingen aan het publiek in de weg staat. Het

is nu echter voor een overheid, die het prijspeil in de hand

wil houden, wel een testimonium paupertatis indien zij

niet beter zou weten te doen dan het openbreken van deze

veiligheidsklep in plaats van zich te richten tegen de factoren

zelf, welke de prijs onder druk zetten, en waarvan er voor

Nederland – waar de leveranciers zoals eerder gezegd

hun prijzen onderling niet kunnen regelen – slechts één

geldt, t.w. de zgn. kortingsconcurrentie.

Minister Zijlstra beseft dit ook, doch hij zet de zaak op

haar kop door de schuld hiervoor bij zijn ,,bête noire”, de

verticale prijsbinding, te zoeken. Dat de werkelijkheid

• anders is leert reeds deze simpele overweging, dat een
handelaar in het bijzonder dân druk op zijn leverancier

ter verhoging van zijn marge zal uitoefenen, wanneer aan

de andere kant mèt de brutoprijs zijn winst wordt afge-

• broken, terwijl omgekeerd een bescherming van die winst

zijn behoefte aan een hoger rabat wegneemt, zodat een drij-
ven ih diè richting nog slechts uit zal gaan van leveranciers,
die langs die weg afnemers trachten te trekken. Dit betekent

dat, tegengesteld aan wat de Minister blijkbaar denkt,

het aan het opblazen der marges verbonden gevaar door

een systeem van prjshandhaving althans ten halve gekeerd

wordt, terwijl in de andere helft – bij gebreke van een

rechtstreeks ingrijpen
van de Overheid met margebeschik-

kingen – slechts kan worden voorzien door afspraken tot

zelf beperking tussen de leveranciers onderling.

Deze dubbele rem nu wordt in werking gebracht door

het stofzuigerkartel dat immers op twee
pijlers
rust: prijs-

handhaving èn kortingsbeperking. Daarentegen bestaat in

België en – in feite – in West-Duitsland het een noch het

ander. Dâârin ligt de voornaamste verklaring voor de

hierboven in cijfers weergegeven tegenstelling tussen de

situatie bij radiotoestellen en stofzuigers en tussen de

prijzen van de laatstgenoemde apparafen in Nedérland

en daarbuitên.

‘Hiermede kan ik aansluiten bij de in het artikel van

Dr. Zonnenberg vervatte aanwijzingen dat Minister Erhard

tegenover de binding en handhaving van
prijzen
veel

positiever staat dan zijn Nederlandse collega, die met een

hardnekkigheid, een betere zaak waardig, ,,voor de verkeer-

VOOR HERENSCHOENEN
VAN STANDING

BATA INTERNATIONAL

de deur blaft”. De reden hiervoor ligt waarschijnlijk dhârin

dat Minister Zijlstra nog steeds de prijsstijging op de

radiomarkt ten
tijde
van de heerschappij van het kartel
voor ogen staat. Hij ziet daarbij echter over het hoofd,

dat deze ontwikkeling ‘olstrekt geen maatstaf kan zijn.

In de eerste plaats deed zich daarbij immers de bijzondere

factor voor dat een nieuwe, Duitse, concurrent, die niet

gelijk al zijn voorgangers genoegen nam met een bescheiden

plaats op onze markt, de wind mee had doordat hij zijn
prijzen boven die van zijn concurrenten kon vaststellen

en daarin dus de extreme marges kon verdisconteren, doch

in de tweede plaats kende het radiokartel geen bepalingen

ten aanzien van de…. kortingen. Het ware dan ook

juister om dit voorbeeld te gebruiken als steun voor het

inzicht dat het peil van de prijzen niet beïnvloed wordt door

hun binding en handhaving in de verticale lijn doch door

wat daarnaast geldt of…. niet geldt.

Men merkt hierbij in den Haag wel eens op dat tegen

‘kartelregelingen, waarbij de kortingen aan banden worden

gelegd, nimmer bezwaar wordt gemaakt doch dat deze

integendeel rekenen kunnen op de Departementale zegen.

Dit is dan echter een typisch staaltje van het gebrek aan

werkelijkheidszin, waarop ik reeds boven wees. Het is

immers duidelijk dat de georganiseerde detailhandél nooit

zijn sterkste wapen, bestaande in het uitspelen van de ene

leverancier tegen de andere uit handen zal geven, tenzij

tegenover een dergelijke begrenzing van de marge aan de
inkoopzijde een waarborg voor het behoud daarvan bij de

verkoop staat, zoals alleen prjshandhaving die kan bieden.

Het is nu eenmaal zo dat medailles met slechts één kant

in het werkelijke leven niet te krijgen zijn.

Al met al kom ik tot dezelfde conclusie, die ik reeds

menignal in dit blad getrokken heb, namelijk dat de

economie een gevaarlijke wetenschap is indien men de

relativiteit harer stellingen niet erkent en deze erkenning

in de praktijk niet verwerkt door in voldoende mate per

geval te differentiëren. Dat nü gebeurt in Duitsland, terwijl

dit gezonde beginsel in Nederland meer en meer dreigt

te worden verwaarloosd. Intussen houdt deze stelling geen

tekortdoening aan de kwaliteiten van onze Minister in.

Zoals in het begin van dit artikel gezegd werd, vereist het
immers een groter nan om te regeren zonder dekking van
macht dan mèt de steun daarvan. Dat Minister Zijlstra tot

deze grotere hoogte vooralsnog niet reiken kan betekent

dan ook, gezien de figuur Erhard, geenszins een dis-

kwalificatie.

Amsterdam.

Mr. G. E. KRUSEMAN.

Blijf bij – Lees ,,E.-S.B.”!

MADE UN
ti

AMSTERDAM
– KALVERSTRAAT
EP1GI.AP4(

DEN HAAG
– SPUISTRAAT
ROTTERDAM
– HOOGSTRAAT

(Advertentie)

700

/ Levensverzekering op basis van aandelen

Na de oorlog is in de Verenigde Staten een nieuw type

verzekeringspolis ingevoerd, dat tracht te voorzien in de

behoeften van de oude dag en tegelijkertijd bescherming

wil geven tegen de voortdurend dalende koopkracht van het

geld; dit type verzekering wordt aldaar betiteld met

,,variable annuity”. Geruime tijd geleden is in dit blad

aan dit probleem reeds uitvoerig aandacht besteed door

Prof. Mr. J. G. Koopmans
1),
zodat volstaan moge-worden
met een korte samenvatting van deze kwestie.

De voornaamste reden voor de verzekering op basis van

aandelen is, dat globaal gesproken de koersen van aandelen

zich bewegen overeenkomstig het algemene prijsverloop.

Indien dus de toekomstige uitkringen zodanig worden

bepaald dat zij een weerspiegeling vormen van de aandelen-

koersen, dan is er een gerede kans dat zij ook corresponde-

ren met veranderingen in de kosten vanlevensonderhoud.

De premies van de verzekerde worden besteed voor de

aankoop tegen marktprijs van eenheden van een beleg-

gingsdepot in gewone aandelen. Ten tijde dat de uitkeringen

worden verricht krijgt de verzekerde het aantal eenheden

in het beleggingsdepot waarop hij krachtens de verzeke-

ringsovereenkomst recht heeft, afgerekend tegen marktprijs

op de vervaldatum.

Het is niet verwonderlijk dat de ,,variable annuity” een

Amerikaanse vinding is, omdat het in de Verenigde Staten

aan levensverzekeringsmaatschappijen grotendeels verboden

is in gewone aandelen te beleggen, terwijl hun vaste rente-

dragende beleggingen geen enkele mate van infiatiehard-

heid bezitten. In het Verenigd Koninkrijk bestaat een

dergelijk verbod niet, zodat in de loop der jaren de beleg-

gingen in gewone aandelen der levensverzekeringsmaat-

schappijen voortdurend zijn gegroeid. De -vruchten van

deze beleggingen in aandelen worden doorgegeven aan

winstdelende polishouders.

Het verschil tussen een conventionele, in nominale geld-

eenheden luidende, polis met winstdeling en een ,,variable

annuity” is, dat de eerste voorziet in een gegarandeerde

minimum-uitkering met daarnaast de mogelijkheid van

verhoging door het winstdelingssysteem; bij de laatte

daarentegen ontbreekt de gegarandeerde minimum-uit-

kering. Bij de ,,variable annuity” bestaat het onvermijde-

lijke risico dat de verwachtingen van de verzekerde niet

vervuld worden en hij moet deze polisvorm dan ook nooit

kiezen op grond van de veronderstelling dat zijn reële

uitkering volledige dekking biedt tegen het infiatierisico.

Zoals ,,The Economist” van 12 juliji., waaraan het boven-

staande is ontleend, het uitdrukt: ,,verwachtingen zijn geen

zekerheden – de verzëkerde verkrjgt niet de garantie die

geboden

wordt door een contract dat in nominale geld-

eenheden luidt, waaraan dan nog wellicht winstdeling is

gekoppeld”. Daarom dient volgens ,,The Economist” de

vraag naar deze ,,variable annuities” te komen van een

beperkte en tot zelfstandig oordelen in staat geachte

categorie verzekerden. In deze categorie zullen de zelf-
standigen een belangrijke plaats innemen, vooral sedert

de ,,Finance Act
1956″.

1)
,,Een verstopte bron van risicodragend kapitaal?” in
,,E.-S.B.” van 22 november
190
en ,,Levensverzekering bij
veranderlijke koopkracht van de geldeenheid” in ,,E.-S.B.”
-van 20 juni
1951.

In deze wet zijn o.a. de volgende bepalingen t.a.v. de

,,lncome Tax” opgenomen:

Dat deel van iedere uitkering, verricht krachtens een ge-
kochte lijfrentepolis, dat een teruggaaf vertegenwoordigt van
een deel van de oorspronkelijke aankoopprjs, wordt vrij-
gesteld van belasting
2).

Vrijstelling van belasting wordt gegeven voor premies betaald
voor de verwerving van een lijfrente (,,retirement annuities”)
door zelfstandigen, ,,controlling directors” en werknemers,
die een werkkring hebben waaraan geen pensioen is verbonden.
De vrijstelling is beperkt tot premies die £ 500 of 10 pCt. van
het in enig jaar verdiende inkomen niet overtreffen.

De ,,London and Manchester” verzekeringsmaatschappij

nam de door deze wet gecreëerde faciliteiten direct te baat

om – uitsluitend aan z’elfstandigen – ,,Tnvestment Trust

Retirement Annuities” aan te bieden De hoogte van de

premies is gebaseerd op de marktwaarde van 100 eenheden

van het beleggingsdepot, terwijl de uitkeringen eveneens

luiden in aantallen eenheden van het beleggingsdepot, die

afgerekend worden tegen de koers op de vervaldag.

De ,,Northern” verzekeringsmaatschappij introduceerde

ônlangs het zgn. ,,Variable Annuity Plan”. Deze maat-
schappij deelt op geen enkele wijze in het resultaat van

deze verzekeringsvorm, noch wat betreft de resultaten

van de beleggingen, noch wat betreft het eigenlijke verze-

keringsrisico. De uitkeringen hangen geheel af van ,,the

underwriting and investment experience of this class of

business alone”. Zij loopt uitsluitend het risico dat de door
haar berekende kostenopslag onvoldoende zou blijken.

Een derde variant van de ,,variable annuity” wordt aan-
geboden door de ,,London and Edinburgh” verzekerings-

maatschappij. Dit is een kapitaalverzekering met een vorm

van winstdeling die af’ijkt van de traditionele. In,ruil

voor een wat hogere premie verschaft zij echter een boniis

boven de gegarandeerde som, die uitsluitend afkomstig

is van gerealiseerde waardevermeerdering van de beleggin-

gen die geacht worden tegenover de polis te staan. Het

nadeel van deze regeling is de kwetsbaarheid van de bonus
in geval van een toevallige daling van de aandelenkoersen.

Zowel de ,,London and Manchester” als de ,,Northern”

verhelen geenszins de voor de verzekerde aan de ,,variable

annuity” verbonden onzekerheden. Zo raadt de ,,London

and Manchester” de verzekerde aan om een aanzienlijk

deel van zijn besparingen in de vorm van conventionele

lijfrentepolissen vast te leggen. De ,,Northern” is zelfs

niet van plan een ,,variable – annuity”-polis af te geven,

tenzij eveneens een conventionele lijfrentepolis met een

premie van £ 100 per jaar wordt genomen. Dit duidt er

dus op dat men deze verzekeringsvorm in Engelnd voor-

alsnog beperkt wil zien tot een tot het dragen van risico in

staat zijnde categorie personen:

In dit verband lijkt het ons interessant ter vergelijking
de verdeling van de verzekerden nar beroepscatejorie te

geven bij de ,,N.V. De Waerdye—Maatschappij van levens-

verzekering op basis van belegging in aandelen” per eind
1957,
zoals die in een brief aan polishouders bij het jaar-

verslag 1957 wordt gegeven. Hoewel deze maatschappij

2)
Volgens de ,,iiivestors Chronicle” van 8augustus jI. komt
dit er in de praktijk op neer dat
60-75
pCt. van dit soort uit-
keringen vrij is van ,,Income Tax”.

701

.

-..

zich — behalve met lijfrentepolissen —’ook bezig houdt
met allerlei vormen van kapitaalverzekering, vertonen al

haar polissen wat betreft de variabele premies en uitke-

ringen en de daaraan verbonden onzekerheden een sterke

Çvereenkomst met de ,,variable annuity” in Engeland.

Beroepsindeling polishoude’rs van’ ,,De Waerdye”
• .

(in pCt.)

Hoogleraren

1,1
Vrije beroepen’

…………………………….

22,7

W.O.
accountants
…………………………..

3O

advocaten
……………………………

4,1

artsen
………………………………

13,0
architecten

0,8

notarissen
……………………………

0,6
anderen

1,2
Leidinggevende functionarissen in handel en bedrijf
25,7

Ingenieurs en technici
…………………………
.
m
Abtenaren

………………………………..
‘2,0

Assurantiebezorgers en -makelaars ………………..4,6

Leraren en onderwijzers
…………………………3,5
Niet nader in te delen personen
………………….

..5,1

35,3

100.0

Uit deze beroepsindeling mag .i. worden afgeleid, dat
het zwaartepunt van de belangstelling voor ‘deze verze-

keringsvorin ‘in ons land tot dusverre heeft gelegen bij die

groepen aan wie men in Engeland de ,,”ariable annuity” –

zij het wellicht met een wat nadrukkelijker voorkeur –

verkoopt. Wat ons echter het meest opvalt is het niet te

verwaarlozen aandeel der assurantiebezorgers en -make-

laars. Heeft wellicht hun grondige kennis van de traditionel

verzekeringsvorm hen spoedig de speciale eigenschappen

van de nieuwe verzekeringsvorm doen onderkennen?

Rotterdam.

W. F. SLAGT.

De geidmarkt.

De deviezen
blijven
ons land binnenstromen; de week-

:stat die in de verslagweek werd gepubliceerd vertoont

een
stijging
van de goud- en deviezenreserves met ruim

f.
25
mln, tot ca. f.
4.855
mln. InE.B.U.-verband heeft
ons land in augustus een overschot van ruim f. 75 mln.

geboekt. Kwantitatief is dit overschot reeds in de week-

staatcijfers verwerkt, maar de kwalitatieve verbetering

zal eerst iichtbaar worden nadat op 13 september drie

kwart van het overschot in goud of dollars zal zijn omgezet.

Eén van de oorzaken van de’ deviezenaanwas is de

ontwikkeling van de handelsbalans, die in de eerste zeven

maanden van 1958 een ,,exporttekort” van f. 1.049 mln.

heeft opgeleverd, tegen f. 2.817 mln. in dezelfde., periode

van vorig jaar. Een symptoom hiervan is dat de invoer-

rechten in deze periode f.
1
60 mln. minder hebben op-

gebracht.

Uit de tender die 2 september heeft plaats gevonden en

waarbij ca. f. 142 mln. erd toegewezen, kan worden ge-
concludeerd dat de markt op het thans vigerende rende-

mentspeil weinig belangstelling heeft voor’ 3-maands-

papier. Hieivan wercj nl. slechts f. 25,4 mln. geplaatst,

tegen een t.o.v. de vorige tender (13 augustus) ongewijzigd

disconto van 2 5/8 pCt. Ook bij De Nederlandsche Bank,’

welke in de verslagweek de mogelijkheid openstelde biedin-

gen. op 3-maandspapier te doen, schijnt het tot nog toe

geen storm te hebben gelopen.

Het feit dat in Amerika 3-maands Treasury Bilis laatste-

lijk tegen bijna 24 pCt. werden .toegewe.zen, terwijl de

tarieven voor andere soorten geldmarktpapier met 1/8

– pCt. werden verhoogd, is hieraan mogelijkerwijs niet

vreemd. Als ééii van de spannendste kwesties .vanle dag

– althans op de geldmarkt – kan misschien dan ook wel

de vraag worden beschouwd, of de zuigktacht van de

Amerikaanse conjunctuur en monetaire politiek sterk ge-

nôeg zal zijn om ook de rentetarieven in ons land omhoog
te trekken.

Als men mag afgaan op de belapgstelling die bij de

jongste tender voor het jaarspapier aan de dag werd

gelegd, maakt de markt zich wat dit betreft geen over

dreven zorgen: er werd f. 116,4 mln. ‘toegewezen tegen

3 1/8 pCt., d.i. 1/8 pCt. lager dan 13 augustus. Daar het

toewijzingsdisconto voor 3-maandspapier ongewijzigd is

gebleven, en dat voor jaarspromessen met 1/8pCt. is ge-

daald, is de ,,discontomarge” die voor beide soorten

bestaat gedaald tot
‘4
pCt., tegen bijv. 7/8 pCt. op
5
juni,

en 5/8 pCt. in juli en augustus.,

De kapitaalmarkt.

De stijgiig van de kapitaalmarktrente in de Verenigde

Staten komtop de beurs tot nog toe alleen in de obligatie-

sector tot uiting, waar de rendementen gestegen en de

koersen gedaald zij1. Het feit dat de aandelenkoersen

zich nog steeds in opwaartse richting bewegen – zij het

dat de mate van stijging aan het afnemen is – wijst erop,

dat de invloed van de rentefactor ,doorkuist wordt door
andere factoren, waarbij dan met name aan het inflatie-

besef moet worden gedacht. Toch lijkt de vraag gerecht-

vaardigd, of op de duur de ontwikkeling van de rente-

stand niet weer haar plaats bij de koersvorming zal gaan

opeisen. Dit geldt temeer’ daar te verwachten is dat de

Amerikaanse Regering in de loop van dit jaar nog $ 7
a
8′

mrd. zal moeten lenen, o.a. om het voor
1958/59
verwachte’

begrotingstekort te’ dekken. In verband hiermee is het

leningplafond waaraan de Regering is, gebonden ver-

hoogd tot $ 288 md.

Op de Nederlandse beurs, waar men het op de laatste
dag van ‘de vorige week zonder buitenlandse steun’ had

moeten stellen, met een flinke reactie als ‘gévolg, is men

deze week tot inkeer geko’nen, zodat de verliezen in het

algemeen werden ingehaald. Niet dat het binnenlandse

conjunctuurnieuws hiertoe aanleiding gaf: de werkloos-

heid per eind augustus gaf wel een daling te zien,

maar de Regering heeft het nodig geoordeeld een extra-

bedrag van
bijna
f. 44 mln, aan te vragen voor de finan-

ciering van aanvullendë werken. De cijfers over de bruto-

investeringen in vaste activa
tijdens
het eerste kwartaal

1958 wezen bepaald niet op een overmaat aan investerings- –

lust. Maar het Damrak blijkt betrekkelijk immuun voor

dergelijk nieuws te zijn, en is, via Wall Street, nu eenmaal

gevoeliger voor het wel en wee van’de Amerikaanse eco-

nomie.

Blijkens een ‘publikatie van de Vereeniging voor ‘den

Effectenhandel valt de eer om de meest verhandelde van

de tien Nederlandse ,,market leaders” te zijn, in augustus

aan de aandelen Philips te beurt. Dit geldt zowel de on’izet

als de effectieve waarde. Op de
lijst
komt, behalve, de –

vier internationale concerns, o.a ook Robeccs voor,

alsmede zulke veelbesproken aandelen als Excelsior en

Kaiser-Frazer. ‘

De koersen van dit laatste aandeel zullen waarschijnlijk.

een nieuwe impuls krijgen, nu gepubliceerd werd dat

Chrysler de fabiieken heeft overgenomen voor een bedrag

dat, na aftrek van vennootnihapsbelasting, f. 900.000

hoger is dan de boekwaarde. Mocht de deze maand t

702

1

houden aandeelhoudersvergadering het bestuursvoorstel

om tot liquidatie vah de N.V. over te gâan, aannemen,

dân zal het niet in delaatste plaats de fiscus zijn die hier-

van zal profiteren.

Nadat de Engelse banken vorige week tot het instellen

van het Personal ban-systeem zijn overgegaan, heeft de

Midland Bank deze week de ,,pérsonal cheque account”

geïntroduceerd. Hiermee geeft het Engelse bankwezen

blijk gevoel te hebben voor het ,,Wie het kleine niet eert

is het grote niet weerd”. Dat men niet altijd krijgt wat

men volgens deze zegswijze waard is, bleek uit ht bericht

dat de Anglo-American Corporation of South- Africa

niet in Engeland, maar in Duitsland tot de plaatsing van

/ een groot bedrag (DM 50 mln.)
51
pCt. converteerbare

obligaties is overgegaan.

Aand. lndoxcljfers A.N.P.-C.B.S.

2 ja

n. 29 aug. 5 sept.
(1953

100)

1958

1958

1958

“Algemeen

……………………………168

206

208

Internat. concerns …………………237

290

295

Industrie ………………………………126

160

157

Scheepvaart

…………………………117

137

137

Banken …………………………………106

125

125

Indon. aand …………………………€4

87

87

/

2 jan.
29 aug.
5 sept.
Aandelen

,
1958
1958
1958
Kon.

Petroleum …………. …………
‘f.
147,30
f. 165,20 f.
164,60
Unilever
..

………………………………
311V4
378
393½
Philips

…………………………………
230½
311/
4

324
A.K.0.

…………………………………
142½
197%
201
3
4
Kon.

N.

Hoogovens

………………
241 339
334’/2
Van

Gelder

Zn .

……………………
170
184 193
H.A.L.

…………………………………
132%
139½
141
Amsterd.

Bank

………………………
191½
226 227
H.V•.A.

…………………………………
84%
104
3
/
4

103
1
/_
,
.

Staatsfondsen

2%

pCt.

N.W.S .

……………………
59%
61
60½
3½’pCt.

1947

…………………………
85
9127/32
91
3%

pCt.

1955

1

…………………….
81
1
/
4

88
1
/4
88
3 pCt.

Grootboek 1946

…………….
80%
91j
89
3 pCt. Dollarlening …………………
90 92
1
,4.
91%

Diverse obligaties

3
1
h pCt. Gem. R’dain 1937 VI
84
.

91
‘911,4
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
79%
85
1
/2
85
3
/4

3
1
h pCt. Nederi. Spoorwegen
84%
91
3
/4
91
1
/2


3½ pCt Philips 1948 ………………
90
95%
94
1
/2
3
1
/4
pCt. Westl. Hyp. Bank
80
85
1
/4
85%
6 pCt.

Nat.

Woningblen. 1957
104%
1091/
4

109
7
/8

New
York

Aandelenkoersgemlddelde
Dow Jones Industrials ………….
439
509
513

M. P.
GANS.

ONDERNEMINGEN,

die het beste leidende

personeel zoeken,

specIaal met economische

scholing, roepen sollicitanten

op door middel von een

annoncein derubriek

,,VACATURES”.

Het aantal reacties, dat

deze annonces tot gevolg

hebben, is doorgaans

uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna

geen grote instelling is,

die dit blad niet regel-

matig ontvangt en

waar het niet circuleert.

R 9
W-3
I

N.V. SLAVENBURG’S BANK

Gevestigd te Rotterdam

FINANCIERING GOEDE RENTRANSACTIES

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaât op 31 augustus
1958

Kas, Kassiers en Dag.
Kapitaal ………
f

49.000.000,

geldieningen

.
.
f

109.845.134,89
Reserve ………..

21.500.000,-
Nederlands
Bouwreserve

……..1.000.000,

Schatkistpapier .,,

458.400.000, –
Deposito’s

op Termijn,,

354.884.723,82
Ander

Overheidspapier,,

31.281.570,07
Crediteuren .
. .

.

.

.

682.794.850,15
Wissels

…………
20.820.619,74
Geaccepteerde Wissels ,,

696.172,47
Bankiers in Binnen- en
Door Derden
Buitenland……
62.900.329,88
Geaccepteerd .
.

222.985,35
Effecten, Syndicatea en Kassiers en genomen
Waarden .
. . .

43.817.944,02
daggeldieningen,,

2.100.000,-
Prolongaties en Voor-
Os’erlopende

Saldi

en
schotten tegen Effecten,,

29.136.973,73
Andere Rekeningen,,

28.604.234,42
Debiteuren

.

.

. . .

.

373.428.722,03
Deelnemingen
(mci.
Vodrschotten). .

6.171.671,85
Gebouwen…………
5.000.000,—

f1.140.802.966,21
.f 1.140.802.966,21

‘1


1

703

RECENTE PUBLIKATIES

Studie-, Voorlichtings- en Documentatie-afdeling van het

Europees Parlement: De toepassing van het ‘Verdrag

tot oprichting van de ‘E.G.K.S. /ijdens de overgangs-

periode.
Luxemburg, april’ 1958, 303 blz., f. 7,50.

Met de publikatie van dit werk heeft de Studie-, Voor-

lichtings- en Documentatie-afdeling van het Europees

Parlement de werkzaamheden van de instellingen der

E.G.K.S. gedurende de vijf
jaren
van de overgangsperiode

in grote lijnen willen schetsen. De uiteenzetting omtrent

de motieven voor de
belangrijkste
door de H.A. gegeyen

beschikkingen neemt een aanzienlijk gedeelte van de

studie in beslag. Daarnaast is echter voldoende ruimte

gebleven voor de weergave van het stnd,punt en het

optreden van het Parlement op verschillend gebied: sociaal
beleid van de E.G.K.S., afspraken en concentraties, buiten-

landse politiek van de E.G.K.S., parlementaire controle,

herziening van het E.G.K.S.-Verdrag, herleving van de

Europese gedachte.

Centrum vbor Staatkundige Vorming: Het teko,t in het

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
Herziening van de

financiële grondslagen van het pensioenstelsel. Rapport

‘van de Commissie-Scheffer.. ‘s-Gravenhage 195,

57 blz., f. 2,50.

Het eerste hoofdstuk van het rapport’ bevat een inleiding

en samenvatting. Het tweede hoofistuk is gewijd aan de

oorzaken van het ontstaan van het tekort in het Algemeen

Burgerlijk Pensioenfonds, aan de omvang van het tekort

en aan de te verwachten ontwikkeling daarvan in de toe-

komst: In het derde hoofdstuk wordt de vraag aan de orde

gesteld, of het noodzakelijk is het Algemeen Burgerlijk
Pensinenfonds te saneren, voornamelijk met het oog op

de rechtszekerheid van de belanghebbenden. In het vierde

hoofdstuk ten slotte wordt aan diverse saneringsmaatregelen

aandacht geschonken. Hierbij ‘wordt tevens de kwestie

,,fondsvorming of omslagstelsel” in beschouwing genomen.

U hebt het spel in eigén hand…

Ga eens na, wat er zich in ,Yw bedrijf, op de

bedrijfsvloer afspeelt: elke dag weer worden daar

zware lastén ve’rsleept, verrokl,’ opgeslagen…

Elke dag weer moet de vloer de basis kunnen vormen

voor een’ snel, efficiënt en rendabel productieproces.

1-let is ht bélar)g. ‘van Uw bedrijf dat op’h’et spel

staat en..; U hebt dit spel in eigen hand 1

Kies de juiste basis – kies Stelcon bedrijfsvloeren:

Bij de
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Mid-

den-Gelderland te Arnhem
vaceert de betrekking van

ADJUNCTSECRETARIS

Zij, die.voor een benoeming in aanmerking wensen te,

komen, kunnen hun sollicitatie v6r 1 oktober
1958

‘richten aan het Dagelijks Bestuur van voornoemde

Kamer van Koophandel, Nieuwe Plein iio. 52 te

Arnhem.

yoor een benoeming wordt een universitaire of

gelijkwaardige opleiding noodzakelijk geacht.

Arm

bedrijf svloeren

sterk

vlak
-.
duurzaam

‘t

“L

‘704

meteoor
Eton

N
.
V. Betonfabriek De Meteoor, de Steeg, Tel. 08302-334

Auteur