Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2110

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 4 1957

Televisiekijkers

*

W.,L.de Vries

De weerslag van de kernenergie

op de tankvaart

*

Mr. G. E. Kruseman

De Nederlandse kartelbepalingen

en die van cle E.E.G.

Drs. B. Kastelein

Bijzondere rekening en

Rijksmarken-schuld

/

*

G. C. A. Mulder, B. Sc., Ps. D.

Surinaamse kanttekeningen

.

1

I
– . E

Berichteh

/

‘•-•••

UITGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONÔMISCH INSTITUUT

42e JAARGANG
No. 2110

WOENSDAG 4 DECEMBER
1957

L.

77

r

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON 1 119 80*

MAURITSWEG 23
ROTFERDAM

wij garanderen deze
rin
K.L.M.-KLEDING

zonder voorbehoud

bij

redelijk

gebruik

CO
en normaal wassen

t
0

K.L.M. werkkledingfabrieken te Hoaksbergen.

R.’Mees,&Zoonen:

Bankiers en-

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Graven bage

Delft

Schiedam

Vlaardingen

Albiasserdam

verlenen gaarne hun

goede diensten, o.m..

7ij het

kiezen van beleggingen

sluiten van auto-, w.a.,

fraude. en berovings-

verzekeringen

1
-1

[
J.
MMISSIE VAN REDACflE: ds. Glasz;
L. M.
Koyck; H.W.
Lambers;inbergen; F. de Vries;
J.
R. Zuidema. Redacteur-Secretaris:
A.
de
Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: 5.
II.
Zoon.
MMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin;
J.
E. Mertens
de Wilmaxs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

/0

ECONOMISCH-

‘STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam1V.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres vor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.

Abonnernentsprjjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f. 31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75
ct.

Aangetekende stukken in. Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rtterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. ,Roelants, Lange Haven 141, Schieda,n (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f. 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen, te weigeren. –

S

Televisiekij kers

Uit het feit, dat de daken hier te lande steeds meer het

aanzien krijgen
van
een ontluisterd bos, kan worden af-

geleid, dat de televisie ook Nederland stormenderhand

verovert. Deze indruk van buitenaf wordt bevestigd

door gegevens van de P.T.T., volgens welke het aantal

geregistreerde toestellen op 1 januari van dit jaar 99.466

en enkele dagen geleden, op 29 november, reeds 226.750

bedroeg. Blijkt uit deze cijfers duidelijk welk een aantrek-

kingskracht de televisie uitoefent, weinig of niets was

tot voor kort bekend omtrent degenen, die voor haar

charmes zijn gezwicht en deze vorm van vermaak en

lering – al dan niet op afbetaling – hun huiskamer hebben

binnengehaald.

Thans •behoeven wij echter, wat dit laatste • betreft,

niet langer in volslagen onwetendheid te verkeren, want de

Nederlandse Stichting voor Statistiek heeft de resultaten
gepubliceerd van een onder televisiebezittende gezinnen

gehouden enquête. Het rapport
1)
bevat tal van belang-‘

wekkende gegevens. Er worden mededelingen gedaan

omtrent de geografische spreiding van televisietoestellen,
en hun bezitters zijn ingedeeld volgens welstand, produk-

tieve functie, leeftijd, gezinsgrootte en – overeenkomstig

goed vaderlands gebruik – religieuze overtuiging. De

kijkers werd o.a. gevraagd naar hun kijkgewoonten, hun

waardering voor diverse programma-onderdelen, naar de

invloed van televisie op het gezinsleven en naar hun oordeel

over commerciële televisie. Wij stellen ons voor hieronder

enkele uitkomsten dezer enquête onder de aandacht der

lezers te brengen.

Allereerst iets over televisiebezit en welstand, een onder-

werp, dat de gemoederen in den lande nogal eens bezig
houdt. Het is gebleken, dat in alle door de Nederlandse

Stichting voor Statistiek onderscheiden welstaiidsklassen

televisietoestellen relatief nagenoeg gelijkelijk voor-

konien, met een geringe concentratie in de kleine midden-

en de hogere volksklasse. Informatie omtrent de ouderdom

der toestellen bracht aan het licht, dat de eerste televisie-

bezitters vrijwel allen tot de welgestelden behoorden.

Het is overigens niet van humor ontbloot, dat alvorens

het hier genoemde ,,welstands-resultaat” uit de bus kwam,

een correctie nodig was: de enquêteurs, kennelijk wat

onder de indruk van de vaak imposante toestellen, hadden

voor ongeveer één derde der geënquêteerden een te hoge

welstand aangegeven.

Bij echtparen zonder kinderen treft mèn naar verhouding

het meest televisie aan, bij jongere gezinnen betrekkelijk

1)
,,Televisie in Nederland; een onderzoek naar opinies en
kijkgewoonten in opdracht van N.V. Thabur en Graetz K.G.”.
‘s-Gravenhage
1957, 103
blz. + bijlagen,
f.
15.

Blz.

weinig en bij alleenstaanden het minst. Voorts moet ons

van’hef hart, dat televisie een wat heidens vermaak schijnt

te zijn: relatief, zeer veel onkerkelijken blijken een toestel

te
bezitten,a
terwijl het in orthodox pro testants-ch ristelij ke

gezinnen naar verhouding weinig wordt aangetroffen.

Wij werden in one mening gesterkt toen wij verderop in

het rappbrt lazen, dat naar godsdienstige uitzendingen het

minst wordt gekeken en dat 45 pCt. van alle televisie-

bezitters – en niet minder dan 36 pCt. der Nederlands

Hervormden – deze uitzendingen liever niet ziet.

Zeer interessant zijn die delen van het rapport, waarin

de kijkgewoonten worden behandeld. Hier wordt met het

begrip ,,kijkdichtheid” – het aantal kijkers in procenten

van het aantal dergenen, die in de gelegenheid waren te

kijken – gewerkt. De gemiddelde kijkdichtheid neemt toe
met de leeftijd; is voor vrouwen hoger dan voor mannen;

is in de lagere welstandsklassen hoger dan bij de meer

welvarenden en bij orthodoxe televisiebezitters lager dan

bij onkerkelijken en vrijzinnigen. Zij is, voor het ene

programma-onderdeel hoger dan voor het andere en per

programma-onderdeel loopt zij – naar uit de tabellen

die het rapport bevat blijkt – uiteen al naar gelang de

leeftijd, de welstand enz der kijkers. Niettemin zijn er

enkele programma’s, bijv. het journaal en weerpraatje

en de televisiespelletjes, die op een grote kijker-

schare van alle rang, stand en confessie, kunnen bogen.

Gevraagd naar hun spontaan oordeel over de al dan

niet wenselijkheid van commerciële televisie gaf 26 pCt.

van alle ondervraagden te kennen er vôôr en 35 pCt. er

tegen te zijn. Nadat echter was verteld, dat de opbrengst

der reclame zou kunnen dienen voor beteré programma’s

en langere zendtijd, bleek het aantal vôôr- en tegenstanders

resp. 68 en 14 pCt. te bedragen. Wat de vorm der reclame

betreft voelde men het meest voor reclame, die het normale

programmaschema niet doorkruist en de gelegenheid

laat het kijken naar reclame te vermijden. M.a.w.: men

wenst wel de lusten, niet de lasten.

Veel uit let rapport hebben wij uiteraard onvermeld

moeten laten. Wij hopen nochtans, dat het de lezer duide-

lijk is geworden, dat er voor velen uit de enquête te leren

valt. Programmaleiders kunnen nagaan, welke programma-

onderdelen het meest in de smaak vallen en welke niet;

voor- en tegenstanders van commerciële televisie kunnen
de opinie der televisiebezitters te weten komen en zij, die

erover denken een toestel aan te schaffen kunnen o.a. in

het rapport lezen, dat na de aanschaf meer kennissen hen,

zij het met andere oogmerken dan voorheen, eens – of

veel – zullen komen opzoeken. Z.

Blz.

Televisiekijkers,
door Drs. J. H. Zoon

…….
1015
Ingezonden stuk:

De weerslag van de kernenergie o

de tankvaart
Het Deltaplan;
door Ir. R. Verloren van Themaat

een blik in de nabije toekomst,
door’ W. L. de
Sr., met een naschrift van Drs. M. C. Verburg
1028

Vries

………………………………
1016,
Geld- en kapitaalmarkt,
doorDrs. J. C. Brezet

1028
De Nederlandse kartelbepalingen en die van de

E.E.G.,
door Mr. G. E. Kruseman
………..
1019
Notities:

Bijzondere’ rekening en Rijksmarken-schuld,
door
Perforeren, door Drs. Af. Dumoulin
……….
1018
Drs. B. Kastelein

………………………..
1023
Recente

publikaties

…………………….
1029
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,

B.

Sc’.,

Ps.

D………………………..
1026
Statistieken

……………………………
1030

AUTEUkSRECHT VOORBEHOUDEN.

1015

IN

Schrijver onderzoekt of de toepassing van kern-

energie kan bijdragen tot
een zekere stabilisatie

van de invoer van primaire energiebrinnen en

welke gevolgen dit zou hebben voor de ontwik-
keling van de tankvaart. Voor de periode 1955-

1965 wordt de ontwikkeling van het wereldolie-

vervoer ter zee, vergeleken met die van de. we-

reldtankervloot. Vervolgens wordt de ontwikkeling

van het wereldolievervoer ter zee nagegaan indien

men aanneemt dat het
Verenigd Koninkrijk,’ de

Verenigde Staten en de Euratom-landen de in-

voer (van primaire brandstoffen) na 1960 resp.

1963 zouden stabiliseren door toepassing van

kernenergie. Schrijver concludeert dat zelfs dan

het huidige tanl’erbouwprogramma
nog niet tot

overcapaciteit behoeft te leiden. Wel zal op lange-

re termijn de toenemingsdurve van het wereldolie-

vervoer een afzwalking te zien geven, zodat dan

enig beraad, t.a.v. het uitbreidingstempo van de

tankervloot geboden zal zijn.

Het Europese energievraagstuk.

Het grondstoffen- en voedselarme West-Europa i

steeds een goede klant van de koopvaardij geweest. Da’ar-

enboven hebben de krachtige
stijging
van de industriële

produktie, tezamen met een belangrijke bevolkings-

aanwas, na de tweede wereldoorlog de behoefte aan grond-

stoffen, w.o. niet in de laatste plûts energie in primaire

‘vorm, en ook aan voedsel opnieuw doen toenemen.

De import van. de primaire energiebron olie wordt

verzorgd door dë tankervloot en zo blijkt West-Europa

ook voor de tankvaart een goede klant te zijn. Kan dit

werelddeel doorgaan met het importeren van steeds toe-

nemende hoeveelheden energie? Dat is de vraag waar-

mede de heren Armand, Etzel en Giordani zich in het

bekende rapport onder de titel ,,A Target for Euratom”

hebben bezig gehouden.

Uit dit document blijkt, dat de behoefte aan primaire

energie van de zes landen van ,,Euratom”, uitgedrukt in

tonnen steenkooleenheden, in
1955
400 mln, ton bedroeg.

Hiervan moest 21 pCt. door invoer worden gedekt. Het

rapport neemt aan, dat de verhouding tussen behoefte

en binnenlandse produktie zich bij voortduring in ongun-

stige zin zal gaan wijzigen, zodat de invoer in 1960 27,5

pCt. van de behoefte zal uitmaken, welk
cijfer
in de jaren

1965,
1970 en
1975
zal,blijken te zijn gestegen tot resp.

32,2,
35,9
en 38,6 pCt.

Een steeds grotere invoer van primaire energie betekent

een enorme last voor de betalingsbalans van de ,,Eura-

tom”-landen, doch wellicht nog zwaarder weegt de om-

standigheid, dat de positie van deze landen uiterst kwets-

baar zal worden, omdat een zeer belangrijk gedeelte van

deze invoer bestaat uit aardoliè, afkomstig uit het in politiek

opzicht stéeds in onrust verkerende Midden Oosten. Mede

teneinde een te grote graad van afhankelijkheid te ver-

mijden, wordt thans allerwege studie gemaakt van de

mog’elijkheden, welke de toepassing van kernenergie kan


bieden. In dit verband
rijst
de vraag, of deze studie uit-

zicht kan bieden op een zekere stabilisatie van de invoer

van primaire energiebronnen. Onmiddellijk daaraan

gekoppeld, doet zich de vraag voor, welke repercussies

zulk een ontwikkeling zou hebben voor de tankvaart.

1016

De weerslag

van de

kernenergie’.

op de tankvaart

Een blik in de nabije tc’komst

‘Ontwikkeling van. de vraag
naar olie.

Enkele maanden geleden werd in ,,The Economist”

een artikel gepubliceerd, waarin o.a. werd gesteld, dat de

mate, waarin de vraag naar olie, speciaal zware olie, in

Europa in de jaren zestig zal stijgen, grotendeels zal af-

hangerl van de volgende factoren:

de mâte, waarin door. de regeringen medewerking

zal worden verleend bij de ontwikkeling van de kern-

energie;

de prestaties van de steenkolenmijnen, zowel op het

gebied van de produktie, als bij de verkoop van kolen

in concurrentie met die van olie, dit laatste mogelijk /

met medewerking van overheidszijde.

Hoewel deze twee factoren een aantal onzekerheden

bevatten, meende hetzelfde blad onlangs, dat de mogelijk-

heid bestaat, dat het Verenigd Koninkrijk na 1960 zijn

olie-import zal stabiliseren. Voorts werd gesteld, dat de

zes ,,Euratom’
4
-landen, wanneer zij hun thans bestaande

planneii op het gebied van de kernenergie kunnen ver-

wezenlijken, na 1963 tot een stabilisatie yan de olie-

invoer kunnen geraken. In het bovengenoemde rapport
,,A Target for Euratom” wordt het voor de ,,Euratom”-

landen mogelijk en ook nodig genoemd in
1965
deze

stabilisatiete bereiken.

Het is zeker niet onredelijk te veronderstellen, dat de

stijging van de
y
raag naar olie in Europa en de rest van’

het oostelijk halfrond over een paar
j
aar geringer zal

worden, juist op een tijdstip, waarop de wereldtankervloot

op een nieuwe topcapaciteit zal staan. Dit is te meer

waarschijnlijk, nu ‘het Verenigd Koninkrijk en de ,,Eura-

tom”-landen gezamenlijk 90 pCt. van het Westeuropese

olieverbruik op hun naam hebben staan. Het is op dit

aspect, dat ik in deze beschouwing wat nader zou willen

ingaan.

De ontwikkeling van de wereldtankerloot in de komende

jaren.

Alvorens een blik in de toekomst te werpen, is het van

belang na te gaan in hoeverre er een relatie bestaat tussen

vervoers- en vlootontwikkeling. Onderstaande cijfers, welke

wat betreft het vervoer werden ontleend aan het ,,Sta-

f

1

..

(Advertentie)

tistical

Yearbook” van de Verenigde Naties, terwijl de

vlootcijfers, welke het gemiddelde van de vlootsterkte bij

het begin en bij het eind van elk jaar weergeven, werden

berekend op basis

van gegevens van het U.S. ,,Depart-

ment of Commerce”, zijn in’dit verband zeer instructief.

TABEL L

Jaar

Wereldolievervoer ter zee
Wereldtankervloot

in mln,
toename
in 1.000
toename
tonnen
in
pCt,I

dwt.
in pCt.

210

i2,9

219
4 23,6
3
225
3
25,3
7

1948

……………..

255
13
27,3
8

1949

……………..
1950

……………..

285
,12
29,8
9
/

1951

…………….

295
4
32,7
10
‘1952

…………….
1953

… . ………..
/

1954

……………
315
.
7
36,0
10
1955

……………
360
14

,
39,0
8

Blijkens dezè cijfers vertoonden het wereldolieverv6er

en de wereldtankervloot gedurende de afgelopen jaren,

absoluut gezien, beide een geleidelijke
stijging,
doch het

verloop van de procentuele toename is bij het vervoer

minder gelijkmatig dan..bij de vloot. Het is echter inte-

ressant te constateren, dat zowel het vefvoer als, de vloot

gedurende de gèhele periode een gemiddelde jaarlijkse

stijging van 8 pCt. vertonen. Op basis van deze berekening

en onder het nodige voorbehoud, zou ik willen aannemen,

dat het vervoerscijfer in de komende tien jaar met ge-

middeld ca. 8 pCt. per jaar zal stijgen..

Met betrekking tot de tankertonnage zij opgemerkt,

dat in het begin van dit jaar volgens opgave van John 1.

Jaobs & Co. Ltd. ca. 30 mln. dwt. aan nieuwe schepen

in aanbouw en bestelling was; met behulp van deze bron

is het mogelijk de vermoedelijke vlootsterkte in de jaren

– 1960, 1963 en
1965
te berekenen. Hierbij is van belang enig

inzicht te verwerven in de vraag, welk gedeelte dezer
,

nieuwbouw voor vervanging en welk deel voor uitbreiding

is bestemd. Uit de in dit opzicht beschikbare bronnen

zou volgen, dat van de tankertonnage, welke wordt opge-

leverd in de periode1955-1960, 77 pCt. zal worden be-

stemd voor vlootuitbreiding en 23 pCt. vöor vervanging
van verouderde scheepsruimte. Daarna zal in het tijdvak

1960-1963 een vervangingspiek optreden en kan frien

voor dezè periode de percentages van de nieuwbouw voor
uitbreiding en vervanging stellen op resp. 51 en 49. Bij de

aan deze percentages ten- grondslag liggende becijfering

werd voor schepen, gebouvd onder normale omstandig

heden, een economische levensduur van 25 en voor oor-

logstonnage (T 2’s) van 20 jaar aangenomen.

Men komt op grond van deze cijfers tot een zeker

resultaat, dat men kan vergelijken met de omvang van de

wereldtankervloot, wanneer deze zou toenemen met de

gemiddelde jaarlijkse stijging van 8 pCt. uit de achter-

ons.liggende periode. Dit laatste is echter alleen gerecht-

vaardigd, indien daarbij tevens werd uitgegaan van een

evenredig voortgezette stijging van het olievervoer. In

het, onderstaande ‘vergelijkende cijferoverzicht is dit ook

gebeurd. –

TABEL 2,

1 ste veronderstelling 2de veronderstelling
Wereldolievervoer
ter zee

Wereldtankervloot

Wereldtankervloot
Jaar

op basis jaarlijkse

op basis jaarlijkse

opleveringen

toename van 8 pCI.

in mln, toename in 1.000 toename in 1.000 toename

tonnen

in pCI.

d,w.t.

in pCt.

d.w.t.

in pCt.

1955

360

39,0

39,0

47

51

47.
1960

530

58,9

57,3

.
1963 ,..

665

25

68,4

16

72,1

25

16

1

8
1965

, 770

69,2

779

Volgens deze theoretische berekening, wellçe wederom

het gemiddelde van de vlootomvang bij het bégin en het

einde van het betrokken jaar weergeeft, zou er in 1960

een tonnage-overschot zijn ter grootte van 58,9 minus

57,3 = 1,6 mln. dwt. Uiteraard kunnen zich vertragingen
in de opleveriiigen voordoen, zodat wellicht een vrij be-
langrijk aantal schepen, bestemd voor oplevering in bo-

vengenoemde jaren, eerst later gereed zal komen. Voorts

kon uiteraard nog geen rekening worden gehouden met

de tonnage, welke nog zal worden besteld en waarvan de

oplevering in de jaren na 1960 zal plaatsvinden. De vloot-

cijfers onder 1 voor de jaren 1963 en
1965
kunnen daarom

belangrijk hoger komen te liggen. Volgens bovenstaande
opstelling zou er echter nog ruimte zijn voor nieuwe op-

drachten, waarvan de realisatie na 1960 zou moeten

plaatsvinden, ni. voor 72,1 minus 68,4 = 3,7 mln. dwt.
en 77,9 minus 69,2 = 8,7 mln. dwt., resp. op te leveren

– in 1963 en 1965.

Stabilisatie van het wereldolievervoer
ter zee.

De hierboven weergegeven, betrekkelijk geringe, marges

maken het op het eerste gezicht waarschijnlijk, dat een –

• stabilisatie van het wereldolievervoer als gevolg van ‘de

tôepassing van kernenergie vôér
1965
of véér 1963,

ernstige repercussies zou kunnen hebben voor de thans

bestelde, zeer omvangrijke, tonnage aan nieuwe tanksche-‘

pen. Men kan zich afvragen, of de ontwikkeling van de

kernenergie in West-Europa in dit opzicht nog een invloed

van belang zou kunnen hebbèn.In de reeds eerder genoem-

de cijfers met betrekking tot de prognose van het wereld-
olievervoer ter zee was West-Europa als’ volgt begrepen:

TABEL 3.

1960

1

1963

1

1965

verenigd Koninkrijk’
………..
37 mIii. ton 43 mln, ton 48 mln, ton
,,Euratom”-Isnden
…………..
.64 mln, ton 74 mln, ton 82 mln, ton
Rest van West-Europa
………..
53 mln. ton 62 mln, ton 68 mln, ton

Wanneer men nu aanneemt, dat het Verenigd Koninkrijk

in 1960 de invoèr kan stabiliseren,” dan betekent dit, dat

in de jaren 1963 en 1965 resp. 6 en 11 mln. ton olie minder

naar dat land behoeft te worden vervoerd dan in boven-,

staand overzicht is aangegeven.

– Een eventuele stabilisatie van de olie-invoer in het

,,Euratom”-gebied in 1963 zou impliceren, dat het vervoer
naar deze landen in 1965 8 mln, ton minder zou bedragen.

1

/

1017

Wanneer nu de
cijfers
betreffende het wereldolievervoer

ter zee worden verminderd met de hierboven genoemde

hoeveelheden, die als gevolg van de stabilisaties in 1960

en 1963 niet worden ververd, dan ontstaat het volgende

beeld.

TABEL 4.

Iste veronderstelling

2de veronderstelling

Wereldolievervoer ter zee Wereldolievervoer ter zee
Jaar

(zonder stabilisatie)

(met stabilisatie)

in mln,

toename

in mln,

toename

tonnen

in pCt.

tonnen

in pCt.

1955
……………
360

360
47

1

47

1960
……………
530

530

1963
/
…………..

25

.665

659

24

1965
……………
770

16

751

14

,Hieruit blijkt, dat het wereldolievervoer ter zee in geval

ii in de jaren 1963en 1965 met 1, resp. 2 pCt. minder

zou
stijgen
dan in geval 1, hetgeen, gelet op de zeer grote

hoeveelhederi te vervoeren olie, geen ernstige repercussies

voor de wereldtankervloot zou hebben.

Men kan zich verder afvragen, of dit laatste mogelijk
wel het geval zou zijn, indien ook de Verenigde Staten,

die in de jaren 1960, 1963 en
1965
resp. ca.’ 79, 87 en 94

mln, ton olie zullen moeten importeren, tot een stabili-

satie van de import zouden overgaan. Een stabilisatie

in 1960 zou betekene, dat in 1963 en 1965 resp. 8 en 15

mln, ton olie minder naar dat lând behoeft te worden ver-

voerd, terwijl een stabilisatie in 1963 het vervoer met 7

mln, ton zou verminderen, zodat” bovenstaande tabel dan

het volgende beeld zou vertonen.

TABEL 5. –

late veronderstelling
2de veronderstelling

Wereldolievervoer ter zee
wereldolievervoer ter zee
Jaar
(zonder stabilisatie)
(met

stabilisatie)

in mln,
toename
I

in mln,
toename
I

tonnen
in pCt.
tonnen
in pCt.

360 360
47
47
530
530
25 23

1955

……………

665

651
16
13

1960

……………

770
atabil. V.S.

1963

……………

1960: 736
1965

……………

stabil.
v.s.
1963: 740
14

Blijkens deze opstelling zou ook een stabilisatie van de

olie-invoer in West-Europa en de Verenigde Staten te-

zamen, de wereldtankervloot nog niet voor ernstige moei-

lijkheden plaatsen.’

Slotbeschouwing.

Het blijkt, dat zelfs bij een tamelijk vrijmoedige ierS
onderstelling met betrekking tot de invloed in de nabije

toekomst van de toepassing van de kernenergie op het

olieverbruik, het huidie omvangrijke tankerbouwpro-

gramma nog niet tot overcapaciteit behoeft te leiden.

Toch lijkt het niet aan twijfel onderhevig, dat, op langere

termijn gezien, de toenemingscurve van het wereldolie-

vervoer ter zee een afzwakking te zien zal geven, waardoor

enig beraad, alvorens in een omvangrijk tankerbouwpro-
gramma te stappen, meer nodig zal zijn dan tot dusverre.

De tankvaartwereld zal zich hierdoor verplaatsen uit

de sfeer van ,,het onmogelijke is mogelijk” naar de sfeer

van het beraad. Ik geloof niet, dat dit een wezenlijke

achteruitgang zou betekenen. Integendeel!

‘s-Gravenhage.

W. L. DE VRIES.

/

Perforeren

Het aanial papieren dat in Nederland per

jaar in ordners opgebdrgen wordt is moeilijk

te bepalen, maar ongetwijfeld loopt dit aantal

in de miljarden. Alleen reeds de in
1955
door de

P.T.T. verzonden poststukken die voor opbergen

in aanmerking komen, omvatten enige honder-

den miljoenen. En het aantâl interne stukken

dat door bedrijven, handelshuizen enz. opge-

borgen wordt, is nog vele malen groter; we

denken bijv. aan werkorders, produktie- en

calculatiestaten, comptabele stukken en talrijke

andere paperassen. Een gevulde ordner bevat

ca. 500 papieren, en wanneer men wil nagaan

hoeveel stukken per jaar door het personeel

worden geperforeerd, dan kan het eenvoudige

sommetje ,,aantal ordners x 500″ dit leren.

De arbeidstijd die dit perforeren opeist is

niet gering. In vele bedrijven worden interne

stukken vooraf tegelijk geperforeerd en dit

geeft een grote
tijds-
en daarmede kostenbespa-

ring. Ook zijn de facturen van enige bedrijven

reeds vooraf bij de drukker geperforeerd. Maar

dit aantal is relatief klein. Om een indruk te

krijgen van de in perforeren opgesloten (verspil-

de) werktijd, zullen we het giroverkeer van de

Postcheque- en Girodienst bezien. Daar het

slechts gaat om een globale indruk, is veronder-

steld dat alle bij-, af- en stortingsstroken op-
geborgen worden en dat elke bijschrijving tot

2 perforeringen leidt (bij- en afstrook). Het.

voor de PC&GD bestemde deel en de saldo-

biljetten zijn buiten beschouwing gelaten.

Giroverkeer PC&GD 1955 a)

Te perforeren
(x 1.000)

(>5 1.000)
Stortingen
…………….
43.910

x 2 = 87.820 b)
Cheques
……………..
7.034

7.034
Overschrijvingen
……….
99.723

x
2 = 199.446 b)

294.300
Bron: ,,Statistisch Zakboek 1956″ van het C.B.S.
Bij- en stortingsstrook reap. bij- en afstrook.

Uit de tabel blijkt dan dat in 1955 alleen reeds

het giroverkeer ruim 294 miljoen voor perfo-

reren in aanmerking komende bescheiden pro-

duceerde. Nemen we nu aan dat dit perforeren

geschiedt door een speciale kracht, dat dus de

werkwijze ideaal is en er bijv. geen tijd verloren

gaat met opnemen en wegzetten van de perfo-

rator e.d.; dat per minuut 60 stroken geperfo-

reerd worden; dat voorts per week (netto) 40

uur gewerkt wordt en per jaar 49 weken;

dan heeft deze man ruim 40 jaar

nodig om de jaarproduktie aan girobiljetten

voor de rekeninghouders voor opbergen ge-

schikt te maken! Dit doet de vraag
rijzen,
of

het geen aanbeveling verdient de girostroken

tegelijk met het scheur-perforeren van een op-

berg-perforatie te voorzien. De drukkosten

zullen hierdoor nagenoeg niet hoger worden. En

hetzelfde geldt voor bankafrekeningen, facturen,

kwitanties en ook voor briefpapier. Ja, waarom

niet alle te gebruiken papieren bij de drukker

laten perforeren?
SittarI.

M. DUMOVLIN, cc. drs.

1018

Het Nederlandse bedrijfsleven heeft vast de

Mededelingsregelingen in Klein-Europa een non-

discriminatieregeling verwacht. Het wenst bepaal-

delijk geen verbodswetgeving. In de tekst van art.

85 van het Euromarkt-verdrag ligt non-discrimi-
natie besloten. Wat het tweede punt betreft, wijst

schrijver erop, dat Minister Erhard de enige is,

die precies weet wat
hij
in het warnet van twijfel

dat door art. 85 e.v. is gesponnen, wil vangen.

Deze Westduitse Minister zal al zijn invloed aan-

wenden om elke voorsprong, die het bedrijfsleven

in een land met een liberale kartelwetgeving zou

kunnen krijgen op de ondernemingen van een land

met een strikt kartelverbod, ongedaan te maken.

Het bedrijfsleven dient zich volgens schrijver over

de komende werkelijkheid geen illusies te maken,

want het valt niet te betwijfelen, dat het systeem

van de Duitse kartelwet met zijn verbodsbepalin-

gen ook voor Nederland zal gaan gelden.

De Nederlanilse

kartelbepalingen

en die

van de E.E.G.

Een verhouding tussen twee dingen kan men vanuit

verschillende ‘standplaatsen bezien. De enig juiste – van

boven af – is echter voor de mens onbereikbaar. Blijft dus

over: van links of van rechts; van de nationale of van

de Europese kant. De laatstbedoelde positie wordt, voor-

zover ik zien kan, inderdaad ingenomen door de heer

Spaak. Overigens wordt dit door niemand, of het zouden

onze Ministers moeten zijn, ook maar geprobeerd. In-

tegendeel, de leden-staten wensen slechts datgene als een

Europees belang te erkennen wat met het nationale belang

in overeenstemming is of wat dit althans op den duur be-

vorderen kan. Wij mensen van deze tijd zijn nu eenmaal

nog niet toe aan denken in ruimer territorial verband;

zelfs nationaal denken valt ons nog moeilijk. Het heeft

geen zin de feiten niooier voor te stellen’dan zij zijn; ja,

het is zelfs gevaarlijk om dat te doen. Zeker in de politiek

zoals deze bij het Euromarkt-verdrag ten slotte aan de orde

is.

Deze korte bespiegeling moge dienen ter motivering van

mijn standplaats bij de volgende beschouwingen. Die zal

in Nederland en uitsluitend in Nederland zijn. En wel

overal in Nederland waar het kartelprobleem in Europees

verband geen kwestie van algemeen-theoretische economi-

sche beginselen is, doch een zaak van praktisch economisch

belang, zoals dat geldt voor de fabrieken, werkplaatsen,
magazijnen en bureaus waar immers de feitelijke mede-

dinging bedreven en ondervonden en

waar de lusten ge-

md en de lasten gedragen worden. Indien ik vanuit dit

gezichtspunt iets wil zeggen over de verhbuding tussen de

Nederlandse en de Europese kartelbepalmgen, dan zal ik

echter eerst moeten aangeven hoe een Nederlandse fabri-

kant of distribuant in het algemeen staat tegenover con-

currentie en in het bijzonder tegenover internationale

concurrentie.

Het standpunt van de Nederlandse ondernemer t.a.v.

concurrentie.

Het antwoord op de eerste vraag is even duidelijk als

de kern van onze volksaard onmiskenbaar is. Wij zijn

individualisten tot en over de grens van eigengereidheid

en betweterigheid. Het ligt in onze natuur om, ongeacht

of het

om geestelijke of materiële vragen gaat, onze eigen

weg te bewandelen en wij zijn slechts dan bereid tot wer-

kelijke samenwerking indien wij ons gezamenlijk tegenôver

iets of iemand stellen. Met andere woorden: de concur-

rentie zit ons in het bloed. Dienoveeenkomstig hebben onze

kartels zelden of nooit betrekking op de wezenlijke punten

der mededinging, gelegen in de prijs en in de uitvoering

der artikelen. Wie het betwijfelt moge het Minister Zijlstra

vragen. Zijn onderzoek naar meer dan 100 prijsafspraken

tussen fabrikanten, heeft hij immers. voleindigd zonder in

één enkel geval in te grijpen, terwijl, blijkens zijn recente

verslag aan de Kamer, de meeste, zij het met wat modi-

ficaties, zijn blijven bestaan, omdat zij ,,eezi bedrjfs-

economisch verantwoorde concurrentie niet in de weg

bleken te staan”. Ook in het algemeen ligt dit niet anders.

Van alle bedrjfsregelinen
1)
kwam alleen het radiokartel
onder de bijl en dat nog wel in wezen op grond van mis-

bruik van…, concurrentie (met het middel der handels-

kortingen). Bij deze Nederlandse mentaliteit past de Neder-

landse Wet Economische Mededinging (afgezien van een
eventuele toepassing van art. 10, waarover later meer) als

een handschoen om een hand, omdat zij de bedrijfsregelin-

gen aanvaardt als een uitvloeisel van het beginsel van

contractvrjheid, zodat een
ingrijpen alleen gerechtvaardigd

is indien van die vrijheid een naar algemene maatstaven
ontoelaatbaar gebruik wordt gemaakt.

Ten aanzien van de concurrentie over de nationale gren-

zen heen ligt de zaak niet minder duidelijk. Ons volk is in

zijn handel en scheepvaart steeds, en meer dan enig ander,

internationaal gericht geweest. Onze meest directe eigen-

belangen zijn dus betrokken bij het verkrijgen van zo gelijk

mogelijke kansen in het buitenland voor onze ondernemin-

gen en voor onze waren. Onze eigen open-deur-politiek

was daarvan de voor een klein land enig mogelijke –

consequentie. Weliswaar heeft de ironie van het lot mede-

gebracht dat wij, eerst in de Benelux en thans door’ het

Euromarkt-verdrag, die deur tegenovei de wereld steeds

verder dicht trekken naarmate het Europese gebied waar-

voor zij openstaat groter wordt, doch dat betekent ”oor

ons niet méer dan een node en – naar wij hopen – tijdelijk

1)
Blijkens het laatste overzicht bedroeg dit aantal met in-
begrip van de regionale regelingen per 1 januari
1955:
1.837.

1019

aanvaarde omlegging van de weg die naar de herberg voert.

De herberg zelf blijft gelijk: een gelegenheid waar ieder

dezelfde kansen behoort te hebben op een bed en een

biefstuk ongeacht zijn nationaliteit. Vanuit dit standpunt

bezien is het duidelijk dat de Nederlandse bedrijven (in

het verband -dr internationale concurrentie zijn zij ge-

zamenlijk iderftiek met Nederland) van de mededingings-

regeling binnen klein-Europees verband hebben verwacht

en wat zij niet wensen.

De verwachtingen van
het Nederlandse bedrijfsleven
van de
mededingingsregeling in klein-Europa.

Verwacht hebben zij, behalve een slopen der economische

grensbarrières tussen de zes Staten: een non-discriminatie-

regeling. Dat wil zeggen: een stel bepalingen, waarin dui-

delijk wordt vastgelegd dat in geen van de partner-Staten

op welke wijze dan ook – en dus ook niet in de vorm van

kartels – onderscheid gemaakt zal worden naar gelang

van het land (van de zes) waar de onderneming gevestigd

is of waar de artikelen vandaan komen. Een simpel, typisch

Nederlands, verlangen. Wat Nederland echter niet hteft

verwacht en bepaaldelijk ook niet wenst is een aan onze

opvattingen vreemd harnas, waarbij ,,nur festgestelit wird

was man nicht tun darf; ob man etwui darf, werden wir

spliter sehen” (vrij naar Minister Erhard, de bouwer van

het ,,Gesetz gegen Wetbewerbsbeschrânkungen”).
De vraag, waar het in dit artikel om gaat, luidt dienten-

gevolge aldus: krijgt Nederland in het Euromarkt-verdrag
op.het stuk van mededingingsregeling wat het verwachtte

en/of datgene wat het niet wenst? Op deze gecompliceerde

vraag wil ik trachten een zo min mogelijk gecompliceerd

antwoord te geven. Dat wil zeggen: een antwoord dat

gebaseerd is op feiten en ervaringen en niet op theorie

en bespiegeling. Alvorens dat te dden is het echter nood-

zakelijk om het vraâgpunt wat nauwkeuriger te omschrij-

ven. –

De tekst van het tèn deze beslissende art.
85
van het

Euromarkt-verdrag luidt als volgt:

1. Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en ver-
boden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle
besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling
afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen de
leden-staten ongunstig kunnen bemvloeden en ertoe strekken
of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeen-
schappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en
met name die welke bestaan in:

het rechtstreeks of zijdelings .bepalen van de aan- of ver-
koopprijzen of van andere contractuele voorwaarden; het beperken (of controleren van de produktie, de afzet,
de technische ontwikkeling of de investeriiigen;
het verdelen van de nîarkten of van de voorzienings-
bronnen;,
het ten opzichte van handelspartners toepassen van onge-
lijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties; hun daar-
mede nadeel berokkenend bij de medediging;
e: hôt afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten
van de aanvaarding door handelspartners van bijkomende
prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsge-
bruik geen verband houden met het onderwerp van deze
overeenkomsten.

2. De krachtens dit ahikel verboden overeenkomsten of be-
sluiten zijn van rechtswege nietig.

3. De bepalingen’ van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten
toepassing worden verklaad –
– voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten
tussen ondernemingen,
– voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemers-
verenigingen en
– voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of
groep van gedragingen die bijdragen tot verbetering van

de produktieof van de verdeling der produkten of tot ver-
betering van de technische of economische vooruitgang,
mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende
voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder
nochtans aan de betrokken ondernemingen
beperkingen op te leggen welke voor het bereiken vân deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,
de mogelijkheid te geven,.voor een wezenlijk deel van
de betrokken produkten de mededinging uit te scha-
kelen.

In deze tekst ligt inderdaad de non-discriminatie besloten.

Het is immers onmiskenbaar dat een kartel, laat ik zeggen

in Luxemburg, dat direct of indirect ondernemingen, ge-

vestigd in of artikelen, afkomstig van één van de andere

vijf landen, weert of in hun activiteit resp. in de produktie

of verhandeling belemmert, tevens de handel tussen de

staten ongunstig beïi’v1oedt en dus reeds op die grond

wraakbaar is. ‘In zoverre beantwoordt dus dit in de aanhef

van art. 85 geïncorporeerde beginsel – dat wij ook in de

Benelux’ terugvinden – niet alleen aan de Nederlandse

wensen doch het houdt zich ook binnen de grenzen, die

aan een tractaat ter regeling van de verhouding tussen

soevereine ,staten aangelegd plegen te worden.

Verbods- versus. misbruikwetgeving.

Hoe verhoudt zich echter dij beginsel tot dat van de

Nederlandse wet? Hierover is tussen Minister en Tweede

Kamer ampel gedebatteerd met de tegenstelling: misbruik-

wetgeving —”verbodswetgeving tot uitgangspunt. Aan-

gezien beide partijen daarbij, naar het mij voorkomt,

langs elkaar heen gepraat hebben schijnt het nuttig om

vast te stellen waarom het bij deze tegenstelling eigenlijk

gaat. Ter verduidelijking hiervan een gefantaseerd voorbeeld

van verschillende stelsels van wetgeving:

Honden mogen niet doodgeschoten worden tenzij zij

blijken gevaar op te leveren (Nederland).

Honden worden doodgeschoten; dispensatie kan

echter worden gegeven voor trekhonden, schaaps-

honden en” geleide-honden (West-Duitsland).

Alle honden worden doodgeschoten indien zij gevaar
opleveren (Aanhef art.
85).

A. noemen wij een misbruikwetgeving, B. een verbods-

wetgeving. Deze termen zijn echter slecht gekozen; in

beide gevallen gaat het immers om een bescherming der

gemeenschap tegen ,schade1jke constructies en in beide

gevallen wordt daartegei opgetreden door middel van

verbodsbepalingen. Bovendien zou, indien, onze Miiiister

links en rechts de kartels ali z.i. in strijd met het algemeen

belang onverbindend zou verklaren en indien de Duitse

Minister met dispensaties zou strooien, de misbruik-

wetgeving in de praktijk rigoureuzer kunnen zijn dan de

verbodswetgeving. Het werkelijke criterium ligt dan ook

dâârin of de wet a ‘pri6ri dan wel a posteriori werkt het-

geen ook uitgedrukt kan worden in de tegenstelling tussen

een systeem waarbij alle kartels van een bepaalde
soort
door een (generiek) verbod getroffen worden en een systeem

waarbij kartels op grond van hun individuele strekking en

effect (en dus incidenteel) wraakbaar zijn. Eerstgenoemd
aprioristisch oftewel generiek beginsel komt ook in onze

Wet Economische Mededinging in art. 10 om de hoek

kijken; de Duitse wet gaat er echter consequent van uit

in haar ,,beginselverklaririg”, die als volgt luidt:

Vertrâge…. sind unwerksam soweit sie geeignet sind
die Erzeugung odei” die Marktverhâltnisse für den
Verkehr mit Waren oder gewerblichen Leistungen durch
Beschrankung des Wettbewerbs zu beeinflüssen.

1020

Deze omschrijving raakt immers het wezen

vanhet kartel als zodanig, zodat elk kartel er

door omvat wordt. In de aanhef van art. 85 is

dat echter niet het geval. Het staat immers a

priori niet vast of een bepaald kartel ,,zowel de

handel tussen de lid-Staten ongunstig beïn-

vloeden kan”
alsook
,,er toe strekt of tot ge-

volg heeft dat de mededinging binnen de ge-

meenschappelijke markt verhinderd, beperkt of

vervalst wordt”.

N.B. Het kleine woordje ,,en” in d6 tekst,

dat ik onderstreepte door er ,,zowel – alsook”

voor in de plaats te stellen is ten deze van emi-

nent belang omdat men met behulp van een

geforceerde interpretatie van het begrip ,,sttekken” aan

de tweede voorwaarde nog wel een generieke betekenis

zou kunnen hechten; bij de eerste eis is dat echter on-

mogelijk. Een prijsafspraak tussen Amsterdamse lood-
gieters kan dit ongunstige effect op de handel tussen de

lid-Staten bijv. pertinent niet hebben.

Samenvattend is het slechts van academisch belang of

men de aanhef van art. 85 als een misbruik- of als een

verbodswetgeving wil bestempelen. Waar het op aan komt

is, dat deze omschrijving krachtens de regelen ener objec-

tieve interpretatie slechts zou kunnen leiden tot verboden

per geval
en na
individuele toetsing
hetgeen dus in de kern

van de zaak overeenkomi met het Nederlandse stelsel.

Verder kan volgens een vaste regel van wetgeving een af-

wijking van een beginsel slechts aangenomen worden indien

van een dergelijke bedoeling onmiskenbaar blijkt. Bij de

woorden ,,en met name die welke bestaan in” waardoor

de aanhef met de enumerata a t/m e verbonden wordt

kan van een dergelijke onmiskenbaarheid bepaald niet

gesproken worden zodat elke objectieve interpretator –

mèt Minister Zijlstra – in deze opsomming niet anders

zien kan dan ,,voorbeelden” van kartels, die met het alge-
meen beginsel in strijd kunnen zijn, zodat bedrijfsregelin-

gen van andere aard geacht mogen worden daarop als
ieel géén inbreuk te maken.

Er schijnt dus geen wolkje aan de lucht te zijn. En toch

is deze lucht in werkelijkheid zwaar bewolkt. Het is name-

lijk, zoals ik in de aanvang van dit artikel reeds zeide, niet

zo dat de bouwers van dit tractaat de Europese eenheid

als doel voorop hebben gesteld; integendeel vormt deze

opzet nog niet meer dan een encadrering ,van nationale

belangen. In een dergelijk geval beslist bij de interpretatie

helaas niet de objectiviteit doch iets geheel anders, t.w. het

resp. belang der verschillende partners en hun resp. macht

om datgene, waarbij zij belang hebben, in het internationale

verband door te drukken. Vanuit dit ,,reëel politieke”

standpunt bezien kan natuûrljk uit een duistere bus als

art. 85 al het mogelijke te voorschijn getoverd worden.

Wât dat zal zijn wordt duidelijk indien men beseft dat er

één man in Klein-Europa is, die in het komende politieke

spel van interpretatieve- en uitvoeringsbepalingen een

grote invloed zal doen gelden en die invloed zal aan-

wenden om
elke
voorsprong, die het bedrijfsleven in een

land met een liberale kartelwetgeving langs deze weg zou

kunnen krijgen op de ondernemingen van een land met

een strikt kartelverbod, ongedaan te maken. Deze man is

Minister Erhard, de enige die precies wéet wat hij in het

warnet van twijfel, dat door art. 85 e,v. is gesponnen,

vangen wil.

(Advertentie)

De Duitse interpretatie van art. 85.

Dit plan Erhard heeft zich in twée etappes ontwikkeld.

In eerste instantie ging het om het beginsel van de ,,Markt-

wirtschaft”, dat een zo groot mogelijke vrijheid van han-

delen voor de individuele onderneming eist zowel bij de
interne bedrijfsvoering (met inbegrip van de regeling èn

de beloning van de arbeid) als bij de externe bedrijfspoli- -,

tiek, zodat de richting van deze laatste door geen collec-

tieve actie in de bedrijfstak beperkt of beïnvloed mag wor-

den
2)
.
Toen echter hét Euromarkt-verdrag aan de kim ,

verrees zag hij aankomen dat zijn straffe kartelbeginselen

in een internationaal kader ten nadele van Duitsland zouden

kunnen uitwerken, voor zover buitenlandse ondernemingen

datgene in beginsel zouden mogen doën wat in zijn land –
slechts bij uitzondering toegestaan wordt. Hoe hij deze

moeilijk verenigbare doeleinden toch op één noemer
wist te krijgen zonder de financiële verkiezingssteun

der groot-industrie in de waagschaal te stellen zou de pen

van éen groot romanschrij ver waard zijn. Binnen het kader

van dit artikel mdet ik helaas volstaan met de constatering

dat, al rammelt volgens het Kamerlid, Mr. H. F. van Leeu-

wen, de tekst van art.
85
e.v. als een boerenkar op een slech-

te landweg – een omschrijving die overigens past voor de

meeste produkten van de Franse begaafdheid om de meest

principiële tegenstellingen et een redactie schijnbaar te

overbruggen – hij juist daardoor de mogelijkheid aan de

Duitse kotsier biedt om die kar te laten hobbelen naar

het doel dat hij voor ogen heeft: het opleggen van zijn

kartelopvattingen aan alle partners, ook al verwerpen deze,

zoals Nederland, die principieel in hun eigen wetgeving.

Daarmede kan drie jaar gemoeid zijn, de termijn waar

binnen voor het vaststellen der uitvoermgsbepalingen alge-

mene overeenstemming nodig is; na afloop daarvan kafi
een besluit echter niet meer door de Benelux alleen, laat
staan door Nederlanl, worden tegengehouden.

Intussen werpen de gebeurtenissen hun schaduw reeds –

vooruit. Ja, in Duitsland 16x3pt men er al op vooruit. Men

kan daar namelijk van elke deskundige de opvatting ver-

nemen dat in art. 85 e.v. het systeem van de Duitse kartel-

wet met zijn verbod van de kartels als zodanig reeds aan-
vaard is. Ja, niemand minder dan Dr. Günther, hoofd van

het Duitse Kartelreferat en rechterhand van de Minister

op dit gebied, gaat in een artikel in ,,Wirtschaft und Wett-

bewerb” 1957, blz. 278 van deze opvatting uit. Hij ver-

dedigt daar ni. de stelling, dat de beginselen van art. 85

2)
Het Nederlandse bedrijfsleven zou, indien zijn opinie
onderzocht zou worden, waarschijnlijk voor dit laatste ook
opteren, indien het tevens van het eerste verzekerd ware. Voor
– zolang dat been hier echter afgezaagd blijft geeft het er de voor-keur aan om althans het andere naar verkiezing te kunnen blijven.
gebruiken.
OF BR 1 TAIN

VOOR HERENSCHOENEN

VAN STANDING

oHAMPTok
NADEIN

BATA INTERNATIONAL
ENGLAND

AMSTERDAM
– KALVERSTAAT

1021

in afwachting van hun nadere uitwerking niet slechts een

richtlijn voor de leden-staten betekenen doch de burgers
dier staten onmiddellijk na de ratificatie van het verdrag

rechtstreeks binden. Deze stelling is in Sociaal-Economische

Wetgeving van juli-augustui
1957
bestreden .door Mr. P.

Verloren van Themaat. Ik wil mij in dit debat niet mengen.

Het is m.i. immers veel belangrijker om vast te stellen wat

het artikel van Dr. Günther impliceert. Dit lijkt mij

onmiskenbaar. Zijn stelling, dat art. 85 reeds thans de

burgers der leden-staten bindt en dat dus de ,,betref-

fende” kartels reeds dadelijk, ongeacht de uitvoerings-

regelingen, nietig zijn, ware namelijk zinloos indien voor-
alsnog zou moeten worden afgewacht of
bepaalde
bedrijfs-

regelingen ongeldig zullen worden verklaard op grond

van de toètsing aan de algemene beginselen van art.

85.
Dr. Günther is echter veel te bekwaam voor zinneloze
beschouwingen. Integendeel geeft hij hier – onmiskenbaar

met ,,his Master’s voice” – de Duitse interpretatie van de
zgn. voorbeelden a t/m e. Deze zijn voor hem geenszins
voorbeelden doch integendeel kartelvormen, die
als zo-

danig
– door te behoren tot een bepaalde soort – in

strijd zijn met de eerder omschreven beginselen. Hij leest
dus ,,met name” alsof er stond ,,welke ongunstige invloed

op het handeisverkeer tussen de
,
leden-staten en op de vrije

concurrentie over de grenzen uitgeoefend
wordt
door de

volgende, mét name
genoemde kartelvormen, t.w. a) enz.”.

Anders en duidelijker gezegd: hier is het Duitse standpunt
weergegeven, dat in de rubrieken a t/m e een 5-tal generieke

verboden zijn neergelegd en dat dus alle kartels van de

daarin omschreven soorten als zodanig en ongeacht hun

strekking. of effect ongeldig zijn.. ja reeds dadelijk nietig

zijn voor zover art. 85, zoals Dr. Günther stelt, direct na

het in werking treden van het verdrag de burgers zou binden

Wat Dr. Günther dus propageert is de verbodswetgeving

in optima forma, zij het van een iets geringere uitgestrekt-

heid dan in Duitsland. En voor deze stelling kan hij no

argumenten aanvoeren ook. Buy, dat men in een wet geen

voorbeelden opneemt en dat dus met de rubrieken a t/m e

iets anders bedoeld moet zij?is (i.e. :bindende richtlijnen).

En verder dat lid 3 van art. 85 de mogelijkheidbiedt voor

erkenning van bepaalde kartels, wat geen zin zöu hebben

indien er geen bepaalde soorten kartels
om te beginnen

verboden waren. Weliswaar zouden naar objectief recht

deze argumenten tegenover de duidelijke redactie van de

principiële aanhef van art. 85 niet baten, doch deze zaak

zal niet beslist worden met de weegschaal van objectief

recht ‘doch met een die doorslaat onder de gewichten van

macht en belang. Over drie jaar zou het er dan ook om gaan

of tenminste één van de grote landen het Duitse streven

de voet dwars zou zetten (hetgeen mij uiterst onwaarschijn-

lijk voorkomt).

Het in dezen door Nederland te volgen beleid.

Intussen geloof ik dat het niet zo ver zal komen doch

dat men vöôr de afloop der drie jaar het wel op een ak-

koordje zal gooien. De duidelijkste aanwijzing in die zin

is verstrekt door onze eigen Regering. In de Memorie van

Antwoord staat immers de volgende merkwaardige passage:

,In verband met de vereisten van artikel 87, tweede lid,
sub b – te weten doeltreffendheid van het toezicht en eenvoud
van de administratieve controle – zal zoveel mogelijk ver-
meden moeten worden dat
afzonderlijke
mededingingsrege-lingen aan de beginselen van art. 85 moeten worden getoetst”.

Hier wordt dus het Nederlandse beginsel ener incidentele

verbodswetgeving vierkant verloochend; bij een methode

11

van toetsing aan de hand van algemene richtlijnen kan

immers slechts met de uiterlijke vorm en opbouw van de
kartels en niet met de individuele strekking en het effect

rekening worden gehouden. Kennelijk tracht Minister

Zijlstra, de .Nederlandse onmacht beseffende, een uitweg

uit de impasse te vinden, die alsnog onderhandeling moge-

lijk maakt over de vraag, welke kartels als zonder meer

gevaarlijk moeten worden aangemerkt en welke als in be-

ginsel ongevaarlijk voolalsnog met rust gelaten kunnen

worden. Deze mengeling van ,,generiek” en ,,incidenteél”

kan zich ook bij ons ontwikkelen nu onze Wet (in art. 10

e.v.) de mogelijkheid opent om bepaalde soorten van

kartels te verbieden. Een dergelijke compromis-wetgeving
is en blijft m.i. strijdig met de Nederlandse opvattingen en

met het Nederlands belang. Rekening houdende met de

harde feiten waarvoor wij ook bij andere, nog ernstiger,

aspecten van het verdrag komen te staan, vormt een der-

gelijke tussenoplossing echter waarschijnlijk het minste

kwaad. Wel is het te hopen dat onze Regering deze koe-

handel zal drijven zoals een werkelijke Nederlandse koe-

handelaar dat pleegt te doen, d.w.z. in de vorm die de

Amerikaan ,,hard-bargaining” noemt. De, mogelijkheid

hiertoe bestaat. Bij dit loven en bieden kunnen imners

tevens andere aspecten van de koe in het geding gebracht

worden, zoals
bijv.
de vraag, welke kartels als van ,inter-

nationale aard” zullen worden beschouwd; tevens gaat

het om de niet minder belangrijke kwestie, of de beslissingen

op dit gebied vallen onder de nationale of de Europese

competentie.

Het is inderdaad een troost, dat dezelfde verwardheid en

vaagheid der verdragsbepalingen, die Nederlandin eerste

instantie in een kwade hoek hebben gedreven, in tweede

instantie de
mogelijkheid
bieden om zich in die hoek nog

te verdedigen. Een tweede geruststelling ligt in de toezeg-

ging der Regering om bij de uitwerking van het verdrag de

Kamers te betrekken. Hierdoor kan althans belet worden
dat de overhaasting en oppervlakkigheid, die op dit trak-

taat hun stempel drukken, nog verder ten nadele van ons

land uitwerken. Van nog groter belang ware echter indien

•bij de uitwerking van de verdragsbepalingen ook het be-

drijfsleven zou worden geraadpleegd en waar mogelijk

ingeschakeld. Vooralsnog is de Regering immers onmachtig

gebleken om de Nederlandse beginselen hoog te houden en

de belangen van ons land voldoende te verdedigen. In het

algemeen kan zij zich daarbij inderdaad beroepen op de

dwangpositie waarin Nederland, als gevolg van zijn pionier-

schap op het gebied van de slechting van handelsbarrières,

zich in dit geval geplaatst zag. Bij de onderhandelingen over

de kartelbepalingen hebben echter darnaast ook een gebrek

aan doorzicht in de bedoelingen der wederpartij en een

gebrek aan inzicht in de werkelijke Nederlandse belangen

een ongunstige factor van betekenis gevormd. Dit kan bij

de verdere ontwikkeling vermeden worden indien een vol-

doend beroep wordt jedaan op de organisaties van indus-

trie en liandel waar men, wetende dat in die kringen de

lasten gedragen zullen moeten worden, deze problematiek

aan de hand van de werkelijkheid heeft doordacht.

Niettemin zal’het bedrijfsleven m.i.,
,
goed doen om zich

over de komende werkelijkheid geen illusies te maken.

Het valt immers niet te betwijfelen dat binnen een afzien-

bare termijn en met beperkingen en begrenzingen van

vooralsnog niet vaststaande reikwijdte het systeem van
de Duitse kartelwet ook voor Nederland zal gelden. Un

homme averti en vaut deux.

Amsterdam,

Mr. G. E. KRUSEMAN.

Q22

Sedert ultimo april 1957 is de zgn. bijzondere

rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank
nagenoeg uitgeput.
Schrijver gaat
na, waar het

geaccumuleerde saldo van deze rekening in de loop

der jaren is ,,gebleven”. Het gaat hier om en.

f. 3,15 mrd door Nederland onder de verzamel-
naam ,,Marshall.hulp” ontvangen Amerikaanse

dollarschenkingen. Tevens onderzoekt schrijyer,

in hoeverre de
bijzondere rekening is gebruikt

voor aflossing van de in 1947 door het Rijk van

de Centrale Bank overgenomen Rijksmarken-

schuld, groot ca. f. 6 mrd. Het blijkt, dat niet

meer dan 25 pCt. van de tegenwaardegelden voor

laatstgenoemd doel is gebruikt. Belangrijker dan
de bron van de aflossing
is evenwel de totale ver-

mindering van de R.M.-schuld met ca. f. 3 mrd.

Schrijver concludeert, dat
de betekenis van de

R.M.-schuld niet moet worden overschat, omdat

deze niet meer is dan
een onderdeel
van de to-

tale schuidpositie van het
Rijk.

Bijzondere rekening

en

Rij ksmarken – schuld

Onder de turbulente monetaire en financiële ontwikke-

lingen der laatste maanden is een gebeurtenis vrijwel schuil

gegaan, welke op zichzelf belangwekkend genoeg is om

er nog eens de aandacht op te vestigen. Bedoeld wordt het
(nagenoeg) uitputten van de zgn. bijzondere rekening van

het Rijk bij De Nederlandsche Banic (ook wel genoemd

speciale rekening en local currency- of tegenwaardereke-
ning). Na de overboeking van f.
150
mln, per ultimo april
1957 werd, blijkens de weekstaat van De Nederlandsche

Bank van 29 juli jl., een bedrag van ca. f. 213,5 mln, naar

de gewone rekening van het Rijk overgemaakt, waarna

het saldo van de bijzondere rekening nog slechts f. 16,7

mln. bedroeg.

In dit stadium lijkt het de moeite waard eens na te gaan

waar het geaccumuleerde saldo van deze rekening in de

loop der jaren ,,gebleven” is. Het gaat hier’om het aan-

zienlijke bedrag van ca. f. 3,15 mrd, aangevende het glo-

bale totaal van de door Nederland onder de verzamelnaarii

,Marsliall-hulp” ontvangen Amerikaanse dollarschen-

kingen
1).
Bij het volgen van het verloop der bijzondere
rekening zal daarbij tevens een andere, eveneens op de
weekstaten van De Nederlandsche Bank paraisserende
post worden betrokken, nl. de uit de overeenkomst van

26 februari 1947 voortvloeiende schuld van het Rijk aan

De Nederlandsche Bank, de zgn. R(ijks)M(arken)-schuld,

voorkomende onder de hoofden: Schatkistpapier overge-

nomen van de Staat en Boekvordering op de Staat. Er zijn

verschillende redenen om deze grootheden te koppelen:
1. de beide posten, bijzondere rekening en R.M.-chu1d,

zijn in zekere zin elkaars tegenhangers: de eerste geeft

aan ,,de
heilzame
werking…. die. de Amerikaanse

hulpverlening op het Nederlandse monetaire bestel

heeft uitgeoefend”
2),
naast of tegenover de R.M.-

schuld, die ,,de
heilloze
monetaire gevolgen van de

Duitse bezetting”
2)
illustreert;

Het bedrag ad f. 3,15 mrd. is verkregen door op de totaal
ontvangen hulp het leninggedeelte (dat rechtstreeks ten goede
is gekomen aan de gewone rekening), benevens enkele andere posten, zoals o.a. doorgegeven trekkingsrechten, in mindering
te brengen; zie hiervoor het verslag van De Nederlandsche
Bank over 1956, blz. 168, tabel 73.
Jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1952, blz. 67.

in de overeenkomst van 2 juli 1948, gesloten tussen de

Nederlandse en Amerikaanse Regeringen, wordt spe-

ciale aandacht besteed aan het gebruik van de bijzondere

rekening, voor de aflossing van schuld, o.a. bij de

Centrale Bank (art. IV, 6c)
3);

de president van De Neder1andche Bank wijst in het

Bankverslag van 1952 nog eens extra op de wenselijkheid

de beide posten tegen elkaar weg te schrappen, geheel

in overeenstemming dus met de zojuist onder (2) ge-

noemde bepaling uit de overeenkomst van 1948.

Voor de hand ligt dan ook tevens, de vraag nader te

onderzoeken, in hoeverre aan de genoemde wens – het

gebruiken van de bijzondere rekening voor aflossing van

de R.M.-schuld – is tegemoet gekomen. Alvorens daartoe

over te gaan
lijkt
het echter nuttig eerst stil te staan bij de

wijze van ontstaan der beide posten.

De Rijksmarkenschuld.

Deze kwam tot stand bij de overeenkomst van 26

februari 1947
4),
gesloten tussen De Nederlandsche Bank
en het Ministerie van Financiën. Overeengekomen werd

de overname door het Rijk van het Rijksmarkenbezit van
De Nederlandsche Bank, groot ca. R.M. 6 mrd. Rekening

houdende met de koers van omrekening en na verschillende

voorzieningen, waarop hier ter plaatse niet nader behoeft
te worden ingegaan, ontstond een vordering van de Bank

op het Rijk van f. 4.086,6 mln. Voorshands bleef het Rijk

hiervan schuldig f. 1.500 mln., in de balans van De Neder-

landsche Bank op te nemen onder het hoofd: Boekvorde-
ring op de Staat. Van het resterende werd een bedrag van

nominaal f. 2.100 mlii. met schatkistpapier betaald; dit

werd de post: Schatkistpapier overgenomen van de Staat.

Het nog overblijvende gedeelte, zijnde f. 516 mln., werd

voldaan uit de gewone rekening van het Rijk, die hiermede

dus een flinke aderlating onderging. Voor dit gedeelte werd

het Rijk echter gerechtigd, wanneer de kaspositie dit

noodzakelijk mocht maken, v66r 31 december 1950 recht-

streeks schatkistpapier bij de Bank onder te brengen (dit

Zie voor deze overeenkomst: Herwonnen Welvaart, uit-

gave van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1954.
Voor de volledige tekst: zie verslag van De Nederlandsche
Bank over 1946, blz. 76.

1023

VA

is inderdaad gebeurd, in wel bij
1
het scheiden van de markt,

ni. op 28 december’1950 voor een bedrag van f. 300 mln.).

De overeenkomst trad met terugwerzende kracht vanaf

31 december 1946 in werking, zodat op de balans van De

Nederlandsche Bank per die datum voor het eerst de

posten verschijnen:

Schatkistpapier overgenomen van de Staat: f. 2.100 mln.

Boekvordering op de Staat: f. 1.500 mln.

De overeenkomst werd op 1juli1952 nog aangevuld
5);

in verband met het afgeven van papier uit deze portefeuille

door de Bank op de open markt kreeg het Rijk wederom

het recht rechtstreeks papier bij de Bank onder te brengen

(ook hiervan is gebruik gemaakt; in juli 1952 werd f. 220

mln. direct door de Bank overgenomen).

De bijzondere rekening.

Deze dankt haar onstaan aan de wijze waarop de Ameri-

kaanse hulpverlening aan ons land werd geregeld; dit is

te vinden in de ,,Overeenkomst tot Economische Samen-

werking tussen de Rgeringen van het Koninkrijk der

Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika”
6)
en

wel in art. IV, 2. Hierbij werd bepaald dat de Nederlandse

Regering bij de Centrale Bank een speciale rekening zou

openen, waarop de tegenwaarde diende te worden gestort

van de Amerikaanse dollarschenkingen. Naast de firian-

ciering van enkele bijzondëre ôbjecten (kosten van de

.E.C.A.-missie, transportkosten op reliefgoederen e.d.)

* mocht op het
overblijvende
saldo door het Rijk slechts

worden getrokken na toestemming van de Amerikaanse

autoriteiten. Bij voorstellen, hiertoe gedaan door de Neder-

landse Regering zou rekening worden gehouden, volgens
i
ar
t. IV, 6 van de overeenkomst, met ,,de behoefte tot be-

rdering of handhaving van interne monetaire en finan-
ciële stabilisatie in Nederland en (tot) het stimuleren van

produktieve bedrijvigheid en van de internationale handel”,

waarbij dan onder c. nog speciaal wordt genoemd: ,,doel-

treffende vermindering van de nationale schuld, in het
– bijzonder schuld ondergebracht bij de centrale bank of

• -andere bankinstellingen”.

In’
tabel 1 zal nu eerst worden nagegaan, aan de hand

van de weekstaten van De Nederlandsche Bank, het verloop

van de posten: Schatkistpapier overgenomen, Boekvorde-

ring, ‘s
Rijks
saldo gewone rekening en ‘s Rijks saldo op

de
bijzondere
rekening.

Voor de tekst: zie verslag van De Nederlandsche Bank
over
1952, blz. 169.
Zie: Herwonnen Welvaart,
blz. 198
e.v.

TABEL 1

Datum

Schatkistpa-
pier 0′:e-
Boekvorde-
ring

‘s Rijks
Schatkist

gewone reke-
bijzondere
kenmg
I

rekening
(x f.
1.000)
31.12-46


2.100.000
.1.500.000
741.100

31-12-47
.

.


2.000.000
a)
id.
.712.500

31-12-48
.


1.800.000
b)
id.
112.100
188.449
31-12-49


1.750.000 c)
id.
549.242 610.417
d)
13- 3-50

1.350.000

e)
id.
521.963
520.900
31-12-50


1.650.000
f)
id.
218.145
1.318.117
g)
22- 1-51
1.500.000
h)
id.
185.780
1.347.624
31-12-51
..,
1.500.000
id.
150.900
1.692.110
i)
11- 2-52

1.350.000 j)
id.
194.387

/
1.692.110
7- 4-52
800.000
k)
1.300.000
k)
349.200
1.054.045
k)
31-12-52 151.300
1)

id.
881.817 1.154.694 m)
17- 4-53

n)
id.
1.125.186
1.176.844
1- 6-53
300.000
o)
1.000.000
o)
942.293
1.195.963
31-12-53

516.600’p)
700.000
p)
944.171
1.001.819
q)
31-12-54
,,
360.100
r)
300.000
s)
497.874
649.704
t)
12- 4-55
500.800
u)
id.
694.973
609.981
31-12-55
.,
322.300
u)
.
200.000
v)
442.393
490.412
w)
2- 7-56
460.000
x)
id.

74.714
419.000
31-12-56
id. id.
251.986
367.741
y)
6- 5-57

…..

,,,
id. id.
debet 22.651
217.740
z)
28- 7-57
itt.
id.
debet 72.349
16.759
za)

In 1947 werd f.100 mln. ichatkiatpapier afgelost uit de gewone rekening.
In 1948 werd f. 200
Inl949werdf. 50
In 1949 werd f. 240 mln. overgeboekt van de bijzondere naar de gewone
rekening, ter financiering van ,,wederopbouwprojecten opgenomen in de
begroting 1948″.
Afgelost uit de gewone rekening f. 150 mln. op 16 januari en f. 250 mln.
op 13 maart.
Rechtstreeks ondergebracht door het Rijk bij De Nederlandsche Bank,
op grond van de overeenkomst van 26 februari 1947 art. ii, f. 300 mln. schat-
kistpapier (deze mogelijkheid liep op 31 december 1950 af).
Gedurende 1950 werd f. 583,1 mln. overgeboekt van de bijzondere
naar de gewone rekening.


Van de f. 300 min, genoemd onder f wordt de helft weer afgelost.
1) Gedurende 1951 werd f. 203 mln, overgemaakt van de
bijzondere
naar
de gewone rekening. Aflossing van het restant ad f. 150 mln, van het op 28 december 1950 bij
de Bank ondergebrachte schatkistpapier, uit gewone rekening.
Afgelost uit de bijzondere rekening: f. 550 mln. schatkistpapier, f. 200
mln., boekvordering.
1) Vermindering door afgiften door De Nederlandsche Bank op de open
markt.
In 1952 totaal overgeboekt van
bijzondere
naar gewone rekening:
f. 77,1 mln.
Vermindering door afgifte door De -Nederlandsche Bank op de open
markt.


f. 300 mln. boekvordering omgezet in schatkistpapier. f. 300 mln. boekvordering omgezet in schatkistpapier.
In 1953 werd f. 221 mln. overgeboekt van de
bijzondere
naar de gewone
rekening.
Daling als gevolg van koop en verkoop door de Bank op de open markt. –
In 1954 werd f. 400 mln. boekschuld afgelost uit de gewone rekening. In 1954 werd f. 427,9 mln. overgeboekt van de
bijzondere
naar de ge-
wone rekening.
Steunaankopen en verkopen ten bate van het bankwezen; voor de tech-
niek hiervan zie verslag van De Nederlandsche Bank over 1955, blz. 117.
In december 1955 werd de boekschuld verminderd met f. 100 mln. ,met
,,middelen welke geacht kunnen worden te zijn ontleend aan de tegenwaarde-
rekening” (verslag van de Nederlandsche Bank over 1955, blz. 110), hoewel
deze f: 100 mln, in het verslag 1956 niet zijn medegeteld bij de rechtstreeks uit de
bijzondere rekening afgeloste R.M.-schuld. Dit wordt derhalve voorlopig
beschouwd als een aflossing uit gewone rekening.
In 1955 werd f. 153 mln, overgemaakt van de bijzondere naar de gewone
rekening.
Rechtstreeks bij De Nederlandsche Bank ondergebracht, op grond van
de aanvullende overeenkomst van 1 juli 1952, het maximaal toegelaten bedrag
van f. 220 mln.
In 1956: f. 122,7 mln, van de bijzondere naar de gewone rekening.
Overboeking van f. 150 mln, van de bijzondere naar de gewone rekening.
za
) Overboeking van f. 213,5 mln, van de bijzondere naar de gewone
rekening.

Samengevat blijkt ten aanzien van de bijzondere rekening

het volgende verloop:

TABEL 2.

Overgeboekt naar gewone rekening in:

240
1949

……………………………..

1950

………………………….
583,1
203
1952

…………………………….
77,1
221
1954 ……………………………..
427,9

..
1951

……………………………..

1953

……………………………..

19551 ………………

I

…………

1.
153,4

..

1956

……………………………
122,7

..

1957

……………………………
..363,5
..

Totaal naar gewone rekening … ………
2.391,7


Afgelost op R.M.-schuld in 1952
750
..

Totaal’

………………………….
3.141,7

Thans de vraag: waar zijn nu deze naar de gewone reke-

ning overgeboekte miljoenen gebleven; m.a.w. waar zijn ze

voor gebruikt? Bij de beantwoording van deze vraag doen

zich echter enkele moeilijkheden voor. In de eerste plaats

was’ het systeem v66r 1951 zo dat die bedragen naar de

gewone rekening werden overgeboekt, waarover overeen-

stemming was bereikt met de Amerikaanse autoriteiten;

niet vermeld wordt hoeveel van deze bedragen (resp.

f. 240 en f. 583,1 mln.) in deze jaren ook in feite werd

uitgegeven. Vanaf 1951 werden slechts gelden overgeboekt

,,naarmate
zulks
voor de financiering van goedgekeurde

projecten nodig was”. Aangenomen mag worden dat hier

mede wordt bedoeld: naarmate de projecten werdeit uit-

gevoerd en de betalingen door het Rijk plaatsvonden. Een

andere moeilijkheid is nu dat voor
1951,
1952
en
1953

wel wordt vermeld welke bedragen zijn overgeboekt, en

– als de zojuist geopperde veronderstelling juist is —

globaal zijn uitgegeven voor de goedgekerde en ,,uitge-

voerde” projecten, doch niet welke projecten dat zijn ge-

1024

weest. Zo blijft slechts de mogelijkheid over een zekere

specificatie te geven van de in 1954 t/m 1956 gedane uit-

gavn. Deze luidt als volgt:

TABEL 3.

1954

1
1955

1

1956

(in mln. gld.) Herstel oorlogsschade en enkele andere doel-
19,3
14
Herstel watersnoodschade

……………..
205
70

einden

…………………………….89,4

110
39,9
94,5
Militaire

uitgaven

………………………
Diverse economische projecten

………….
23,5

24,2
14,2

Totaal’

………………………………
427,9
153,4
122,7

Aangenomen moet worden, dat de gelden inderdaad in

overeenstemming met de in tabel 4 aangegeven doeleinden

zijn besteed, en wel oi
1
n de eenvoudige reden dat nergens is

gebleken van toesteniming om hiervan af te wijken. Schijn-

baar in strijd hiermee zijn de overboekingen ad resp.

f: 150 mln, en f.
213:5
mln. die in 1957 zijn gedan, en welke

kennelijk ten doel hadden bij een nagenoeg lege Schatkist

toch de lopende betalingen van het Rijk mogelijk te

maken (met name de kwartaalbetalin gen aan de gemeenten).

Het is voorbarig hieruit de conclusie te trekken dat tegen-

waardegelden voor andere dan de overeengekomen doel-

einden zijn gebruikt. Immers, naarmate de goedgekeurde –

projecten worden uitgevoerd, doen zich de betalingsver-

plichtingen voor. Tussen de betalingen en de overboekingen

van de bijzondere naar de gewone rekening behoeft geen

syrichronisatie te bestaan; deze zal er in het algemeen ook

niet zijn. Het is dus heel goed mogelijk dat bepaalde uit-
gaven werden ,,voorgeschoten” uit de gewone rekening,

waarna van tijd tot tijd door middel van overboekingen

werd ,,afgerekend” mët de bijzondere rekening. Het is dan

begrijpelijk dat men zih in een dergelijk geval bij een lege

Schatkist heeft gehaast ,,af te rekenen”. –

Ook het omgekeerde is – in theorie althans – mogelijk,

nl. dat met overboekingen wordt geanticipeerd op .nog,

komende betalingen voor goedgekeurde projecten. Of het

toelaatbaar is – gezien de hiervoor bestaande overeen-

komsten – dat op deze wijze uit de bijzondere rekening

wdrdt ,,geleend” voor andere betalingsdoeleinden, en of
dit in feite is gebeurd, onttrekt zich aan de waarneming,

althans aan die van de
schrijver.
Zolang hierover niets

officieels bekend is dienen wij het erop te hoiiden dat de

gelden zijn besteed in overeenstemming met de destijds

gemaakte afspraken, zodat dus de \vraag, waarvoor de

tegenwaardegelden zijn gebruikt, voorlopig met boven-

staande opstelling als beantwoord kan worden beschouwd

Thans nog de
R.M.-schuld.l
Ten aanzien hiervan kan

aan de hand van tabel 1 de volgende recapitulatie worden –

gegeven:

TABEL 5.
Afgelost uit bijzondere rekening:

(in mln, guldens)
in 1952, schatkistpapier

…………………….550
in 1952, boekvordering

……………………..200
t

..

750
Afgelost uit gewone rekening:
in 1947/48 vôôr het ontstaan der bijzondere rekening,
schatkistpapier……………………………300
in 1949, schatkistpapier

…………………….50
in 1950

id

………………………400


in 1951

id

………………………150
in 1952

id

………………………150
in 1954 boekvordering

……………………..400
in 1955

,,

………………………

100

Totaal

…………………………………..1.550
Hierop in mindering a):
in 1950 ……………………………..300 in1955 ………………………………140 in 1956 ……………………………..220
-660 ‘
890
Afgegeven aan de open markt:
van 7 april 1952 tot 13 april 1953

……………..
800
tot 31 december 1953, per saldo

……………….
84
tot 31 december 1954, per saldo

……………….
156
tot
31 december 1955, per saldo

……………….
178
tOt 2 JUlI Iy)O, per saioo ……………………..02
1.300

Totale vermindering’

………..:’ ………………………2.940

a) Dit zijn posten achatkistpapier bij De Nederlandsche Bank onder-
gebracht, en uiteindelijk weer ten gunste komend van de gewone rekening.

Het momentele saldo ad f. 660 ,mln. (nl. f. 460 mln.

schatkistpapier + f. 200 mln. boekvordering) is, na de

openingsstand op 31 december 1946 van totaal f. 3.600

mln., hiermede in overeenstemming.

/

1025

Om toch de vraag te kunnen beantwoorden waarvoor

het totaal der tegenwaardegelden heeft gediend is daarom

gebruik gemaakt van de m de jaarverslagen van De Neder-

landsche Bank vermelde gègevens betreffende de van- de

Amerikaanse autoriteiten verkregen
bestemmingen
tot het

besteden dezer gelden
7
). Samengevat in een aantal grote
categorieën – gezien de soms vage omschrijvingen is de

indeling arbitrair -‘ ontstaat dan het volgende beeld; het

jaartal geeft aan in welk jaar – de overeenstemming werd

berekt:

TABEL 4.


Volkshuisvesting, woningbouw, volksgezondheid:

(in mln, guldens)
1949 bouw arbeiderswoningen in verwoeste gebieden

181,8


1950 herbouw en herstel van woningen
………….
38
voorzieningen volkshuisvesting
……………
36
bevordering vreemdelingenverkeer (o.a. bouw
hotels)

…………..
…………………

75
1951 bestrijding t.b.c .

………………………

1,5
vernieuwing Rijktinstituut volksgezondheid….
1952 bestrijding influenza
…………………….
0,2 266,0
Agrarische doeleinden:
1949 in cultuur brengen Noordoostpolder
………..
30,3

verbetering landerijen . …………………

17,5
wederopbouw Walcheren
………………..
10,4
1950 herstel agrarische oorlogsschade
………….
195
voorziening agrarische produktie
………….
82,2
agrarische research

……………………
5,1
1951

idem

………………………….
6,5

subsidie weide-afrastering
………………..
3
subsidie kruidenverbouw enz . …………….

1,5
subsidie bouw silo’s ruw voeder
…………..
6
bouw groenvoederdrogerijen
……………..
15
bestrijding runder-t.b.c .

………………..

50
borgstellingfonds landbouw
……………..
25
447,5
Waterbouwkundige werken enz.:
1950 Zuiderzeewerken
………………………
145,9
waterbouwkundige werken
……………….
47,7

herstel spoorwegwerken Rotterdam
………..4
1951 waterbouwkundige werken Biesbosch
……..
.2,5
200,1
Industriële oorlogsschade, ontwikkeling enz.
1950 herstel oorlogsschade

………………….
13,5
1951 deelneming van de Staat in. Hoogovens en Breed-
band
……………………………….
96

machinerieën voor herscholing arbeiders

3

subsidiefonds kosten Technical Assistance
…..
garantiefonds institutionele beleggers
………100
1952 fonds produktiviteitsbevordering
…………..
30
243,5
Militaire uitgaven:
1951 produktie militaire voertuigen
……………
175.
andere militaire projecten
………………..
55
1952 bouw 14 mijnenvegers
…………………..
76,3
1953 militaire projecten
……………………..
300
606,3
Watersnoodschade:

1953
…………………………………….400

400
Diversen:
1950 diversen

…………………………….
.8,2
1951 verwerking huisvuil

……………………10
ontwikkeling zo-Drente

……………….
5,1
1953 posten begroting 1953

………………….
202,7 226
Aflossing R.M.-schuld:
1952

…………………………………….750

750

Totaal

…………………………………..
3.139,4

Dit totaal stemt niet geheel overeen met het totaal vol-

gens tabel 2. Dit moet een gevolg
zijn
van een wijziging

in een van de bestedingen. Zie hiervoor de noot op blz. 141

van het verslag van De Nederlandsche Bank
1952.

7)
Zie: Verslagen van De Nederlandsche Bank van
1949,
blz. 102; 1950, bIz 100;
1951,
blz. 116; 1952, blz.
140;
1953, blz.
156.

Aan de in het begin van dit artikel genôemde wens van

de president van De Nederlandsche Bank, de R.M.-schuld

weg te schrappen tegen het saldo op de bijzondere rekening,

is dus in totaal voor slechts f. 750 mln, tegemoet gekomen,

en wel door een eenmalige boeking in
1952.
Zo men wil

voor f. 850 mln. ,wanneer de in noot v van tabel 1 vermelde

f. 100 mln.’wordt medegeteld. Dit is niet meer dan ca. 25

pCt. van de totale Amerikaanse hulpverlening, en op het
eerste gezicht nogal een teleurstellend resultaat. Hieraan

dient echter niet al te veel betekenis te worden gehecht.

Ten slotte was de
bijzondere
rekening slechts één van de

bronnen waaruit voor de aflossing dezer schuld kon worden

geput. Een andere bron was het saldo op de gewone reke-

ning, waaruit in de loop der jaren niet minder dan f. 890

mln, is gebruikt ter aflossing van de schuld. Ware een

groter gedeelte rechtstreeks uit de bijzondere rekening

afgelost, dan zou die uit de gewone rekening ongetwijfeld

lager zijn geweest.

Belangrijker dan de bron van de aflossing is de totale

vermindering van de schuld met ca. f. 3 mrd. Blijkens de

tabel komt hiervan f. 1.300 mln, voor rekening van het

aan de markt afgegeven schatkistpapier. Aangenomen mag

worden dat hiervan een groot gedeelte in handen van de

geldscheppende instellingen is gekomen. In zoverre is er

dus geen sprake van aflossing, doch slechts van een ver-

schuiving van één geldscheppende instelling naar een

aantal andere. Het is mogelijk dat een gedeelte van dit

papiei door niet verlengen op de vervaldatum later alsnog

tot aflossing is gekomen, terwijl een ander deel ongetwijfeld’

is gebruikt voor omzetting in schatkistcertiflcaten op grond

van de monetaire regelingen van februari 1954.
Uit het bovenstaande blijkt overigens dat de betekenis

van de R.M.-schuld niet moet worden overschat. Het is een
schuld van het Rijk, en wel een spectaculaire, nl. één bij de
Centrale Bank, maar is verder niet meer dan een onderdeel

van de totale schuldpositie van het Rijk. Het is toe te juichen

dat de R.M.-schuld althans voor een belangrijk deel uit de

boeken van De Nederlandsche Bank is verdwenen, al dient

hierbij te worden aangetekend dat de positie van dit mo-

ment ook reeds per ultimo 1954 was bereikt (zie tabel 1).

Het Rijk heeft dus geen kans gezien na deze datum hierin
nog verdere verbetering te brengen. Ook hier geldt echter
weer dat de totale schuldpositie belangrijker is dan alleen

de R.M.-schuld. Een onderzoek hiernaar valt eyenwel

buiten het kader van dit artikel.

Utrecht.

Drs. B. KASTELEIN.

Surinaamse kanttekeningeii

(Derde kwartaal 1957)

De afgelopen maanden zijn voor Suriname beslIst niet

gunstig geweest. In de eerste plaats heerste er een ongekend

hevige droogte, die zowel de suiker- als de bevolkingsrijst-

oogst deed mislukken. Een precieze opbrengst is thans,

midden in de oogsttijd, nog niet op te geven, doch de

schattingen lopen uiteen tussen de 15 en 40 pCt. van de

nôrmale raming. Alleen de rjstproduktie van de Stichting

Machinale Landbouw te Wageningen maakt een gunstige

uitzondering ten gevolge van het feit, dat de gemalen

voldoende rivierwater in de rijstpolders kunnen pompen.
Uit hetgeen zich thans afspeelt blijkt duidelijk hoe nood-

zakelijk een modern geoutilleerde waterhuishouding voor

de Surinaamse landbouw is. In een gebied als Boven-

Suriname, waar vrijwel iedere waterbeheersing ontbreekt

en waar men in de regentijd omgekeerd overlast van het

water heeft, is de situatie momenteel het ernstigst.
Op 31 augustus werd een nieuw Rïjstbesluit uitgevaar-

digd, dat ten doel heeft: de belangen der producenten

voldoende te beschermen, de binnenlandse consumptte te

waarborgen en de export te bevorderen. Het houdt naast

bestaande en weinig gewijzigde bepalingen o.a. in,- dat de

export verboden is, zolang de binnenlandse voorziening

niet voldoende is gewaarborgd. Ook heeft de Regering van

de Stichting Machinale Landbouw, waaraan oorspronkelijk

op verzoek van Suriname de verplichting was opgelegd, dat
de te Wageningen te verbouwen rijst uitsluitend voor export

zou worden aangeboden, de toezegging verkregen, dat van

de thans te velde staande oogst 30 pCt. voor de binnen-

landse consumptie van Suriname gereserveérd zal worden.

Men hoopt door deze maatregelen te bereiken, dat zich

niet het vreemde feit van de beide laatste jaren zal herhalen,

dat na een sterke promotie van de export blijkt, dat tegen

de nieuwe oogst onvoldoende rijst voor de binnenlandse

consumptie aanwezig is. Dit klemt thans te meer, nu reeds

bij voorbaat van een misoogst kan worden gesproken.

Bauxiet.

Een tweede ongunstige factor is het teruglopen van de

bauxietexport. Nadat het eerste halfjaar met
1.751.875
ton

ruim 75.000 ton hoger was dan de overeenkomstige periode

in 1956 liep de export gedurende het derde kwartaal zo-
danig terug, dat de stand na 9 maanden is:
2.567.506
ton,

ofwel 60.000 ton minder dan in
1956.
Gezien de belang-

rijkheid van dit artikel voor de betalingsbalans valt het te

wensen, dat in het vierde kwartaal een opleving zal plaats-

vinden.

Intussen gaat de uitbreiding van de bauxietwinning in

andere Caraïbische landen onverminderd voort. Zo is thans

in Frans Guyana een Amerikaans-Franse ‘combinatie met

een kapitaal van U.S. $ 60 mln, reeds in een vergevorderd

stadium van exploratie en hoopt men in 1958 tot winning

te kunnen overgaan. Op zichzelf betekent deze verdere

spreiding een relatieve achteruitgang van de internationale

betekenis van ,,de kurk waarop Suriname drijft”.

Kosten van levensonderhoud.

Deze stegen opnieuw met 3 punten tot 114 (3e kwartaal
1953 = 100). Het opmerkelijke doet zich daarbij voor, dat

het totaal der buitenlandse goederen en diensten daalde

van 103 naar 102, terwijl de binnenlandse goederen en

diensten van 121 tot 126 stegen. Dat de importgoederen

daalden moet erop duiden dat de handelsmarges vermin-

derden, daar het internationaal prijspeil zeker niet is ge-

daald en de invoerrechten in janûari
1957,
gedeeltelijk

zelfs drastisch, werden verhoogd.

1026

De prijzen der binnenlandse agrarische produkten zijn

sedert begin 1956 aan een sterke opwaartse druk onder-

hevig, wat tot uitinj komt in de indexcijfers van de

volgende artikelen (3e kwartaal 1953 = 100): houtskool

334; vis 190; aardappelen, groenten en fruit 131; rijst
115. Houtskool wordt door de bevolking uit de lagere

inkomensklassen nog zeer veel gebruikt als verwarmings-

middel bij het bereiden der maaltijden. Momenteel doet
zich het verschijnsel voor dat dïepvries vis, fruit en ook

groente bij de detailhandel (import uit de Verenigde Staten

en Nederland) niet zelden goedkoper is dan de lokale

verse artikelen,

Bij vele bedrijven is een zekere spanning inzake het

loonpeil waar te nemen en ook de Overheid overweegt

directe of indirecte verhoging van de salarissen.

Landsuitgaven.

De Vereniging Surinaams Bedrijfsleven en het dagblad

Suriname spreken naar aanleiding van de in september

bekend gemaakte Begroting 1958 van een beangstigende

stijging van de landsûitgaven. Met het door het Planbureau
voor
1956
berekende bruto nationaal inkomen â
Sf.
145

mln, als basis schat men het bruto nationaal produkt voor

1958 op Sf. 120 mln. Daartegenover stat een overheids-

besteding van
Sf.
45 mln. Zelfs wanneer men, zoals uw

kanttekenaar, een ongeveer 10 pCt. hoger bruto nationaal

produkt verwacht, dan nog bedragen de overheidsuitgaven

daarvan 3
31/3
pCt., hetgeen onverantwoordelijk hoog geacht

kan worden.

De door de Internationale Bank geadviseerde maximum-

stijging der overheidsuitgaven gedurende de looptijd van

het Tienjarenplan is thans reeds in drie jaren
vrijwel
bereikt.

Dat dit economisch een riskante situatie kan scheppen is

duidelijk, temeer, daar de Overheid verdere belastingver-
hogingen in het uitzicht heeft gesteld.

De Surinaamsche Bank.

Het jaarverslag over 1956, dus het laatste verslag als

circulatiebank, verscheen dit jaar aanmerkelijk vroeger dan

wij gewend \varen, zodat wij het reeds bij het derde kwartaal

kunnen behandelen. Een prijzenswaardige vooruitgang.

De balans wijkt weinig af van de voorgaande jaren:

TABEL 1.

Verkorte balans per 31 december 1956
(in
5f.)
Munt en muntmateriaal
9.050.731
Bankbilj. in omloop
….
14.398.552
vreemd papier, zilverbons
367.712
Crediteuren

………..
15.088.428
Kas
24.604
Sur. Deviezenfonds
…..
21.286.269
………………..
Effecten

……………
621.834
De Ned. Bank N.V .
….
6.382.374
Sur:Deviezenfonds
…..
17.522.318
Bankiers en Corr.
…….
95.893
De Ned. Bank N.V
……
3.532.603
Bestemmingsreserves
1.181.700
Disc. en debiteuren
……
13.299.379
Reserve div. voorz
…….
2.158.542
Bankiers en corr .

……
18.101.007
Bijzondere reserves
……
116.625
Hypotheken

……….
1.370
Kapitaal

………….
1.321.092
Gebouwen

…………
88.747
Reservefonds

……….
190.967
Onverdeeld dividend
. . .
119.807
Nog niet opgenomen div.

1.961
Winstsaldo

…………
268.095

63.565.305

63.565.305

De
stijging
van de post ,,Bankiers en correspondenten”

met
Sf.
5 mln, sedert vorig jaar wordt gecompenseerd doo’r

de
stijging
van de valutaschuld aan het &ir. Deviezenfonds,

wat dus duidt op een verbeterde deviezenpositie van het land.

Het effectenbezit, vrijwel uitsluitend binnenlandse obliga-

ties; steeg met
1/4
mln, terwijl de crediteuren met 24 mln.

stegen. In verband met het feit, dat in de loop van
1957

het bedrijf uitsluitend commercieel is geworden kan dit op

een gunstige uitbreiding van het bedrijf duiden. Het aandeel
van dé Overheid, volgens de octrooibepalingen, in de netto-

winst steeg van
Sf.
98.925 tot
Sf.
108.936. Het zou niet te

verwonderen zijn, wanneer het wegvallen van dez”e zware

druk op de rentabiliteit in de komende jaren voor het

bedrijf gunstiger zal uitwerken dan het nadeel van het weg-

vallen van het circulatie-octrooi. Midden 1957 werd een

aanvang gemaakt met de bouw vaneen nieuw, modern

ingericht kantoorpand. Wanneer dit gereed is, zal het

oude pand geheel worden afgebroken.

Centrale Bank van Suriname.

Na een korte inzinking bereikte de goud- en deviezen-

voorraad op 15 oktober weer het peil van 18 juni met

Sf. 27.530.000. Op die datum steeg de bankbiljettencircu-

latie tot een nieuw record:
Sf.
15.157.000. Gezién de steeds

verder stijgende kosten van levensonderhoud en deze

circulatiestijging is het niet verwonderlijk, dat in de kringen

der werknemersorganisaties weer voorbereidingen worden /

getroffen tot nieuwe loonactis. De loonronde van novem-

ber-december 1956 is door de intussen opgetreden prijs-
verhogiigen weer achterhaald.

De Centrale Bank maakte bekend, dat zij voor de volks-

woningbouw
Sf.
1 mln, zal beschikbaar stellen, waarmee

deze instelling dus het terrein van het lange krediet be-

treedt. Hopelijk met beter resultaat dan haar voorgangster,

de ,,Particuliere Westindische Bank”, die daaraan een

eeuw geleden te gronde ging.

In- en uitvoer.

De invoer gedurende het eerste halfjaar steeg tot
Sf.
33,6,

mln, tegen
Sf.
28,7 mln, in de overeenkomstige periode in

1956. Deze stijging had vrijwel geheel betrekking op de

produktieve sector. De voornaamste posten waren (in

Sf.
mln.):

TABEL 2.

SITC
Ie h.j.
leh.j.
1956
1957

31
2,8
3,5
68
onedele metalen

………………………
1,3
69

minerale brandstoffen
…………………….

metaalwaren n.a.g
……. ………………
1,4
2,0
71
machines, beh. elektrische
……………….

.1
..,0

3,8

4,7 72
machines, elektrische

……………………
0,8
1,4

De uitvoercijfers over het le halfjaar werden nog niet

gepubliceerd. Wel werden de produktiecijfers over
1956

bekend gemaakt, waarvan wij hier enkele van ‘de belang-

rijkste noteren:

TABEL 3.

Artikel
Eenheid

1

1954
1955
1

1956

ton
116
183
270
dwarsliggers
…………….
.m’
8.207
4.954
7.451
bauxiet

………………..
1.000 ton
3.362 3.123
3.485

balata

…………………

goud

………………….
kg
211
225 209
ton
5.679
7.401
7.022
sigaretten
………………
mln, stuks
67 69
70
ton
580 1.018
1.136

suiker

………………..

1.000 1.
â5OpCt.
589 884
761
veevoeder

………………

hI.

.

0
230
14.860
rum

…………………..
bier

…………………..
schoeisel

……………….
1.000
paar
19 17 13
triplex

…………………
1.000
m’
11
11
14

Brokopondoplan.

Nadat tot eind september een opvallende stilte heerste

rondom het Brokopondoplan ziethet er thans naar uit,

dat dit plan niet in de ijskast is geborgen. Inzake het inoei-

lijkste punt: de financiering voerde de heer Streepey van de

Alcoa opnieuw besprekingen met de Regering. Uit lokale

krantenberichten valt op te maken, dat het financieren van

de dam met waterkrachtwerk noch door de Wereldbank

noch door particuliere banken mogelijk bleek. Thans zou

er een mogelijkheid gevonden zijn, waarbij de Alcoa de

1027

financiering in overleg niet de Rijksregering op zich neemt.
Hiertoe zullen in november de directies van deAlcoa en van

de Surinaamsche Bauxiet Maatschappij te ‘s-Gravenhage

besprekingen voeren met de Nederlandse en Surinaamse

Regering. Intussen werd, e’eneens in de lokale pers, bekend

gemaakt, dat de afgetreden directeur van het Planbureau
benoemd werd tot directeur van het openbaar lichaam in

oprichting van de Surinamevallei.

• Paramaribo.

G. C. A. MULDER.

INGEZONDEN STUK

Het Deltaplan

zullen worden verwerkelijkt, maar hopelijk wel op het

punt, waarop Zeeland, als Biesbos op grote schaal, vloed-

bergingskorn voor overig Nederland dreigt te worden.

Er zijn voor die uitzonderingsgevallen waarschijnlijk nog

wel andere ventielen te vinden, als ik de zaak nog meer

,,academisere&’ mag.

Ten slotte dit: kan het Zeeuwse Meer vloedbergingskom
zijn in de korte uren des gevaars? De stop op de fles wordt

immers gevormd door, de Volkerak-sluis en zelfs bij

ontkurking daarvan zal het Zeeuwse Meer niet snel

vollopen!

Middelburg.

Drs. M. C. VERBURG.

Ir. R. Verloren van Theinaat Sr. te Nijrneen schrijft ons:

Op het naschrift van Drs. Verburg in ,,E.-S.B.” van
13 november ji. past een kort wederwoord, omdat het

uitgaat van onjuiste cijfers. ,Drs. Verburg stelt, dat het

Zeeuwse Meer een oppervlak heeft van 85.000 ha en

dat een rijzing van de waterspiegel van
25
‘m veel

bergingsmogelijkheden geeft.

Volgens de bij het artikel van Drs. Verburg –

,,E.-S.B.” van 2. oktober – gevoegde kaart, blijft

het deel van het Zeeuwse Meer, dat voor waterberging

kan dienen maar 22.800 ha, dus 27 pCt. van de door

Drs. Verburg vermelde 85.000 ha..’

Of dit verschil ,,strikt academisch” is, zoals Drs.

Verburg schrijft, weet ik niet; het ontgaat mij namelijk

of dit als compliment of als verwijt moet worden op-
gevat. Er is vroeger gesteld, dat hoogstens 15.000 ha
ain de waterberging konden worden onttrokken; vol-

gens de plannen van Drs. Verburg worden er 35.000 ha

aan onttrokken. Immers zowel Grevelingen als Zand-

kreek als de inpolderingen en recreatiegebieden
gaan
als

waterberging verloren.

Ik blijf van mening, dat het nuttig is, dat men van

de aanvang af weet, dat er grenzen aan de mogelijkhe-

den in het Deltagebied zullen moeten worden iesteld.

Naschrift

Het merkwaardige van deze discussie is, dat ik ben

uitgegaan van de 85.000 ha waterberging van mijn opponent

en deze van de 35.000 ha, die ik – liever: de Werkgroep

Deltazaken Zeeland – hieraan onttrek. Dit laatste is

20.000 ha meer dan ,,vroeger este1d” is. In feite gaat het

dus om 50.000 of 70.000 ha waterberging. In’ het kleinere

.reservoir zou dus in het zelden voorkomende, door mijn

opponent genoemde ,,ongunstigste geval, waarmede reke-

ning moet worden gehouden”, een rijzing van de water-
t
spiegel van 35 cm equivalent zijn aan een rjzing van

25 cm in het grotere reservoir. Of dit toelaatbaar is, ont-

trekt zich door de vaagheid van de prioriteiten venieer

L
aan ons huidige inzicht.

Hier moet nog veel over gerekend worden. Op dit laatste

slaat mijn kwalificatie ,,academisch”; deze wordt dus

niet in centimersuitgedrukt, zoals mijn opponent sugge-

reert. Zou dit zo zijn, dan zou er wel van een verwijt

sprake zijn, maar dit iou dan op mij moeten slaan. Hetgeen

nog niet inhoudt, dat er nu sprake is van een compliment

aan Ir. Verloren van Themaat Sr.

Binnen dit betoog zij nog een nuance aangebracht.

De Zeeuwse kaart bevat slechts een opgave van studie-

objecten, waarin met de waarschuwing van mijn opponent

rekening kan worden gehouden. Die studie-objecten

worden gevormd door Zeeuwse wensen, die niet alle

De geidmarkt.

De geidmarkt was ook de afgelopen week ruim. Weinig

of niets was te bespeuren van de invloed van de november-

ultimo en van de komende eerste vijf dagen van december,

die door de banken wegens de geldopvragingen norma-

liter met even grote beduchtheid als door de kinderen (en

de winkeliers) met blijdschap worden tegemoet gezien.

De callgeldnotering, die 22 november was verhoogd van

31/4 tot 34 pCt., werd 27 november weer verlaagd van 34

tot
31/4
pCt. Driemaandspapier deed, voor zover ten minste

te krijgen, ca. 4 5/8 pCt., dus 1/8 minder dan het toe-

wijzingsdisconto bij de jongste tender op driemaands-

promessen. Voor de volgende tender, te houden op 2
december a.s., wordt in marktkringen èf hetzelfde ôf

een iets lager disconto verwacht dan bij zijn voorganger:

De kijk op de marktsituatie die hieruit spreekt is derhalve

nog steeds zonnig.

De grote intekening op de vorige tender
(f.
156 mln.)

heeft niet geleid tot een dienovereenkomstige vergroting

van het .tegoed van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.

Integendeel, op de weekstaat van 25 november jl. bleek
dit tegoed met f. 111 mln, geslonken te zijn.j{oewel het

zelfs voor oude geldmarktrotten zoetjesaan raden wordt,

is men in marktkringen thans de mening toegedaan, dat

het Rijk (nieuwe) voorschotten zou hebben verleend aan

de Bank voor Nederlandsche Gemeenten. Laatstgenoemde

instelling zou deze dan hebben aangewend om gemeen-

ten, wier kasgeldleningeii moesten worden afgelost, hiertoe’

in staat te stellen. Een aanwijzing in deze richting wordt
ook gezocht in de stijging van de rekening-courantvoor-
schotten van de Centrale Bank, die de jongste weekstaat

te zien gaf, zulks ondanks het feit dat de banken in hun

geld zwommen. –

De kapitaalmarkt.

Het bericht omtrent weer een nieuwe ziekte van Presi-
dent Eisenhower sloeg in Walistreet, waar de koersen op

en neer huppelen al naar gelang vaii de stemmingsveran-

deringen in ‘de licht-bewogen Amerikaanse beleggings-

gemoederen, in als een bom. Gunstige berichten omtrent

de gezondheidstoestand van de President, alsmede de tijding

dat de Amerikaanse raketten Thor en Jupiter spoedig hun

Russische collega’s in het heelal gezelschap zullen gaan

houden, waren echter oorzaak, dat het deze week in New

York toch eind goed al goed werd. –

Qp het Danirak, waar men de laatste maand de Ameri-

kaanse stemmingswisselingen met een korreltje’ zout

1028

neemt, was de bomkrater veel ondieper dan in Wallstreet,

doch ook het daaripvolgende koersherstel was navenant

minder aanzienlijk.

in de sector van de internationals werden gunstige

kwartaalberichten gepubliceerd door Koninklijke en Phi-

lips. Over de eerste negen maanden van
1957
lag de winst

hier, 9 resp. 23 pCt. boven het peil van het vorig jaar.

Wat Koninklijke betreft, vormde dit, vooral gezien de wat
rninder’gunstige petroleumsituatie in de Verenigde Staten,

een vervroegde St. Nicolaasverrassing, die er bij de nogal

sombere beursstemming der laatste maanden wel in wilde.

Mede op grond van buitenlandse (o.a. Zwitserse) aankopen

steeg dit fonds hierdoor aanmerkelijk (per saldo f. 7,-).

Bij Philips was het verrassingselement minder groot, daar
,

vrijwel iedereen reeds uit ervaring wist dat het Neder-

landse volk, verzot op werelds’ vermaak als het in het

huidige tijdsgewricht is, en de bested i ngsbeperking over-

latende aan de investeringssector, het geld met handen vol

• uitgaf en -geeft voor aankoop van televisie-apparaten.

Berichten omtrent ontslagen, ditmaal bij grote machine-

fabrieken, vormden het voor de laatste’weken bijna ge-

bruikelijke nieuws, dat het beleggende publiek huiverig

maakt voor de binnenlandse industriële fondsen, waarvan

de geleidelijke koersafbrokkeling verder voortschreed.

Van regeringszijde moge bijna dagelijks verzekerd worden,

dat de Bewindslieden, als waren zij aesculapen, nauwkeurig

de vinger aan de pols van het econoniisch leven houden,

in beleggerskringen zijn velen blijkbaar van opinie, dat

onder het koren der polsvoelers ook wel kwakzalvers-

kaf schuilt.

Op de obligatieniarkt meenden sommigen enige ver-

zwakking van de stemming te mogen constateren, welke

zij toeschreven aan de voortdurende stroom van emissies.

Van veel importantie waren deze koersdalingen echter,
althans volgens de cijfers van onderstaand koersstaatje,
nog niet bepaald.’

De emittenten van 6 pCt. obligaties zijn veeleer zelfs van

oordeel (blijkbaar op grond van de ruime overtekening

van de vorige emissies) dat de voorwaarden van deze uit-

giften nu wel een verslechteringetjd kunnen lijden. Zo komt

de Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij

thans met een uitgifte van f. 10 mln. 25-jarige 6 pCt. obliga-

ties aan de markt, waarvan de vervroegde aflossing de

eerste vijf jaar niet is toegestaan. Bij de eerste elektriciteits-
emissies was deze termijn 15 jaar, dit werd 10, terwijl thans –

nog een zielige
5
jaar resteert. Bij uitgiften (over de toon-

bank) van pand brieven door hypotheekbanken komen

overigens zelfs termijnen van twee jaar niet vervroegde

aflosbaarstelling (lees verbod tot conversie in een lager

rentetype) voor. Geleidelijk komt zo de (voor de debiteu-

reh) goede oude tijd’ terug, waarin een hoge rentever-

goeding eigenlijk slechts een schertscijfer was, waaraan de

• obligatiebeleggers zich weliswaar vergaapten,
1
doch waar-

van zij slechts een korte wijle mochten genieten, nI. tot

het tijdstip, dat conversie volgde.

De lang verbeide uitgifte van rentespaarbrieven door
de Bank voor Nederlandsche Gemeenten werd de afge-

‘lopen week een feit. De tegelijk met de aflossing in 1971

te betalen rente (ad 100 pCt.) is zodanig, dat het rende-

ment uitkomt op ca.
5+
pCt. per jaar, opgebouwd uit 6 pCt.

enkelvoudige interest en 4 pCt. rente op rente. Vervroegde
aflosbaarstelling van de zijde der debitrice is alleen toege-

staan in 1968, terwijl anderzijds de houders aflossing

kunnen verkrijgen in 1962 en 1966. Het wachten is nu, of

dit nieuwe papier, dat van december 1957 t/m februari

1958 overde toonbank zal worden verkocht, het Neder-

Jandse publiek zal inspireren, niet alleen tot omzetting van

reeds bestaandé besparingen, maar ook tot vorming van

nieuwe.

Aand. indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.

15 nov. 22 nov. 29 nov.
(1953

100)

1957

1957

1957

Algemeen
………………………………
Internat.

concerns

……………….
Industrie

…………………………….
Scheepvaart
Banken Indon.

aand
………………………….

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f.
159,50
f.
155,70
f.
162,50

……………………….
Unilever

r
329%
327
1
/,
329
Philips

…………………………………
242’I
240%
238
A.K.0
.

…………………………………
154
148% 147%
Kon.

N.

Hoogovens.
……………….
250 237
236
Van

Gelder

Zn.

……………………….
183
180 176
1
/
2

H.A.L.

…………. . …………………….
142%
138%
138
1
/
Amsterd.

Bank

……………………..
190%
190 189
1
/
H.V.A.

…………………………………
91
91%
92

Staatsfondsen

pCt.

N.W.S.

……………………
53
53
57

pCt.

1947

…………………………
😯
82½
82
3%

PCt.

1955

1

………………………
79
1
/!
80% 80%
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
80%
80’/
80%
3 pCt.

Dollarlening

………………….
86%
86% 86%
Diverse obligaties
3% pCt. Gem. Rdam 1937 VI
81
82%
82V,
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.1954 11/111
75%
76 76
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
80
81%
81

pOt.

Philips

1948

……………
88
1
/,,
87V
87
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
76%
78

,
77
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
439,4
442,7
449.9

* ex dividend

J. C. BREZET.

RECENTE PUBLIKATIES

TNO. beoordeeld door Overheid, wetenschap en bedrbfs

leven.
Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Na-

tuurwetenschappelij k Onderzoek, ‘s-Gravenhage 1957,

48 blz.
Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van,de Neder-

landse Centrale Organisatie T.N.O. werd op 3 mei 1957

een
bijeenkomst
gehouden te Scheveningen. Een vijftal

sprekers – Minister Cals, Minister Zijlstra, Prof. Dr. J.

Bakhuizen van den Brink, Prof. Dr, Ir. C. B. Biezeno en

Ir. A. J. Engel – behandelde daar elk een aspect van de

plaats, die de wetenschap inneemt in de huidige Nederlandse

samenleving. Zij hebben zich hierbij tevens uitgesproken

over de functie van T.N.O. De vijf toespraken zijn in deze

uitgave gebtindeld.

Een onderzoek’ naar de Middenstand in de Jordaan te Am-

sterdam.
Economisch Instituut voor de Middenstand,
‘s-Gravenhage 1957, 148 blz., f.
5,-.

Dit rapport – het vierde deel in de serie ,Sociaal-econo-

mische Publikaties” van het E.I.M. -, waarmede onder

andere wordt beoogd nadere gegevens te verschaffen in-

zake de plaatselijke en regionale verschillen, welke in de

middenstand worden waargenomen, is aan een zeer spe-

ciale grote-stadswijk gewijd, ni. de Jordaan te Amsterdam.

Schetsen van de ontwikkeling van deze wijk, van de vormen

van gemeenschapsleven en van de typische groepsnientali-

teit gaan aan de eigenlijke beschrijving van de middenstand

– onderscheiden in detailhandel, ambacht en ,,overig

kleinbedrijf” – vooraf. Het uit het onderzoek verkregen

cijfermateriaal is in 43, aan het einde van het rapport

weergegeven, tabellen gegroepeerd.

179,6 176,4 178,4
255,2 255,2
260,1
255,8

250,1
255,8
131,6 131,6
130,1
128,3

130,1
128,3
127,6
123,0
121,7
107,7
105,9
104,6
71,3 71,6 70,9

“4

+

1029

J

ii

Dr. L. H. Drost: Als vader en zoon in het bedrjifsamenwer-

ken; een juridisch-fiscale en bedrjjfseconomische be-

schouwing.
N.V. Uitgeverij FED, Amsterdam 1957,

46 blz., f. 3,75.

Schrijver neemt die bedrijven in beschouwing, waarin

vaderen zoon samenwerken en schenkt vooral aandacht

aan de juridische, fiscale en bedrijfseconomische proble-

men, die zich voordoen. Daartoe wordt eerst een antwoord

gezocht op de vraag, of de zoon wel of niet in dienstbe-

trekking is, om vervolgens na te gaan, welke de juridische

en fiscale consequenties zijn van nauwere vormen van

samenwerking. Bij de bedrijfseconomische problemen staat

de handhaving van de bedrijfscontinuïteit voorop. De ter

verzekering daarvan te nemen maatregelen zullen er volgens

schrijver in het bijzonder op gericht moeten zijn dat de
zoon zich financieel van zijn familie losmaakt voor het

geval de vader zou komen te overlijden.

The Malta Directory & Trade Index 1957.
Malta Publicity

Services Ltd., Valetta 1957, 400 blz., 25/6 d.

Deze gids voor Malta, welke een overzicht bevat van de

aldaar gevestigde ondernemingen en de door deze onder-

nemingen voortgebrachte dan wel verhandelde produkten,

is bestemd om in het buitenland bekendheid te geven aan

de handelsmogelijkheden die Malta biedt. Voorts wordt

in *ertien inleidende artikelen o.a. een beeld gegeven van
de politieke, economische en sociale verhoudingen op dit

eiland.

G. van Hoven: Zin der techniek.
Uitg. Christelijk Nationaal

Vakverbond, Utrecht 1957, 48 blz., f. 0,75.

De strekking van dit geschrift is, de betekenis en de
waarde van de techniek voor onze samenleving aan te

duiden en enig inzicht te geven in de zin der techniek, in

het bijzonder voor hen die geen technisch beroep uitoefe-

nen. Schrijver
wijdt
enige beschouwingen aan de verhou-
ding waarin de techniek staat tot arbeid, massa, religie en

toekomst, daarbij tevens een beknopte begripsomschrijving

gevend.

IN- EN UITVOER’)

(waarde in miljoenen guldens)

Dekkings-

Jaar

Invoer

Uitvoer

percentage

kt

jan.-

k

jan.-

kt

jan.-
°

okt.
)

0
t

okt. ‘)

okt. ‘)

1938 ……………..128

119

99

87

77

.

73

1954
……………..
969

877

881

747

. 91

85

1955
……………
1.047

1.000

987

834

94

83

1956
……………
1.341

1.170

1.016

902

76

77

1957
…………….
1.302

1.300

1.126

972

86

75

‘) Bron: C.B.S.
‘) Maandgemiddelden.

ÎTr

78
LL

SKA.AR

iiiL

A64

jIV]

1

It

1

ADMINISTRATIE ENST IST?

MII NV

4f:/43434i;3:34d

3;
i
:
;:
32
f::;

;:;
555

IS

333

2
TELEFOON 80303

:’:

D
,
E WERELD IS KLEIN

Want waar ook ter wereld.

men leest overal de

‘ran1urferttcmciug
ZIIISIIIG ?gI

Zij wordt in 81 landen der aarde verspreid en geeft

de beste informaties op economisch en politiek gebied

Vraagt inlichtingen en proefno’s b/ de importeur:

N.V. v/h. VAN DITMAR – Rotterdam

Behoeft

Un
,
staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor
Uw
oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
tref zekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.

Advertentie-afd.

Postbus 42

Schiedarn

1030

Bij het
Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-

Holland te Bloemendaal wordt gevraagd

een Accountant

Al’s nedewerker van de chef van de afdeling Comp-

tabiliteit, omvattende de onderdelen Financiële zaken;

Hoofdboekhouding en Bouwadministratie.

DipI. Accountant N.I.V.A. of V.A.G.A.
veleist.
Sa-

laris afhankelijk van bekwaamheid en ervaring. Uit-
voerige schriftelijke sollicitaties met recente pasfoto


welke niet kan worden teruggezonden

te richten

aan de Directie, Jgn. Bispincklaan 19 te Bloemendaal.

NEDERLANDSCHE ECONOMISCHE

HOOGESCHOOL

Het ligt in de bedoeling zo spoedig mogelijk te voor-

zien in de vacature van

BIBLIOTHECARIS

Salarisgrenzen f:
13.577,

tot f.
161528.

.
Pensioen
volgens rijksregeliiig.

Sollicitaties te richten tot de secretaris van curato-

ren, Eendrachtsweg 60 te Rotterdam.

/
GEMÈENTE LEIDEN

Burgemeester en Wethouders van Le i d e n roepen
sollicitanten op voor de betrekking van

Administrateur. bij de

Dienst van Gemeentewerken

Salarisgrenzen f. 10.994,88 tot f 13.208,16, e’xclusief
compensatie huurverhoging. Vakantietoeslag 4%.
Vergoeding verplaatsingskosten en eventuele kinder-
toelage volgens rijksregeling.
De gemeente Leiden is aangesloten bij het I.Z.A.
Zuid-Holland
:

De te benoemen functionaris moet beschikken over
organisatietalent, het vermogen om leiding te geven aan een min of meer uitgebreid administratief perso-
neel, over ruime kennis van en ervaring in de behan-
deling van bedrijfseconomische en administratieve pro-
blemen

in het bijzonder met betrekking tot de mo-
derne
.
bedrijfsadministratie— en over inzicht in ‘ju-
ridische aangelegenheden, archiefbeheer en perso-
neelszaken.

Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psycho-technisch onderzoek te onderwerpen.

In aanmerking komen zij, die het doctoraal examen
in de economische wetenschappen hebben afgelegd of


bewijzen kunnen overleggen van een gelijkwaardige
opleiding. Het bezit van een accountantsdiploma
strekt tot aanbeveling.

. –

/
Met de hand geschreven sollicitaties, met vermelding
van leeftijd en burgerlijke staat en uitvoerige inlich-tingen omtrent opleiding, vroegere en huidige werk-
kring(en) en met bijvoeging van een pasfoto, in
te zenden binnen veeitien dagen na het verschijnen
van dit blad.

Geen bezoek dan na oproeping.

vacatures

L

Bijde

RIJKSPOSTSPAARBANK

kan
worden geplaatst een

becirij fseconomisch

geschoilde kracht

die na een korte inwerkperiode in staat moet zijn

als staffunctionaris de directie terzijde te staan.

Gedacht wordt aan een academisch gevormd bedrijfs-

econoom of
een accountant (lid N.1.V.A.) met., be-

drjfservaring en belangstelling voor administratieve

organisatie. Leeftijd
niet beneden 30
jaar.

Schriftelijke sollicitajies met vermelding van opleiding, levens-

loop e.d., te richten aan de
directie van
de Rij kspostspaarbank,

van Baerlestraat 27, Amsterdam-Zuid.

t

11

00
M_
1
$
1
~

Voorde

particuliere
belegger

het

aangewezen

advies-orgaan

S

Verschijnt 1 keer p. 14 dagen

Vraagtgrotis proetnummer
Administratie Bel-Bel
Postbus 42

Schiedam

J*O#Z
bed rijfsvloeren

De Meteoor heeft een nieiiw bedrijfsvloer programma!

STELCON platen en tegels worden thans gemaakt in drie kwaliteiten:

fl0.
1

– déklaag van staalbeton

Heavy-Duty

[tici. 2

-zeer harde minerale deklaag

,
4
&
0
fl0.
3


basalt deklaag

1

drie kwaliteiten – drie prijzen

beton
1

de juiste vloér op de juiste plaats

N.V. Betonfabriek de Meteoor.- De Steeg –
Tel: 08302-3344

Bouwcentrdm -Rotterdam

Leeft met Uw tijd mee!
1

vacatu re

Leest de
E.-S.B.
/

N.V. ORGÂNON-OSS

zoekt een

0(1.

XIlIIiI2

=
,
I!iii

=

1

N
s
le

Nederlandsche

Handel-Maatschappij is een

N
H
internationaal
georiënteerde bank met een groot

H

M
aantal
buitenlandse

vestigingen,

affiliaties

en

vertegenwoordigingen. Zij bemiddelt bij im- en

N
export
en

transitozaken en

geeft

inlichtingen

N

H
over
betalingsgewoonten en -mogelijkheden. De

N
N.K.M. staat U ook ter zijde bij het zoèken van

nieuwe zakenrelaties in
(
het buitenland.

o4er1alldsoho


iladel-ilaatschappij,. N.Y.

N

H
Hoofdkantoor:
Ansterdam, Vijzelstraat 32

H

1’I
95 kantoren in_Nederland
1
111111

hill

11111!

111111

algemeen assistent

van de chef ADMINISTRATIE

die voornamelijk belast zal worden met

werkzaamheden op het terrein van de ad-

ministratieve organisatie en mechanisatie.

Voor deze functie is, behalve het einddiploma

van een middelbare school, een goede vak-

theoretische opleiding noodzakelijk, zoals

S.P.D., M.O. handeiswetenschappen, of ver-

gevorderde accountantsstudie.

Zij die menen op grond van opleiding en erva-
ring deze functie te kunnen ver vidien, worden

verzocht schrjfteljk te solliciteren bij perso-

neelszaken; Kloosterstraat 6.

Auteur