– –
.
–
•,.•
.
–
hconomischmStatistis’che’
‘
(
BertChtefl_
Economisch Instituut voor de
Bouwnijverheid
*
.
Drs. W.leMair
De landbouw in Benelux – nieuwe
perspectieven?
1
•
–
(1)
*
Drs. A.J: van Straaten
Het aandeel van de werknemeis in het
nationaal inkomen in de
Verenigde Staten
*
C.
Vermey
De ‘vrachtenmarkt
*
G. C. A.
Mulder, B. Sc., Ps. D?
Surinaamse kanttekeningen
•
/
.
4
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
/ 41e JAARGANG
No.2042
WOENSDAG 8 AUGUSTUS
1956
/
6
LEIPZIGER MESSE
R. Mees
&
Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
–
‘s-Graven bage
Delft
–
Schiedam. Vlaardingen
Albiasserdam
verlenen gaarne hun
goede diensten, o. m.
7ij het
kiezen van beleggingen
sluiten van auto-, w.a.,
fraude.
en
berovings-
verzekeringen
EERSTE NEDERLÂNDSCHE
VERZEKERING-MIJ. OP HET LEVEN EN TEGEN
INVALIDITEIT N.V.
•
Pensioenregelingen
•
Risico-herverzekering
van pensioenfondsen
• Aanvullingen op het
wettelijk bodempensioen
HOOFDKANTOOR:
JOHAN DE WITTLAAN 50 – ‘S-GRAVENHAGE
TEL. 01700-51.43.51
Mustermesse mit Angebot technischer Gebrauchsgüter
GRATIS VISUM
Alle inlichtingen worden verstrekt door:
Nederlandse Kamer van Koophandel
voor Duitsland.
Jan van Nassaustraat 3. ‘s-Gravenhage. Tel. 777872
I
LEIPZIGER MESSEAMT LEIPZIG Cl .’HAINSTRASSE 18
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn–
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per ,nm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
/
8 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
711
Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid
OP 31 mei van dit jaar werd officieel de Stichting
Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid opgericht,
welke is gevestigd aan de Technische Hogeschool te
Delft. In de
oprichtingsbijeenkomst
werd o.a. het woord
gevoerd door Prof. Ir. J. H. van den Broek, die erop wees
dat een juist gebruik van en een goed inzicht in de bouw-
activiteit zaken zijn die niet slechts van belang zijn voor
het producerende bouwbedrijf doch ook voor de consu-
merende maatschappij en de leidinggevende Overheid.
Naast de vertegenwoordigers der economische weten-
schappen zullen in het nieuwe Instituut dan ook deze
drie ,,zuilen” vertegenwoordigd zijn om in onderlinge
samenwerking de bestudering der zo belangrijke proble-
men op het gebied van de bouwnijverheid ter hand te
nemen.
De heer J. Dura Dzn., die eveneens op de openings-
bijeenkomst het woord voerde, constateerde dat met de
oprichting van het Instituut een nieuwe periode wordt
ingeluid waarin het bouwbedrijf geruggesteund wordt
door wetenschappelijk onderzoek van algemeen maat-
schappelijké waarde op het zoveel omvattende economi-
sche terrein. Terecht legde hij er voorts de nadruk op
dat het voor de gemeenschap van de allergrootstc bete-
kenis moet worden geacht dat een juiste planning van het
bouwbedrijf als geheel plaatsvindt. Daarnaast, meende
hij, moet een verdergaande industrialisatie van het
grootste belang worden geacht mede om de huidige
bouwcapaciteit op de meest efficiënte wijze te benutten.
Het is inderdaad een belangrijke taak die het nieuwe
Instituut wacht. Op weinig sectoren van ons economisch
leven zijn de ogen zo gericht als op de bouwnijverheid.
Kritiek wordt terecht en ten onrechte uitgeoefend op de
produktiewijze in deze nijverheid, op de ontwikkeling
van de arbeidsproduktiviteit, op de snelheid waarmee
de mechanisering wordt doorgevoerd, op de betaling van
zwarte lonen enz. enz.
Middelerwijl duurt de woningnood voort ei wordt
het vraagstuk van de krotopruiming net de dag dringen-.
der. De inrichting van de woning geniet steeds meer be-
langstelling met het oog op de opvoering van de effi-
ciency van, het huishouden en het• woningdifferentiatie-
probleem staat in het centrum van de (gemeentelijke)
belangstelling. Het huurprobleem is bij de huidige kabi-
netsformatie wederom uitgebreid ter sprake gekomen
en samenhangend daarmee de financiering van herbouw
en nieuwbouw.
Er
is dan ook nauwelijks een tak van be-
drijf denkbaar waarmee de gemiddelde burger zeker in
deze tijd zô intensief te maken heeft als met de bouw-
nijverheid.
In flagrante tegenspraak tot het grote belang van deze
bedrijfstak staat een ontstellend gebrek aan exacte gege-
vens waarmee de researchwerker de problemen van deze
bedrijfstak kan onderzoeken. Een ieder die zich met de
research van de bouwnijverheid bezig houdt stuit vrijwel
onmiddellijk op een fundamentèel gemis aan de meest
eenvoudige grondgegevens. Een huurindexreeks van vol-
doende lengte is niet of in onvolledige mate aanwezig;
over de arbeidsproduktiviteit is officieel niets bekend;
ook niet over de regionale verschillen daarin in recente
jaren. De totale produktie aan woningen wordt eehvou-
digweg gemeten aan het âantal woningen zonder meer,
zonder onderscheid te maken naar grootte en inrichting
van de woning enz. Iedere diepgaande analyse wordt
daardoor vrijwel onmogelijk.
Wij nemen aan dat het jonge Instituut het mede tot
zijn taak zal rekenen op ruime schaal tot verzameling en
systematisering van gegevens betreffende de bouwnij-
verheid over te gaan om in deze ernstige leemte te voor-
zien. Dit moet een conditio sine qua non voor verder-
en diepergaand onderzoek worden geacht.
Wij spreken de hoop uit dat het het nieuwe Instituut wel
moge gaan, dat vele vruchtbare onderzoekingen zullen
worden verricht en dat veel materiaal zal kunnen worden
verzameld waarvan ook zovele anderen profijt zullen
kunnen trekken.
N.E.I.
L. H. KLAASSEN.
INHOUD
Blz.
Blz.
Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid,
De vrachtenmarkt,
door C. Vermey …………
718
door Drs. L. H. Klaassen ……………….
711
Surinaamse kanttekemngen,
door G. C. A.
De landbouw in Benelux – nieuwe perspec-
‘
Mulder, B.Sc., Ps. D…………………..
720
tieven? (1),
door Drs. W. le Mair …………
713
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet
721
Iet aandeel van de werknemers in het nationaal
inkomen in de Verenigde Staten,
door Drs. A. J.
S t a t i s t i e k e n
van Straaten ………………………….
715
Interim-indexcijfers van groothandeisprjzen…. 723
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. c’ollin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AU 11,UI(SKtCkiI VOU(ffl.HOUPF1N
712
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 augustus 1956
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs. W. LE MAIR, De landbouw in Benelux – nieuwe
perspectieven? (1).
Tot op heden heeft men voor Benelux het bereiken
van een onbelemmerd handeisverkeer centraal gesteld.
In Benelux is men eigenlijk reeds onmiddellijk op het
landbouwvraagstuk gestuit; daarom heeft men de land-
bouw als het ware ingekapseld in een aantal protocollen.
Door het wegvallen van de Europese Defensie Gemeen-
schap in
1954
en de daarmee gepaard gaande slag welke
aan het integratiestreven van de zes ,,Schuman-qanden”
werd toegebracht, trad de tot standkoming van de Econo-
mische Unie tussen de Benelux-landen meer op de voor-
grond. In dit artikel wordt ingegaan op de oorzaken van
het verschil in het gevoerde landbouwbeleid in de Benelux-
landen. Daar de werkgelegenheid in de landbouw in de
eerste plaats een structureel en geen conjunctureel vraag-
stuk is, staat stabilisering van de inkomens voorop; in
dit opzicht vertonen de Benelux-landen geen verschil.
De verschillen in agrarisch beleid houden in sterke
mate verband met de omstandigheid of een land op
agrarisch gebied al dan niet in belangrijke mate expor-
terend is. Wat dit betreft is er een groot verschil tussen
België en Luxemburg enerzijds en Nederland anderzijds.
Daarnaast zijn er verschillen in de mate waarin door
maatregelen op landbouw-technisch gebied een efficiënte
produktie verkregen wordt. Schr. concludeert dat: ook
in een gemeenschappelijke markt voor de landbouw een
zekere stabilisatie der agrarische inkomens de grondslag
moet vormen voor het prijsbeleid; de drie landen gezamen-
lijk een belangrijke agrarische uitvoer hebben waarop
de gemeenschappelijke landbouwpolitiek gebaseerd zal
moeten
zijn;
het prijsbeleid onder gezamenlijke verant-
woordelijkheid zal moeten worden gevoerd.
Drs. A. J. VAN STRAATEN, Het aandeel van de werk-
nemers in het nationaal inkomen in de Verenigde
Naar aanleiding van een in het zgn. ruimterapport
aan de orde gestelde vraag, of de lonen van werknemers
in bedrijven in ons land bij die van andere inkomens
zijn achtergebleven, behandelt schr. deze vraag vôbr
de Verenigde Staten. Gewerkt wordt met een grootheid,
die het aandeel van de werknemers in het nationaal in-
komen beoogt weer te geven. Schr. maakt een vergelijking
tussen het beloop van de conjunctuur, de wijzigingen in
de geldswaarde en het werknemezsaandeel. In de jaren
1952
en
1953
zien we bij een hoog niveau van econo-
mische activiteit en lagere ondernemerswinsten dan in de
voorafgaande jaren, doch met kleine arbeidsreserves,
een stijging van het werknemersaandeel. Dit aandeel
heeft zich ook in 1954 en waarschijnlijk in
1955
op dit
hogere niveau weten te handhaven. Vervolgens gaat schr.
na
hoe de ontwikkeling is geweest van het werknemers-
aandeel in de verschillende takken van nijverheid geduren-
de het tijdvak 1929-1954. Schr. besluit met het voorbe-
houd, dat geen rekening gehouden kon worden met de
invloed van structurele wijzigingen, zoals de procentuele
stijging van het aantal werknemers van de Overheid, op
de berekende werknemersaandelen.
C. VERMEY, De vrachtenmarkt.
In het eerste half jaar van 1956 lagen de vrachten in
vrijwel alle sectoren der vrachtenmarkt op een hoog
niveau. Dit werd vooral veroorzaakt door de aanzien-
ljke koleninvoeren van West-Europa uit de Verenigde
Staten. Na een hoogtepunt in mei kwamen de vrachten
in juni op een lager peil onder invhed van seizoenslapte;
voor het najaar wordt echter weer. een stijging verwacht.
Rekening dient evenwel gehouden te worden met de
mogelijkheid, dat schepen uit de Amerikaanse reserve-
vloot voor kolenvervoer worden vrijgegeven en met het
feit dat een groot aantal vrachtschepen in aanbouw resp.
in bestelling is. Bovendien vertonen de exploitatiekosten
nog steeds een stijging. Bijzondere aandacht verdient de
zich snel uitbreidende vloot onder zgn. ,,flags of con-
venience”. In dit verband verdient vermelding, dat enkele
Engelse rederijen een dochteronderneming in Bermuda
hebben gesticht, waar de belastingen aanzienlijk minder
zwaar drukken dan in Engeland.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D., Surinaamse kanueke-
ningen.
Schr. geeft een overzicht van de gebeurtenissen in
Suriname in het tweede kw”artaal van
1956.
In het binnen-
land traden enkele politieke en economische spanningen
op. Uitvoerig bespreekt schr. de verbeterde statistische
berichtgeving door het Algemeen Bureau voor de Sta-
tistiek. Bij de in- en uitvoercijfers wordt thans de goede-
renindeling vân de Standard International Trade Classi-
fication toegepast, hetgeen de vergeljkbaarheid met an-
dere landen ten goede komt. Inzake de uitvoering van het
Tienjarenplan begint de binnenlandse kritiek sterker te
worden. In het algemeen richt deze zich tegen het af-
glijden in sociaal-culturele zin van het Tienjarenplan.
In een onderontwikkeld gebied als Suriname heeft een
welvaartsplan alleen dan resultaat op de lange duur,
wanneer de produktieve basis wordt verbreed.
SOMMAIRE –
Drs. W. LE MAIR, L’agriculture dans les pays Bene-
lux – nouvelles perspectives? (1).
L’auteur entre en détails au sujet des causes des diffé-
rences dans la iolitique agraire dans les divers pays
Benelux. Ces différences sont déterminées dans une
large mesure par le degré d’importance d’un pays cuant
â l’exportation dans le domaine agricole. L’auteur ter-
mme en indiquant quelques principales caractéristiques
de la politique agraire commune â suivre.
Drs. A. J. VAN STRAATEN, La part des salariés dans
le revenu national aux Elats- Unis.
A l’occasion de la question récemment soulevée dans
un rapport du Sociaal-Economische Raad (Conseil
Social-Economique) concernant le développement de la
part des salariés dans le revenu national en Hollande,
l’auteur traite de cette question pour les Etats-Unis.
C. VERMEY, Le marché des frets.
Dans le premier semestre de
1956
le niveau des frets
fut très élevé. Les principales causes en étaient les trans-
ports de charbon et de céréales des Etats-Unis â l’Europe
occidentale.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D., Notices du Surinam.
L’auteur donne une vue d’ensemble des événements
au Surinam pendant le deuxième trimestre de 1956. 11
attire spécialement l’attention sur l’amélioration du
système de donner des renseignements statistiques.
8 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
713
De landbouw in Benelux
nieuwe perspectievén?
(T)
De ervaring leert, dat zich jn çle Benelux-ontwikkeling
niet zelden perioden voordoen die duid,en op een ver-
starring van de verhoudiigen; perioden ook waarin een
zekere spanning tussen de betrpkken landen aan de dag
treedt. De reis naar het einddoel – de Economische
Unie – lijkt dan te stagneren.
Tot dusverre hebben deze stagnaties het doel schijn-
baar niet wezenlijk in gevaar gebracht. In verantwoor
–
delijke kringen heeft men in elk geval het grnte belang,
verbonden aan het tot standkomen van de Economische
Unie, nimmer uit het oog verloren. De obstakels werden
uit de weg geruimd ofwel omzeild waarna Benelux
weer perspectief verkreeg. Een ,,nieuwe fase” in de Bene-
lux-ontwikkeling heette te zijn aangebroken. -Niettemin is
er geleidelijk aan, in verschillende kring, twijfel gerezen
of men in Benelux wel inderdaad op de juiste weg is
voor het spoedig bereiken van de Economische Unie.
Zonder de diverse facetten van Benelux te kort te
doen kan men stellen, dat tot op heden het economisch
aspect volkomen op de voorgrond heeft gestaan, terwijl
in het op zichzelf zo brede terrein van de economische
samenwerking weer een onderdeel, nI. de vrjmaking
van de onderlinge handel, altijd het hoofddoel is ge-
weest., Het centraal stellen van een onbelemmerd han-
delsverkeer lijkt op zichzelf volkomen juist; een vrij
verkeer tussen de drie landen is een essentieel element
van een economische unie. Doch hier is méér voor nodig
dan het op een zeker moment afwezig zijn van tarieven
of restricties. Dit laatste zou ni. veel van zijn betekenis
kunnen verliezen zolang de Regeringen in staat zijn hun
nationale produktie zo nodig op andere wijze te be-
sciiermen, bijv. door middel van een subsidiepolitiek
of door het verlenen van belastingfaciliteiten. Om dit te
voorkomen is een zekere onderlinge aanpassing van de
economische politiek noodzakelijk. Essentieel is voorts,
dat deze aanpassing van het beleid van dien aard moet
zijn, dat het vrije onderlinge handelsverkeer
permanent
gehandhaafd kan worden. Voorkomen moet worden
dat elk der landen kan terugkeren tot een politiek, welke
de reeds bereikte resultaten te niet kan doen zodra de
economische conjunctuur eens minder gunstig zou wor-
den dan zij in de na-oorlogse jaren geweest is. Eerst
indien aan deze voorwaarden voldaan is, kan de Econo-
mische Unie goed functioneren mits – zolang althans
een gemeenschappelijk monetair stelsel ontbreekt –
een zekere mate van convertibiliteit tussen de belang-
rijkste valuta’s, zoals die thans in Europa bereikt is,
gehandhaafd kan worden.
De eerder vermelde twijfel omtrent de juistheid van
de koers welke de drie Regeringen inzake Benelux volgen,
berust vooral op .het feit, dat de onderlinge aanpassing
van de economische politiek nog niet in die mate ge-
vorderd is, dat hierdoor de voorwaarden voor een vrij
intern handelsverkeer verwezenlijkt zijn. Weliswaar is
formeel de handel tussen de drie partners reeds verschil-
lende jaren van de talrijke, in het internationale verkeer
zo gebruikelijk geworden banden bevrijd, doch dit heeft
voor een belangrijke sector als de landbouw allèrminst
tot een onbelemmerde uitwisseling van produkten geleid.
Voor vele landbouwprodukten zijn
•
de ,,gebruikelijke”
banden vervangen door de ,,bijzondere” van het zgn.
overgangsregime. Daarenboven, bestaan er onvoldoende
garanties, dat in minder gunstige tijden niet opnieuw
belangrijke restricties, wellicht ook buiten de landbouw,
in het onderlinge verkeer aanvaard moeten worden. In
Benelux is de gemeenschappelijke markt, ten dele althans,
meer doelstelling dan realiteit.
In Benelux is men eigenlijk reeds onmiddellijk op
,,het landbouwvraagstuk” gestuit. Toen dit economisch,
maar vooral ook politiek niet op korte termijn oplosbaar
bleek, hebben de Regeringen onverwijld – reeds in
1946 en 1947 – naar middelen gezocht om te voor-
komen, dat de dreigende stagnatie in de agrarische
sector ook de voortgang op andere terreinen zou stuiten.
Men heeft dit vraagstuk als het ware ingekapseld in een
aantal protocollen en in deze toestand is de landbouw
in Benelux een geheel eigen leven gaan leiden. Op de
techniek dier inkapseling behoeft niet nader te worden
ingegaan. De lezer kan volstaan met de wetenschap,
dat in het interne Benelux-verkeer van landbouwpro-
dukten heffingen en kwantitatieve restricties voot tal-
rijke produkten mogelijk zijn en ook metterdaad toe-
passing vinden.
Tot voor enige jaren heeft het landbouwvraagstuk,
zowel hier te lande als in België en Luxemburg, buiten
de kring der direct betrokkenen betrekkelijk weinig de
aandacht getrokken. Hierin kwam in de loop van 1954
verandering. De landbouw kwam zelfs tijdelijk in het
centrum van de belangstelling te staan. Voor een deel
was dit het gevolg van de voortgang die ongetwijfeld
in de laatste jaren op de andere terreinen in Benelux
bereikt was doch belangrijker lijkt ons het feit, dat Bene-
lux economisch, maar vooral ook politiek, nog aan be-
tekenis scheen te winnen door het wegvallen van de
Europese Defensie Gemeenschap en de slag welke hier-
door aan het integratiestreven van de zes ,,Schuman-
landen” werd toegebracht. Toen daarenboven Frankrijk
(Mendês France) enig succes scheen te hebben met plan-
nen voor een nauwere Frans-Duitse samenwerking op
economisch gebied, verleende dit een nieuwe impuls
aan het spoedig tot standkomen van de reeds verschil-
lende malen aangekondigde Economische Unie en daar-
mede aan het doorbreken van de verstarring waarin de
Benelux-ontwikkeling was komen te verkeren.
Dit plaatste o.a. de nog onverteerde brok der landbouw-
problematiek automatisch in het centrum van de aandacht
der drie Regeringen. Het tot standkomen van de Econo-
mische Unie werd immers technisch niet mogelijk en
politiek ook niet aanvaardbaar geacht indien geen rede-
lijke garantie zou zijn verkregen, dat de landbouw binnen
afzienbare tijd zijn zo afgezonderde en met de doel-
stellingen van de Economische Unie tevens zo strijdige
levenswijze zou hebben opgegeven. Men zou Benelux
slechts van een nieuw etiket hebben voorzien. Politiek
zou dit verlies, economisch geen winst hebben opge-
leverd.
Sinds de bijeenkomst van het Benelux-Ministers-
comité van 9 december
1954
werd dan ook de landbouw
het onderwerp van intensief overleg tussen de drie Re-
geringen, welk overleg zijn voorlopige afsluiting vond
tijdens de vergadering van het Ministerscomité van 3 mei
1955. Het resultaat was, dat de Regeringen het er over
eens werden, dat de onderlinge aanpassing van de land-
bouwpolitiek
der drie landen, in een periode van 7 jaren,
de beletselen moest wegnemen tegen een vrije uitwisseling
van landbouwprodukten. Hiermede leek Benelux weer.
714
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 augustus 1956
perspectief te bieden, nu althans de aanpassing van een
onderdeel der economische politiek – het landbouw-
beleid – serieus, zij het weinig concreet, aan de orde
was gesteld.
Voor een goed begrip van de kansen welke een nieuwe
fase biedt, kan, als eerder werd opgemerkt, een uiteen-
zetting over de technische regelingen, waarmede men het
landbouwvraagstuk in Benelux hôeft geconserveerd
achterwege blijven. Men mag deze regelingen goeddeels
als symptomatisch beschouwen. Nuttig is daarentegen
enige analyse van de
belangrijkste
oorzaken waaruit zij
zijn voortgesproten.
Wij zullen daarbij uitgaan van de twee belangrijkste
discussiepunten, die bij vrijwel alle besprekingen over’
de landbouw tussen de Regeringen of het georganiseerde
bedrijfsleven der Benelux-landen naar voren treden. Zij
betreffen:
een belangrijk verschil in het tot dusverre gevoerde
landbouwbeleid;
een, ten gunste van Nederland, uiteenlopen van
een aantal kostenfactoren tussen de drie landen.
Reeds thans zij opgemerkt dat deze beide verschijn-
selen nauw met elkaar verband houden. In dit artikel
wi1ln wij daarom in eerste instantie iets zeggen over
de landbouwpolitiek in het algemeen en de invloed hier-
van op de verschillen in de marktorganisatie (ad 1). In
een tweede artikel zal de aandacht worden gevraagd
voor de kostencomponenten (ad 2).
Ad 1. In onze Westerse landen heeft de Overheid in
de loop van deze eeuw op economisch en sociaal gebied
een uitgebreide verantwoordelijkheid aanvaard. Deze
manifesteert zich o.a. in de werkgelegenheidspolitiek,
welke sedert de jaren dertig meer en meer bepalend is
geworden voor de gehele economische politiek. Indien
uien het vraagstuk van de werkgelegenheid onderscheidt
in een structureel
en een
conjunctureel
vraagstuk, kan
worden vastgesteld dat voor de industrie deze
beide
aspecten van betekenis zijn. In de landbouw is daaren-
tegen de werkgelegenheid in de eerste plaats een struc-
tureel vraagstuk
1);
het conjuncturele aspect is van be-
trekkelijk ondergeschikt belang. Want behalve onderne-
mer is de boer bijna altijd tevens – en op de kleine
bedrijven zelfs de enige – arbeider. De functies van
ondernemer en arbeider zijn dus in de landbouw veelal
in één persoon verenigd en dit heeft tot gevolg, dat een
” intreden van ongunstige economische omstandigheden
bij de boeren zelf, dus bij de meerderheid van het in de
landbouw werkzaam zijnde déel van de bevolking, geen
enkele invloed heeft op de werkgelegenheid. De boer
ploegt voort en het is slechts zijn inkomen dat belangrijk
kan dalen. Om deze reden staat dan ook in de landbouw
niet de werkgelegenheid, maar het stabiliseren der in-
komens op de eerste plaats en hiermede wordt tevens de
5)
De iii de landbouw zo sterk verbreide structurele werkloosheid vloeit vooral
hieruit voort, dat op vele bedrijven van geringe omvang onvoldoende emplooi te
vinden is voor de aldaar aanwezige arbeidskrachten. Deze verborgen werkloosheid
is een van de voornaamste oorzaken der lage arbeidsproduktiviteit bij de kleine
bedrijven en men mag daarom de bestrijding van de verborgen werkloosheid als
een der belangrijkste opgaven van de landbouwpolitiek beschouwen. Wanneer men bedenkt, dat’ het welslagen van deze politiek vooral afhankelijk is van het
vergroten der vele, door hun geringe omvang economisch niet levensvatbare be-
drijven en van het bevorderen van de migratie der in de landbouw overtollige
arbeidskrachten naar andere sectoren van het economisch leven, dan is het dui-
delijk dat het werkgelegenheidsvraagstuk in de landbouw uiteindelijk in hoge mate
afhangt van de werkgelegenheidspolitiek in de industrie. Erkend moet worden,
dat de meeste Regeringen in deze nog geen doelbewuste politiek voeren. Wat de situatie in Nederland betreft zij o.a. verwezen naar ,,De agrarische werkgelegen-
heid op lange termijn” (,,E..S.B.” van 25 mei 1955) en naar ,,Het boerenzoons-
vraagstuk in groter verband (,,E.-S.B.” van 4 juli 1956).
werkgelegenheid der eigenlijke landarbeiders gediend.
Het voeren van een prijspolitiek is voor dit doel het
belangrijkste middel. Deze
grondslag
voor het landbouw-
beleid treft men in vrijwel alle ontwikkelde landen aan;
in hoge, mate ook in de Benelux-landen.
Niettemin leert de praktijk, dat het agrarisch beleid
in het algemeen, maar in het bijzonder de marktorgani-
satie en het prijsbeleid, in de diverse landen belangrijk
uiteenlopen.
Blijkens
studies hierover
2)
houden de
verschillen, die zich hier voordoen, vooral verband met
de omstandigheid of een land op agrarisch gebied al
dan niet.in
belangrijke mate exporterend is. Deze factor
is het ook, die voor de. verschillen in het landbouwbeleid
tussen de Benelux-landen van overheersende betekenis
geacht moet worden.
Op industrieel gebied zijn veruit de meeste ontwikkelde
landen zowel importerend als exporterend. Op het ge-
bied van de landbouw blijken daarentegen vele der
Europese landen niet of voor slechts enkele produkten
in geringe mate exporterend te zijn. Door het vrijwel
ontbreken van een exportpositie lopen de belangen
hier – veel meer dan bij de industrie – grotendeels
parallel en liggen zij ook binnen elk dier landen voor de
verschillende agrarische sectoren grotendeels eender.
Dit doet zich met name voor bij het Verenigd Koninkrijk,
West-Duitsland, Zweden, Noorwegen en zelfs Frankrijk.
Ook
België
en
Luxemburg
verkeren in deze situatie. De
paralleliteit der belangen maakt het hier mogelijk de
stabilisatie der inkomens op betrekkelijk eenvoudige
en uniforme wijze te effectueren. Men behoeft er slechts
voor te waken, dat de invoer, het binnenlandse prijs-
niveau niet of slechts in beperkte mate beïnvloedt. Door
beschermende maatregelen aan de grens – invoerrechten,
heTingen en kwantitatieve beperkingen van de invoer –
wordt het doel bereikt. De oude regel, dat landen met
een belangrijke industriële export er een liberale agrari-
sche importpolitiek op nahouden, blijkt sinds geruime
tijd niet meer op te gaan.
In een totaal andere situatie verkeren landen als
Nederland
en
Denemarken,
die een belangrijke agrarische
export bezitten. Hoewel ook in deze beide landen – in
Denemarken meer dan in Nederland – de agrarische
belangen in sterke mate parallel, lopen
3)
en dit ertoe
bijdraagt het beleid te vergemakkelijken, maakt de
exportpositie de landbouwpolitiek toch bepaald inge-
wikkelder. Anders dan bij de importianden zijn hier de
direct beschermende afweermaatregelen aan de grens
van betrekkelijk geringe betekenis. Men kan er ni. de
exportbelangen niet mee dienen en deze zijn in beide
landen bepalend,voor deagrarische conjunctuur. Daarom
wordt in Nederland ook op andere wijze getracht de
prjzer der belangrijkste landbouwprodukten op de
binnenlandse markt te stabiliseren en tevens de export-
positie te verdedigen. Van belang is in dit verband, dat
.de Nederlandse Regering, en meer en meer ook het geor
–
ganiseerde bedrijfsleven, fondsen hebben gevormd met
behulp waarvan men de ups en downs in de narkt kan
‘) Recente studies op dit terrein werden in Nederland verricht’door het Land-
bouw.Economisch Instituut. Deze hebben betrekking op Nederland, Belgib, west-
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken en Zweden.
‘) Hoewel het de veehouderij is die het leeuwedeel van de export voor haar
rekening neemt en Hier, speciaal in Nederland, een belangrijke
invoer
van vee-
voeders/granen tegenover staat, tast dit laatste het exportkarakter van de landbouw
maar in betrekkelijk geringe mate aan. Want, behalve dat de ingevoerde akker-
bouwprodukten grotendeels als grondstof voor de veehouderij dienen, worden de
veehouderij en akkerbouw op vele bedrijven – en in Denemarken bijna altijd –
in combinatie bedreven, In Nederland, waar in eynkele gebieden hetzij de vee-
houderj, hetzij de akkerbouw, sterk overweegt, kunnen de belangen tussen deze beide sectoren wel uiteenlopen. Dit geeft aan de Nederlandse landbouwpolitiek
een wat hybridisch karakter, vooral hierin tot uiting komend, dat in ons land meer
dan in Denemarken, de bescherming aan de grens –
is].
voor veevoeder/granen – een rol van betekenis speelt.
8 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
715
egaliseren. Een aanzienlijk deel der middelen hiervoor
wordt door het bedrijfsleven zelf bijeengebracht.
Evenwel, deze
direct
beschermende beleidsmiddelen
welke in het kader van de markt- en prijspolitiek worden
genomen, vormen voor exportianden alsNederland en
Denemarken niet de belangrijkste pijler van het land-
bouwbeleid. Van meer betekenis lijkt ons hier de
indirecte
bescherming welke geboden wordt door een efficiënte,
dus goedkope produktie. De
in
aatregelen en instellingen
op landbouw-technisch gebied – landbouwonderwijs,
landbouwkundig onderzoek, cultuurtehnische werken,
goede technische en bedrijfseconomische voorlichting
aan de boeren, e.d. – vormen tezamen een tweede be-
langrijke pijler in de landbouwpolitiek die – hoewel in
alle Westerse landen aanwezig – toch in het bijzonder
in onze exportlanden sterk ontwikkeld is. Dit heeft
zijn uitwerking niet gemist. Wânt hoewel men moet
aannemen, dat een relatief efficiënte produktie in be-
langrijke mate is bevorderd doordat beide landen reeds
in een ver verleden exporterend zijn geworden, spreekt
het vanzelf dat ook omgekeerd een zekere technische
voorsprong de exportpositie van deze landen heeft ver-
sterkt en gestimuleerd. Door deze wisselwerking is er
de welvaart in de landbouw ten zeerste bevorderd.
Het bovenstaande moge ertoe hebben bijgedragen, dat
de lezer in het vaak zo onoverzichtelijke gebied van de
landbouwpolitiek enkele karakteristieke lijnen wat dui-
delijker onderscheidt. Het al of niet bezitten van een
belangrijke agrarische export vormt als het ware de
klimaatscheiding die door dit gebied loopt en het rea-
geren der landen – de landbouwpolitiek – houdt nauw
verband met hun plaats aan deze of gene zijde van de
scheidingslijn. De intensiteit van hun reacties wordt
voorts mede bepaald door de mate waarin de Rege-
ringen de inkomensstabilisatie trachten te verwezenlijken
alsook door de matt waarin de agrarische belangen
parallel lopen.
Wij hebben hiermede het landbouwvraagstuk in Bene-
lux tegen een wat bredere achtergrond geplaatst en dit
maakt het duidelijk, dat de verschillen die zich hier
voordoen tussen enerzijds Nederland mèt en anderzijds
de B.L.E.U. zènder een belangrijke agrarische export
niet van een toevallig of uitzonderlijk karakter zijn.
Aldus bezien zijn de verwijten die men elkaar in Benelux
nogal eens toevoegt niet gegrond. Het is niet juist de
Nederlandse landbouw van dirigisme te betichten omdat
men er maatregelen aantreft die ten nauwste met de
belangrijke exportpositie van dit land verband houden.
Omgekeerd is het niet juist de afwezigheid dier maat-
regelen in België en Luxemburg, waar deze exportpositie
ontbreekt, aan een grotere vrjheidszin toe te schrijven
of te menen, dat de Belgisch-Luxemburgse landbouw-
politiek ook inderdaad door een veel grotere mate van
vrijheid zou worden gekenmerkt. De bescherming aan
de grens is er immers van veel meer betekenis en boven-
dien, door het ontbreken van een belangrijke export-
positie, veel effectiever. Dit laatste geldt ook thans nog,
ondanks het gemeenschappelijk douanetarief!
4).
Met de hierboven gemaakte opmerkingen over de
landbouwpolitiek is tevens een belangrijk onderdeel
van het Benelux-landbouwvraagstuk aangeduid, ni. het
verschil in marktorganisatie en prijsbeleid. Met betrek-
king tot de harmonisatie van dit onderdeel van de land-
bouwpolitiek lijken ons tenslotte in het bijzonder de
volgende gezichtspunten van belang.
– Ook in een gemeenschappelijke markt voor de
landbouw zal een zekere stabilisatie der agrarische in-
komens de grondslag moeten vormen voor het prijs-
beleid.
– De huidige tegenstelling in het marktbeleid (in
Nederland gebaseerd .op de exportpositie; in België en
Luxemburg op het ontbreken daarvan) kan niet gehand-
haafd blijven. De drie landen gezamenlijk hebben een
belangrijke agrarische uitvoer en de gemeenschappelijke
landbouwpolitiek, in het bijzonder ook de prjspolitiek,
zal op dit feit gebaseerd moeten zijn. De gezamenlijke
politiek zal dus qua opzet meer op de huidige positie
van de landbouw in Nederland, dan op die in België
en Luxemburg afgestemd moeten zijn.
– Voor en goed functioneren van de gemeen-
schappelijke markt lijkt het noodzakelijk, dat met name
het prijsbeleid onder gezamenlijke verantwoordelijkheid
wordt gevoerd. Voor zover in concreto prijzen worden
vastgesteld (bijv. miimumprijzen) zullen deze in het
algemeen zowel voor dezelfde produkten als ook voor
elk der produkten op ongeveer hetzelfde niveau bepaald
moeten worden. Verder zullen de voor de verschillende
produkten te kiezen prijsregelingen meestal hetzelfde
karakter moeten hebben. Zou men namelijk voor een
bepaald produkt in Nederland een minimumprijs, in de
B.L.E.U. een richtprjs vaststellen, dan zou dit in vele
gevallen op zijn minst de doelstelling van één der par-
tijen en daarmede de gemeenschappelijke politiek door-
kruisen.
Het bovenvermelde kan betekenen, dat ook de be-
leidsmiddelen waarmede dé prijspolitiek wordt bedreven
alsmede de wetgeving waarop dit beleid steunt op elkaar
moeten worden afgestemd, hetgeen niet betekent, dat
de beleidsmiddelen en de wetgeving gelijk zouden moeten
worden.
‘s-Gravenhage.
W. LE MAIR, ee. drs.
‘) in de aanyang van dit artikel werd opgemerkt, dat bij het onderlinge handels-
verkeer in Benelux voor vele landbouwprodukten heffingen en kwantitatieve
restricties mogelijk zijn en ook metterdaad voor vele produkten toepassing vinden.
Het zijn vnl. België en Luxemburg die hiervan bij hun importen Uit Nederland
gebruik maken. Aangezien voor een belangrijk deel dier importen aan Nederland
preferentie is verleend als leverancier, is het in Benelux mogelijk andere landen als
leveranciers uit te sluiten, het gemeenschappelijk douanetarief buiten werking te
stellen, en aldus de prijzen voor landbouwprodukten in België en Luxemburg te
handhaven op een niveau dat boven dat in Nederland ligt. Dit stelsel werkt dus
vooral voor die produkten, waarvoor Benelux als geheel exporterend is.
Het aandeel van de werknemers in het nationaal inkomen
in de Verenigde Staten
Inleiding.
In het op 3 februari jI. dor de Sociaal-Economische
Raad aan de Minister van Sociale Zaken en Volks-
gezondheid uitgebrachte rapport ,,Inzake een onderzoek
van de economische situatie van Nederland”
I)
– het
zgn. ruimterapport – komt dé vraag aan de orde of
1)
S.-E.R.-publikatie 1956, no. 1.
de lonen van werknemers in bedrijven in ons land bij
die van de andere inkomens zijn achtergebleven. De
beantwoording van deze vraag heeft geleid tot het creëren
van een grootheid, die het aandeel van de werknemer in
het nationaal inkomen beoogt weer te geven. Deze
grootheid is de verhouding tussen (a) de gemiddélde
loonsom, inclusief sociale lasten, per werknemer in be-
716′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,
8 augustus 1956
drijven, en (b) het nationaal inkomen tegen factorkosten
sociale lasten) pr werknemer in bedrijven, voor zover
per hoofd vaii de actieve beroepsbevolking; zij wordt
geen overheilsbedrijven, e’n het nationaal inkomen per
uitgedrukt in een percentage. Het belocp in Nederland
hoofd van de actieve beroepsbevolking is weergegeven
van het aldus berekende
werknemersaandeel
is voor de
in curve 1 van bijgaande grafiek. Het werknemersaandeel
jaren 1938 en 1947 tot en met
1955
in bijlage II .van het
bedroeg in 1929 77 pCt., in 1932/1933 gemiddeld 99 pCt.,
S.-E.R.-rapport in grafiek gebracht.
in 1937/1938 gemiddeld 83 pCt., in
1953/1954
gemiddeld
Dit voor Nederland berekende beloop van het werk-
85
pCt. en in
1955,
volgens voorlopige gegevens, eveneens
nemersaandeel werpt de vraag op, hoe deze grootheid
85
pCt. Het gemiddelde niveau van de afgelopen 13 jaar zich in andere landen heeft ontwikkeld. Dit artikel heeft (1943 tot en met 1955)
–
een aaneengesloten r’eeks van
tot doel deze vraag te beantwoorden voor de Vefenigde
jaren zonder exceptioneel hoge werkloosheid
–
lag
Staten. Het over dit land zo rijkelijk beschikbaar statis-
op 82 pCt.
tisch materiaal maakt het’ mogelijk het werknemers-
aandeel van 1929 af te berekenen en in relatie te brengen
Het werknernersaandeel, het. conjunctureel beloop en de.
tot het beloop van de economische activiteit,
wijzigingen in de waarde van het geld.
Het werknemersaandeel in de Verenigde Staten.
Het is de moeite waard een vergelijking te maken
van het beloop van ‘de conjunctuur, de wijzigingen in de
Het voor de Verenigde Staten berekende beloop van
geldswaarde en het ‘werknemersaandeel.
Het beloop
de verhouding tussen de gemiddelde ldonsom (inclusief
van de conjunctuur kan worden afgeleid uit het beloop
VERENIGDE STATEN
’29 ’30
9
35
“o
’45
‘5O
’55
.1
1
1
,
.CUIWE 1
VERHOUDING GEMIDDELDE LOONSOM PER WERKNEMER
IN BEDRIjVEN TOT NATIONAAL INKOMEN PER HOOFD DER
ACTIEVE BEROEPSBEVOLKING IN
0
/0
/
75
75
70
CURVE II
25
20
AANTAL WERKLOZEN IN
0
/0
VAN DE BEROEPSBEVOLKING
is
-10
–..,
0
•20
•10
0
,
-10
.20
1
-50
29
6
0
9
35
’40
’45
’50
’55
De in de grafiek gebrachte gegevens zijn berekend uit opgavenin het Survey of Current Businèss, het National Income Supplement to the Survey
of Current Business (edition 1954) en het Economic Report of the President transmitted to the Congress (Janujry 1956).
/
70
105
go
es
2.
%
105
95
90
85
Go
70
as –
20
15
10
5
3— –
0-
30 .–
20
10
3k
0
–
-10
-20
-30
8 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
717
Aantal werknemers in tak van nijverheid in
iCt.
van
Gemiddelde loonsom per werknemer in tak van nijver-
heid in pCt. van nationaal inkomen per hoofd van de
totaal aantal werknemers in bedrijven
Tak van nijverheid
actieve beroepsbevolking
1929
1932/1933
193711938
1953/1954
194311954
1929
1932/1933
1937/1938 1953/1954
194311954
11
13
10
5
6
Landbouw
22
23
24
36
37
3
3
3
2
2
Mijnbouw
85-
97
90
104
97
5
3
4
6
5
Bouwnijverheid
94
88 85
98
94
32 29
33
38 38
Industrie
85
107
91
95
91
18
19
20
22
21
Groot- en kleinhandel
87
119
91
80
78 4
5
4
5
4
Financiewezen
115
155
120
90
87 9
8
7 6
7
•
Transporiwezen
91
132 114
103
102
3 3
3
3 3
Openbare nutsbedrijven a)
82
135 113
98
92
16
17
16
15
14
Dienstenverlening b)
59
84 62
60 59
lOOc)
t
100
100
lOOc)
100
Alle
bedrijven,
voorzover geen
overheidsbedrijven
77 99
83
85
82
10
15
19
22
25
Overheid d)
87
137
90
77
78
Waaronder radio-, televisie-, telefoon- en telegraafdiensten. Zoals hotels, particuliere huishoudingen, medische verzorging.
Ten gevolge van afrondingen klopt deze telling niet geheel.
Waaronder leger en marine, een belangrijk deel van het onderwijs en de, in verhouding tot de particuliere bedrijven weinig belangrijke, overheidsbedrijven.
De cijfers zijn berekend uit gegevens, ontleend aan het Survey of Current Business, het Nationsl Income Supplement to the Survey of Current Business (edition
1954) en het Economie Report of the President to the Congress (January 1956).
–
van het werkloosheidspercentage (curve II) en
‘
de procen-
tuele stijging of daling van het reële bruto nationaal
produkt (curve Illa), althans wanneer men laatst be-
doelde mutatie vergelijkt met het percentage, waarmede
het reële produkt jaarlijks geacht mag worden te zullen
koeten toenemen ter absorptie van het accres van de
beroepsbevolking en in verband met de
stijging
van de
arbeidsproduktiviteit; dit percentage bedraagt naar
raming 31 tot 4. De wijzigingen in de geldswaarde worden
uitgebeeld door het verschil tussen de procentuele stijging
of daling van het
reële
bruto nationaal produkt en het
Nominale
brto nationaal produkt (curve Ilib); ligt
laatstgenoemde curve boven eerstgenoemde, dan kan men
spreken van prijsinfiatie, in het omgekeerde geval van
prijsdeflatie.
In het algemeen zal mogen worden gesteld, dat het
werknemersaandeel in tijden van deflatie en inflatie
constant zal blijven, indien de lonen ongeveer in dezelfde
mate als het prijsniveau dalen en stijgen. Voorts zal het
werknemersaandeel ‘in tijden van vermindering der
economische activiteit – gelijktijdig optredende geids-
waardeveranderingen buiten beschouwing gelaten -,
waarbij de ondernen’ierswinsten zullen dalen, constant
blijven, indien de ondernemers een bepaâld deel dezer
winstdaling door neerwaartse loonaanpassing kunnen
afwentelen op de werknemers. Omgekeerd zal het werk-
nemersaandeel in tijden van toeneming der economische
activiteit, waarbij de ondernemerswinsten zullen stijgen,
constant blijven, wanneer de ondernemers hun winst-
stijging in de vorm van loonsverhogingen ten dele aan
de werknemers uitkeren
2).
De curven van bijgaande grafiek illustreren duidelijk,
dat opwaartse en neerwaartse loonaanpassingen met
vertraging hebben plaatsgevonden. De loonaanpassing
na de depressiejaren 1930 tot en met 1932, jaren van
sterke teruggang in de economische activiteit en van
prijsdeflatie, was eerst in 1936 zo ver gevorderd, dat,
naar mag worden aangenomen, van een economisch te
handhaven loonniveau kon worden gesproken. De
loonaanpassing na de forse herleving van de economische
activiteit in 1940 en 1941 en de daarmee gepaard gaande
inflatie, was eerst omstreeks 1944 voltooid. Bij de korte
fluctuaties in de economische activiteit neemt men af-
wisselend waar jaren van inflatie en toenemende bedrijvig-
heid, waarbij het werknemersaandeel daalt, en jaren van
afnemende bedrijvigheid – prijsdeflatie komt daarbij
1)
In deze ajinea is de betekenis van vaste inkomens, zoals rente en huren,
buiten beschouwing gelaten.
nagenoeg niet voor -, waarbij het werknemersaandeel
stijgt
3).
Alleen in 1952 en 1953 zien wij, op een hoog niveau
van economische activiteit, een stijging van het werk-
nemersaandeel, die wat 1952 betreft slechts ten dele en
wat 1953 betreft niet aan loonaanpassing kan worden
toegeschreven; het werknemersaandeel lag toen op een
niveau, dat zich in het verleden nimmer had weten te
handhaven. De jaren 1952 en 1953,
•
waarin de onder-
nemerswinsten zich inderdaad op een lager niveau dan
in de voorafgaande jaren bewogen, zijn jaren met kleine
arbeidsreserves; dit komt tot uitdrukking in lage werkloos-
heidspercentages, namelijk circa 2+ pCt. In dergelijke
jaren zal het de werknemers gemakkelijker vallen reële
loonsverbeteringen te bewerkstelligen dan in jaren van
grote arbeidsreserves. Het sinds 1953 nagenoeg stabiel
blijven van het prijsniveau en het in
1955,
volgens voor-
lopige cijfers, zelfs nog hoger liggen van het werknemers-
aandeel dan in 1953, lijken erop te wijzen, dat het gestegen
niveau van het werknemersaandeel, zonder tot prijs-
verhogingen te leiden, zich goed heeft kunnen hand-
haven.
Het werknemersaandeel in de verschillende takken van
nijverheid.
Uit de over de Verenigde Staten gepubliceerde statis-
tieken is het tevens mogelijk voor de jaren 1929 tot en
met 1954 de verhouding tussen het gemiddelde inkomen
per werknemer in verschillende takken van nijverheid en
het nationaal inkomen per hoofd der actievç beroeps-
bevolking te berekenen. Het resultaat van deze bereke-
ning is neergelegd in het rechter gedeelte van bovenstaande
tabel. In het linker gedeelte van deze tabel is aangegeven
welk percentage het aantal werknemers in de betrokken
tak van nijverheid uitmaakt van het totaal aantal werk-
nemers in bedrijven, zulks ter beoordeling van’de be-
tekenis van het werknemersaandeel in een tak van nijver
–
heid voor het totaal.
De fluctuaties van het werknemersaandeel in de indus-
trie (manufacturing), de grootste tak van nijverheid –
thans gemiddeld 38 pCt. van het aantal werknemers in
bedrijven -, stemmen vrij goed overeen met die van het
werknemersaandeel in alle bedrijven. Een dergelijke
overeenstemming bestaat, uiteraard, ook met alle andere
takken van nijverheid als één groep. Tussen deze takken
‘)
De
jaren 1946 en 1947 passen, niet in dit beeld. Bedacht moet worden, dat
de Amerikaanse economio zich toen in een periode van omschakeling van oorlogs-
naar vredeseconomie bevond, om welke reden deze jaren beter buiten beschouwing
kunnen blijven.
718
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 augustus 1956
van nijverheid afzonderlijk en de industrie ontbreekt
deze overeenstemming echter veelvuldig.
Het beloop van het werknemersaandeel in de landbouw
sluit gedurende de gehele in ogenschouw genomen periode
niet aan bij het beloop van het werknemersaandeel in
de andere takken van nijverheid. De landbouwarbeider,
die .zijn aandeel in het nationaal inkomen per hoofd
gedurende de dertiger jaren zag fluctueren tussen niet
meer dan 21 pCt. en 24 pCt. en wiens gemiddeld inkomen
in 1929 en 1937/1938 slechts iets meer was dan 1/4 van
het gemiddelde inkomen van een werknemer in de indus-
trie, zag zijn inkomen in de oorlogsjaren relatief sterk
stijgen: zijn aandeel in het nationaal inkomen per.hoofd
bedroeg in 1945 40 pCt.; in de jaren
1953/1954
beliep
dit aandeel nog 36 pCt., hetgeen neerkomt op een ge-
middeld inkomen ter grootte .van bijna 2/5 van dat van
de werknemer in de industrie.
De werknemers in de, betrekkelijke, kleine, bouwnij ver-
heid hebben hun inkomen in de depressie der dertiger
jaren relatief zien dalen in plaats van zien stijgen, hetgeen
verklaarbaar is, omdat zich in deze sector, naar verhou-
ding, de grootste terugslag manifesteerde. Bij de mijn-
bouw, eveneens een relatief kleine tak van nijverheid,
bleef de stijging van het aandeel van de werknemer in het
nationaal inkomen per hoofd in de depressiejaren aan-
zienlijk achter bij die van de overige takken van nijver-
heid. Tussen 1937/1938 en 1953/1954 daarentegen zagen
de werknemers in de bouwnijverheid en de mijnbouw
hun inkomenspositie belangrijk meer verbeteren dan de
werknemers in de industrie. Voor de werknemers in de
groot- èn kleinbandel, het financiewezen, het transport-
wezen en bij de, openbare nutsbedrijven manifesteerde
zich tussen 1937/1938 en 1953/1954 een belangrijke
teruggang. Bij het financiewezen was de teruggang kenne-
lijk een correctie op de reeds in 1929 bestaande bevoor-
rechte inkomenspositie van deze groep; bij het transport-
wezen en de openbare nutsbedrijven lijkt de teruggang
de correctie te zijn op de onvoldoende loonaanpassing
in de dertiger jaren.
In feite buiten het bestek van dit onderwerp vallende
is de loonontwikkeling bij de overheid, waaronder leger
en marine, en de overheidsbedrjven. Evenals bij het
transportwezen en de openbare nutsbedrijven vond in
de eerste dëpressiejaren nauwelijks loonaanpassing plaats.
Na de dertiger jaren bleef de salariëring door de overheid
achter bij de loonstijging in de bedrijven..
Slotopmerking.
Voor de beoordeling van het voorgaande zij er op
gewezen, dat het naast elkander plaatsen van de werk-
nemersaandelen voor uiteenliggende jaren niet slechts ge-
schiedt onder het voorbehoud van de nauwkeurigheid
van het gebruikte sttistische materiaal, doch mede met
de aantekening, dat geen rekening kon worden gehouden
met structurele wijzigingen in de economie der Verenigde
Staten, waarbij met name wordt gedacht ‘aan veranderin-
gen in de samenstelling der beroepsbevolking; deze
veranderingen kunnen van invloed zijn geweest op het
gemiddelde van de inkomens der verschillende inkomens-
categorieën. Zo vertoonde de onzeifstandige beroepsbe-
volking, die in 1929 circa 75 pCt. van de actieve beroeps-
bevolking uitmaakte, een stijging tot gemiddeld
79
pCt. in
1936/1939 en gemiddeld 83 pCt. in 1953/1955. Het aantal
werknemers in bedrijven, voor zover geen overheidsbedrij-
ven, muteerde daarentegen van 68 pCt. van de totale actie-
ve beroepsbevolking in 1929, naar gemiddeld
65
pCt. in
1936/1939, gemiddeld 58 pCt. in 1944/1945 (hoogtepunt
vande oorlogsvoering) en gemiddeld 68pCt. in 1953/1955.
Bij vergelijking van beide reeksen percentages blijkt, dat
de procentuele stijging van het aantal werknemers tussen
1929 en
1953/1955
aan de overheid, ten dele leger en
marine, ten goede is gekomen. De eventuele invloed van
dergelijke structuurveranderingen op de berekende werk-
nemersaandelen kon niet worden nagegaan.
Uiteraard bemoeilijken structuurverschillen tussen
verschillende landen een zinvolle vergelijking van hun
werknemersaandelen.
Amsterdam.
A. J. VAN STRAATEN.
De vrachtenmarkt
De algemene vrachtvaart had het getij gedurende de
achterliggende zes maanden in ieder opzicht mede. On-
danks de sterke stijging der vrachten in het afgelopen
jaar werden gedurende de verslagperiode in vrijwel alle
sectoren der vrachtenmarkt nieuwe hoogtepunten be-
reikt. Dit geldt wel in bijzondere mate voor de trans-
atlantische afdeling waar een voortdurend levendige
vraag naar ruimte voer het vervoer van kolen naar West-
Europa samenviel met grote graanaanvoer. Vergelijkt
men de huidige gang van zaken met de weinig roos-
kleurige situatie in het overeenkomstig tijdvak van 1954,
dan is het verschil wel zeer opvallend. Toen immers
waren’ de vrchten op een zodanig peil aangeland, dat
in toenemende mate tonnage uit de vaart moest worden
genomen, terwijl zelfs ervaren reders geen enkel lichtpunt,
wat de toekomstige ontwikkeling betreft, vermochten te
ontdekken.
De toenemende behoefte aan energie, gevolg van de
grote industriële bedrijvigheid, waarin West-Europa
mede door de scherpe daling van Engelands kolenuit-
voer slechts ten dele zelf kon voorzien, maakte het nood-
zakelijk op grote schaal kolen uit Amerika aan te voeren.
Verleden jaar werden door de Verenigde Staten meer
dan 26miljoen ton kolen naar Europa uitgevoerd. Dit
jaar zal de uitvoer vermoedelijk tot circa 40 miljoen ton
stijgen! Gesteld kan dan ook worden dat het transatlan-
tisch vervoer van kolen de voornaamste factor is geweest
die tot de zo zeer verbeterde stemming heeft bijgedragen.
Daarnaast deed zich echter ook de invloed gelden van.
de omvangrijke erts- en schrootaanvoeren ten behoeve
van de op volle capaciteit werkende staalindustrie,
terwijl tenslotte de toenemende wereldexport, resulterend
in een grofer aanbod van lading, de lijnrederjen noopte,
naast de eigen tonnage, regelmatig ruimte van derden
te huren.
De strenge vorst in februari jl. maakté. het, in tegen-
stelling tot een jaar geleden toen West-Eûropa over vol-
doende voorraden beschikte, gedurende de verslag-
periode noodzakelijk op vrij grote schaal graan uit Noord-
Amerika te importeren. Zelfs Rusland, traditioneel
exporteur van graan, zag zich gedwongen dit jaar graan
uit Canada te importeren. De Regering der Sovjet Unie
sloot te dien einde een driejarige overeenkomst op grond
waarvan Canada jaarlijks 400.000 ton tarwe aan de
U.S.S.R. zal leveren. Amerika, Canada en Australië,
waar men ten gevolge van grote, onverkochte voorraden,
.11
8 augustus 1956
ECONO1JISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
719
verleden jaarzeffs et een tekort aan opslagruimte had
te kampen, hebben dank zij de Europese vraag althans een
deçl dezer voorraden kunnen liquideren. De samenval-
lende vraag naar ruimte voor het vervoer van kolen en
graan leidde niet slechts tot aanzienlijk hogere vrachten
in de Amerikaanse sector, naar beïnvloedde eveneens
het vrachtenpeil in dé overigé sectoren. Immers, bevrach-
ters waren, wilde men de benodigde ruimte secureren,
wel gedwongen vrachten te betalen die de toets der ver-
gelijking met het niveau waarop de .transatlantische
vrachten zich gedurende de achterliggende zes maanden
bewogen, konden doorstaan.
Niet slechts naar Noord-Amerika werden veelvuldig
ballastreizen gemaakt, maar zelfs naar Zuid-Afrika
werden af en toe schepen in ballast uitgezonden, hetgeen
impliceert dat de thuisvracht voldoende aantrekkelijk
moest zijn om het exploitatie-overschot op de rondreis
niet minder gunstig te coen uitvallen dan op het zoveel
korter transatlantisch traject. Typerend is in dit verband
dat als hoogste vracht voor het vervoervan tarwe van
Nieuw ZuidWales naar het Verenigd Koninkrijk 190/-
werd betaald, terwijl de hoogste vracht van West-
Australië naar het Verenigd Koninkrijk niet minder dan
s
180/- per ton bedroeg! Ook voor het vervoer van suiker
van Queensland bereikte de vracht, 226/- per ton, een
nieuw hoogtepunt. Hetzelfde gçldt voor het vervoer
van gemengde granen van Noord China. Het einde van
het verschepingsseizoen, gepaard gaand met overvloedig
aanbod van ruimte in het Verre Oosten, veroorzaakt
door het groot aantal met graan, kolen, erts etc. naar
Japan bevrachte schapen, luidde echter een periode van
geringer bedrijvigheid in.
TABEL 1.
/
Voorgaand overzicht der hoogste en laagste vrachten
van enkele der belangrijkste verschepingscentra illus-
treert de aanzienlijke stijging der vrachten gedurende
het éerste half jaar 1956: (Tabel 1).
De maandelijks door de Chamber of Shipping gepu-
bliceerde indexcijfers der sterlingvrachten weerspiegelen
eveneens de gunstige gang van zaken op de vrachten-
markt:
TABEL II.
1952 = 100
1952
1
1953
1954
1
1955
1956
januari
………………….
146,4 79,3
71,9
115,1
144,3
140,6
80,0 77,6
119,8 140,2
maart
……………………
122,4
83,2
77,4
113,7
147,2
spril
… …………. ……….
108,4
86,5
75,8
110,2
151,6
mei
… ……….. … …….
106,8
82,2
77,4
122,6
162,2
februari
……………. ……..
juni
………….. …………
..
91,2
73,8
77,6
128,0
155,5
j
uli
…………
. …… .. …..
73,5
75,8
79,7
130,0
augustus
…………………
.. ..
73,9
80,1
129,9
…71,2
76,3
73,9
90,6
138,1
84,9
…
77,5 99,5
148,9
88,0
…
…
73,8
110,4
135,5
september
……………………
oktober
……………………..
november
………………….
83,7 71,5
115,5
.
140,1
december
………………….
jaargemiddelde
…………….
110,6 77,5
86,1
127,6
Het indexcijfer voor de maand juni bleef door geringer
vraag naar ruimte voor het vervoer van graan en kolen
– dit laatste mede als gevolg van de jaarlijkse vakantie
in de Amerikaanse mijnbouw – bij het uitzonderlijk
hoge cijfer voor mei ten achter. De vracht voor kolen
van Hampton Roads naar Rotterdam/Antwerpen daalde
– tijdelijk – tot 67/- vergeleken met 79/- als hoogste
in mei betaalde vracht. Tijdelijk, want bij het schrijven
van dit overzicht is de vracht, mede door vraag naar
ruimte voor het vervoer van graan voor Franse en En-
gelse rekening, tot 72/- op reisbasis gestegen. Men ver-
wacht overigens algemeen dat de vrachten in het najaar,
d.w.z. wanneej de gebruikelijke seizoenslapte tot het
verleden behoort, wederom een stijgende lijn zullen
volgen. Het wisselvallig karakter der vrachtenmafkt
– de recente daling van 12/-per ton in vier weken tijds
heeft zulks opnieuw aangetoond .- noopt. tot grote
reserve ten aanzien van toekomstvoorspellingen. Nochtans
lijkt een gematigd optimisme gewettigd. gezien de met
stelligheid te verwachten aanzienlijke aanvoer van kolen
uit de Ver’enigde Staten. Importeurs. hebben op een en
ander reeds geanticipeerd door op vrij grote schaal
ruimte voor een duur van
3/5
jaren te bevrachten en wel
tot vrachtcijfers die alleszins redelijke reisoverschotten
laten.
De kolen-commissie der O.E.E.C. verwacht blijkens
een recente publikatie dat de totale Westeuropese
energiebehoefte in de beide volgende decennia met rond
70 pCt. zal toenemen!
Uiteraard zullen fluctuaties, indien de vraag naar
ruimte voor het vervoer van graan, erts, schroot e.d.
tijdelijk stagneert, periodiek voorkomen, maar het trans-
atlantisch kolenvervoer – biedt mogelijkheden van em-
plooi die in heet eerste semester van 1954 ontbraken. Een
tweetal factoren waarmede overigens rekening dient te
worden gehouden zijn de mogelijkheid dat schepen uit
de Amerikaanse reservevloot voor kolenvervoer worden
vrijgegeven èn het grote aantal in aanbouw resp. bestel-
ling zijnde vrachtschepen. Naarmate deze laatste in de
vaart worden gebracht zullen vraag en aanbod meer in
evenwicht komen en scherpe stijgingen der vrachten,
zoals met name de maand mei ji. te zien gaf vermoedelijk
voor groter stabiliteit – op een nochtans redelijk lonend
niveau – plaats maken.
Een overzicht der voornaamste gebeurtenissen op de
vrachtenmarkt ware onvolledig indien uitsluitend aan-
,1955
1956
Hoogste:
Laagste
Hoogste
Laagste
vracht
vracht
vracht
vracht
Kolen
Rotterdam Hampton Roads/
611-
43/-
79/- 67/-
Antwerpen
$
15.25
$
11.75
$
24.-
$
15.50
Rotterdam/West Italië
29/6
22/3
39/-
26/6
Cardiff
/
,,
..
……..
38/6
26/-
45/-
28/6
11
/Japan
……..
Suiker
Mauritius
/Ver. Kon
……….
95/-
801-
120/-
117/6
Oueensland/
………..
…
170/-
115
1
–
226/-
190/-
Cuba
/
..
………
112/6
110/-
112/6
107/.
/Japan (vrij laden en
lossen)
……..
$
18.75
$
14.60
$
25.20
$
20,50
Graan St. Laurence/Ver. Kon.
…….
80/-
5716
100/.
80/-
Laplata Rivier/Antwerpen/Ham- burg (zwaar graan)
106/3
87/-
167
1
6
1251-
Laplata Rivier/Ver. Kon (zwaar
110/-
..
82/6
167/6
135/-
Gulf/ Ver. Kon
……………..
96/6
..
7716
130/-
9716
$
17.25
$
13.85
$
23.50
$
18.25
$
13.50
$
10.50
$
14.55
$
12.75
West Australië/ Ver. Kon
…..
115/-
85/-
180/-
1501-
/Japan
……………….
(gestorte tarwe ex silo)
…
…
Noord China/Antwerpen-Ham-.
burg (gemengde granen, vrij
…
laden en lôssen)
…………
1751-
..
12716
191/3
1801-
Erts
Huelva/Ver. Kon. (pyriet)
4916
44/-
581-
501-
graan)
………………….
victoria (Brazilië)/ Ver. Kon
68/6 62/6
117/6 112/6
Noord Pacific/Japan
………..
Marmsgoa/Eur. Vasteland
91/- 77/4+
107/6
85/-
(vrij laden en lossen)
Marmagoa/Japan (vrij laden en
78/7
115
1
–
107/6
Kunstmest
Casablanca/Zuid Afrika (fosfaat) 86/,
.
15.-
.
70/-
92/6
75/-
lossen) …………………89/4
Antwerpen
/
Hamburg
/
Noord
China (vrij laden en lossén)
.00/-
1001-
150
1
–
110/-
Hamburg/Japan (potas)
……
S
11.75
$
19.75 $
16.25
Hout
Oost Canada/Ver. Kon. (mijn-
hout per vadem)
…………
.
2351-
3501-
297/6
Archangel/Oostkust van Enge-
land (mijnhout per vadem)
.310/-
280/-
2251-
3001-
273/-
Noord Pacific/Ver. Kon. (vrij la-
den en lossen)
…………..
$
24.-
$
16.50 $
24.-
$
21.-
/
E.-S.B
E.-S.B.
Â.B.S.
–
1950=100 1953=100
1953=100
100
91
L…
104
95
–
105
95
–
1950
…………………
1951
…………………
110
100
100
1952
…………………
1953
…………………
109
99
101
1954
………………..
1955
………………..
111
101
102
Alle cijfers voor de maand augustus, resp. het derde kwartaal.
720
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 augustus
1956
dacht zou worden geschonken aan de gunstige factoren.
en met name aan de scherpe stijging der vrachten. Ge-
wezen dient ook te worden op de. nog steeds stijgende
exploitatiekosten – de olie-bunker
prijzen
werden re-
centelijk wederom verhoogd -, periodiek
.
optredende
havenstakingen, trage belading en lossing en vaak lang-
durig oponthoud door gebrêk aan ligplaatsen in ver-
sôhillende havens, abiormaal hoge bouw- en reparatie-
kosten, zwaar drukkende belastingen en last not least
de latente dreiging der zich snel uitbreidende vloot onder
Liberiaanse, Panamese en andere ,,flags of convenience”.
Wat dit laatste betreft dient volledigheidshalve te worden
gereleveerd dat enkele Engelse rederijen – de bekende
in Londen gevestigde Griekse reder Mavroleon gaf het
voorbeeld – een dochteronderneming in Bermuda, waar
de fiscale heffingen aanzienlijk minder zwaar drukken
dan• in Engeland, hebben opgericht teneinde beter ge-
wapend te zijn in de strijd tegen het hand over hand toe-
nemend euvel der ,,fiags of convenience”. Eep verdere
aantrekkelijkheid is dat zolang de dochteronderneming
in één der landen, deel uitmakend van het Gemenebest,
wôrdt opgericht, de reder vrij is in de keuze der haven
van registratie.
Ofschoon de nadelige invloed van al deze factoren zich
eerst recht zal doen gevoelen wanneer de huidige hausse
ook op de vrahtenmarkt voor een recessie zal hebben
plaats gemaakt, dient hiermede niettemin bij een beoor-
deling der voofuitzichten op langer termijn wel degelijk
rekening’ te worden ,gehouden.
Beperkt men zich tot
1956
dan mag, gezieh de gang
van zaken gedurende
I
het eerste half jaar, verwacht
worden dat ook dit jaar alleszins gunstige resultaten
voor de rederijen, welker schepen in de algemene vracht-
vaart emplooi vinden, zal opleveren.
Rotterdam.
.
C. vERMaY.
Surinaamse kanttekeningen
(Tweede kwartaal 1956)
Het begin van dit kwartaal gaf enkele politieke en
economische spanningen in het binnenland te zien,
waarvan de gevolgen evenwel op dit tijdstip minder
ernstig schijnen te zijn dan aanvankelijk leek. De dag-
bladpers besteedde vrij veel aandacht aan deze moeilijk-
heden, zodat uw kanttekenaa? zich kan beperken tot het
mernoreren var de feiten. De Amerikaanse garnalen-
fabriek verkreeg uiteindelijk de gevraagde tax-holiday
en een zekere monopoliepositiè. De in de rjstschandalen
betrokken Minister van Justitie moest aftreden en werd
intussen evenals de fractievoorzitter van zijn partij tot
een vrijheidsstraf veroordeeld. Mede hierdoor is het
thans aan de. regering zijnde Eenheidsfront, bestaande
uit Findlay-democraten, Katholieken en Mohamme-
danen, reeds feitelijk uiteengevallen en nog dit jaar ver-
wacht men een verdere politieke verschuiving.
Het belangrijkste in dezen blijft, dat het buitenland geen
onaangenaamheden Van deze verwikkelingen onder-
vindt, iets waarop zeker een voor Suriname onaangename
reactie zou volgen. Pessimisten wijzen op dit ogenblik
reeds op de voorkeur van de aluminiumconcerns voor
Jamaica boven Suriname en op de feitelijke sluiting van
de Franse Antillen voor de Surinaamse rijst, doch dit is
zeker overdreven. De bauxietuitvoer stijgt weer en het
is zeer de vraag, of de uitvoer van Jamaica dit jaar weer
hoger dan die van Suriname zal zijn, zoals in
1955
voor
het eerst in de bauxietgeschiedenis het geval was.
Het Algemeen Bureau voor de Statistiek toont zich
zeer actief. Sedert april van dit jaar is de uitgave begon-
nen van ,,Statistische Berichten”, waarvan in juli reeds
no. 6 verscheen. Hiermede wordt voorzien in een zeer
dringende behoefte aan feitenmateriaal, dat nood-
zakelijk is voor het verkrijgen van een beter inzicht in
de economische situatie van Suriname. Tevens is het
hierdoor mogelijk, ook buiten de strikt ambtelijke sfeer
de vele plannen voor Suriname’s toekomst aan de be-
‘staande situatie te toetsen.
Uit het eerste nummer blijkt, dat voor statistische
doeleinden thans niet ‘meer de wettelijke goederen-
indeling bij de in- en uitvoercijfers wordt gebruikt, doch
de Standard International Trade Classification, hetgeen
de leesbaarheid en vergelijkbaarheid met andere landen
zeer ten goede komt.
Het tweede nummer geeft een onderscheiding van de
import naar bedrijfsgrootte en -soort. Hiermede wordt
meteen afgerekend met het gangbare verhaal, dat het
grofe aahtal handelsimporteurs een onoverkomelijke
handicap zou zijn voor een rationele importhandel.
Inderdaad zijn er 843 importerende handelaren, doch
hiervan zijn er 534, die tezamen nog niet één procent
van het totale volume importeren; terwijl
aan
de andere
kant de 7 grootbedrjven gezamenlijk 43 pCt. voor hun
rekening nemen. Dit wil niet zeggen, dat een sanering
van de handel overbodig zou zijn, doch de situatie is
zeker niet zo alarmerend als door velen werd aangenomen.
-Nummer 3 behandelt het motorvervoer eft is een ver
–
volg op de in 1954 verschenen Statistiek der Motor-
rijtuigen. Sedertdien is het totale aantal toegenomen van
2.458 tot 3.031, dus met bijna
25
pCt. in anderhalf jaar.
Het sterkst stegen de vrachtauto’s, wat een gunstig ver-
schijnsel mag worden genoemd. Opmerkelijk is het
overigens, dat de voorkeur voor Amerikaanse wagens,
vooral bij de personenauto’s, steeds sterker wordt.
Nummer 4 geeft de importcijfers van het eerste kwar-
taal 1956 in vergelijking met,het eerste kwartaal
1955,
waarop hier niet nader behoeft te worden ingegaan.
Het vijfde nummer voldoet aan een reeds lang geuite
hartewens van uw kanttekenaar, namelijk de publikatie
van ‘indexcijfers van de prijzen van het levensonderhoud
te Paramaribo. In deze kolommen werd reeds meerdere
malen over dit onderwerp geschreven en het doet uw
kanttekenaar genoegen, te kunnen constateren, dat de
door hem sedert 1950 vergaarde cijfers van een zéér
beperkt onderzoek inieder geval sedert het begin van het
onde’rzoek van liet A.B.S. in 1953 slechts weinig van de
officiële verschillen. Beide tonen sedert 1953 een kleine
daling in de groep kleding en schoeisel en een zeer kleine
stijging in de overige groepen. Het totale indexcijfer is:
8augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
721
Op zichzelf is deze publikatie pijnlijk voor de
Regering, die midden 1955 in haar programma
de stelling poneerde, dat de kosten van levens-
onderhoud stérk waren gestegen
1),
terwijl het
A.B.S. reeds over de eerst thans gepubliceerde
cijfers beschikt moet hebben.
Thans is er geen reden meer tot het bijhouden
(Advergentie)
van jaarlijkse cijfers over de maand augustus,
zodat uw kanttekenaar zich van deze taak bevrijd acht,’
•
steld te worden, dât in een onderontwikkeld gebied als
emeer,daar het A.B.S. kwartaalcijfers publiceert, wat te-
Suriname een welvaartsplan alleen dan resultaat op de
vens een inzicht in de seizoenschommelingen geeft. Het
lange duur heeft, wanneer de produktieve basis ver-
blijkt, dat in de afgelopen jaren het vierde kwartaal steeds
breed wordt. Een sociaal-culturele welvaart is alleen dan enkele punten boven het jaargemiddelde lag, hoofdzake-
mogelijk, als de economische basis gezond is, en hierin
‘lijk veroorzaakt door de prijzen van aardappelen, groen-
voorziet het huidige Tienjarenplan volgens de critici
ten en vis, een verschijnsel, inherent aan het droge
onvoldoende.
seizoen.
‘
Ondanks de kritiek uit bosbouwkundige kring tegen
De
absolute
en indexcijfers
van de binnenlandse
het Brokopondodamplan gaat het Planbureau thans
industriële produktie vormen het onderwerp van nummer
verder met de uitwerking van het door hem aanvaarde
6 van de Statistische Berichten. Daaruit
blijken
in het
project. In dezen wordt dus thans gewacht op de finan-
bijzonder van belang te zijn de cijfers van die produkten,
ciële mogelijkheid tot’ realisering hiervan. Prof. J. W.
die niet in de exportcijfers tot uiting komen, doch voor de
Gonggrjp publiceerde inmiddels, o.a. in Vox Guyanae
2),
economische ontwikkeling van het land van groot belang
opnieuw zijn bezwaren, die in hoofdzaak tegen het z.i. zijn, zoals (jaarcijfers
over
1955
bij
1954
=
100):
onvoldoende véâronderzoek gericht ,zijn.
veevoede
175; zuurstof 130; steenslag 123 en goud 107.
Uit het vorenstaande blijkt, dat er thans vele onzekere
In het bijzonder het cijfer van veevoeder is van belang,
factoren zijn, die de welvaart van Suriname in de toe-
daar dezer dagen een nieuwe veevoederfabriek is ge-
komst kunnen bepalen. Hét is te hopen, dat het tweede
opend, zodat de produktie in 1956 wederom aanmerke-
halfjaar meer licht in dezen zal schenken. Misschien
lijk hoger zal zijn.
‘
vinden de olieprospectors in het district Nickerie inder-
In de maand juni bracht uw kanttekenaar voor het
daad exploitabele kwantiteiten. Maar van een dergelijk
eerst een,bezo’ek aan het westelijke grensdistrict Nickerie,
gelukkig toeval mag niet alles afhankelijk zijn.
een oerwoudgebied ter grootte van Nederland, waarin
Paramaribo, juli
1956.
G. C. A. MULDER, B. Sc., Ps. D.
tot enkelp jaren geledp slechts de omgeving van het
‘)
Vol. 1, no. 6, blz. 145
stadje Nieuw Nickerie tot een zekere ontwikkeling was
gekomen. Het kan gezegd worden, dat daar een betrek-
–
kelijk grotere welvaart heerst onder de landbouwende
GELD- EN KAPITAALMARKT
bevolking dan elders in Suriname. Het stadje zelf maakt
een welvarende indruk en de produkticijfers vai de
De geidmarkt.
landbouw zijn ‘in stijgende lijn. Ook kwam er enige op-
De liquiditeitspositie der bij de geidmarkt betrokken
leving in de balata-industrie, die enkele jaren geleden ten
instanties bleef gedurende de verslagweek nog steeds
dode gedoemd scheen. In dit gespecialiseerde bedrijf is
krap.
thans een tekort aan arbeiders, zodat het noodzakelijk
Het Rijk slaagde er op het nippertje in de kwartaals-
bleek,
krachten uit het aangrenzende Brits
Guyana
betaling aan de gemeenten uit zijn saldo bij de Centrale
aan te werven.
Bank te financieren; per 30 juli resteerde van dit tegoed
Enkele uren varen stroomopwaarts langs de Nickerie-
daarna nog een luttele f. 29 mln.
rivier ligt Wageningen, het emplacement van het be-
De banken, bij welke een groot deel van genoemde
kende rjstproject van de Stichting Machinale Landbouw.
kwartaalsbetaling tijdelijk terechtkwm, konden hierdoor
Over dit project en zijn moeilijkheden is reeds veel in
de grote ultimo-uitzetting van de bankbiljettencirculatie
Nederland en in Suriname gepubliceerd, doch uw kant-
(die een nieuw hoogtepunt van f. 4.141 mln. berëikte) tekenaar kan tot zijn vreugde constateren, dat de alge-
financieren en hun kasreserves tot ongeveer het ver-
mene situatie hem thans reeds aanmerkelijk gunstiger•
plichte niveau opvoeren. Ruim in hun middelen zaten de
voorkwam, dan hij eerder uit het jaarverslag over 1954
meeste hunner bepaald niet; met name konden zij zich
en de Kamerverslagen kon destilleren. Hij hoopt hierop
niet de weelde veroorloven in noemenswaardige omvang
binnenkort, wanneer een verdere uitbouw naar gehoopt
bij de Agent â raison van 3 pCt. disconto per jaar drie-
wordt een feit is, nader terug te komen. maandspromessen te kopen.
Inzake de uitvoering van het Tienjarenplan begint de Tenslotte zitten de laatste tijd ook de discontohahde-
binnenlandse kritiek sterker te worden. Een groep voor-
laars zeer krap. Deze financieren
–
vnl. met opgenomen
aanstaanden uit het ambtelijke en bedrijfsleven, zich
cailgeld
–
een portefeuille schatkistpapier. Daar de ban-
aankondigende onder de naam. G 65,de groep die over-, ken momenteel ‘slechts ‘weinig op cail uitzetten moeten
weegt wat na het einde v,,an het Tienjarenplan, dus
1965,
genoemde handelaars nu meer dan ,,normaal”
op
De
gedaan moet worden, diende een rapport bij de Regering
Nederlandsche Bnk terugvallen, hetgeen uiteraard duur
in, waarop de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven in
is. De schaarste aan daggeld blijkt overigens uit het feit,
een memorandum harerzijds reageerde, terwijl ook van
dat bij een Sfficiële notering van nog steeds 1
pCt.,
andere zijde kritiek wordt uitgeoefend. In het algemeen
niet-officieel voor dit krediet wel 2 1/8 â 2 1/4 pCt. wordt
richt deze zich tegen het afglijden in sociaal-culturele zin
betaald.
van het Tienjarenplan, iets, waarop ook in deze kolom-
men reeds is ingegaan. In het algemeen dient hierbij ge-
De kapitaalmarkt.
‘)
Zie: ,,E.-5.B.”, 1955, blz. 1005 e.v.
Het beeld van de aandelenmarkt werd de gehele week
722
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8augustus 1956
beheerst door de Suez-kanaal kwes- –
tie. Na de eerste schrik meende men
in Amsterdam aanvankelijk, dat het
met de gevolgen dezer affaire wel
Maatschappij voor Middellang Crediet N.V.
zou loslopen, maar al spoedig deden
gevestigd te Amsterdam.
de militaire voorbereidingen
in
Groot-Brittannië en Frankrijk, als-
mede de houding van Wallstreet roet
UITGIFTE
in het eten. Op deze laatste beurs
steeg weliswaar het gemiddelde aan-
van
–
delenkoersniveau, doch juist de pe-
nom. f10.000.000.- 4 pCt. 1 0-jarige obligatiën
troleumaandelen, en daarbij in het
bijzonder aandelen Koninklijke,
voor hoofdsom en rente onvoorwaardelijk gegarandeerd door de
vormden hierop een uitzondering.
Per saldo daalde het Amsterdamse
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
hoofdfonds hierdoor gedurende de
verslagweek met 44 punten. Waren
in stukken van nom. f 1000.- aan toonder,
het de vorige maânden vooral de
TOT DE KOERS VAN 99 pCt.
buitenlandse aankopn, die de koers
van dit fonds omhoog hadden ge-
waarvan reds nom.
f
5.000.000.- obligatien
jaagd, thans trad de keerzijde van
op inschrijvingsvoorwaarden zijn geplaatst.
de medaille in de vorm van buiten-
lands aanbod aan het licht. Zoals
uit onderstaande indexcijfers blijkt,
De lening is aflosbaar a pari in
5
gelijke jaarlijkse termijnen telkens op 1
werd de koersdaling in alle andere September, voor het eerst op 1 September
1962.
sectoren overgenomen; uiteraard Vervroegde gehele
of
gedeeltelijke aflossing is toegestaan vanaf 1 Setember
was de daling het sterkst bij de
1960,
uitsluitend op 1 September en wel in het jaar
1960
tot de koers van
102
%,
in de jaren
1961
en
1962
tot de koers van 101k
%,
in het jaar
1963
tot de koers
ternationals”.
van 101
%,
daarna A pan.
Crp de obligatiemarkt bleef de
rust geheel bewaard; het aantal
koersdalingen overtrof wederom dat Ondergetekende deelt mede, dat de inschrijving op de resterende
der koersstij gingen, maar beide wa-
ren slechts fractioneel.
nom. f 5.000.000.- 4 pCt. 10-jarige obligatiën
Enige nieuwe obligatie-uitgiften,
welke gedurende de verslagweek is opengesteld op
werden aangekondigd, weerspiegelen
Vrijdag, 10 Augustus 1956
de klimaatswijziging op deze markt.
De Rotterdamsche Scheepshypo-
van des voormiddags
9
tot des namiddags 4 uur,
theekbank geeft thans 41 pCt. bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, op de voor-
pandbrieven a pari uit. De Bank waarden van het prospectus van uitgifte dd.
31 Juli 1956.
voor Nederlandsche Gemeenten Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij bovengenoem-
biedt f. 10 mln, obligaties met een de kantoren verkrijgbaar.
gemiddelde looptijd van ca. 20 jaar Amsterdam,
31 Juli 1956.
apari aan. Deze emissie – waarvan
AMSTE RDAMSC H E BANK N.Y.
de voorwaarden overeenkomen met
die van het rentegamma – wordt
in beurskringen als een proefballon
beschouwd. Enerzijds menen sommigen, dat slechts. een
Aandelen
hogere rente dan
41/4
pCt. (resp. een lagere emissiekoers)
Kon. Petroleum
………………..
871*
865
821
het bij de beleggers zal doen, anderzijds zien anderen
Unilever
……………………….
424*
428*
418*
Philips
……………………….
298*
306*
298
aantrekkelijkheid in het feit, dat bij deze léning de eerste
A.K.0
………………………….
257*
268
259*
tien jaar vervroegde aflossing verboden is. De vraag,
Kon. N. Hoogovens
………………
344
34fl
338
of het rentegamma het, evenals in
1951/52,
zal houden
Van GelderZn. …………………. 249*
254
248*
I-I.A.L. …………………………
.186*
196*
195*
is hierbij uiteraard van grote betekenis.
Amsterd.Rubber
………………..
9fl
91
89
Een bijzonder type obligatie, nl. een middellange,
H.V.A
………………………….
118*
119*
115
wordt aangeboden door de nieuwe Mij. voor Middellang
Crediet, onder garantie van de Amsterdamsche Bank;
Staatsfondsen
uitgegeven worden f. 10 mln, obligaties met een gemid-
2*pCt. N.W.S. ………………….
69″/, 69
69’/
16
delde looptijd van 8 jaar â 99 pCt.
.
33F PCt. 1947
……………………
92′!,
92’/,
92
3
/,
Aand. lndexeijfers A.N.P.-C.B.S. (1953= 100) 20 juli 27 juli
3
aug.
1956 1956 1956
Algemeen
……………………..
227,5 229,7 222,7
Internat. concerns
…………………
309,7 312,4
300,5
Industrie
……………………..
168,4
170,4
168,9
Scheepvaart
……………………
168,5
171,3
168,7
Banken
……………………….
147,0 147,5
145,1
Indon. aand
…………………….
125,0 126,8
121,8
911
90*
91
3 pCt. Grootboek 1946
…………….
90′!,
90
1
/,
90
11
/,
3 pct. Dollarlening
–
……………….
92’/,
92
5
/,
92
Diverse
obligaties
1*
PCt. Gem. R’dam 1937 VI
……….
95’/,
90/
2
94
3* pCt. Bk. v. Ned. Gem. 1954 11/111
. . .
89’/,
88’/,
88
3*pCt. Nederl. Spoorwegen
…………
96
96’/,
96
3* pCt. Philips 1948
………….. . …
.96’f,
96’/,
95
3
/
3* pCt. Westl. Hyp. Bank
……………
89’/,
881/
1
87
1
/,
J. C. BREZET.
J
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
gevestigd
te
‘s-Gravenhage
•
UITGIFTE VAN
f
10.000.000.—
414
pCt. 3O-jarige Obligaties 1956
Grootte der stukken: nominaal [.1000.— en
f.
500.—.
Ondergetekende bericht; dat de inschrijving op bovengenoemde
“
t
uitgifte zal zijn opengesteld op
I
•VRIJDA 10 AUGUSTUS 1956
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
TOT DE KOERS VAN lOOpCt.
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
I
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
–
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
$
Heidring
&
Pierson
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
&
Co.
R. Mees
&
Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
–
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson
&
Co.
Hope
&
Co.
.
alsmede
ten kantore der Vennootschap
4
de voorwaarden van het prospectus d.d. 3 Augustus 1956.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
I
‘e•Gravenhage,
3 Augustus 1956.
‘N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
— –
INTERIM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN
1))
1948
=
100 1955
jan.
1956
febr.
1956
mrt.
1956
april
1956
mei
1956
Voedingsmiddelen:
123
126
133 146
157 135
114 117
119
115
111 111
118
121
”
125 129
1,33
122
Grondstoffen voor:
plantaardige
………
dierlijke
………….
houtwaren
161
158 157
156
156
156
totaal
…………….
chem. produkten
121 123
128
130 129
129
133
139
131 131 131
130
textielwaren
……….
leerenleerwaren
113
116
115 116 118
117
157 167
169
169
169
166
119 125
125 125
125 125
hulpstoffen
186 194 194
195
197
198
160
165
166
167
168
167
Afgewerkte produkten:
glas, aardewerk enz
158 169
161 161 161 161
houtwaren
116 116 116 116
117
117
chem. produkten
126
126
126
127
127
126
metaalwaren
………
137 130
130 130
130
131
papier …………….
leer-en rubberwaren
136
138
138 137 137
136
totaal
……………
150 150 150 150 149
148
147 152 152 153
153
153
textielwaren
………
gefabriceerde voedings-
papierwaren
………
en genotmiddelen
133
131 131
132 132
.
133
metaalwaren
………
overige produkten
156
153 143
146 152
154
137 135
135 135
136 136
totaal
…………….
Algemeen indexcijfer
137
138
139 140 142 139
1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Stalistiek.
‘) De wegingscoëfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
INTERNATIONALE GROOTHANDELS-
ONDERNEMING TE ROTTERDAM
vraagt een
INTERNE ACCOUNTANT
bij voorkeur bekend met het internationale
betalingsverkeer.
Voor een kandidaat met veel ambities zijn, na
gebleken geschiktheid, goede promotiekansen
aanwezig.
Uitvoerige sollicitaties onder letter M R H,
Adv..Bur. Nijgh & van Ditmar, Rotterdam.
.1
Zet Uw industrie neer
in de
ânaâlstreek!
– _.
0
% .
00 00 11
“
0
I
oil
,
1
0
,
11
:
00
0
11
0 ;
V
Industrieschap
‘de k
Langs het Stadskanaal bieden zes gemeenten U industrie-
terrein en een niet-overvoerde arbeidsmarkt. Er is
bouwrijpe grond, waar riolering, gas- en stroomleidingen
reeds aanwezig zijn. De bouwpremie bedraagt 25 %!
Uitstekende verkeersverbindingen, goed onderwijs, de
mogelijkheid voor gezonde recreatie . . . dat alles bieden
deze plaatsen U en Uw staf.
Een uitvoerige documentatie omtrent de industriële
vestigingsfactoren in de Kanaalstreek wordt U op aanvraag
gaarne gezonden. Stël U daarvoor in verbinding met
het lndustrieschap ,,De Kanaaistreek”.
Gemeentehuis Stadskanaal. Tel. 28 én 125.
CASSELTERNIJVEEN • STADSKANAAL • NW.
BUINEN
MUSSELKANAAL • VALTHERMOND • TER-APEt.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATURES” /
voor het oproepen van sollicitan ten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze
annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
P
grote instelling is, die dit bl’ad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
ofl.
•
iriiii
=
== =111111
,
14
Voor
Uw effecten,
eigendomsbewijzen,
diplo-
14
ma’s, polissen, sieraden en andere voorwerpen
II
fl
van waarde, verkrijgt U een veilige bergplaats
M
N
door
het huren van een safe-loket
inonze brand-
H
en inbraakvrije kluizen. De kosten zijn gering.
H
Wij geven U gaarne
alle gevenste
inlichtingen.
.
II
eder1alldsche
II
M
ilaudol-iHaatsohappij,
N
SO
M
14
JN
H
90 KANTOREN IN NEDERLAND
H’,
14
–
.
.
.14
111111
la
uit
m = air
Bij de Reinigings-, Ontsmettings-, Transport-
en Brandweerdienst kan een
bedrijf seconoom
worden geplaatst, die belast zal worden met
problemen van interne bedrijfsorganisatie en
personeelsaangelegenheden.
Vereist: Grondige bedrijfseconomische en ad-
ministratieve opleiding (ee. drs. of daarmede
gelijk te stellen opleiding), alsmede enige
ervaring op het gebied van toegepaste be-
drijfseconomie. /
Leeftijd bij voorkeur 30-35 jaar.
Aanstelling zal geschieden in de’ rang van
administratief hoofdambtenaar (salarisgren-
zen f 8.430,- – f 10.470,-, de a.s. algemene
salarisverhoging v/h. gemeentepersoneel niet
inbegrepen).
Aan gehuwden worden in het algemeen de reis-
of pensionkosten en verhuiskosten vergoed.
Sollicitaties te richten tot Burgemeester en Wethouders en in te zenden aan het bureau
Personeelvoorziening, kamer 331, stadhuis,
Rotterdam, binnen 14 dagen na deze oproep
onder no. 314.